DEZE WEEK: nader beschouwd
Niet tè veel voor allen tezamen
Waar de vredeswil ontbreekt
D '66 kan
nog niet
kiezen...
PvdA niet
samen
met KVP
C.H.Unie
blijft bij
Achttien
Twee knelpunten
uit een balans
Mr. Van Mierlo:
Drs. Van Thijn:
Drs. Tilanus:
De verwachtingen die de voorzitter van de
Sociaal Economische Raad, drs. J. W. de
Pous, voor dit nog zo prille jaar heeft,
zijn eerder realistisch dan bemoedigend:
hij voorziet opnieuw een bestedingsbeper
king en hij voorziet opnieuw een toene
ming van de werkloosheid in de tweede
helft van 1969. En dat terwijl er nog al
tijd sprake zal zijn van volop hoogcon
junctuur.
Zonder het met zoveel woorden te zeg
gen wijst hij voor deze gang van zaken
twee schuldigen aan: overheid en be
drijfsleven te zamen die bezig zijn de
hoogconjunctuur te benutten voor een
reeks van grote investeringen en ander
zijds het collectivisme of hoe men het ook
noemen mag. Drs. De Pous heeft nameljk
In een sprekend voorbeeld aangetoond
dat het loon dat de individuele werkne
mer vrij kan besteden op geen stukken
na gelijke tred houdt met de stijging van
de produktie per werknemer. Tweederde
van het geld dat die toegenomen produk
tie opbrengt is namelijk bestemd voor al
lerlei collectieve maatregelen en over één
derde slechts kan de werker zelf vrij be
schikken. En hij heeft aan dat voorbeeld
de vraag verbonden: „Hoever kan men
gaan met het collectiviseren der beste-
dng van het nationale inkomen?"
Hoe pril het nieuwe jaar ook nog is, we
geloven dat dit de belangrijkste vraag is
die in sociaal-economisch opzicht in dit
jaar te stellen is. Want de werknemer
wordt het inderdaad beu dat hij steeds
maar meer gaat verdienen maar deson
danks nauwelijks meer kan besteden om
dat hij een té groot deel van zijn loon
nooit in handen krijgt. De vakbeweging
maakt zich druk over de economische
macht het lijkt ons nuttiger als ze sa
men met de werkgevers eens over deze
problematiek gaat praten. Daarmee zou ze
haar leden een groter dienst bewijzen.
Hoe men het ook benadert: politiek, mili
tair, staatsrechterlijk, psychologisch - de
situatie tussen Israël en zijn Arabische
buurlanden Is langzamerhand een onont
warbare knoop geworden. Neem alleen
maar het simpele voorbeeld van de kop
waarmee wij maandag onze voorpagina
openden: „Israël verliest sympathie". Of
ficieel was dat waar, want iedere offi
ciële afgevaardigde in welke officiële or
ganisatie ook sprak schande van de Is
raëlische vergeldingsaanval op het vlieg
veld van Beiroet maar ontelbaar waren
de reacties in de geest van „dat hebben
ze 'm toch maar weer mooi geleverd!"
Zeker in Nederland namelijk koestert men
wel degelijk sympathie voor een klein
land dat van zich af weet te slaan als
dat nodig is.
Maar dan kruipt ook alweer de twijfel om
hoog: was dit nu wel nodig? Moest echt
op die dilettantistische terreuraanval van
twee Arabieren op een Israëlisch vlieg
tuig (waarbij dan weliswaar een dode viel
te betreuren) een zo grootscheepse straf
expeditie ondernomen worden tegen een
land dat toch niet het meest vijandige
onder de Arabische staten is? En zo vol
gen steeds vraag en tegenvraag elkaar
op waardoor de hele situatie daar een
onoplosbare puzzel lijkt te worden.
Desondanks is het niet moeilijk een aan
tal gegevens op een rijtje te zetten die
toch wel verhelderend kunnen werken.
