Elke vloed overspoelt de nietige Halligen UBLAUW is de winterdag, en ijzig de wind die aanblaast over het eiland. In de kristallen klaarte van de morgen lig gen de zee en de eilanden rondom naaldscherp zicht baar tot de horizon. Als de postboot „Stadt Husum" aanlegt aan de steiger, neemt Annemarie Brogmus haar koffer op, en het korf je met brood en fruit, dat moeder voor de reis heeft meegegeven. Zeventien is ze, en voor het eerst gaat ze een jaar lang van huis. Vlak en open Regenwater Bij elke vloed Tien stuks Stormramp Vergeten Zandzakken Modernisering T 4 J Toeristen Badstrand Afgeroomd Vier meter Land onder. Van de Hallig blijft bij vloed alleen een terp met een boerderij over. VOOR DE KUST van Sleeswyk-Holstein liggen de Noordfrie- se „Halligen": kleine eilandjes zonder djjken, twin tig kilometer ver in zee. De boeren en vissers wonen er op terpen, want de Noordzee overspoelt hun nietige lapjes grond by elke hoge vloed. De Halligen zjjn een van de laat ste primitieve uithoeken van West-Europa. Onze corres pondent in Bonn reisde er heen. Leven met de zee in je slaapkamer Twee uur varen naar het vastelanddan de trein naar Kiel, de hotelschool: het begin van haar volwassen leven. De scheepsmachines stampen plotseling harder. Vader en moeder wuiven. Even later, in de warme kajuit, ziet ze door de halfbeslagen patrijspoort de huizen van de Ockensterp voorbijglijden: het laatste landmerk van Hooge, het eiland van haar kinderjaren. Keert ze er ooit voorgoed terug? Hooge is een van de „Halli gen" voor de Noordduitse kust van Sleeswijk-Holstein: nietige eilandjes zonder dijken, die worden overspoeld door de Noordzee bij elke hoge vloed. Dit grensgebied tussen land en water, twintig kilometer ver in zee, is uniek in de wereld. De huizen staan er dichtbijeenge- drongen op vier, vijf meter hoge ter pen. Hooge, dat 540 hectare groot is, heeft er negen. Ze heten naar boe rengeslachten uit vroeger eeuwen Lorenz-terp, Volkerts-terp, Ipkens- terp. Op de Kerketerp liggen het kerkje, de pastorie en de kleine be graafplaats. Rondom: niet dan wei land, laag en drassig, met koeien en schapen. Meeuwen vissen boven de prielen, de kronkelige kreken waar mee de zee het land indringt. ET is zilt en stil op de Hal lig Hooge, en het boom loze land ligt er zo vla'k en open, dat je van een terp af bijna kunt zien wat er op heel het eiland gebeurt. Op de Een Christusbeeld, gesneden uit de as van een oude molen, waakt over de terp Mitteltritt. Backens-terp staat moeder Brogmus nog aan het venster, en kykt de postboot na over zee. Op Mitteltritt hangt Katharina Binge haar wasgoed uit aan de lijn. Postbode Poth tuft van terp naar terp op zijn brommer. En daarginds, op de Ockelütz-terp laat meester Schirrmacher juist zijn eenmans- schooltje uit Je ziet de kinderen overal naar huis fietsen, hard trappend tegen de wind: blozende rakkers, allemaal met kaplaarsjes en kleurige wollen mutsen. De oneindige ruimte van zee en hemel houdt dat alles omvat Heel het leven op de Halligen is bepaald door de alomtegenwoordig heid van de zee, de legendarische .Blanke Hans". Op de terpen, die eeuwen geleden zijn opgeworpen door de eerste bewoners, staan de huizen met de gevels afgewend van de noordwesterstormen. Akkerbouw is onmogelijk op het moerassige land, dat steeds weer door de zee wordt overspoeld. Er zijn wat garnalenvissers en mosselrapers, maar het voornaamste bestaansmiddel is de veehouderij. Meestal schapen die kunnen leven van het stoppelige zoutwatergras in de verzilte weiden. Enkele halligen, zoals Hooge, heb ben een laag zomerdijk je dat althans in de zomermaanden het eiland voor overstroming beschut Daar groeit net genoeg gras om koeien te hou den. Rondom de Backens-terp op Hooge weidt vader Brogmus zijn zwartbonte vee. ZOET water is er niet op de Halligen. Als drinkwater wordt de regen vergaard in een soort putten van opeen gestapelde zoden. Water voor het vee komt uit de „feeth- ing", de kleine regenvijver die het midden van de terp in beslag neemt en maar net genoeg ruimte overlaat voor een mansbreed pad van huis tot huis. Kachel en fornuis worden gestookt