SOTO in Stedelijk Frangois Couperin: groot Fransman n H. N. Werkman ook in zijn brieven een dichter Keuls museum heeft doek van Cranach terug rnuziekfeuilieton dooi henri th timmerman De drukker als schrijver ¥^|e jaarwisseling is bij uitstek de periode waarin wij ons in al dan niet tot uiting gebrachte gedachten bezighouden met het grote levensraadsel dat „tijd" heet. De een doet het door alle nog opgekropt gebleven spanningen af te reageren via het knallen niet vuurwerk, de ander door alle jaarover zichten van de krant, de radio en de televi- iie op te slorpen, bijna iedereen denkt eventjes of wat langer terug aan het lief en leed in zijn eigen leven gedurende het afge lopen jaar en vraagt zich af wat het komen de jaar aan dezelfde bestaansingrediënten zal brengen. En dan zijn er ook nog dege nen en daartoe rekent ondergetekende zichzelf graag die in zulke dagen graag een poosje verdiept zijn in dagboeken of briefwisselingen van anderen, die enkele ja ren omvatten en waarin naast de persoon lijke ontwikkeling van de schrijvers ook al tijd wel iets te vinden is van de actualitei ten van dat jaar en niet te vergeten van de seizoenen en feestdagen, die ieder jaar het zelfde zijn en het raadsel „tijd" nog groter maken. T^eze keer heb ik me een aantal uren ver diept in de brieven, die de Groningse kunstdrukker Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945) gedurende de oorlogsjaren aan enkele familieleden, vrienden en relaties schreef en die onlangs verzorgd door J. Martinet, onder de titel „Brieven van H. N. Werkman (1940-1945)" werden uitgege ven in de serie „Privé-domein" van De Arbeiderspers in Amsterdam. Zie wat Werkman op 3 juli 1942 over de tijd schreef in een van de vele brieven aan zijn vriend, de predikant August Henkels: ,,lntusschen gaat het leven met haasti ge spoed, de tijd vliegt. Sommige geleer den zeggen dat de tijd niet vliegen kan, dat er als 't ware geen komende tijd is, dat de eeuwigheid in zekeren zin begrensd is, dat alle nog voorhanden zijnde tijd al open en bloot voor ons ligt. Zou het dan ook nog op distributie van de tijd aan gaan? Dat stel ik mij zoo voor alsof we aan een groot plein zitten met een ruim, maar begrensd uitzicht. Wij kunnen een stapje naar links en naar rechts en voor uit maken tot de tijd op is. Tot fatalisme ben ik altijd al een beetje geneigd ge weest en dit komt er goed bij te pas. Per saldo blijft alles er gelijk om en het is dus zonde van de tijd je daar dik om te maken of je in te spannen om het perpe tuum mobile uit te vinden, voorloopig spe len wij nog maar verstoppertje met de ons toegemeten tijd en besteden hem zoo goed mogelijk ,,het kostelijkste van al". U heeft het natuurlijk al ontdekt: Werk man was een dichterlijke mens. Met dit voor ogen kan men nauwelijks geloven dat deze man, die'in het Groningse Leens werd geboren, na zijn h.b.s.-tijd en enkele jaren in de journalistiek en een drukkerij, in 1908 met een eigen drukkerij startte en uan het hoofd daarvan uitgroeide tot een in de stad Groningen" zeer gezien en geacht werkgever. Hij heeft dit zelf ook nauwelijks kunnen geloven. Blijkens z'n brief van 18 de cember 1941 aan Henkels vond hij het za ken doen objectief bezien maar dom werk, waarvoor je niet teveel hersens nodig hebt: ,,Al dat geknoei en gewroet voor een paar centen is toch eigenlijk de moeite niet waard om voor te leven. Dat het mij aanvankelijk goed ging en voor de wind is heusch niet het gevolg van mijn be kwaamheid geweest. Ik heb mij altijd daarbij laten stuwen, zoowel door het personeel als door de klanten. Zoo ging het omdat ik van goeden wille was maar ik heb er vaak raar tegen aan gekeken." Vakelijke moeilijkheden bleven dan ook niet uit en dwongen hem in 1923 om zijn bedrijf te sluiten. Op de zolder van een pakhuis aan het Lage der A begon hij daarna opnieuw, maar nu op bescheidën Vrouweneiland"een van de paradijse lijke druksels van H. N. Werkman uit