DEZE WEEK: nader beschouwd Niet tè veel voor allen tezamen Waar de vredeswil ontbreekt D '66 kan nog niet kiezen... PvdA niet samen met KVP C.H.Unie blijft bij Achttien Twee knelpunten uit een balans Mr. Van Mierlo: Drs. Van Thijn: Drs. Tilanus: De verwachtingen die de voorzitter van de Sociaal Economische Raad, drs. J. W. de Pous, voor dit nog zo prille jaar heeft, zijn eerder realistisch dan bemoedigend: hij voorziet opnieuw een bestedingsbeper king en hij voorziet opnieuw een toene ming van de werkloosheid in de tweede helft van 1969. En dat terwijl er nog al tijd sprake zal zijn van volop hoogcon junctuur. Zonder het met zoveel woorden te zeg gen wijst hij voor deze gang van zaken twee schuldigen aan: overheid en be drijfsleven te zamen die bezig zijn de hoogconjunctuur te benutten voor een reeks van grote investeringen en ander zijds het collectivisme of hoe men het ook noemen mag. Drs. De Pous heeft nameljk In een sprekend voorbeeld aangetoond dat het loon dat de individuele werkne mer vrij kan besteden op geen stukken na gelijke tred houdt met de stijging van de produktie per werknemer. Tweederde van het geld dat die toegenomen produk tie opbrengt is namelijk bestemd voor al lerlei collectieve maatregelen en over één derde slechts kan de werker zelf vrij be schikken. En hij heeft aan dat voorbeeld de vraag verbonden: „Hoever kan men gaan met het collectiviseren der beste- dng van het nationale inkomen?" Hoe pril het nieuwe jaar ook nog is, we geloven dat dit de belangrijkste vraag is die in sociaal-economisch opzicht in dit jaar te stellen is. Want de werknemer wordt het inderdaad beu dat hij steeds maar meer gaat verdienen maar deson danks nauwelijks meer kan besteden om dat hij een té groot deel van zijn loon nooit in handen krijgt. De vakbeweging maakt zich druk over de economische macht het lijkt ons nuttiger als ze sa men met de werkgevers eens over deze problematiek gaat praten. Daarmee zou ze haar leden een groter dienst bewijzen. Hoe men het ook benadert: politiek, mili tair, staatsrechterlijk, psychologisch - de situatie tussen Israël en zijn Arabische buurlanden Is langzamerhand een onont warbare knoop geworden. Neem alleen maar het simpele voorbeeld van de kop waarmee wij maandag onze voorpagina openden: „Israël verliest sympathie". Of ficieel was dat waar, want iedere offi ciële afgevaardigde in welke officiële or ganisatie ook sprak schande van de Is raëlische vergeldingsaanval op het vlieg veld van Beiroet maar ontelbaar waren de reacties in de geest van „dat hebben ze 'm toch maar weer mooi geleverd!" Zeker in Nederland namelijk koestert men wel degelijk sympathie voor een klein land dat van zich af weet te slaan als dat nodig is. Maar dan kruipt ook alweer de twijfel om hoog: was dit nu wel nodig? Moest echt op die dilettantistische terreuraanval van twee Arabieren op een Israëlisch vlieg tuig (waarbij dan weliswaar een dode viel te betreuren) een zo grootscheepse straf expeditie ondernomen worden tegen een land dat toch niet het meest vijandige onder de Arabische staten is? En zo vol gen steeds vraag en tegenvraag elkaar op waardoor de hele situatie daar een onoplosbare puzzel lijkt te worden. Desondanks is het niet moeilijk een aan tal gegevens op een rijtje te zetten die toch wel verhelderend kunnen werken. Sinds de korte maar hevige oorlog van juni 1967 houdt Israël een deel van het toen veroverde gebied onder zijn beheer, niettegenstaande de Veiligheids raad opdracht heeft gegeven de troepen terug te trekken binnen de oorspronkelij ke grenzen. Dusdoende vormt