Sinds de korte maar hevige oorlog
van juni 1967 houdt Israël een deel
van het toen veroverde gebied onder zijn
beheer, niettegenstaande de Veiligheids
raad opdracht heeft gegeven de troepen
terug te trekken binnen de oorspronkelij
ke grenzen. Dusdoende vormt Israël in
Nederland een bezettende macht op de
zelfde manier als destijds de Duitsers in
Nederland een bezettende macht vorm
den. In Nederland ontstond toen een on
dergrondse en we zijn er trots op Is
raël Hééft geen enkel recht zich te bekla
gen dat een dergelijke ondergrondse ook
In de Arabische staten is gevormd.
De Veiligheidsraad heeft nooit een
poging gedaan Israël er ook inder
daad toe te brengen zijn troepen terug te
trekken. In de eerste plaats hebben de
Ver. Naties niet de macht iets dergelijks
af te dwingen maar daarnaast ook hebben
zeker de grote mogendheden (Rusland
Incluis) wel ingezien dat dit alleen maar
een derde Israëlisch-Arabische oorlog zou
betekenen. Indien men althans niet af
doende garanties gaf dat voortaan Is-
raëls grenzen geëerbiedigd zouden wor
den en de Israëlische belangen niet zou
den worden geschaad door allerlei Ara
bische bepalingen die in strijd zijn met
alle regels van het volkerenrecht. Zon
der woorden heeft men toegegeven dat
het bezet houden van de veroverde ge
bieden voor Israël in dit tijdsbestek een
levensnoodzaak is.
Israël heeft tot dusverre steeds te
kennen gegeven dat het bereid is
tot vredesbesprekingen met de Arabische
staten - maar dan ook wérkelijke vredes
besprekingen en geen dictaat van een
of meer grote mogendheden die al dan
niet gebaat zijn bij een bepaalde situatie
in het Midden-Oosten. Dat uitgangspunt
is juist, maar kan desondanks tot ernsti
ge moeilijkheden aanleiding geven om
dat het de ogen sluit voor het feit dat
de communistische leiders duidelijk zoe
ken naar invloed in de Arabische wereld.
Israël alleen is niet sterk genoeg om te
gen dat streven tegenwicht te geven
men kan nu eenmaal niet zonder de hulp
der Russische tegenspelers, of dat nu
Amerika is dan wel West-Europa. En door
vergeldingsacties zoals die van de afge
lopen week maakt men het het Westen
bijzonder moeilijk dat tegenspel te spe
len. Als Rusland er inderdaad in slaagt
zijn partners in de Grote Vier voor zijn
vredesplan te winnen, dan zal Israël daar
bij zeker de verliezende partij zijn!
Het Israëlische optreden wekt soms
.de indruk dat men met de huidige
situatie niet zo heel ontevreden is. Men
lijkt het wel plezierig te vinden af en toe
eens duidelijk te kunnen laten blijken
dat men militair veruit superieur is 'aan
zijn tegenstanders en bovendien verster
ken dat voortdurende gevaar én de mili
taire successen het gevoel van eendracht.
De burgers van Israël zijn dan wel allen
Israëliërs, maar zij zijn verzameld uit al
le windstreken en uit allerlei volken. Er
zullen generaties overheen gaan voor en
aleer er van een werkelijke eenheids
staat gesproken kan worden en in die
overgangsperiode is gevaar van buitenaf
een saambindend element.
Overziet men dit alles dan lijkt het moei
lijk de weg te vinden die tot werkelijke
vrede kan leiden - conclusie van al deze
punten is namelijk dat geen van beide
partijen erg op vrede en vriendschap ge
brand is. En dan is het voor welke be
middelaar ook of voor welke wereldorga
nisatie ook moeilijk een aanvaardbaar
vergelijk op te stellen. Eerst zullen be
grip en wederzijdse waardering moeten
groeien, dan pas kan er van vrede en vei
ligheid worden gesproken. Het zal de taak
zijn van de UNO steeds op dit aambeeld
te blijven hameren - een moeilijke op
gaaf voor een organisatie die zo in zich
zelf verdeeld is!
Dat uur nul, waarin het ene jaar overglijdt in het an
dere, heeft op de een of andere manier een magische
kracht: altijd weer lokt het mensen aan om het achter
liggende te gaan beschouwen als een afgesloten periode,
waarover het mogelijk moet zijn een balans op te maken.