de collectie van het Stedelijk Museum te Amsterdam. schaal en met zoveel mogelijk de klemtoon op dat wat voor hem wél de moeite waard was om voor te leven: het drukken van ware kunstwerken, eerst alleen met de letters als onderdelen van de motieven, la ter ook met menselijke en andere figuren, in zwart-wit of in meer kleuren. Wie het oeuvre van Werkman wel eens in wer kelijkheid op een tentoonstelling heeft ge zien, zal het met me eens zijn wanneer ik ervan zeg wat Werkman zelf in 1941 aan August Henkels schreef overde gedichten van Jehuda Halevi: „men fffoét ze lezen, zoals men perziken eet. Want wie het an ders doet, ondergaat ze niet". pi] en belangrijk gedeelte van Werkmans artistieke nalatenschap wordt ge vormd door zijn prachtige illustraties van Joodse legenden. Hij bewees "hiermee niet alleen ons allen een dienst. Ook de na zi's profiteerden van het feit dat de niet-jood Werkman de Joodse geest in zijn werk zo treffend gestalte gaf. Op 13 maart 1944 werd hij gearresteerd en op 10 april van datzelfde jaar werd hij, slechts enkele dagen voor de bevrijding van Groningen, op het Mandeveld bij Bakkeveen door de S.D. gefusilleerd. Wie ook het meest van zijn arbeid profi teerden (maar dan in de positieve zin) waren Werkman zelf en de reeds enkele malen genoemde dominee Henkels, de man die hem voortdurend tot zijn creatieve ar beid inspireerde door zijn opdrachten en niet te vergeten zijn grote vriendschap. Meer dan zeventig procent van de thans gepubliceerde brieven en brieffragmenten werden gericht aan deze predikant, aan wie hij zoveel vertrouwen schonk en van wie hij zoveel steun had: „Als ik over mij zoo schrijf pioet u be denken dat ik dat alleen tegenover u doe, wel wetende dat u het niet zult opvatten als een soort zelfverheerlijkingTegen over onbevoegdenuit ik mij geheel in de ruimte. Waarom, vraag ik mij af, heb ik u nu pas ontmoet. Waarom heb ik nooit iemand als u ontmoet die mij aan spoorde en aan het werk zette. Alles komt zoo laat bij mij," schrijft hij op zijn 59ste verjaardag. Behalve ds. Henkels had Werkman tij dens zijn leven nog andere bewonderaars, waaronder jhr. Sandberg, de toenmalige di recteur van het Stedelijk Museum te Am sterdam. Veel vrienden telde hij echter niet. Zelfs door de beroepsschilders van „De Ploeg" waar hij lid van was, werd hij nog wel eens als de heer Werkman beti teld. Niet alleen omdat hij tussen hen een typische Werkgever was, maar wellicht ook omdat hij vrij gesloten van aard was en graag in stilte werkte. Het werk was deze grote grafische kun stenaar zeer dierbaar. Uit zijn brieven ko men we veel aan de weet over zijn vak en de wijze waarop hij als beoefenaar daar van zijn produkten schiep. Ook over het werken, de arbeid, in het algemeen treffen we vele karakteristieke passages aan, waaruit blijkt dat hij, ondanks alle ups and downs in zijn dispositie om te werken, de arbeid zeer hoog aanslaat: „Door te werken wordt de mensch ge reed, aanhoudend zich met het werk be zighouden in gedachten. Zoo gaat het met uw werk, zoo gaat het met alle werk waar men zijn ziel in legt. Dan komt ook het zelfvertrouwen dat men vaker iets moois kan maken dan één keer en ook verschil lend mooi maar toch zoo dat men den ma ker er in herkent" (11 april 1941 aan ds. Henkels). T~)e stille Werkman (die zijn naam alle eer aandeed) heeft daar op die zolder meer dan twintig jaar zich geuit in zijn druksels, waarvan ook de artistieke en ille gale blaadjes genoemd moeten worden. Maar wie zijn brieven leest, komt tot de ontdekking dat hij ook een ge boren schrijver was. Ook als zodanig heeft hij ons heel wat van zijn eenvoudige, maar boeiende gedachtenrijk- dom nagelaten, ook al was deze aanvanke lijk alleen voor zijn familie, vrienden en relaties bestemd. De veelvuldige corre spondentie, die vooral gedurende de oor logsjaren kwantitatief pas goed op gang kwam (ds. Henkels ontving soms verschei dene brieven per week!) had