De wind giert over de heide rond Haworth en de schrijvende 1 domineesdochters Brontë zijn nog bijna tastbaar aanwezig ONDER een laaghan gend wolkendek, waaruit een gure, schrale wind aan schiet, zoeken we onze weg naar Haworth een stadje in de landstreek Riding van het Noordengelse graafschap Yorkshire. 207 mijl van Londen en ongeveer vier van Keighley. Een eenzaamverlaren land; ruigwoest en ledigHet heeft met al die door de wind af- geknotte dennen, al die tries te, verwaaide doornstruiken en andere armzaligestekelige ve getatie die dag iets van een oer-landschap. Al even triest even troostelooszijn de grau we, hesmookte fabriekssteden, stadjes en dorpen waar we langs- en doorgereden zijn Mijn vriend die de auto be stuurt schudt herhaaldelijk z'n hoofd. Hij vindt dit allemaal zonde van de tijd. Hoe eerder we in Schotland zijn hoe beter. Wat hebben we tenslotte met Haworth te maken! Hij niets. Maar ik wil eenmaal de plaats hebben gezien, het huis, waar meer dan een eeuw geleden drie domineesdochters leefden, schreven en stierven. De doch ters van dominee Brontë. Na tweemaal verkeerd te hebben gereden vinden we Haworth. Het doet in de aansluipende schemering vanuit de verte aan een houtgravure uit een oud boek denken. Daar Ijjkt het nög op als we er binnenreden. Er is vrijwel geen mens buiten; nau we straatjes, smalle stegen, oude huizen; Victoriaanse straatlantaarns; een paar kerken, ingesloten door rechtopstaande grafzerken als pa lissaden om een fort. Barse, grim mige getuigen van de dood in Ha worth. Ik ben dan aangekomen op de plaats waar ik al jarenlang gehoopt heb eens te mogen zijn: op de plaats waar in de eerste helft van de ne gentiende eeuw de drie gezusters Brontë Emily, Charlotte en Anne hun boeken en gedichten schre ven. Waar ze hun drie fantastische levens leefden, hun wilde, getor menteerde dromen droomden, en jong stierven. Drie te snel, te roeke loos opgebrande kaarsen. Dit was het dus. Hier was het dus gebeurd. Dit was het Haworth der Brontës. Hier ontstonden „De Woes te Hoogte", „Jane Eyre" en „Agnes Grey". Woeste Hoogte ligt in het verleden niet naar om te kijken, naar dat vreemde in het avondlicht dreigend vertekende beeld van die boerderij, die eens alles te maken heelt gehad met de grote en grootste verbeelding van Emily Brontë, een van de drie wonderbaarliji:s, mygtsrieuze domi neesdochters, schrijfster van net verhaal dat als „Wutnering Heights", De Woest Hoogte, miljoe nen lezers zou vinden. En nog steeds vindt. IN het Old White Lion Hotel hebben we kamers voor één nacht besproken. Het is al ver na het toeristenseizoen en er zijn maar enkele gasten. Dat is niet erg. Erger is dat de bar nog ge sloten is. Ook Haworth is Engeland! De zoon van de eigenaar ontfermt zich over ons en komt bij ons in de lounge zitten. Als hij hoort waarom ik, op doorreis naar Schotland, naar Haworth gekomen ben, stelt hij voor me met z'n auto even naar Upper Withers te brengen, waar zich de boerderij bevindt die eenmaal model stond voor Emily Brontës „Woeste Hoogte". Het is maar een paar mijl van Haworth af, zegt hij. Het kan nog net voor de bar opengaat. Een half uur later sta ik bij die boerderij. Ook verloren, ook ver waaid in de schemering, die bezig is de heuvels in te kapselen. Alles hier, de verdorde hei, dat sombere zwaar moedige huis, het onderdrukt fluiten van de wind, doet deprimerend en weemoedig aan. Men kan zich in de vallende avond moeilijk een trooste- lozer plaats voorstellen. Een getekend, een gedoemd huis. Een huis waa^'n en waarmee van alles gebeurd zou kunnen zijn. Het huis uit een spookverhaal, een thril ler. Zelfs ondanks de souvenirs die men er in 't toeristenseizoen aan Brontë-fans