Nu kan dat in vele gevallen: In het zakenleven kan men
by dat uur nul een streep zetten, kan men de cijfers over
het afgelopen jaar optellen, kan men op een nieuwe, scho
ne bladzijde beginnen ook zal men boven aan die blad
zijde altijd weer met het resultaat van de vorige moeten
beginnen.
Veel moeilijker, zo niet onmogelijk, wordt het om dat
magische uur nul als balanspunt te hanteren in al die za
ken waarmee de politiek verweven is. In de loonpolitiek
bij voorbeeld laaien juist dan de hartstochten hoog op,
omdat juist rond de jaarwisseling immers de meeste ge
sprekken worden gevoerd over nieuwe arbeidsovereenkom-
sten. En op het terrein van de binnenlandse politiek: onze
volksvertegenwoordigers mogen wel met Kerstreces, maar
als er al een rustpunt Ls dat gelegenheid biedt om een
balans op te maken dan valt dat in de zomer, vóór de
derde dinsdag in september.
Desondanks vraagt deze jaarwisseling toch om bezinning
op twee punten: „Zijn we met onze loonpolitiek wel op de
goede weg?" en „Hoever zijn we eigenlijk met de partij
vernieuwing?" Twee vragen van fundamentele betekenis.
Juist op oudejaarsdag heeft minister Roolvink laten weten
dat hij overweegt de metaal-CAO op sommige punten on
verbindend te verklaren het zou kunnen betekenen dat
de (bijna) vrije loonvormingsmethode de eerste de beste
keer al heeft gefaald. En de partijvemieuwing en -concen
tratie komt in een kritiek stadium nu de drie confessionele
partijen hun advies gegeven hebben om op lager niveau te
gaan samenwerken voor de komende Staten- en radenver
kiezingen en de PvdA in de komende maand ernst wil gaan
maken met haar streven naar een progressieve concentra
tie.
Aan deze twee onderwerpen is deze pagina gewijd. Men
vindt de mening van prof. dr. J. Tinbergen over het loon
politieke systeem en die van drie vooraanstaande politie!
over de partijvernieuwing.
Prof. Tinbergen noemt 't kortweg
„ingebouwde luxe"
Als men voor een gesprek ontvangen wordt
door prof. dr. J. Tinbergen is het eerste wat
men zich afvraagt welke van de twee tegen
stellingen het grootst is: die tussen het zeer
sobere studeervertrek van de hoogleraar en
de onmiskenbare luxe van de nieuwe Econo
mische Hogeschool in Rotterdam of de te
genstelling tussen naam en faam van deze
econoom-van-wereldformaat en zijn beschei
denheid. Zesendertig jaar lang heeft hij het
woordje professor voor zijn naam staan (hij
is nu 65).. vijftien maal werd hem een ere
doctoraat verleend, eenmaal ontving hij de
Erasmusprijs; als oud-directeur van het Cen
traal Planbureau kent hij de Nederlandse
economie als weinig anderen en als econo
misch adviseur van ontwikkelingslanden en
dusdoende bouvier aan een nieuwe wereld
economie geniet hij een wereldreputatie,
vraagt men hem wat hij denkt van de Ne
derlandse economische situatie van dit ogen
blik dan krijgt men slechts een bescheiden
glimlach: „Daar waag ik me niet aan
daarvoor ken ik de feiten niet voldoende!"
Wat niet zeggen wil dat hij niet in alle (be
minnelijke) bescheidenheid een visie wil ge
ven op het Nederland van nu en het is
een visie die hem kenmerkt en anderen tot
denken zet. Over de jaarlijkse loonstrijd bij-
roorbeeld. Hij meent: „Teveel conflicten ke
ren terug in de looneisen. Men staart zich
blind op de beloning. Dat vind ik niet geluk
kig. Let wel: dit is geen verwijt aan de vak
beweging. Zij moet wel. Het is een verwijt
aan het politieke proces in ons land. De
meerderheid van het Nederlandse volk heeft
kennelijk geen behoefte aan het bewandelen
van andere wegen die tot betere inkomens
verhoudingen kunnen leiden".