Israël in Nederland een bezettende macht op de zelfde manier als destijds de Duitsers in Nederland een bezettende macht vorm den. In Nederland ontstond toen een on dergrondse en we zijn er trots op Is raël Hééft geen enkel recht zich te bekla gen dat een dergelijke ondergrondse ook In de Arabische staten is gevormd. De Veiligheidsraad heeft nooit een poging gedaan Israël er ook inder daad toe te brengen zijn troepen terug te trekken. In de eerste plaats hebben de Ver. Naties niet de macht iets dergelijks af te dwingen maar daarnaast ook hebben zeker de grote mogendheden (Rusland Incluis) wel ingezien dat dit alleen maar een derde Israëlisch-Arabische oorlog zou betekenen. Indien men althans niet af doende garanties gaf dat voortaan Is- raëls grenzen geëerbiedigd zouden wor den en de Israëlische belangen niet zou den worden geschaad door allerlei Ara bische bepalingen die in strijd zijn met alle regels van het volkerenrecht. Zon der woorden heeft men toegegeven dat het bezet houden van de veroverde ge bieden voor Israël in dit tijdsbestek een levensnoodzaak is. Israël heeft tot dusverre steeds te kennen gegeven dat het bereid is tot vredesbesprekingen met de Arabische staten - maar dan ook wérkelijke vredes besprekingen en geen dictaat van een of meer grote mogendheden die al dan niet gebaat zijn bij een bepaalde situatie in het Midden-Oosten. Dat uitgangspunt is juist, maar kan desondanks tot ernsti ge moeilijkheden aanleiding geven om dat het de ogen sluit voor het feit dat de communistische leiders duidelijk zoe ken naar invloed in de Arabische wereld. Israël alleen is niet sterk genoeg om te gen dat streven tegenwicht te geven men kan nu eenmaal niet zonder de hulp der Russische tegenspelers, of dat nu Amerika is dan wel West-Europa. En door vergeldingsacties zoals die van de afge lopen week maakt men het het Westen bijzonder moeilijk dat tegenspel te spe len. Als Rusland er inderdaad in slaagt zijn partners in de Grote Vier voor zijn vredesplan te winnen, dan zal Israël daar bij zeker de verliezende partij zijn! Het Israëlische optreden wekt soms .de indruk dat men met de huidige situatie niet zo heel ontevreden is. Men lijkt het wel plezierig te vinden af en toe eens duidelijk te kunnen laten blijken dat men militair veruit superieur is 'aan zijn tegenstanders en bovendien verster ken dat voortdurende gevaar én de mili taire successen het gevoel van eendracht. De burgers van Israël zijn dan wel allen Israëliërs, maar zij zijn verzameld uit al le windstreken en uit allerlei volken. Er zullen generaties overheen gaan voor en aleer er van een werkelijke eenheids staat gesproken kan worden en in die overgangsperiode is gevaar van buitenaf een saambindend element. Overziet men dit alles dan lijkt het moei lijk de weg te vinden die tot werkelijke vrede kan leiden - conclusie van al deze punten is namelijk dat geen van beide partijen erg op vrede en vriendschap ge brand is. En dan is het voor welke be middelaar ook of voor welke wereldorga nisatie ook moeilijk een aanvaardbaar vergelijk op te stellen. Eerst zullen be grip en wederzijdse waardering moeten groeien, dan pas kan er van vrede en vei ligheid worden gesproken. Het zal de taak zijn van de UNO steeds op dit aambeeld te blijven hameren - een moeilijke op gaaf voor een organisatie die zo in zich zelf verdeeld is! Dat uur nul, waarin het ene jaar overglijdt in het an dere, heeft op de een of andere manier een magische kracht: altijd weer lokt het mensen aan om het achter liggende te gaan beschouwen als een afgesloten periode, waarover het