SOTO in
Stedelijk
Frangois Couperin:
groot Fransman
n
H. N. Werkman
ook in zijn brieven
een dichter
Keuls museum
heeft doek van
Cranach terug
rnuziekfeuilieton
dooi
henri th timmerman
De drukker
als schrijver
¥^|e jaarwisseling is bij uitstek de periode
waarin wij ons in al dan niet tot uiting
gebrachte gedachten bezighouden met het
grote levensraadsel dat „tijd" heet. De een
doet het door alle nog opgekropt gebleven
spanningen af te reageren via het knallen
niet vuurwerk, de ander door alle jaarover
zichten van de krant, de radio en de televi-
iie op te slorpen, bijna iedereen denkt
eventjes of wat langer terug aan het lief en
leed in zijn eigen leven gedurende het afge
lopen jaar en vraagt zich af wat het komen
de jaar aan dezelfde bestaansingrediënten
zal brengen. En dan zijn er ook nog dege
nen en daartoe rekent ondergetekende
zichzelf graag die in zulke dagen graag
een poosje verdiept zijn in dagboeken of
briefwisselingen van anderen, die enkele ja
ren omvatten en waarin naast de persoon
lijke ontwikkeling van de schrijvers ook al
tijd wel iets te vinden is van de actualitei
ten van dat jaar en niet te vergeten van de
seizoenen en feestdagen, die ieder jaar het
zelfde zijn en het raadsel „tijd" nog groter
maken.
T^eze keer heb ik me een aantal uren ver
diept in de brieven, die de Groningse
kunstdrukker Hendrik Nicolaas Werkman
(1882-1945) gedurende de oorlogsjaren aan
enkele familieleden, vrienden en relaties
schreef en die onlangs verzorgd door J.
Martinet, onder de titel „Brieven van H.
N. Werkman (1940-1945)" werden uitgege
ven in de serie „Privé-domein" van De
Arbeiderspers in Amsterdam. Zie wat
Werkman op 3 juli 1942 over de tijd schreef
in een van de vele brieven aan zijn vriend,
de predikant August Henkels:
,,lntusschen gaat het leven met haasti
ge spoed, de tijd vliegt. Sommige geleer
den zeggen dat de tijd niet vliegen kan,
dat er als 't ware geen komende tijd is,
dat de eeuwigheid in zekeren zin begrensd
is, dat alle nog voorhanden zijnde tijd al
open en bloot voor ons ligt. Zou het dan
ook nog op distributie van de tijd aan
gaan? Dat stel ik mij zoo voor alsof we
aan een groot plein zitten met een ruim,
maar begrensd uitzicht. Wij kunnen een
stapje naar links en naar rechts en voor
uit maken tot de tijd op is. Tot fatalisme
ben ik altijd al een beetje geneigd ge
weest en dit komt er goed bij te pas. Per
saldo blijft alles er gelijk om en het is dus
zonde van de tijd je daar dik om te
maken of je in te spannen om het perpe
tuum mobile uit te vinden, voorloopig spe
len wij nog maar verstoppertje met de
ons toegemeten tijd en besteden hem zoo
goed mogelijk ,,het kostelijkste van al".
U heeft het natuurlijk al ontdekt: Werk
man was een dichterlijke mens. Met dit
voor ogen kan men nauwelijks geloven dat
deze man, die'in het Groningse Leens werd
geboren, na zijn h.b.s.-tijd en enkele jaren
in de journalistiek en een drukkerij, in
1908 met een eigen drukkerij startte en
uan het hoofd daarvan uitgroeide tot een in
de stad Groningen" zeer gezien en geacht
werkgever. Hij heeft dit zelf ook nauwelijks
kunnen geloven. Blijkens z'n brief van 18 de
cember 1941 aan Henkels vond hij het za
ken doen objectief bezien maar dom werk,
waarvoor je niet teveel hersens nodig hebt:
,,Al dat geknoei en gewroet voor een
paar centen is toch eigenlijk de moeite
niet waard om voor te leven. Dat het mij
aanvankelijk goed ging en voor de wind
is heusch niet het gevolg van mijn be
kwaamheid geweest. Ik heb mij altijd
daarbij laten stuwen, zoowel door het
personeel als door de klanten. Zoo ging het
omdat ik van goeden wille was maar ik
heb er vaak raar tegen aan gekeken."