voor hem even zeer de functie van bet zichzelf vormen en gestalte geven als zijn kunst dat had. Be halve het werk zijn er twee onderwerpen, die hem daarin 't meest bezig hebben gehou den: de oorlogsomstandigheden (inclu sief het begaan zijn met zijn eigen lot en dat van zijn dierbaren, onder wie zijn onvermoeibare vrouw) en de schoonheid van de natuur. Werkman hield er van, fietstochtjes in de omgeving van Groningen te makèn. Hij voélde .kennelijk niét veel voor reizen en de enkele bezoeken die hij aan mensen als Henkels en êaridberg bracht, werden door hem dan ook min of meer als feestelijke hoogtepunten be schouwd. Werkman bezat ook een verlangen naar een aards paradijs, maar vooral met de er varingen van Gauguin in Tahiti voor ogen, heeft hij dit nooit ingewilligd en zich be perkt tot het vervaardigen van paradijse lijke taferelen, waarop de mens dikwijls in meer personen tegelijk voorkomt, zo als ook in de illustraties van de joodse le genden („Sandberg zei: het zijn altijd twee die elkaar wat vertellen"). Zijn werk en zijn brieven zijn dan ook niet alleen als ui tingen van zichzelf of als „papieren vakan ties" te beschouwen, maar ook als pogin gen tot waarachtig contact van mens tot imens. W/erkman had deze zekerheden" nodig, ook al leek hij zelf de eerste die er de betrekkelijkheid van kon inzien. In zijn brieven doet hij soms dan ook denken aan een van de grootste Nederlands-talige schrijvers van deze eeuw: Nescio. Over de dichter Leopold schrijft Werkman bijvoor beeld: hij is natuurlijk eenzaam geweest zooals wij allen vaak eenzaam zijn aan eenzaamheid hechten en er vaak behoefte aan hebben ook waarschijnlijk. Wat we ten wij er van." Klinkt dit laatste niet ongeveer hetzelfde als het pseudoniem „Nescio", dat „ik weet het niet" betekent? Twee pagina's verder diezelfde relativerende aarzeling: „De natuur is onuitputtelijk maar niet om na te maken. Daar heb ik eens wat van gelezen van een geleerde die schreef dat diese wiederholte Nachahnung een bewijs is van angst, doodsangst. Breng dat maar eens precies onder woorden." Ook in zijn berustende humor doet hij vaak aan Nescio denken: „Maar goed dat ons de fietsen zijn afge nomen de mijne trouwens niet, want die was te bouwvallig nu kunnen we ten minste niet met fiets en al in de gracht waaien." Aan het einde van een park-impressie -telt hij enige zorgen inzake de papierin koop tegenover het feit dat de wereld toch doordraait. Juist daarom is het goed een oogen- blik op zoo'n bankje te zitten om dat al les te bespiegelen. Het is alles zoo klein, in vergelijking met het eene groote waar de menschheid nu zo ontzettend onder lijdt. De vorige oorlog hebben wij ook be leefd, al die lasten en zorgen en verdriet waren spoedig... vergeten. Er was gras jver gegroeid, het is weer oud geworden." In 1947 constateerde Nescio in ongeveer de zelfde trant dat het zomerlandschap •ond het Achterhoekse Laag-Keppel er nog net zo uitzag als voor de oorlog. Werkman heeft z'n voorbeeld niet kunnen volgen, want '<ort voordat de tweede wereldoorlog voorbij vas, werd hij om het leven gebracht. Maar ■ok zijn geschriften, al zijn het dan „maar grieven", hebben, dwars door het tijdgebon- ene en topgrafische heen, vaak dezelfde tij eloosheid, waar men rond de jaarwisseling n graag even in vertoeft. ,,Na verloop van tijd bekijk je dan al- es nog eens weer en je begint weer op- üeuw omdat je er zelf wat goeds in hebt ontdekt. Bij opnieuw beginnen wordt het telkens weer wat nieuws, de groei in de geest gaat door en zoo komt er ook groei in het werk, waarin je al werkende vaar diger wordt. Alleen jammer dat de ja- en zoo snel voorbijgaan." J. VAN DER KLEU T^ot 24 februari wordt in het Stedelijk Museum te Amsterdam een tentoonstel ling gehouden van recent werk van de Vene zolaanse kunstenaar Soto. De expositie omvat 7 zalen met een aantal speciaal voor de tentoonstellingsruimten ont worpen environments en grote objecten. ^oto