met „ditten", mest van koeien en schapen die 's zomers met de spade in blokken wordt gestoken en in de zon gedroogd. „We hebben hier geen dokter," ver telt een bewoner van Hooge, „maar Annie, de vrouw van de postbode, is vroedvrouw en verpleegster. Als er een zieke is geeft zij medicijnen en injecties, nadat eerst de dokter van het eiland Amrum per telefoon zijn diagnose heeft gesteld." De winter op de Halligen is koud en eenzaam. Als ijsschotsen de wad denzee bedekken, of de waterstand laag is bij oostenwind, kan de boot van het vasteland vaak wekenlang de eilanden niet bereiken. Boeren werk valt er weinig te doen, en de Halligbewoners korten de lange, duistere dagen met bezoeken over en weer, van terp tot terp. ALS de noordwesterstormen loeien, neemt de zee bezit van de eilanden bij elke vloed. Alleen de terpen steken nog boven water. De golven slaan tot aan de huisdeu ren, die ijlings met zandzakken wor den gebarricadeerd. Op zo'n ogen blik is elke terp alleen op zichzelf aangewezen. Als midden in de nacht de zee rondom je huis staat, helpt telefoneren naar het vaste land: niet veel. Het harde, maar vrije leven heeft de Halligbewoners tot kloeke men- Water, lucht en een eenzaam huis op de smalle strook land: de avond valt over de Ockelütz~ terp. sen gemaakt, die gewoon zijn in alle omstandigheden zichzelf te redden. Ze lachen vaak om die vastelandbe woners, die de zee alleen kennen van een zomerdag aan het strand. De honderdtachtig mensen, die op Hooge wonen, vormen een hechte ge meenschap. Het hoogtepunt van de winter is het grote Halligfeest in februari. Daar meten de mannen hun krach ten in het oeroude „boszeln", een soort kogelslingeren met houten bal len, die zijn volgegoten met lood. Johannes Borgmus (42) zegt: „De mensen hier zijn gehecht aan hun eiland, en ze trekken dan ook niet weg, zoals overal elders op het plat teland. De jongelui gaan naar het vasteland om een vak te leren, maar als ze op de Hallig werk kunnen vinden, komen ze later terug." ZOALS Hooge, liggen er tien halligen in de noordfriese waddenzee. Er wonen in to taal een vijfhonderd men sen. De grootste Hallig is Langeness met zijn bijna duizend hectare, een smalle -reep land, tien kilometer lang, met twintig terpen. Naar het 'kleine Nordstrandischmoor komt de dominee 's zondags met een bootje, en hij houdt er zijn preek in het schoollokaal. Op het kerkhof zijn de grafstenen plat neergelegd om niet te worden weggespoeld door de zee. Gröde had jarenlang het kleinste schooltje van West-Duitsland, met maar één jongetje als leerling. Sinds kort is het leerlingental verdubbeld: zijn zusje is zes geworden. Op het onbewoonbare Habel, dat steeds verder wordt weggeknaagd door de zee, weiden alleen schapen. Norderoog, met elf hectare de klein ste Hallig, is een vogelreservaat. Al leen in het broedseizoen woont er een vogelwachter. Zo liggen de Halligen verstrooid in een lap zee van ongeveer twintig bij twintig kilometer. Soms ontstaat, bij helder weer, een merkwaardige luchtspiegeling: de eilanden verdwij nen, en overal rondom lijkt het alsof de terpen zweven boven zee. „Dan weten we dat het gedaan is met het mooie weer, en dat er regen op til is." IN de vroege Middeleeuwen strekte zich hier vasteland uit Heel de streek werd in 1362 verzwolgen door de Sint-Mar- cellusvloed, de „grote man- drenke" waarbij tweehondderddui- zend mensen omkwamen en vijftig kerkdorpen ten onder gingen. In de Waddenzee, die daardoor ontstond, slibden langzaam grote eilanden aan. Deze „oer-halligen" raakten ge leidelijk weer bewoond, tot de zee opnieuw toesloeg. „Nordsee, Mordsee" heet het in een oud gedicht Bij een geweldige stormvloed in 1634 verdrinken op nieuw tienduizenden mensen, en van de eilanden blijven alleen ongeveer de huidige Halligen over. Ook die blijft de Blanke Hans bestormen, en oude kronieken verhalen van zo me nige „vörwöstede warfstede" die door „allerhandt jaerliche stormwin de undt ungewetter" tenslotte „gantz wechgeschlagen" is. Nog steeds kan men bij eb in het wad de sporen zien van vroegere bewoning: randen van waterputten, stookplaatsen, funderingen van