mogelijk moet zijn een balans op te maken. Nu kan dat in vele gevallen: In het zakenleven kan men by dat uur nul een streep zetten, kan men de cijfers over het afgelopen jaar optellen, kan men op een nieuwe, scho ne bladzijde beginnen ook zal men boven aan die blad zijde altijd weer met het resultaat van de vorige moeten beginnen. Veel moeilijker, zo niet onmogelijk, wordt het om dat magische uur nul als balanspunt te hanteren in al die za ken waarmee de politiek verweven is. In de loonpolitiek bij voorbeeld laaien juist dan de hartstochten hoog op, omdat juist rond de jaarwisseling immers de meeste ge sprekken worden gevoerd over nieuwe arbeidsovereenkom- sten. En op het terrein van de binnenlandse politiek: onze volksvertegenwoordigers mogen wel met Kerstreces, maar als er al een rustpunt Ls dat gelegenheid biedt om een balans op te maken dan valt dat in de zomer, vóór de derde dinsdag in september. Desondanks vraagt deze jaarwisseling toch om bezinning op twee punten: „Zijn we met onze loonpolitiek wel op de goede weg?" en „Hoever zijn we eigenlijk met de partij vernieuwing?" Twee vragen van fundamentele betekenis. Juist op oudejaarsdag heeft minister Roolvink laten weten dat hij overweegt de metaal-CAO op sommige punten on verbindend te verklaren het zou kunnen betekenen dat de (bijna) vrije loonvormingsmethode de eerste de beste keer al heeft gefaald. En de partijvemieuwing en -concen tratie komt in een kritiek stadium nu de drie confessionele partijen hun advies gegeven hebben om op lager niveau te gaan samenwerken voor de komende Staten- en radenver kiezingen en de PvdA in de komende maand ernst wil gaan maken met haar streven naar een progressieve concentra tie. Aan deze twee onderwerpen is deze pagina gewijd. Men vindt de mening van prof. dr. J. Tinbergen over het loon politieke systeem en die van drie vooraanstaande politie! over de partijvernieuwing. Prof. Tinbergen noemt 't kortweg „ingebouwde luxe" Als men voor een gesprek ontvangen wordt door prof. dr. J. Tinbergen is het eerste wat men zich afvraagt welke van de twee tegen stellingen het grootst is: die tussen het zeer sobere studeervertrek van de hoogleraar en de onmiskenbare luxe van de nieuwe Econo mische Hogeschool in Rotterdam of de te genstelling tussen naam en faam van deze econoom-van-wereldformaat en zijn beschei denheid. Zesendertig jaar lang heeft hij het woordje professor voor zijn naam staan (hij is nu 65).. vijftien maal werd hem een ere doctoraat verleend, eenmaal ontving hij de Erasmusprijs; als oud-directeur van het Cen traal Planbureau kent hij de Nederlandse economie als weinig anderen en als econo misch adviseur van ontwikkelingslanden en dusdoende bouvier aan een nieuwe wereld economie geniet hij een wereldreputatie, vraagt men hem wat hij denkt van de Ne derlandse economische situatie van dit ogen blik dan krijgt men slechts een bescheiden glimlach: „Daar waag ik me niet aan daarvoor ken ik de feiten niet voldoende!" Wat niet zeggen wil dat hij niet in alle (be minnelijke) bescheidenheid een visie wil ge ven op het Nederland van nu en het is een visie die hem kenmerkt en anderen tot denken zet. Over de jaarlijkse loonstrijd bij- roorbeeld. Hij meent: „Teveel conflicten ke ren terug in de looneisen. Men staart zich blind op de beloning. Dat vind ik niet geluk kig. Let wel: dit is geen verwijt aan de vak beweging. Zij moet wel. Het is een verwijt aan het politieke proces in ons land. De meerderheid van het Nederlandse volk heeft kennelijk geen behoefte aan het bewandelen van andere wegen die tot betere