werd in 1923 geboren in Ciudad Boli- var, Venezuela, en studeerde van 1942- 1947 aan de academie voor beeldende kun sten in Caracas. Gedurende de drie daarop volgende jaren was hij directeur van de kunstnijverheidschool m Maracaibo. In 1950 kwam hij naar Europa en vestigde zich voorgoed in Parijs. Daar leerde hij het werk van Mondriaan kennen, dat een diepe in druk op hem maakte. Het had volgens Soto in belangrijke mate bijgedragen tot een dy namische schilderkunst die met optische mid delen wordt gerealiseerd. Dit was juist wat Soto zelf in zijn werk trachtte te bereiken. Hij wilde, zoals hij eens in een interview zei, „het werk van Mondriaan laten bewegen". Hij begon met herhaling van identieke vor men, steeds de meest eenvoudige: de lijn, het vierkant, de cirkel. Door de eindeloze herha ling van b.v. een vierkant, bereikte Soto, dat het vierkant zelf verdwijnt en dat er zuive re beweging ontstaat. De muziek (hij is een goed gitarist en zan ger van Zuidamerikaanse muziek) inspireer de Soto tot het idee van de „serie". Dit paste hij toe in zijn werk. Naast wit en zwart koos hij de drie pimaire kleuren en de drie secun daire kleuren, die hij volgens een willekeu rig schema, systematisch aanbracht, een pro cédé dat Soto over het gehele oppervlak her haalde. Door het scheiden van de kleuren en het berekenen van de afstand ertussen ver kreeg hij een vibrerende werking. Tn 1952 begon Soto te experimenteren met plexiglasplaten, die hij over elkaar plaats te. Daardoor schiep hij beweging in het op pervlak. Drie jaar later ging Soto van de systemati sche, optische kunst definitief over op de ei genlijk kinetische kunst, waarin een nauwe samenhang bestaat tussen beweging en tijd en deze beide factoren dan ook een essentieel be standdeel van Soto's werk worden. Illusionair optische beweging werd gecombineerd met werkelijke beweging. Sindsdien ontstonden de draadstructuren, waarvan het Stedelijk Muse um er twee bezit, naast drie optische reliëfs. Kinetische wanden en environments maakte Soto o.a. voor de Wereldtentoonstellingen in Brussel (1958) en Montreal (1967), de Biënna le in Venetië (1966) en de tentoonstelling ..Bewogen beweging" (1961) en „Nul 1965" in het Stedelijk Museum. De Duitse stad Keulen heeft het schilde rij Maria met kind van Lucas Cranach na ruim 31 jaar terug. In 1937 werd het aange kocht, maar een jaar later schonk de toen malige burgemeester van Keulen het aan minister-president Hermann Göring ter ge legenheid, van de doop van diens dochter. Direct na de oorlog werd de schenking, die onder druk tot stand was gekomen, aange vochten. Het heeft echter vele jaren ge duurd voor het op 135.000 gulden geschatte strijdobject aan het Keulse Museum Wall- raf-Richarts kon worden teruggegeven. Dc liefelijke Maria met kind is een laatgotisch werk van Cranach, waarin de invloed van de Italiaanse renaissance zich duidelijk manifesteert. I^rankrijk heeft in zijn „grand siècle de grote eeuw van schitterende bloei van de kunsten, ook een verfijnde en spi rituele muziekcultuur gehad. Deze muziek in haar beste verschijningen heeft veel invloed uitgeoefend op de latere muziek van Duitsland en Italië. Tot de héél gro ten van Frankrijks muziek behoort Fran gois Couperin, een grootmeester in de kleine vormen, die overigens in ons land niet op waarde wordt geschat, buiten de kringen van verfijnde muziekliefhebbers en Francofielen. Het curieuze daarbij is echter, dat de specifieke muziek van Cou perin zich heeft kunnen ontwikkelen rond het orgel, zoals talrijke Franse componisten hun inspiratie hebben gevonden in de typi sche Franse orgelcultuur, die zo geheel af wijkt van de Duitse orgelkunst. Maar zelfs dit feit heeft weinig invloed gehad op een ontwikkeling vgn het muziekleven in ons land, dat in de negentiende eeuw nagenoeg volkomen béheerst werd door de Duitse muziek; een eenzijdige overheersing die nog slechts langzaam wijkt. Couperin, de