huizen. Zelfs de voren, die zoutdel- vers hebben gespit in de Middeleeu wen, zijn onder fijn zeeslib bewaard. k E onaanzienlijke lapjes grond, die de zee had overgelaten, werden de •kosten van het indijken nooit waard- «geacht De Halligen werden een arm en vergeten gebied. In de zeventiende en achttiende eeuw monsterden vele bewoners als zeelui op Nederlandse koopvaardijschepen en walvisvaar ders. Van hun reizen brachten ze Delfts-blauwe tegels mee voor de „pesel", de mooie-kamer thuis. De oudere hallighuizen hebben ook nu nog zo'n „pesel", met blin kend koperwerk, een bedstee voor de gasten, met Bijbelse voorstellin gen op de gietijzeren kachel, en aan de betegelde wanden de statige por tretten van zeekapiteins uit langver- vlogen tijd. Nog maar weinige jaren geleden was het leven op de Halligen uiterst primitief. Elektriciteit ontbrak na tuurlijk, en in de lange winteravon den zat men rond de petroleumlamp. De tocht naar het vasteland, afhan kelijk van wind en getij, was een reis van ten minste twee dagen: varen naar het waddeneiland Pellworm, overnachten, met paard en wagen naar een andere haven, dan de boot naar Husum op het vasteland. „In de winter was die tocht meest al onmogelijk. Elk jaar begin okto ber móesten we met zeilscheepjes koortsachtig op en neer varen om levensmiddelen in te slaan voor een maand of vijf. De eerst volgende boot, met de post van een half jaar geleden, kwam pas weer in het vroe ge voorjaar..." IN hun huiskamers hadden de mensen 'kisten met zand -ge reed staan om zandzakken te kunnen vullen «als de zee steeg tot aan de drempel en de bed steden waren hoog getimmerd voor geval van overstroming. Ervaren Hal ligbewoners, die wisten hoe hoog de vloed kon komen, sliepen daar dood gemoedereerd terwijl de zee in hun slaapkamer stond... Een beetje afwisseling bracht al leen de zomer, als af en toe een bootje een handvol toeristen bracht. Nieuwsgierige stadsmensen, die steevast een terp, het kerkje en een historische „pesel" kwamen bezichti gen. In de enige taveerne, die ijlings werd geopend, genoot het gezelschap van hete thee-met-punch en noord- friese „knerken", een zoet en knappe rig gebak; dan voer men weer haas tig weg, nog juist voor het inzetten van de eb. Soms was er een romanti sche zonderling, die beslist een nacht wilde doorbrengen op de Hal lig. Dan viel, met enige moeite, wel een bed te vinden bij particulieren, doch zoiets kwam maar heel zel den voor. Zo was het leven op de Halligen tot de stormramp van 1962. vasteland breken. Zodra daar de zee zich in de polders stort, begint hier op de Halligen het water te dalen..." Dat geschiedde ook toen, want de Sleeswijkse dijken, die na de ramp in Nederland werden versterkt, wa ren nog niet overal op hoogte ge bracht. Op het vasteland, waar men onbe kommerd naar bed was gegaan, ver dronken driehonderd mensen. De Haligbewoners hadden het zien aan komen, en overleefden allen. Ze bag gerden het slijk uit hun woonkamers en begonnen met de wederopbouw van hun huizen. Trouw aan hun eeuwenoud devies „Trutz Blanke Hans!" Kom maar op, zee, wij laten ons niet kisten PAS de ramp van 1962 geeft de grote stoot tot moderni sering, en haalt «de eilanden in versneld tempo binnen in de twintigste eeuw. De overheid tast in de portemonnee. De nieuwe postboot „Stadt Husum" be gint een rechtstreekse, bijna dage lijkse dienst. Dat betekent: snelle bevoorrading, post, flessen butagas voor de keukens, kolen -en olie voor de centrale verwarming in de nieu we huizen. Voor het eerst komen er een paar winkeltjes, volgestouwde proviandka mers met een schuchter begin van zelfbediening. Ze zijn haast onvind baar verborgen achter de vensters van doodgewone boerenhuizen, en ze noemen zichzelf dapper „Zaak in ko loniale waren". De eilanders spre ken, nog lichtelijk verwonderd, van „de koopman". Om schoenen en kleren te kopen kan men, dank zij de bootverbinding, nu en dan naar het vasteland gaan. En in elk Hallighuis liggen de catalo gi van de grote Westduitse postorder bedrijven. „Dat zijn voor ons de eta lages om te gaan winkelen. Het heeft ook zijn nadelen. Als de nieu we catalogus van