verkoopt. Wuthering Heights... de Woeste Hoogte... Hier was het waar EmiJy Brontë haar schimmen en demonen opriep. Hier situeerde ze het duiste re drama tussen de beide hoofdfigu ren uit haar onsterfelijk verhaal, Catharina en Heathcl'ffeen ver haal, geladen met passie, vuu.: en noodlot Hier is ze vaak geweest, en de vraag dringt zich op. dolend rond dat vreemde, ;n de avond bijna lu guber aandoende huis. wie eigenlijk haar, Emily's, Heathcliff is geweest. Was er zo iemand in haar leven? Heeft er een Heathcl'ff van vh-.s en bloed bestaan? Het wordt snel donker en de jon-, ^:man brengt me, met de medede- Rg dat de bar nu wel open zal zijn, lot de werkelijkheid terug. We rij- :n weg, maar tot he. moment dat Woeste Hoogte achter de heuvels rdwijnt, is net me onmogelijk er |A de bar, en na het avond maal, ga ik naar buiten om de pastorie te zien waar die drie unieke zus ters geleefd hebben. Ik vind hem dichtbij het hotel. Er druipt wat maanlicht door de verscheurde wolken. Het glanst over de grafzer ken, over de door de tijd, de wind en de regen aangevreten muren,en ln de smalle ruiten. Ook dit zou een huis uit een crime story kunnen zijn. Ook in dit huis, in de/.e pastorie zou van alles gebeurd kunnen zijn. Dat klopt. Er is ook een eeuw geleden van alles in gebeurd. Naar dit huis komt, in 1820, do minee Brontë, Ier van afkomst, me thodist, met zijn vrouw, geboren in Cornwall, en zijn kinderen. Doroir.fe Brontë is een zonderling, die z'n vijf dochters en één zoon laat opgroeien zoals ze dat zelf verkiezen. Hij is voor vrije opvoeding en laat ze hun gang gaan. Het moet wel een vreemde man zijn geweest, die zijn kinderen waarschijnl:jk nogal wat erfelijke belasting meegaf. De moe der sterft na de geboorte van het zesde kind aan kanker en een zuster neemt haar plaats in. Een harde, maar strikt rechtvaardige vrouw. De beide oudste dochters, Maria en Elizabeth, sterven jong ten gevol ge van ondervoeding in het pensio naat waarin ze zijn ondergebracht. Later zal hun zuster Charlotte die school in haar roman „Jane Eyre" beschrijven. De zoon, Branwell, !s een zonder ling met artistieke pretenties die hij nooit waarmaakt. Hij schildert en schrijft wat, en gaat zich te buiten aan kwasi-demonische fantasieën, drank en opium. Een volledig mislukt kunstenaar, wie.vj voorne- "men het is in staande houding te sterven. Er is nog een curieuze figuur in de pastorie: Tabby, de dienstbode, die optreedt als een soort derde moeder. Zij is het die de meisjes al heel jong aan het haardvuur sprookjes, legenden en verhalen vertelt, en die daarmee misschien ongewild en onbewust een ceel van de basis legt voor de grot?, visionai re verbeeldingen die dn drie zuster» jaren later in hun DOeken en ge dichten gestalte zullen geven. Ze moeten een rijke, onuitputtelijke voedingsbodem voor de meisjes zijn geweest, deze romantische verhalen van Tabby, waarnaar de drie dag droomsters op de lange winteravon den, met hun mateloze levenshonger en fantasie ademloos geluisterd zul len hebben, met als achtergrond de mysterieuze „moors" de heidevel den en moerassen en met de wind gierend en fluitend rondom de pastorie en over de daar omheen verrijzende grafzerken. Uit wélk raam Charlotte, Emily of Anne ook keek, altijd zagen ze die zerken. Ze moesten ze zien. Voor hen was de dood altijd zichtbaar aanwezig. WELK een vreemde pasto rie! Welk een sfeer! Een vader die zich in zijn studeerkamer terugtrekt Tabby, de nooit opdro gende bron van verhalen. Branwell, de zoon, rondhangend in kroegen, zwetsend met zeelui, plannen makend die nooit gerealiseerd zullen worden, en dronken thuiskomend. Emylie, die de schoonste liefdesverzen schrijft zonder ooit zelf de aardse