Vakelijke moeilijkheden bleven dan ook
niet uit en dwongen hem in 1923 om
zijn bedrijf te sluiten. Op de zolder van
een pakhuis aan het Lage der A begon hij
daarna opnieuw, maar nu op bescheidën
Vrouweneiland"een van de paradijse
lijke druksels van H. N. Werkman uit de
collectie van het Stedelijk Museum te
Amsterdam.
schaal en met zoveel mogelijk de klemtoon
op dat wat voor hem wél de moeite waard
was om voor te leven: het drukken van
ware kunstwerken, eerst alleen met de
letters als onderdelen van de motieven, la
ter ook met menselijke en andere figuren,
in zwart-wit of in meer kleuren. Wie
het oeuvre van Werkman wel eens in wer
kelijkheid op een tentoonstelling heeft ge
zien, zal het met me eens zijn wanneer ik
ervan zeg wat Werkman zelf in 1941 aan
August Henkels schreef overde gedichten
van Jehuda Halevi: „men fffoét ze lezen,
zoals men perziken eet. Want wie het an
ders doet, ondergaat ze niet".
pi] en belangrijk gedeelte van Werkmans
artistieke nalatenschap wordt ge
vormd door zijn prachtige illustraties van
Joodse legenden. Hij bewees "hiermee niet
alleen ons allen een dienst. Ook de na
zi's profiteerden van het feit dat de
niet-jood Werkman de Joodse geest in zijn
werk zo treffend gestalte gaf. Op 13 maart
1944 werd hij gearresteerd en op 10 april
van datzelfde jaar werd hij, slechts enkele
dagen voor de bevrijding van Groningen,
op het Mandeveld bij Bakkeveen door de
S.D. gefusilleerd.
Wie ook het meest van zijn arbeid profi
teerden (maar dan in de positieve zin)
waren Werkman zelf en de reeds enkele
malen genoemde dominee Henkels, de man
die hem voortdurend tot zijn creatieve ar
beid inspireerde door zijn opdrachten en
niet te vergeten zijn grote vriendschap.
Meer dan zeventig procent van de thans
gepubliceerde brieven en brieffragmenten
werden gericht aan deze predikant, aan
wie hij zoveel vertrouwen schonk en van
wie hij zoveel steun had:
„Als ik over mij zoo schrijf pioet u be
denken dat ik dat alleen tegenover u doe,
wel wetende dat u het niet zult opvatten
als een soort zelfverheerlijkingTegen
over onbevoegdenuit ik mij geheel in
de ruimte. Waarom, vraag ik mij
af, heb ik u nu pas ontmoet. Waarom heb
ik nooit iemand als u ontmoet die mij aan
spoorde en aan het werk zette. Alles komt
zoo laat bij mij," schrijft hij op zijn 59ste
verjaardag.
Behalve ds. Henkels had Werkman tij
dens zijn leven nog andere bewonderaars,
waaronder jhr. Sandberg, de toenmalige di
recteur van het Stedelijk Museum te Am
sterdam. Veel vrienden telde hij echter
niet. Zelfs door de beroepsschilders van
„De Ploeg" waar hij lid van was, werd hij
nog wel eens als de heer Werkman beti
teld. Niet alleen omdat hij tussen hen een
typische Werkgever was, maar wellicht
ook omdat hij vrij gesloten van aard was
en graag in stilte werkte.