Natuurlijk ligt de vraag voor de hand wel
ke die wegen dan wel zijn dan blijkt pas
goed waarom prof. Tinbergen geworden is
die hij is: een sociaal bewogen man, een so
cialist die het altijd zal opnemen voor de ver
drukten, maar die het lang niet in alles eens
is met de lijn die socialistische politici vol
gen. Hij somt op: „In de eerste plaats moet
er iets aan het erfrecht worden gedaan. Voor
al voor de grotere vermogens in ops land zal
de successie-belasting omhoog moeten. Pas
dan zullen gelijke startkansen ontstaan.
Punt twee: verbetering van ons onderwijs
systeem. Het apparaat staat onvoldoende
open voor kinderen uit dé zg. eenvoudige mi
lieus, ondanks de daar aanwezige intelligen
tie. Nederland slaat in dit opzicht zeker geen
goed figuur. Bij landen als Zweden, Ameri
ka en zelfs Frankrijk kunnen we niet in de
schaduw staan. Dit is mijns inziens ook een
gevolg van de starheid bij een groot deel van
het onderwijzend personeel en de autoritei
ten".
In de Verenigde Staten volgt zeventig pro
cent van de vijftien- tot achttien jarigen nog
onderwijs. Bij ons nog geen 25 procent. Juist
door beter onderwijs krijgt de werknemer
kans op een beter inkomen. Door een groter
aanbod van mensen met meer kennis wordt
bovendien het aanbod van ongeschoolden klei
ner, waardoor ook hun „marktpositie" ver
betert, en ook hun lonen dus naar boven wor
den gedrukt".
En dan punt drie: afstappen van de vrije
re loonpolitiek van nu. De regering moet in
vloed op het loonpeil kunnen hebben. Dat kan
als er meer vertrouwen komt tussen de vak
beweging en regeringspartijen. Dat vertrou
wen zou voor de vakbonden kunnen worden
gevonden in enkele hervormingen: een vroeg
tijdig mogen meepraten bij belangrijke za
ken in de onderneming, meer inspraak voor
de werknemer zonder dat deze overigens be
voegdheid tot mede-beslissen krijgt. Want ook
daaraan kleven bezwaren.
De oplossing van dit laatste probleem ligt
mijns inziens voor een goed deel in de per
soonlijke verhoudingen binnen het bedrijf:
de verhouding tussen de leiding en de werk
nemers. In Europa is de afstand veel groter
dan in de Verenigde Staten bijvoorbeeld. Er
zijn hier nog zoveel mensen die zo deftig en
autoritair moeten doen".
Nederland zal de komende jaren dus
veel meer geld moeten uitgeven aan zijn
onderwijs: aan langere en betere scho
ling (in kleine klassen), aan herscholing
wegens de snelle technische ontwikkeling
die oude beroepen en functies doet ver
dwijnen en nieuwe schept. Daarnaast zal
in de buitengewesten voor nieuwe werk
gelegenheid moeten worden gezorgd en
zullen andere gemeenschapsvoorzieningen
om ons land leefbaar te houden een zwa
re aanslag op de nationale portemonnee
doen. Hoe moet dat allemaal worden be
taald.
Het antwoord laat niet lang op zich wach
ten en is al even kenmerkend voor deze ad
viseur der ontwikkelingslanden: „Wij zullen
er aan moeten wennen dat belastingverla
ging niet meer mogelijk is. Aan de ander®
kant zullen we verspilling tegen moeten gaan.
Wij komen net als in Amerika steeds meer
terecht in een maatschappij met ingebouwde
luxe. Allerlei mijns inziens onnutte zaken
worden ons gewoon opgedrongen.
De hoogleraar noemt voorbeelden:
„De kwaliteit van de openbare en be
drijfsgebouwen wordt steeds overdadiger.
Neemt u maar De Doelen in Rotterdam,
de universiteits- en hogeschoolgebouwen, ja
ook onze eigen nieuwe Economische Hoge
school. Ik mag er graag naar kijken, maar
vraag me vaak af: Moet dit nu, kan dit
•niet eenvoudiger? Staan we niet te sterk on
der invloed van de gezamenlijke architec
ten en bouwbureaus, die ons voorschrijven
aan welke (hoge) minimumeisen we wel
moeten voldoen?"