inkomens verhoudingen kunnen leiden". Natuurlijk ligt de vraag voor de hand wel ke die wegen dan wel zijn dan blijkt pas goed waarom prof. Tinbergen geworden is die hij is: een sociaal bewogen man, een so cialist die het altijd zal opnemen voor de ver drukten, maar die het lang niet in alles eens is met de lijn die socialistische politici vol gen. Hij somt op: „In de eerste plaats moet er iets aan het erfrecht worden gedaan. Voor al voor de grotere vermogens in ops land zal de successie-belasting omhoog moeten. Pas dan zullen gelijke startkansen ontstaan. Punt twee: verbetering van ons onderwijs systeem. Het apparaat staat onvoldoende open voor kinderen uit dé zg. eenvoudige mi lieus, ondanks de daar aanwezige intelligen tie. Nederland slaat in dit opzicht zeker geen goed figuur. Bij landen als Zweden, Ameri ka en zelfs Frankrijk kunnen we niet in de schaduw staan. Dit is mijns inziens ook een gevolg van de starheid bij een groot deel van het onderwijzend personeel en de autoritei ten". In de Verenigde Staten volgt zeventig pro cent van de vijftien- tot achttien jarigen nog onderwijs. Bij ons nog geen 25 procent. Juist door beter onderwijs krijgt de werknemer kans op een beter inkomen. Door een groter aanbod van mensen met meer kennis wordt bovendien het aanbod van ongeschoolden klei ner, waardoor ook hun „marktpositie" ver betert, en ook hun lonen dus naar boven wor den gedrukt". En dan punt drie: afstappen van de vrije re loonpolitiek van nu. De regering moet in vloed op het loonpeil kunnen hebben. Dat kan als er meer vertrouwen komt tussen de vak beweging en regeringspartijen. Dat vertrou wen zou voor de vakbonden kunnen worden gevonden in enkele hervormingen: een vroeg tijdig mogen meepraten bij belangrijke za ken in de onderneming, meer inspraak voor de werknemer zonder dat deze overigens be voegdheid tot mede-beslissen krijgt. Want ook daaraan kleven bezwaren. De oplossing van dit laatste probleem ligt mijns inziens voor een goed deel in de per soonlijke verhoudingen binnen het bedrijf: de verhouding tussen de leiding en de werk nemers. In Europa is de afstand veel groter dan in de Verenigde Staten bijvoorbeeld. Er zijn hier nog zoveel mensen die zo deftig en autoritair moeten doen". Nederland zal de komende jaren dus veel meer geld moeten uitgeven aan zijn onderwijs: aan langere en betere scho ling (in kleine klassen), aan herscholing wegens de snelle technische ontwikkeling die oude beroepen en functies doet ver dwijnen en nieuwe schept. Daarnaast zal in de buitengewesten voor nieuwe werk gelegenheid moeten worden gezorgd en zullen andere gemeenschapsvoorzieningen om ons land leefbaar te houden een zwa re aanslag op de nationale portemonnee doen. Hoe moet dat allemaal worden be taald. Het antwoord laat niet lang op zich wach ten en is al even kenmerkend voor deze ad viseur der ontwikkelingslanden: „Wij zullen er aan moeten wennen dat belastingverla ging niet meer mogelijk is. Aan de ander® kant zullen we verspilling tegen moeten gaan. Wij komen net als in Amerika steeds meer terecht in een maatschappij met ingebouwde luxe. Allerlei mijns inziens onnutte zaken worden ons gewoon opgedrongen. De hoogleraar noemt voorbeelden: „De kwaliteit van de openbare en be drijfsgebouwen wordt steeds overdadiger. Neemt u maar De Doelen in Rotterdam, de universiteits- en hogeschoolgebouwen, ja ook onze eigen nieuwe Economische Hoge school. Ik mag er graag naar kijken, maar vraag me vaak af: Moet dit nu, kan dit •niet eenvoudiger? Staan we niet te sterk on der invloed van de gezamenlijke architec ten en