Het werk was deze grote grafische kun
stenaar zeer dierbaar. Uit zijn brieven ko
men we veel aan de weet over zijn vak en
de wijze waarop hij als beoefenaar daar
van zijn produkten schiep. Ook over het
werken, de arbeid, in het algemeen treffen
we vele karakteristieke passages aan,
waaruit blijkt dat hij, ondanks alle ups and
downs in zijn dispositie om te werken, de
arbeid zeer hoog aanslaat:
„Door te werken wordt de mensch ge
reed, aanhoudend zich met het werk be
zighouden in gedachten. Zoo gaat het met
uw werk, zoo gaat het met alle werk waar
men zijn ziel in legt. Dan komt ook het
zelfvertrouwen dat men vaker iets moois
kan maken dan één keer en ook verschil
lend mooi maar toch zoo dat men den ma
ker er in herkent" (11 april 1941 aan ds.
Henkels).
T~)e stille Werkman (die zijn naam alle
eer aandeed) heeft daar op die zolder
meer dan twintig jaar zich geuit in zijn
druksels, waarvan ook de artistieke en ille
gale blaadjes genoemd moeten worden.
Maar wie zijn brieven leest, komt tot
de ontdekking dat hij ook een ge
boren schrijver was. Ook als zodanig
heeft hij ons heel wat van zijn
eenvoudige, maar boeiende gedachtenrijk-
dom nagelaten, ook al was deze aanvanke
lijk alleen voor zijn familie, vrienden en
relaties bestemd. De veelvuldige corre
spondentie, die vooral gedurende de oor
logsjaren kwantitatief pas goed op gang
kwam (ds. Henkels ontving soms verschei
dene brieven per week!) had voor hem even
zeer de functie van bet zichzelf vormen en
gestalte geven als zijn kunst dat had. Be
halve het werk zijn er twee onderwerpen,
die hem daarin 't meest bezig hebben gehou
den: de oorlogsomstandigheden (inclu
sief het begaan zijn met zijn eigen lot en
dat van zijn dierbaren, onder wie zijn
onvermoeibare vrouw) en de schoonheid
van de natuur. Werkman hield er van,
fietstochtjes in de omgeving van Groningen
te makèn. Hij voélde .kennelijk niét veel
voor reizen en de enkele bezoeken die hij
aan mensen als Henkels en êaridberg
bracht, werden door hem dan ook min of
meer als feestelijke hoogtepunten be
schouwd.
Werkman bezat ook een verlangen naar
een aards paradijs, maar vooral met de er
varingen van Gauguin in Tahiti voor ogen,
heeft hij dit nooit ingewilligd en zich be
perkt tot het vervaardigen van paradijse
lijke taferelen, waarop de mens dikwijls in
meer personen tegelijk voorkomt, zo
als ook in de illustraties van de joodse le
genden („Sandberg zei: het zijn altijd twee
die elkaar wat vertellen"). Zijn werk en
zijn brieven zijn dan ook niet alleen als ui
tingen van zichzelf of als „papieren vakan
ties" te beschouwen, maar ook als pogin
gen tot waarachtig contact van mens tot
imens.
W/erkman had deze zekerheden" nodig,
ook al leek hij zelf de eerste die er de
betrekkelijkheid van kon inzien. In zijn
brieven doet hij soms dan ook denken aan
een van de grootste Nederlands-talige
schrijvers van deze eeuw: Nescio. Over de
dichter Leopold schrijft Werkman bijvoor
beeld:
hij is natuurlijk eenzaam geweest
zooals wij allen vaak eenzaam zijn aan
eenzaamheid hechten en er vaak behoefte
aan hebben ook waarschijnlijk. Wat we
ten wij er van."
Klinkt dit laatste niet ongeveer hetzelfde
als het pseudoniem „Nescio", dat „ik weet
het niet" betekent? Twee pagina's verder
diezelfde relativerende aarzeling:
„De natuur is onuitputtelijk maar niet
om na te maken. Daar heb ik eens wat
van gelezen van een geleerde die schreef
dat diese wiederholte Nachahnung een
bewijs is van angst, doodsangst. Breng
dat maar eens precies onder woorden."