„Die verspilling zit trouwens ook in de
overmaat aan congresgebouwen, een ge
volg van ons overdadig congresseren. Ik
noem het gewoon „verborgen toerisme".
„De ingebouwde luxe zie ik. ook in het
gebruik van bijzonder dure papiersoorten.
Bijvoorbeeld de jaarverslagen uit het be
drijfsleven. Zij worden steed^ mooier, maar
is het nodig?"
„Voor de verpakkingen en de inrichting
van de tegenwoordige winkels geldt het
zelfde".
Is het vreemd dat deze hooggeleerde na
tuurminnaar een ferme luxebelasting voor
staat?
Dit is het moment waarop we het woord
auto laten vallen het moet prof. Tinber
gen als een vloek in de oren klinken. „De
mensen zijn helemaal gek geworden wat hun
auto's betreft!" meent hij. Ook hier volgens
hem „schijnbehoeften", ons opgedrongen bij
iedere model wijziging door de industrie. Ver
spilling dus, zeker als de auto slechts dient
voor heen en weer rijden tussen huis en werk.
Graag geeft hij toe dat deze visie mede. wordt
ingegeven door het feit dat hij zelf geen auto
rijdt. Vroeger heeft hij de hele wereld door
gezworven en was het vliegtuig zijn vervoer
middel nu is hij verbonden aan het Ne
derlands Economisch Instituut en dit insti
tuut heeft zegge en schrijve één auto (met
chauffeur) voor de hele staf. Deze vorm van
samenwerking (noem het „groepsbezit") lijkt
prof. Tinbergen ideaal voor meer instellingen
in ons land. Ter voorkoming van parkeerpro
blemen, van stagnatie en ongelukken op het
te kleine wegennet. En natuurlijk... om de
verspilling tegen te gaan. Want nu men de
visie van deze hoogleraar gelezen heeft be
grijpt men waarom wij met die tegenstellin
gen begonnen zijn tussen zijn sobere werk
kamer en de luxe van de Hogeschool. Blijft
de vraag: heeft prof. Tinbergen ongelijk?
WAARHEEN BRENGEN ONS DE PARTIJEN
Aan mr. H. A. F. M. O. van Mierlo is het
verwijt gemaakt dat zijn „Democraten '66"
de ontwikkeling tegenhouden door niet te
kiezen voor een bepaalde samenwerking
tussen partijen. Hij wijst die beschuldiging
met deze woorden van de hand: „Wat ver
sta je eigenlijk onder ontwikkeling als je
a priori stelt dat er op den duur twee groe
pen moeten komen: aan de ene kant een
soort CDU die met de VVD pacteert en aan
de andere kant socialistische groepéringen
die met anderen pacteren zodat je onge
veer een situatie krijgt zoals in Duitsland.
Als je het zo stelt, dan is D'66 deze ontwik
keling aan het tegenhouden, omdat deze
naar ons gevoel helemaal niet de goede ont
wikkeling i§. Ga je daarentegen ervan uit
dat de ontwikkeling zich zal moeten bewe
gen langs nieuwe scheidslijnen, dan moet je
een arsenaal van elementen voor nieuwe
concentraties hebben. Anders val je toch in
wezen terug op consolidatie van de oude te
genstellingen en dat zou het effect zijn ge
weest als wij begonnen waren met deel te-
nemen aan een progressieve concentratie.
Daarmee zou D'66 deze ook hebben erkend
als alternatief, wat meteen een vrijbrief zou
hebben betekend voor de Achttien ('t overleg
orgaan van de KVP, ARP en CHU). Er zou 'n
reële kans in hebben moeten zitten dat zo'n
concentratie volgens de huidige gegevens in
1971 een meerderheid zou hebben gehaald.
Dit is niet het geval en dan zou het voor grote
groepen vooruitstrevende mensen, die in al
le partijen zitten, een grote teleurstelling
zijn.
Inderdaad houden wij die verkeerde ont
wikkeling tegen. Wij mikken op betere mo
gelijkheden voor een betere ontwikkeling.