bouwbureaus, die ons voorschrijven aan welke (hoge) minimumeisen we wel moeten voldoen?" „Die verspilling zit trouwens ook in de overmaat aan congresgebouwen, een ge volg van ons overdadig congresseren. Ik noem het gewoon „verborgen toerisme". „De ingebouwde luxe zie ik. ook in het gebruik van bijzonder dure papiersoorten. Bijvoorbeeld de jaarverslagen uit het be drijfsleven. Zij worden steed^ mooier, maar is het nodig?" „Voor de verpakkingen en de inrichting van de tegenwoordige winkels geldt het zelfde". Is het vreemd dat deze hooggeleerde na tuurminnaar een ferme luxebelasting voor staat? Dit is het moment waarop we het woord auto laten vallen het moet prof. Tinber gen als een vloek in de oren klinken. „De mensen zijn helemaal gek geworden wat hun auto's betreft!" meent hij. Ook hier volgens hem „schijnbehoeften", ons opgedrongen bij iedere model wijziging door de industrie. Ver spilling dus, zeker als de auto slechts dient voor heen en weer rijden tussen huis en werk. Graag geeft hij toe dat deze visie mede. wordt ingegeven door het feit dat hij zelf geen auto rijdt. Vroeger heeft hij de hele wereld door gezworven en was het vliegtuig zijn vervoer middel nu is hij verbonden aan het Ne derlands Economisch Instituut en dit insti tuut heeft zegge en schrijve één auto (met chauffeur) voor de hele staf. Deze vorm van samenwerking (noem het „groepsbezit") lijkt prof. Tinbergen ideaal voor meer instellingen in ons land. Ter voorkoming van parkeerpro blemen, van stagnatie en ongelukken op het te kleine wegennet. En natuurlijk... om de verspilling tegen te gaan. Want nu men de visie van deze hoogleraar gelezen heeft be grijpt men waarom wij met die tegenstellin gen begonnen zijn tussen zijn sobere werk kamer en de luxe van de Hogeschool. Blijft de vraag: heeft prof. Tinbergen ongelijk? WAARHEEN BRENGEN ONS DE PARTIJEN Aan mr. H. A. F. M. O. van Mierlo is het verwijt gemaakt dat zijn „Democraten '66" de ontwikkeling tegenhouden door niet te kiezen voor een bepaalde samenwerking tussen partijen. Hij wijst die beschuldiging met deze woorden van de hand: „Wat ver sta je eigenlijk onder ontwikkeling als je a priori stelt dat er op den duur twee groe pen moeten komen: aan de ene kant een soort CDU die met de VVD pacteert en aan de andere kant socialistische groepéringen die met anderen pacteren zodat je onge veer een situatie krijgt zoals in Duitsland. Als je het zo stelt, dan is D'66 deze ontwik keling aan het tegenhouden, omdat deze naar ons gevoel helemaal niet de goede ont wikkeling i§. Ga je daarentegen ervan uit dat de ontwikkeling zich zal moeten bewe gen langs nieuwe scheidslijnen, dan moet je een arsenaal van elementen voor nieuwe concentraties hebben. Anders val je toch in wezen terug op consolidatie van de oude te genstellingen en dat zou het effect zijn ge weest als wij begonnen waren met deel te- nemen aan een progressieve concentratie. Daarmee zou D'66 deze ook hebben erkend als alternatief, wat meteen een vrijbrief zou hebben betekend voor de Achttien ('t overleg orgaan van de KVP, ARP en CHU). Er zou 'n reële kans in hebben moeten zitten dat zo'n concentratie volgens de huidige gegevens in 1971 een meerderheid zou hebben gehaald. Dit is niet het geval en dan zou het voor grote groepen vooruitstrevende mensen, die in al le partijen zitten, een grote teleurstelling zijn. Inderdaad houden wij die verkeerde ont wikkeling tegen. Wij mikken op betere mo gelijkheden voor een betere ontwikkeling. De PPR hebben wij als zo'n nieuw element aangemerkt. Dat zou ook het geval zijn als alle radicalen