Neckermann is uitgekomen, lopen tien dagen later een heleboel vrouwen in dezelfde jurk..." u E grootste revolutie is drie, vier jaar geleden 'begon nen: het vreemdelingen verkeer. Stadsmensen heb ben de schoonheid en de peilloze rust van de Halligen ont dekt. Op Hooge heeft een hand vol particulieren de koppen bijeen gestoken en een soort V.V.V. opge richt. Bij de wederopbouw van de huizen zijn meteen moderne gasten kamers ingericht. Hooge heeft nu tweehonderd bedden voor badgasten. In de zomer, als de bloeiende moe rashei het eiland in blauwe gloed zet, is alles volgeboekt en de bevol king van de Hallig meer dan verdub beld. Voor al die toeristen moet er wat zijn te beleven. Er worden wadwan delingen ondernomen, camera-jacht op zeehonden, excursies naar vogel kolonies. Elke week is er dansen in een van de drie cafeetjes, en zeer dapperen kunnen 's nachts uitvaren met een garnalenvisser, op voorwaar de dat zij meehelpen bij het binnen halen van het wriemelende zeeban ket Ook met Kerst en Oudjaar komen er aardig wat gasten. Voor het eerst is er kans op een solide economische grondslag, en de eilanders pakken met beide handep aan. Het gezin Brogmus op de Backens-terp is daar een voorbeeld van. Vader Johannes heeft, naast zijn veehouderij, een oude taveerne overgenomen; zijn vrouw Edith drijft een gloednieuw pension. Hun dochter Anpemarie, die nu naar de hotelschool in Kiel gaat, zal later een compleet horeca bedrijf kunnen overnemen. IN -de nacht van 16 op 17 fe bruari 1962 raast over de ei landen een stormvloed, die al leen valt te vergelijken met de Zeeuwse watersnood van 1965. Een springvloed, -gepaard met een orkaan, jaagt de zee tot bijna vier meter boven het normale vloed- peil. De terpen gaan onder en de golven slaan tot in de bovenverdie pingen van de huizen. De mensen vluchten op de daken; velen moeten door helikopters worden ontzet. Een Halligbewoner, die de ramp nacht met zijn gezin op zolder door bracht, vertelt lakoniek: „Och, het is een oude Hallig-wijsheid, dat bij zo'n hoge vloed de dijken op het OOK de veeboeren moderni seren. De melk wordt nu afgeroomd, en de room in diepvriescontainers ver scheept naar het vasteland, waar ze weer tot consumptiemelk wordt verdund. Op Hooge zijn de weggetjes vroeger niet meer dan voetpaden in de drassigheid geasfalteerd. Ze zijn net breed genoeg voor een auto, en het eiland heeft nu acht heuse automobielen. Veel plezier hebben de eigenaars er niet van, want je kunt hooguit drie kilometer rijden, en als zo'n ding kapot is weet geen mens hoe-ie moet worden gerepa reerd... Met de electrische stroom hebben ook de televisietoestellen hun intree gedaan. De buis voor de waterlei ding, van het vasteland af, heeft af gelopen zomer de oostpunt van de Hallig bereikt E mensen van Hooge den ken vooruit. De Hallig heeft geen zandstrand, maar drie kilometer west waarts in zee ligt het Japsand, een onafzienbare zand plaat, waar de branding bruist en zeehonden luieren in de zon. Totnog toe was dit een natuurreservaat, maar de Hoogenaren hebben al een. vergunning veroverd om er een bad strand in te richten, met ligstoelen, consumptietent en wat daar verder bij behoort. Motorbootjes zullen de badgasten naar het Japsand brengen en enkele vermetelen zien voor hun geestesoog zelfs een stoeltjeslift boven de waddenzee. Men wil de rust op de Hallig bewaren, geen auto's toelaten, en maximaal uitbrei den tot vijfhonderd bedden. Maar als het eenmaal zo ver is, laat de toeristenstroom zich dan nog aan banden leggen? Gelukkig is dat nog speculatie over een verre toekomst. Op de terp Mitteltritt schuift de tachtigjarige Friedrich Boysen zijn zeemanspet eens achterover: „Vroeger was het leven hier heus niet zo ideaal. Totno toe zijn we van de moderne tijd alleen maar beter geworden." De Halligen zullen nog lang behou den wat er overal boven de schoor steenmantels staat gebeiteld: „Rtim Hart, Klaar Kimming" een ruim hart en helder zicht. Schapendie kunnen leven van het stoppelige zoutwater gras, zijn op de Halligen het meest voor komende vee

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1968 | | pagina 8