Ook in zijn berustende humor doet hij
vaak aan Nescio denken:
„Maar goed dat ons de fietsen zijn afge
nomen de mijne trouwens niet, want die
was te bouwvallig nu kunnen we ten
minste niet met fiets en al in de gracht
waaien."
Aan het einde van een park-impressie
-telt hij enige zorgen inzake de papierin
koop tegenover het feit dat de wereld toch
doordraait.
Juist daarom is het goed een oogen-
blik op zoo'n bankje te zitten om dat al
les te bespiegelen. Het is alles zoo klein,
in vergelijking met het eene groote waar
de menschheid nu zo ontzettend onder
lijdt. De vorige oorlog hebben wij ook be
leefd, al die lasten en zorgen en verdriet
waren spoedig... vergeten. Er was gras
jver gegroeid, het is weer oud geworden."
In 1947 constateerde Nescio in ongeveer
de zelfde trant dat het zomerlandschap
•ond het Achterhoekse Laag-Keppel er nog
net zo uitzag als voor de oorlog. Werkman
heeft z'n voorbeeld niet kunnen volgen, want
'<ort voordat de tweede wereldoorlog voorbij
vas, werd hij om het leven gebracht. Maar
■ok zijn geschriften, al zijn het dan „maar
grieven", hebben, dwars door het tijdgebon-
ene en topgrafische heen, vaak dezelfde tij
eloosheid, waar men rond de jaarwisseling
n graag even in vertoeft.
,,Na verloop van tijd bekijk je dan al-
es nog eens weer en je begint weer op-
üeuw omdat je er zelf wat goeds in hebt
ontdekt. Bij opnieuw beginnen wordt het
telkens weer wat nieuws, de groei in de
geest gaat door en zoo komt er ook groei
in het werk, waarin je al werkende vaar
diger wordt. Alleen jammer dat de ja-
en zoo snel voorbijgaan."
J. VAN DER KLEU
T^ot 24 februari wordt in het Stedelijk
Museum te Amsterdam een tentoonstel
ling gehouden van recent werk van de Vene
zolaanse kunstenaar Soto.
De expositie omvat 7 zalen met een aantal
speciaal voor de tentoonstellingsruimten ont
worpen environments en grote objecten.
^oto werd in 1923 geboren in Ciudad Boli-
var, Venezuela, en studeerde van 1942-
1947 aan de academie voor beeldende kun
sten in Caracas. Gedurende de drie daarop
volgende jaren was hij directeur van de
kunstnijverheidschool m Maracaibo.
In 1950 kwam hij naar Europa en vestigde
zich voorgoed in Parijs. Daar leerde hij het
werk van Mondriaan kennen, dat een diepe in
druk op hem maakte. Het had volgens Soto
in belangrijke mate bijgedragen tot een dy
namische schilderkunst die met optische mid
delen wordt gerealiseerd. Dit was juist wat
Soto zelf in zijn werk trachtte te bereiken. Hij
wilde, zoals hij eens in een interview zei, „het
werk van Mondriaan laten bewegen".
Hij begon met herhaling van identieke vor
men, steeds de meest eenvoudige: de lijn, het
vierkant, de cirkel. Door de eindeloze herha
ling van b.v. een vierkant, bereikte Soto, dat
het vierkant zelf verdwijnt en dat er zuive
re beweging ontstaat.
De muziek (hij is een goed gitarist en zan
ger van Zuidamerikaanse muziek) inspireer
de Soto tot het idee van de „serie". Dit paste
hij toe in zijn werk. Naast wit en zwart koos
hij de drie pimaire kleuren en de drie secun
daire kleuren, die hij volgens een willekeu
rig schema, systematisch aanbracht, een pro
cédé dat Soto over het gehele oppervlak her
haalde. Door het scheiden van de kleuren en
het berekenen van de afstand ertussen ver
kreeg hij een vibrerende werking.