uit de confessionele partijen treden of als er een vernieuwing in de PvdA zou komen, wat betekent dat mensen uit de PvdA op niet-dogmatische wijze pro gressieve politiek zouden willen voeren. En dan kom je ook tot de noodzaak van ver dieping van de democratisering van de sa menleving. Trouwens, het is niet alleen maar de vraag of D'66 ja dan nee kah deelnemen aan een progressieve concentratie er is nog een andere mogelijkheid en wel niet deelnemen aan een rechtse concentratie, want laat men toch niet denken dat uit de weigering van het een het andere moet voortvloeien. Het enige wat ik intens hoop is dat wij niet naar een tweedeling gaan. Dan zitten we weer in de oude politieke vor men. Wij zien de mogelijkheid van een de finitieve verandering in de verhoudingen en die tot stand te brengen is de maximale bij drage van D'66 aan de politiek. Maar het is best mogelijk dat er nu helemaal geen con centratie in zit en dan gaan wij volstrekt zelfstandig de verkiezingen in". Drs. Ed. van Thijn vertolkt de mening van vrijwel de gehele Partij van de Arbeid als hij stelt dat onze democratie in een cri sis verkeert. Een crisis die alleen kan wor den bezworen door concentratie van partij en en dan niet na, maar vóór de verkiezin gen. Hij zegt: „In een democratie waarin de kiezer het laatste woord krijgt over de regeringsvorming, moet niet alleen tijdig duidelijk zijn welke partijen zullen samen werken. Het moet ook duidelijk zijn welke partijen niet samenwerken. Zo bestaat er een recente flirtation van de heer Toxopeus ten spijt geen misver stand over PvdA en VVD. Anders is het echter gesteld met PvdA en KVP. Deze par tijen hebben immers in het verleden vele jaren in regeringscombinaties samenge werkt. Recente uitspraken van PvdA-voor- mannen hebben echter duidelijk gemaakt dat de kans op herstel van die samenwerking in de toekomst nul komma nul moet wor den geacht. Dat is een belangrijk gegeven. De PvdA is nu nog slechts bereid tot regeringsver antwoordelijkheid op basis van program- en samenwerkingsafspraken, die vóór de ver kiezingen worden gemaakt. Daarmee heeft de PvdA zich losgemaakt van het oude be stel waarin niet de kiezer maar de KVP in de binnenkamer besliste over vorming of val van een kabinet. De heer Biesheuvel heeft dit tijdens de algemene beschouwingen van dit jaar in ho ge nood exclusivisme genoemd. Hij signa leerde een nieuwe antithese tussen gouver nementele en oppositiepartijen; tussen par tijen die bereid zijn tot meerderheidsvor ming door samenwerking en partijen die el kaar uitsluiten. Die constatering zat er nogal naast. Want dat is het onderscheid niet. Vrijwel alle par tijen willen in meerderheidscombinaties sa menwerken. Sommige partijen willen dat echter voor de verkiezingen doen. Andere partijen na de verkiezingen. Exclusief is de laatste opvatting waarbij de kiezer van de meerderheidsvorming wordt uitgesloten. In dezelfde rede noemde de heer Biesheu vel de samenwerking van de christelijke partijen in de groep van Achttien van groot belang voor de bestuurbaarheid van ons land. Dat is een uitspraak om te noteren. Want blijkens recente opinieonderzoeken kunnen de Achttien hooguit op 65 Kamerze tels rekenen. Als de bestuurbaarheid maatstaf moet zijn voor samenwerking, ligt een toenadering tussen ARP en progressieve concentratie (samen schommelend om de 75, nog voor dat de campagne begonnen is) meer voor de hand. Waar het bij de vernieuwing echter in de eerste plaats om gaat is dat het fragmen- tatieproces in onze democratie wordt ge keerd. Een in stukjes uiteenvallende demo