typische Franse kunste naar door persoonlijkheid, milieu en mu zikale levensgang, heeft ondanks dit zeer uitgesproken Franse nog een merkwaar dig aanrakingspunt met de Duitse mu ziek. Evenals de familie Bach in Duits land is de familie Couperin in Frankrijk niét minder uniek, want deze Couperins hebben zich als musici en vooral als or ganisten en klavecinisten door de zeven tiende en achttiende eeuw heen gehand haafd tot Cécille-Thérèse Couperin in 1860 stierf. Vele van de Couperins hebben de post van organist bekleed en dit werd in Frankrijk als toonaangevend be schouwd. Generaties lang was een Cou perin organist van de befaamde St. Ger- vais in Parijs, een Romaanse basiliek aan de „rive gauche" in Parijs. Deze kerk is enkele eeuwen lang een centrum van muziekcultuur geweest, waarbij we nog eens accentueren dat talrijke grote Franse componisten „van huis uit" orga nist waren en dikwijls ook bleven, ande re werkzaamheden en internationale faam ten spijt. De Couperins hebben op deze gouden regel geen uitzondering ge maakt, ook al voerde hun weg naar het hof. Frangois Couperin, die door het nage- slacht „Le Grand" werd genoemd, stond bij koning Lodewijk XIV aan zijn schitte rende hof te Versailles in hoog aanzien. Typerend voor de houding, die de Cou perins tegenover hun aanzienlijke posities aan het hof en de kerk innamen is die van Gervais Frangois Couperin, de laat ste mannelijke Couperin die dienst deed als organist van de Parijse St. Gervais. Tijdens de Revolutie bleef hij als „citoyen Couperin" in functie en nam later onder Lodewijk XVIII en Napoleon opnieuw een vooraanstaande plaats in het Parijse mu ziekleven in. Ondanks zijn hoge positie aan het hof en het aanzien dat Frangois Couperin Le Grand bij de absoluut heer sende prachtlievende Lodewijk XIV ge noot, bleef deze grote Couperin zichzelf. Hij ontweek de intriges, die het hofleven onvermijdelijk begeleidden en bleef on danks hem verleende adellijke titels en gunsten een eenvoudig man, die zich overigens zijn waarde als musicus zeker bewust was. Tn Frankrijk werd de landstreek Brie, waar ook dë typisch Franse kaassoort van die naam vandaan' komi, altijd al be schouwd als een „muzikaal" 'larid. Er was een opgewekt muziekleven, voor een deel ook, omdat vele edellieden, die ver bonden waren aan het hof in de streek Brie een buitenhuis bezaten waar zij veel musiceerden. De streek niet het stadje Chaumes heeft ook vele musici voortge bracht, die in Parijs of elders belangrij ke posities in het muziekleven hebben in genomen. Ook de Couperins stammen uit Brie, waar zij m de dorpen allerlei baan tjes hadden en waar Charles Couperin, grootvader van de latere „grote Coupe rin", een herberg had en soms het or gel bespeelde. Van zijn acht kinderen ko zen er drie de muziek als beroep, maar zij verlieten in de Fronde-oorlog het zwaar geteisterde Chaumes. I-n 1652 zijn Louis, Frangois en Charles in Parijs; al le drie broers hebben nog les gehad van de gevierde Champion de Chambonnières, die de beste klavecinist van zijn tijd ge noemd wordt en bevriend was met de Ne derlandse natuurkundige Christiaan Huy- gens. Champion de Chambonnières, die een voortreffelijk pedagoog is geweest, was, in tegenstelling tot de Couperins, een typische hoveling; hij danste in het Ballet royal de la nuit samen met de koning, de bewierookte, de zonnekoning bij wie hij later in ongenade viel. Louis Couperin, die door Chambonnières aan het hof geïntroduceerd werd, was de eer ste Couperin die de aanzienlijke post van organist aan de St. Gervais bezette. Ruim anderhalve eeuw zou dit organistschap in de familie Couperin blijven. Bij het vroe ge overlijden van Louis ging de post over naar zijn jongere broer Charles en deze Charles was de vader van de begaafde Frangois, een wonderkind op orgel en kla vecimbel. Toen zijn vader stierf was Frangois pas elf jaar oud, maar hij werd toch al officieel benoemd op de begeer de