Tn 1952 begon Soto te experimenteren met
plexiglasplaten, die hij over elkaar plaats
te. Daardoor schiep hij beweging in het op
pervlak.
Drie jaar later ging Soto van de systemati
sche, optische kunst definitief over op de ei
genlijk kinetische kunst, waarin een nauwe
samenhang bestaat tussen beweging en tijd en
deze beide factoren dan ook een essentieel be
standdeel van Soto's werk worden. Illusionair
optische beweging werd gecombineerd met
werkelijke beweging. Sindsdien ontstonden de
draadstructuren, waarvan het Stedelijk Muse
um er twee bezit, naast drie optische reliëfs.
Kinetische wanden en environments maakte
Soto o.a. voor de Wereldtentoonstellingen in
Brussel (1958) en Montreal (1967), de Biënna
le in Venetië (1966) en de tentoonstelling
..Bewogen beweging" (1961) en „Nul 1965" in
het Stedelijk Museum.
De Duitse stad Keulen heeft het schilde
rij Maria met kind van Lucas Cranach na
ruim 31 jaar terug. In 1937 werd het aange
kocht, maar een jaar later schonk de toen
malige burgemeester van Keulen het aan
minister-president Hermann Göring ter ge
legenheid, van de doop van diens dochter.
Direct na de oorlog werd de schenking, die
onder druk tot stand was gekomen, aange
vochten. Het heeft echter vele jaren ge
duurd voor het op 135.000 gulden geschatte
strijdobject aan het Keulse Museum Wall-
raf-Richarts kon worden teruggegeven. Dc
liefelijke Maria met kind is een laatgotisch
werk van Cranach, waarin de invloed van
de Italiaanse renaissance zich duidelijk
manifesteert.
I^rankrijk heeft in zijn „grand siècle
de grote eeuw van schitterende bloei
van de kunsten, ook een verfijnde en spi
rituele muziekcultuur gehad. Deze muziek
in haar beste verschijningen heeft veel
invloed uitgeoefend op de latere muziek
van Duitsland en Italië. Tot de héél gro
ten van Frankrijks muziek behoort Fran
gois Couperin, een grootmeester in de
kleine vormen, die overigens in ons land
niet op waarde wordt geschat, buiten de
kringen van verfijnde muziekliefhebbers
en Francofielen. Het curieuze daarbij is
echter, dat de specifieke muziek van Cou
perin zich heeft kunnen ontwikkelen rond
het orgel, zoals talrijke Franse componisten
hun inspiratie hebben gevonden in de typi
sche Franse orgelcultuur, die zo geheel af
wijkt van de Duitse orgelkunst. Maar zelfs
dit feit heeft weinig invloed gehad op een
ontwikkeling vgn het muziekleven in ons
land, dat in de negentiende eeuw nagenoeg
volkomen béheerst werd door de Duitse
muziek; een eenzijdige overheersing die
nog slechts langzaam wijkt.
Couperin, de typische Franse kunste
naar door persoonlijkheid, milieu en mu
zikale levensgang, heeft ondanks dit zeer
uitgesproken Franse nog een merkwaar
dig aanrakingspunt met de Duitse mu
ziek. Evenals de familie Bach in Duits
land is de familie Couperin in Frankrijk
niét minder uniek, want deze Couperins
hebben zich als musici en vooral als or
ganisten en klavecinisten door de zeven
tiende en achttiende eeuw heen gehand
haafd tot Cécille-Thérèse Couperin in 1860
stierf. Vele van de Couperins hebben de
post van organist bekleed en dit werd
in Frankrijk als toonaangevend be
schouwd. Generaties lang was een Cou
perin organist van de befaamde St. Ger-
vais in Parijs, een Romaanse basiliek
aan de „rive gauche" in Parijs. Deze
kerk is enkele eeuwen lang een centrum
van muziekcultuur geweest, waarbij we
nog eens accentueren dat talrijke grote
Franse componisten „van huis uit" orga
nist waren en dikwijls ook bleven, ande
re werkzaamheden en internationale
faam ten spijt. De Couperins hebben op
deze gouden regel geen uitzondering ge
maakt, ook al voerde hun weg naar het
hof.