liefde te zullen kennen. Charlotte, opgaand in een wereld van dromen en magie, romantisch én nuchter tegelijk. En Anne, de zwakste en minst opval lende van Üe drie. De vader stuurt z'n drie dochters naar Brussel, waar hun opvoeding ln Penslonat Héger voltooid moet worden. Charlotte wordt verliefd op de directeur, Constantin Héger, die de begaafdheid van zijn drie pupil len doorziet, maar Charlottes liefde niet beantwoordt. Hij blijft voor goed de grote passie !n haar leven. Terug in Haworsh pogen de zusters dan zelf een klein pensio naat te stichten, een „School for Young Ladies'*. Dat pensionaat, deze „Brontë-school", wordt een grandio ze mislukking. De periode van het dieptepunt. De tante sterft, de vader trekt zich nog meer in zichzelf terug en Branwell leeft nog uitsluitend in zijn bizarre schijnwereld van drank, opium er. infernale fantasieën. Een tijd van verdriet, zorg en misère. I AAR in diezelfde tijd leven de drie zusters een gran dioos dubbelleven. Ze schreven namelijk. Niet meer de honderden boekjes, die het formaat van een postzegel hebben en die ze vullen met miniatuur-letters, maar echte boeken, romans en ge dichten. Ze schrijven gezamen lijk maar desondanks in een sfeer van geheimzinnigheid. Emily werkt aan „De Woeste Hoogte", Charlotte aan „De professor", Anne aan „Agnes Grey". Een schrijvende drie-eenheid in die allervreemdste, door grafzerken ompaalde pastorie. In dat huis, in die sfeer, worden deze boeken geboren. Charlotte is van mening dat wat geschreven is ook gepubliceerd dient te worden. Haar zusters aarzelen, maar geven ra een gezamenlijk af gelegde belofte van vo.strekte ano nimiteit toe. Ze zullen schrijven en publiceren onder de gemeenschap pelijke schuilnaam: Currer, Elles Acton Bell. Zo caïnoureren ze zich voor de wereld en hun uitgever. Hun eerste publicatie is een bundel poëzie. Daarna komen de boeken. En Engeland beleeft een literair myste rie van de eerste orde. Er verschij nen boeken die niets bezatten van de Victoriaanse stijfheid en hypocrisie, verhalen die niet gedompeld zijn in een ireële sprookjessfeer, maar in een voor die tijd keiharde roman tiek. Het Is Charlotte die het geheim vun Currer, Elles Acton Bell ont hult. Ze pleegt daarmee verraad aan de gemaakte afspraak dat Emily haar nooit vergeven heeft. Engeland weet dan dat het geen mannen zijn die deze opzienbarende, realistische boeken schrijven maar vrouwen. Ze worden ontdekt, de roekeloos schrijvende domi neesdochters, die alle conventie van hun tijd met hun manier van schrij ven doorbreken, die volstrèkt on burgerlijk schrijven, en op een ver bijsterende wijze geëmancipeerd blijken te zijn AN maait de dood opnieuw in Haworth Parsonage, de pastorie van Haworth. Als eerste velt hij Branwell. Die is dan 32 en een wrak. Er wordt beweerd dat zijn grote ideaal in vervulling is gegaan: dat hij staande stierf. Kort daarop sterft Emily, die dan 30 is. Het schrijven van „De Woeste Hoogte" heeft haar totaal uitgepu: en geestelijk te gronde gericht. De 19e december 1848 is haar uur geko men. Charlotte brengt haar een tak je hei als symbool van de „moors", waarop ze zich altijd het meest thuisvoelde, maar de zieke mist de kracht het vast te houden. Het jaar daarop sterft Anne, 29 jaar oud. Zes jaar daarna volgt Charlotte haar in het graf. Ze is 39 jaar. Hoe lang ik daar om rie oude pastorie heb rondgelopen, weet ik niet; evenmin waar ik de moed van daan haalde om aan te bellen. Er gens, binnen in het huis,' heb ik licht zien gloren. Het is F*=en uur voor bezoekers maar ik waag het erop. Er wordt opengedaan. Door wie? Ik weet het niet In elk gevai is het iemand die iets met dat hu's te ma ken heeft. Een suppoost, f-er» gids, een