De PPR hebben wij als zo'n nieuw element
aangemerkt. Dat zou ook het geval zijn als
alle radicalen uit de confessionele partijen
treden of als er een vernieuwing in de
PvdA zou komen, wat betekent dat mensen
uit de PvdA op niet-dogmatische wijze pro
gressieve politiek zouden willen voeren. En
dan kom je ook tot de noodzaak van ver
dieping van de democratisering van de sa
menleving.
Trouwens, het is niet alleen maar de
vraag of D'66 ja dan nee kah deelnemen
aan een progressieve concentratie er is
nog een andere mogelijkheid en wel niet
deelnemen aan een rechtse concentratie,
want laat men toch niet denken dat uit de
weigering van het een het andere moet
voortvloeien. Het enige wat ik intens hoop
is dat wij niet naar een tweedeling gaan.
Dan zitten we weer in de oude politieke vor
men. Wij zien de mogelijkheid van een de
finitieve verandering in de verhoudingen en
die tot stand te brengen is de maximale bij
drage van D'66 aan de politiek. Maar het is
best mogelijk dat er nu helemaal geen con
centratie in zit en dan gaan wij volstrekt
zelfstandig de verkiezingen in".
Drs. Ed. van Thijn vertolkt de mening
van vrijwel de gehele Partij van de Arbeid
als hij stelt dat onze democratie in een cri
sis verkeert. Een crisis die alleen kan wor
den bezworen door concentratie van partij
en en dan niet na, maar vóór de verkiezin
gen. Hij zegt: „In een democratie waarin
de kiezer het laatste woord krijgt over de
regeringsvorming, moet niet alleen tijdig
duidelijk zijn welke partijen zullen samen
werken. Het moet ook duidelijk zijn welke
partijen niet samenwerken.
Zo bestaat er een recente flirtation van
de heer Toxopeus ten spijt geen misver
stand over PvdA en VVD. Anders is het
echter gesteld met PvdA en KVP. Deze par
tijen hebben immers in het verleden vele
jaren in regeringscombinaties samenge
werkt. Recente uitspraken van PvdA-voor-
mannen hebben echter duidelijk gemaakt dat
de kans op herstel van die samenwerking
in de toekomst nul komma nul moet wor
den geacht.
Dat is een belangrijk gegeven. De PvdA
is nu nog slechts bereid tot regeringsver
antwoordelijkheid op basis van program- en
samenwerkingsafspraken, die vóór de ver
kiezingen worden gemaakt. Daarmee heeft
de PvdA zich losgemaakt van het oude be
stel waarin niet de kiezer maar de KVP
in de binnenkamer besliste over vorming
of val van een kabinet.
De heer Biesheuvel heeft dit tijdens de
algemene beschouwingen van dit jaar in ho
ge nood exclusivisme genoemd. Hij signa
leerde een nieuwe antithese tussen gouver
nementele en oppositiepartijen; tussen par
tijen die bereid zijn tot meerderheidsvor
ming door samenwerking en partijen die el
kaar uitsluiten.
Die constatering zat er nogal naast. Want
dat is het onderscheid niet. Vrijwel alle par
tijen willen in meerderheidscombinaties sa
menwerken. Sommige partijen willen dat
echter voor de verkiezingen doen. Andere
partijen na de verkiezingen. Exclusief is de
laatste opvatting waarbij de kiezer van de
meerderheidsvorming wordt uitgesloten.
In dezelfde rede noemde de heer Biesheu
vel de samenwerking van de christelijke
partijen in de groep van Achttien van groot
belang voor de bestuurbaarheid van ons
land. Dat is een uitspraak om te noteren.
Want blijkens recente opinieonderzoeken
kunnen de Achttien hooguit op 65 Kamerze
tels rekenen.
Als de bestuurbaarheid maatstaf moet zijn
voor samenwerking, ligt een toenadering
tussen ARP en progressieve concentratie
(samen schommelend om de 75, nog voor
dat de campagne begonnen is) meer voor
de hand.