Frangois Couperin, die door het nage-
slacht „Le Grand" werd genoemd, stond
bij koning Lodewijk XIV aan zijn schitte
rende hof te Versailles in hoog aanzien.
Typerend voor de houding, die de Cou
perins tegenover hun aanzienlijke posities
aan het hof en de kerk innamen is die
van Gervais Frangois Couperin, de laat
ste mannelijke Couperin die dienst deed
als organist van de Parijse St. Gervais.
Tijdens de Revolutie bleef hij als „citoyen
Couperin" in functie en nam later onder
Lodewijk XVIII en Napoleon opnieuw een
vooraanstaande plaats in het Parijse mu
ziekleven in. Ondanks zijn hoge positie
aan het hof en het aanzien dat Frangois
Couperin Le Grand bij de absoluut heer
sende prachtlievende Lodewijk XIV ge
noot, bleef deze grote Couperin zichzelf.
Hij ontweek de intriges, die het hofleven
onvermijdelijk begeleidden en bleef on
danks hem verleende adellijke titels en
gunsten een eenvoudig man, die zich
overigens zijn waarde als musicus zeker
bewust was.
Tn Frankrijk werd de landstreek Brie,
waar ook dë typisch Franse kaassoort
van die naam vandaan' komi, altijd al be
schouwd als een „muzikaal" 'larid. Er
was een opgewekt muziekleven, voor een
deel ook, omdat vele edellieden, die ver
bonden waren aan het hof in de streek
Brie een buitenhuis bezaten waar zij veel
musiceerden. De streek niet het stadje
Chaumes heeft ook vele musici voortge
bracht, die in Parijs of elders belangrij
ke posities in het muziekleven hebben in
genomen. Ook de Couperins stammen uit
Brie, waar zij m de dorpen allerlei baan
tjes hadden en waar Charles Couperin,
grootvader van de latere „grote Coupe
rin", een herberg had en soms het or
gel bespeelde. Van zijn acht kinderen ko
zen er drie de muziek als beroep, maar
zij verlieten in de Fronde-oorlog het
zwaar geteisterde Chaumes. I-n 1652 zijn
Louis, Frangois en Charles in Parijs; al
le drie broers hebben nog les gehad van
de gevierde Champion de Chambonnières,
die de beste klavecinist van zijn tijd ge
noemd wordt en bevriend was met de Ne
derlandse natuurkundige Christiaan Huy-
gens. Champion de Chambonnières, die
een voortreffelijk pedagoog is geweest,
was, in tegenstelling tot de Couperins,
een typische hoveling; hij danste in het
Ballet royal de la nuit samen met de
koning, de bewierookte, de zonnekoning
bij wie hij later in ongenade viel. Louis
Couperin, die door Chambonnières aan
het hof geïntroduceerd werd, was de eer
ste Couperin die de aanzienlijke post van
organist aan de St. Gervais bezette. Ruim
anderhalve eeuw zou dit organistschap in
de familie Couperin blijven. Bij het vroe
ge overlijden van Louis ging de post over
naar zijn jongere broer Charles en deze
Charles was de vader van de begaafde
Frangois, een wonderkind op orgel en kla
vecimbel. Toen zijn vader stierf was
Frangois pas elf jaar oud, maar hij werd
toch al officieel benoemd op de begeer
de belangrijke organistenplaats, die hij op
zijn achttiende jaar volledig ging uitoefe
nen. In de St. Gervais betekende dit or
ganistschap ongeveer vierhonderd dien
sten per jaar, maar dit drukke bestaan
heeft Couperin niet belemmerd in zijn
groei van virtuoos klavecinist en organist
tot meesterlijk componist. Zijn roem als
organist brengt Couperin naar de eervol
le positie van organist van de Chapelle
Royale; zijn verfijnd klavecimbelspel en
respectabele persoonlijkheid bezorgen
hem een plaats als hofklavecinist. Boven
dien dirigeerde Couperin regelmatig de
concerten in het paleis van de hertog van
Orléans en/sommige concerten in Versail
les. De beroemde Concerts royaux hebben
hun ontstaan te danken aan Couperins
positie aan het koninklijk hof. Minder be
kend is, dat Couperin ook kerkmuziek
heeft gecomponeerd, vooral motetten, in
de laatste jaren van Lodewijk XIV, toen
de koning onder de invloed van Madam»
de Maintenon steeds godsdienstiger werd.