huisbewaarder, een c« riserva- tor? Het komt er niet op a;n Het voornaamste is dat ik birir«*-n mag komen. Ik vertel de man waarom ik ge beld heb. Hij aarzelt even en obser veert me scherp. Maar hij stuurt me niet weg. Ik mag blijven. Hij maakt licht en wijst me de weg. Hij loopt even met me mee, maar is dan zo vriendelijk er. tact vol me alleen te laten. B'1 moet begrepen hebben dat ik i?e#*n bege leider nodig had. AN dwaal ik alleen door de pastorie van wijlen domi nee Brontë. Het kille schrale maanlicht dringt door de smalle ruiten en maakt overal schaduwen. Die zelfde schaduwen moeten er ook geweest zijn in de dagen dat die drie vreemde zwerfsters, c'ie drie „great Victorians", daar zdf als schaduwen door hun kamers en over de corridors gingen, ritselend in hun lange, stijve rokken, met hoofden ruisend van grootse, ma gistrale verbeeldingen. Ze zijn er zélf, dat uur, evenals de w'nd die komt en gaat, die af- en aanwaait, net als toen. En beneden staan de blauwe grafzerken te glanzen ir het maanvuur. Oók zoals toen. Ik zie een portret van Charlotte, gemaakt toen ze 22 was. W'-lk een vreemd meisje! Wat een merkwaar dige, jonge vrouw! TegeMjk ondeu gend en ironisch, myster-eus en wétend. Een ondoorgrondelijke vrouw. Wat ging er allemaal in haar om? Hun kamers, vol V c'onaanse meubelen, en met veel rood pluche dat in het donker wel zacht te smeulen lijkt. Overal prenten en portretten, waarvan er sommige de slechte door Branwell ge maakt moeten zij-n. Charlottes ka mer: ik ontdek er een door haar zelf geborduurd gedicht in een kast met de twaalf apostelen erop geschil derd. Een zwarte koffer, gekocht in Brussel waar haar grote liefde leef de. Een portret van Emily: gepassio neerd en extatisch. In een andere kamer Charlottes bruidstoilet: een hoedje, een crinoli ne, en andere huwelijks-attributen. Alsof de bruiloft gisteren heeft plaatsgevonden! Wordt het zo koud in de pastorie, of ligt het aan mij? Zelden heb ik zo sterk het gevoel gehad door de dood omringd te zijn als hier. En, hoe tegenstrijdig het ook mag klin ken, nergens het gevoel zo met le vende wezens in contact te zijn. De kamer van de vader. Het is hartbrekend te bedenken dat hij ze allemaal overleefde: zijn vrouw, zijn schoonzuster, zijn zes kinderen. Hier bleef hij achter, in dit huis van schimmen, schaduwen en herinne ringen. In dit huis je moet er niet aan denken verplicht te zijn er alléén te moeten wonen, in deze pastorie boordevol mysteries, pas sies, dromen en verbeeldingen. CHARLOTTE leefde er als op één na de laatste. Misschien heeft zij de sfeer van dit huis, deze door de stormen van Yorkshire omgierde pastorie, waarin ze eenzaam rond doolde en waarin ze als kind geluk- TERUG in de Old White Lion, waar de port haast even warm lijkt als het open haardvuur. Mijn vriend, in gezelschap van een der gasten, vraagt me een tikje iro nisch m hoe het was. Ik weet het niet. Ik kan het hem niet zeggen. Maar de Yorkshire-man die bij ons zit weet het wél. Hij noemt het woord, dat precies, tot in de kern, de sfeer, het klimaat van die won derlijke mysterieuze pastorie weer geeft: „hounting". Hij heeft het be grepen. Want dat woord betekent: door geesten gejaagd, door schim men bezocht. Of iets in die orde. Ik herinner me dat ik de port die avond alle eer bewees waarop hij recht had. We spraken met ons drieën over oorlog en politiek, over literatuur en paardensport, en over een veelheid andere onderwerpen. Maar aldoor waren mijn gedachten in de oude pastorie, waarin het nu geheel donker moest zijn. Het huis waarin Charlotte achterbleef. En tenslotte alleen die dominee. Waar Charlotte, na drie huwelijksaanzoe ken te hebben afgeslagen, tenslotte