belangrijke organistenplaats, die hij op zijn achttiende jaar volledig ging uitoefe nen. In de St. Gervais betekende dit or ganistschap ongeveer vierhonderd dien sten per jaar, maar dit drukke bestaan heeft Couperin niet belemmerd in zijn groei van virtuoos klavecinist en organist tot meesterlijk componist. Zijn roem als organist brengt Couperin naar de eervol le positie van organist van de Chapelle Royale; zijn verfijnd klavecimbelspel en respectabele persoonlijkheid bezorgen hem een plaats als hofklavecinist. Boven dien dirigeerde Couperin regelmatig de concerten in het paleis van de hertog van Orléans en/sommige concerten in Versail les. De beroemde Concerts royaux hebben hun ontstaan te danken aan Couperins positie aan het koninklijk hof. Minder be kend is, dat Couperin ook kerkmuziek heeft gecomponeerd, vooral motetten, in de laatste jaren van Lodewijk XIV, toen de koning onder de invloed van Madam» de Maintenon steeds godsdienstiger werd. Opmerkelijk is evenwel, dat Couperin (hoewel hij zijn leven lang organist is geweest en zijn instrument briljant en betoverend mooi bespeeld moet hebben) maar heel weinig orgelmuziek heeft ge schreven: twee orgelmissen. Zonder twij fel heeft Couperin zijn volledige persoon lijkheid uitgedrukt in de bundels Pièces de Clavecin, waarbij hij telkens een uit voerig voorwoord schreef. Couperins be roemde werk „L'Art de toucher le Cla vecin", met zowel technische uitvoerings aanwijzingen als préludes, heeft J. S. Bach zeer beïnvloed, in dien Franse suites en Courantes. TVTagnifieke beheersing van beknopte vormen, meesterlijk Latijns even wicht van onderlinge verhouding en struc turele proporties met de harmonie tussen speelse versieringskunst en heldere ex pressiviteit zijn de kenmerken van Coupe rins kunst. Deze kunst, hoewel zeker een muziek die een weerspiegeling was van de idealen van „le grand siècle" is ver boven de hofkunst van Couperins tijdge noten uitgestegen, omdat de muziek werd gedreven door een bedwongen menselijke emotie. Couperin was een echte Frans man en op zijn niveau volmaakt een ver tegenwoordiger van zijn tijd. Hij bezat ook het ingeboren gevoel voor „le bon goüt", de goede smaak, houding en manieren en meer van die subtiele maar hoogst be langrijk geachte zaken en eigenschappen. Ook muzikaal is Couperins levensstijl van belang geweest. Eèn groot deel van zijn werk geeft niet alleen de geest van zijn tijd wéér, maar ook de sfeer aan het hof en zelfs het artistieke en persoonlijke leven van het Versailles van Lodewijk XVI. Couperin schilderde in klanken de por tretten van de koning en zijn omgeving en hij schiep daarmee een sterk gestileerde maar zeer visuele wereld. Een wereld en een periode en de voornaamste sujetten daarvan. Hij portretteerde onder bewust vaag gehouden titels als „l'Auguste", „La Majestueuse" of „La Voluptueuse" de ko ning, zoals hij in zijn stukken voor klave cimbel dit deed van andere figuren in Ver sailles. Maar Couperin componeerde ook zelfportretten en hij verklankte ook gevoe lens en situaties, deugden en hartstochten. Zelf schreef Couperin in één van zijn toe lichtingen, bij het componeren altijd 'n ob ject voor ogen te hebben, maar meerma len hulde de componist deze stukken in een klank waarin ook de ironie en het esprit een plaats hebben. Want in zijn meester lijk geproportioneerde muziekgedichten, die soms een elegante indruk maken, door breken juist deze ironie en esprit de be haagzucht en verscherpen de contouren. Ook in dit opzicht was Frangois Couperin een echte Fransman. De toevoeging „Le Grand" aan zijn naam gegeven, ter onder scheiding van de oudere Frangois, is in werkelijkheid een zuivere kenschets en al le grote Franse componisten na hem heb ben Couperin als „Couperin le Grand" er kend en hulde gebracht gedurende de drie eeuwen dat zijn muziek klonk als „la som- me de la musique frangaise".

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 11