Opmerkelijk is evenwel, dat Couperin
(hoewel hij zijn leven lang organist is
geweest en zijn instrument briljant en
betoverend mooi bespeeld moet hebben)
maar heel weinig orgelmuziek heeft ge
schreven: twee orgelmissen. Zonder twij
fel heeft Couperin zijn volledige persoon
lijkheid uitgedrukt in de bundels Pièces
de Clavecin, waarbij hij telkens een uit
voerig voorwoord schreef. Couperins be
roemde werk „L'Art de toucher le Cla
vecin", met zowel technische uitvoerings
aanwijzingen als préludes, heeft J. S.
Bach zeer beïnvloed, in dien Franse
suites en Courantes.
TVTagnifieke beheersing van beknopte
vormen, meesterlijk Latijns even
wicht van onderlinge verhouding en struc
turele proporties met de harmonie tussen
speelse versieringskunst en heldere ex
pressiviteit zijn de kenmerken van Coupe
rins kunst. Deze kunst, hoewel zeker een
muziek die een weerspiegeling was van
de idealen van „le grand siècle" is ver
boven de hofkunst van Couperins tijdge
noten uitgestegen, omdat de muziek werd
gedreven door een bedwongen menselijke
emotie. Couperin was een echte Frans
man en op zijn niveau volmaakt een ver
tegenwoordiger van zijn tijd. Hij bezat ook
het ingeboren gevoel voor „le bon goüt",
de goede smaak, houding en manieren en
meer van die subtiele maar hoogst be
langrijk geachte zaken en eigenschappen.
Ook muzikaal is Couperins levensstijl
van belang geweest. Eèn groot deel van
zijn werk geeft niet alleen de geest van
zijn tijd wéér, maar ook de sfeer aan het
hof en zelfs het artistieke en persoonlijke
leven van het Versailles van Lodewijk XVI.
Couperin schilderde in klanken de por
tretten van de koning en zijn omgeving en
hij schiep daarmee een sterk gestileerde
maar zeer visuele wereld. Een wereld en
een periode en de voornaamste sujetten
daarvan. Hij portretteerde onder bewust
vaag gehouden titels als „l'Auguste", „La
Majestueuse" of „La Voluptueuse" de ko
ning, zoals hij in zijn stukken voor klave
cimbel dit deed van andere figuren in Ver
sailles. Maar Couperin componeerde ook
zelfportretten en hij verklankte ook gevoe
lens en situaties, deugden en hartstochten.
Zelf schreef Couperin in één van zijn toe
lichtingen, bij het componeren altijd 'n ob
ject voor ogen te hebben, maar meerma
len hulde de componist deze stukken in een
klank waarin ook de ironie en het esprit
een plaats hebben. Want in zijn meester
lijk geproportioneerde muziekgedichten,
die soms een elegante indruk maken, door
breken juist deze ironie en esprit de be
haagzucht en verscherpen de contouren.
Ook in dit opzicht was Frangois Couperin
een echte Fransman. De toevoeging „Le
Grand" aan zijn naam gegeven, ter onder
scheiding van de oudere Frangois, is in
werkelijkheid een zuivere kenschets en al
le grote Franse componisten na hem heb
ben Couperin als „Couperin le Grand" er
kend en hulde gebracht gedurende de drie
eeuwen dat zijn muziek klonk als „la som-
me de la musique frangaise".