Waar het bij de vernieuwing echter in de
eerste plaats om gaat is dat het fragmen-
tatieproces in onze democratie wordt ge
keerd. Een in stukjes uiteenvallende demo
cratie is per definitie onbestuurbaar gewor
den. Daarom zal het vernieuwingsproces
met kracht moeten worden voortgezet. A1--
le partijen zullen daarvoor hun eigen be
lang opzij moeten zetten.
Wanneer het kabinet-De Jong blijft vol
harden in zijn weigering voor die vernieu
wing de nodige staatkundige voorwaarden
te scheppen, zal er niet veel anders opzitten
dan dat de structuurhervorming van ons de
mocratisch systeem dé inzet wordt van de
komende verkiezingen. En dan maar hoe
eerder hoe beter.
Drs. A. D. W. Tilanus is er vast van over
tuigd dat juist in zijn Christelijk-Histori-
sche Unie de vernieuwingsdrang volledig
tot zijn recht is kunnen komen. Zoals hij
er ook vast van overtuigd is dat CHU met
KVP en ARP op de goede weg zijn om via
de samenwerking in de kring van Achttien
tot meer duidelijkheid in de Nederlandse
politiek te komen. „Steeds meer komen er
berichten uit de plaatselijke en regionale
organen zo zegt hij dat men ook daar
met elkaar in gesprek raakt en naar moge
lijkheden van samenwerking wil zoeken. Op
de bureaus van de drie partijen kwamen
vragen binnen, hoe men zich voor de ver
kiezingen voor gemeenteraden en Provin
ciale Staten in 1970 zou moeten opstellen. In
1969 begint men met de voorbereidingen
daarvan. Vanzelfsprekend moesten de drie
partijbesturen een antwoord geven dat zo
mogelijk gelijkluidend zou zijn om de plaat
selijke en regionale besturen niet in verwar
ring te brengen. In de Groep van Achttien
werd daarom een brief opgesteld die de 3
partijbesturen ieder aan hun plaatselijke en
regionale besturen zullen zenden.
Deze brief heeft, toen hij voortijdig be
kend werd, nogal wat deining veroorzaakt.
Maar hij is het logische gevolg van het stre
ven van de 3 partijen, vastgelegd in resolu
ties van hun grote vergaderingen, om naar
vormen van samenwerking te zoeken. Het
gesprek in de Groep van Achttien is niet
een vrijblijvende vrijetijdsbesteding. Bij al
le drie is buiten kijf de wil aanwezig er iets
van te maken. Die samenwerking is groei
ende en zal verder groeien. De hoop van
degenen, die dachten dat het niet zou luk
ken, slaat nu om in de vrees dat het wel
lukt.
Ook anderen zijn bezig te proberen een of
andere vorm van samenwerking te zoeken.
Men denkt daarbij de PvdA, de PPR, D'66
en de PSP in een zgn. progressieve concen
tratie te bundelen. De ARP, die in dit ver
band ook wel eens genoemd is, heeft tot te
leurstelling van de PvdA daarvoor bedankt.
De heer Veerman heeft, toen hij optrad als
voorzitter van de ARP duidelijk gezegd dat
hij niets voelde voor toetreding tot deze
concentratie. En de heer Biesheuvel heeft
onlangs geschreven dat de ARP zich niet zal
lenen voor een gesprek met de PvdA als die
partij in één adem verklaart in een gesprek
met een van de andere partners van de
„Achttien" niets te zien.
D'66, de partij die iets geheel nieuws wil
de en die alle bestaande partijen wilde la
ten ontploffen, zou zichzelf verloochenen
als zij met de bestaande partijen zou sa
menwerken. Zij heeft dan ook laten we
ten dat zij niet voor een gesprek op lande
lijk niveau voelt.
Het meest verwant met een deel van de
PvdA is de PSP. Het is althans een socialis
tische partij die duidelijk heeft laten we
ten niet met D'66 te willen samenwerken.
De PvdA zal dus tot een keuze van een van
deze twee moeten komen bij het vormen
van een zgn. progressieve concentratie. En
hoe zal die keuze uitvallen, gezien de ver
schillende opstelling van de PSP en PvdA
ten opzichte van belangrijke internationale
vraagstukken als bijv. de Navo?