het vierde, dat van Arthur Bell Ni- cholls, de Ierse hulp-predikant, aan nam. (Uit angst voor de eenzaam heid?) Waar ze nog enkele jaren leefde. Waar ze aan een nieuw boek begon dat „Emma" moest heten, maar waarvan ze slechts enkele bladzijden schreef. Waar ze zwan ger werd. En waar ze, voor haar kind geboren werd, stierf. Op de 31e maart 1855. Er wordt gezegd dat ze kou vatte toen ze op een dag naar de waterval ging, waar ze in haar jeugd ontelba re malen met haar zusters had geze ten, waar ze met z'n drieën fan taseerden, plannen maakten, gehei men uitwisselden en gelukkig wa ren. In hun boeken leefden ze voort. Langer dan een eeuw imiteerde een niet te tellen aantal vrouwelijke au teurs hun manier van schrijven, maar het bleef imiteren. Het werden nooit Brontë-boeken. kig was geweest, nog het meest be klemmend en ontroerend weergege ven aan het einde van haar leven met deze woorden: I know what ghostlike fingers rapping on the windows mean. I know what whispers from the voices of the moors mean. I know what ghostlike fingers rapping and knocking at the doors mean. I know. Huiveringwekkende woorden. Te vens woorden van een groot schrijfster. Ik herinner me die woorden en ze zijn op dat moment en in die sfeer voldoende om de pastorie snel te verlaten. Beneden in de vestibule staat de man die me binnenliet Hij wijst me dan het mooiste voorwerp in het huis der Brontë's: een bronzen beel dengroep der drie zusters. Een prachtig beeld, dat Emily, Charlotte en Anne in opperste extase, in vol ledige inspiratie, weergeeft. Er staan een paar woorden op een koperen plaat gegraveerd. Ze zijn afkomstig uit een gedicht van Emily en luiden: No coward soul is mine. Woorden, die als een geloofsbelij denis der drie aandoen. In elk geval als hun credo: 'geen lafaards ziel voor mij! TEGEN de nacht, als we naar onze kamers gaan, steekt de storm op. De wind komt van de „moors" en de ruiten van het Old White Lion Hotel trillen in hun sponningen. Er komt geen levende ziel voorbij. Ha worth slaapt. Soms boort de maan zich even door het jagende wolken dek en glanst het licht over de gra vures en silhouetten van het stadje. Ik sta voor het raam te kijken in de clair obscuur van Haworth bij nacht. Was het misschien de port die me dwong daar te blijven staan totdat ze voorbijkwamen? Ze... de schimmen van Charlotte, Emily en Anne, met hun Victoriaanse mutsen, hun lange, ruisende rokken en hun fladderende capes. Terugkomend van hun bron van inspiratie: de „moors", die kale, naakte, onvrucht bare heidevelden, woest en leeg, oud, vreemd, en vol fluisteringen uit een ver verleden. Terugkomend van de Woeste Hoogte. Drie geroepenen, geïnspireerden, ingewijden. Of beze tenen? Alle drie vervuld van verha len over noodlot, passie en blinde- lingse liefde. Wat weten we eigenlijk van ze, ondanks alles wat er over hen geschreven Is? Wat speelde zich in de hoofden en harten van die drie raadselachtige jonge vrouwen af, die boeken schreven die een eeuw op hun tijd vooruit waren? Men noemt dit het Brontë-mysterie. Is het wel zo'n groot mysterie? Hun vader was een Ier, hun moeder een Cornish meisje. Allebei dus Kelten. Is daar mee niet alles ten in elk geval veel gezegd? ZE kwamen die nacht niet voorbij, in de straat on der het raam van het hoteL Desondanks heb ik ze gezien. Dwars door de duisternis heen, dwars door die lichte roes van oude port, dwars door het spinrag van de tijd, door het web dat tussen hun tijd en de onze is gespannen. Ik heb ze daar gezien, ondanks het feit dat ze allang, meer dan een eeuw, in de harde, barse aarde van Haworth rusten. Moge die aarde licht wegen op hun graven.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 6