cratie is per definitie onbestuurbaar gewor den. Daarom zal het vernieuwingsproces met kracht moeten worden voortgezet. A1-- le partijen zullen daarvoor hun eigen be lang opzij moeten zetten. Wanneer het kabinet-De Jong blijft vol harden in zijn weigering voor die vernieu wing de nodige staatkundige voorwaarden te scheppen, zal er niet veel anders opzitten dan dat de structuurhervorming van ons de mocratisch systeem dé inzet wordt van de komende verkiezingen. En dan maar hoe eerder hoe beter. Drs. A. D. W. Tilanus is er vast van over tuigd dat juist in zijn Christelijk-Histori- sche Unie de vernieuwingsdrang volledig tot zijn recht is kunnen komen. Zoals hij er ook vast van overtuigd is dat CHU met KVP en ARP op de goede weg zijn om via de samenwerking in de kring van Achttien tot meer duidelijkheid in de Nederlandse politiek te komen. „Steeds meer komen er berichten uit de plaatselijke en regionale organen zo zegt hij dat men ook daar met elkaar in gesprek raakt en naar moge lijkheden van samenwerking wil zoeken. Op de bureaus van de drie partijen kwamen vragen binnen, hoe men zich voor de ver kiezingen voor gemeenteraden en Provin ciale Staten in 1970 zou moeten opstellen. In 1969 begint men met de voorbereidingen daarvan. Vanzelfsprekend moesten de drie partijbesturen een antwoord geven dat zo mogelijk gelijkluidend zou zijn om de plaat selijke en regionale besturen niet in verwar ring te brengen. In de Groep van Achttien werd daarom een brief opgesteld die de 3 partijbesturen ieder aan hun plaatselijke en regionale besturen zullen zenden. Deze brief heeft, toen hij voortijdig be kend werd, nogal wat deining veroorzaakt. Maar hij is het logische gevolg van het stre ven van de 3 partijen, vastgelegd in resolu ties van hun grote vergaderingen, om naar vormen van samenwerking te zoeken. Het gesprek in de Groep van Achttien is niet een vrijblijvende vrijetijdsbesteding. Bij al le drie is buiten kijf de wil aanwezig er iets van te maken. Die samenwerking is groei ende en zal verder groeien. De hoop van degenen, die dachten dat het niet zou luk ken, slaat nu om in de vrees dat het wel lukt. Ook anderen zijn bezig te proberen een of andere vorm van samenwerking te zoeken. Men denkt daarbij de PvdA, de PPR, D'66 en de PSP in een zgn. progressieve concen tratie te bundelen. De ARP, die in dit ver band ook wel eens genoemd is, heeft tot te leurstelling van de PvdA daarvoor bedankt. De heer Veerman heeft, toen hij optrad als voorzitter van de ARP duidelijk gezegd dat hij niets voelde voor toetreding tot deze concentratie. En de heer Biesheuvel heeft onlangs geschreven dat de ARP zich niet zal lenen voor een gesprek met de PvdA als die partij in één adem verklaart in een gesprek met een van de andere partners van de „Achttien" niets te zien. D'66, de partij die iets geheel nieuws wil de en die alle bestaande partijen wilde la ten ontploffen, zou zichzelf verloochenen als zij met de bestaande partijen zou sa menwerken. Zij heeft dan ook laten we ten dat zij niet voor een gesprek op lande lijk niveau voelt. Het meest verwant met een deel van de PvdA is de PSP. Het is althans een socialis tische partij die duidelijk heeft laten we ten niet met D'66 te willen samenwerken. De PvdA zal dus tot een keuze van een van deze twee moeten komen bij het vormen van een zgn. progressieve concentratie. En hoe zal die keuze uitvallen, gezien de ver schillende opstelling van de PSP en PvdA ten opzichte van belangrijke internationale vraagstukken als bijv. de Navo?

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 6