ZIEZO Een kaart van Jeruzalem Lovell voelde zich een eenzame reiziger 99Midden onder de volken9 met landen er omheen 99 Liever sport Onopgesmukt Zekerheid Zichzelf Zelf meemaken ZATERDAG 11JANUAR, nwwff /"'een stad heeft de eeuwen door zo *jr een grote uitdaging betekend aan de wereld als Jeruzalem. Niet alleen oorlogen zijn gevoerd om haar te be zitten, maar bovenal is zij beschreven, bezongen, getekend door mensen van vele volken. Nederland heeft bij dit laatste een belangrijke plaats ingeno men. Opnieuw is een kaart van Jeru zalem verschenen. Het is een fraai ge ïllumineerde plattegrond op een schaal van 1 6000 met een weergave van ge bouwen en straten van 16 vierkante kilometer, van de Hebreeuwse univer siteit in het westen tot de Olijfberg in het oosten. Tachtig procent van alle historische gebouwen en instituten zijn afgebeeld. De oude stad van Jeruzalem met de Tempelmuur, de Omarmoskee, zijn kerken en synagogen vormen daar niet het onbelangrijkste deel van. Ook het nieuwe deel van Jeruzalem met de Hebreeuwse universiteit, 't parlements gebouw met de menora is natuurge trouw getekend. De kaart is in velerlei opzichten van bijzonder belang. Zij is meer dan een plattegrond, ook al door de uitgebreide index met 1500 straten en 500 belang wekkende gebouwen en instituten Joodse, christelijke en Islamitische. Het is de 34-jarige Nederlandse uit gever Gershon (Gerry) Polak, tot ver leden jaar in Amstelveen als directeur van de Handelsondprneming Graphia, thans in Rimon/Kirijat Ono, Israël, als directeur van deze nog bestaande Han delsonderneming maar tevens als di recteur van het Tel Avivse uitgevers bedrijf Amir, een dochteronderneming van de kwaliteitsdrukkerij Japhet, die deze kaart van 88 bij 61 centimeter heeft uitgebracht. Hij is niet de enige Nederlander ge weest, die aan dit project heeft mee gewerkt. De lithografische inrichting Drommel te Zandvoort vervaardigde de litho's en een fabriek in Maastricht leverde het papier. „Dit is Jeruzalem. Midden onder de volken heb ik het gesteld, met landen er omheen", sprak Ezechiël (V:5), de profeet in de Babylonische ballingschap. Het is aan de kaart te zien. Zij ver wijst naar wegen en belangrijke ge bouwen die Jeruzalem omringen tot 60 km ver. Reeds voor Gershon Polak verleden jaar op alija ging, was de uit geverij Amir met de kaart aan het werk. De in Israël wonende Zuidafri- kaanse journalist H. Bishko en de uit Roemenië afkomstige graficus-architect L. Blaushild waren in januari 1967 met de voorbereidingen van de kaart ge start. Zij hadden toen reeds, hoewel van de Zesdaagse oorlog en de her eniging van Jeruzalem nog geen spra ke was, in gedachten een kaart te ont werpen van geheel Jeruzalem, derhal ve met inbegrip van het toen voor Jo den ontoegankelijke oude Jeruzalem. In het door Jordanië in 1948 ge annexeerde deel van Jeruzalem werden christelijke geestelijken bereid gevon den kaarten, boeken, foto's en folders van de oude stad naar Israël te zen den. Men ontdekte daar zelfs uit, dat de kerk van het Roemeense patriarchaat in oud-Jeruzalem op geen plattegrond voorkomt. De gebouwen, historisch of uit religieus oogpunt van belang, wer den getrouw nagetekend. Na de Zes daagse oorlog, toen geheel Jeruzalem was verenigd bleken de problemen bij het vervaardigen van de kaart er niet geringer op geworden. Er was het vraagstuk van de verdwenen Joodse instituten als Jesjiwoth (talmoedscho len) en er was de moeilijkheid de me dewerking te krijgen van de Islami tische religieuze leiding. Vele tekeningen moesten, nu geheel Jeruzalem vrij toegankelijk was, op nieuw getekend worden. De straatna men moesten worden veranderd omdat oude namen in ere werden hersteld. De oude opdracht van Ezechiël 4:1 gold opnieuw: „En gij mensenkind neem een tichelsteen en leg die voor u neer en graveer daarop een stad, namelijk Je ruzalem". Het is van oudsher gedaan. De oudst bekende kaart van Jeruzalem werd in 1896 ontdekt in de ruïnes van een kerk je in het Transjordaanse plaatsje Ma- daba. Het is een uit ruim drie miljoen steentjes gelegde, uit 580 daterende mo zaïekvloer. Bij de uitbeeldingen van Jeruzalem heeft Nederland zich in de loop der eeuwen niet onbetuigd gelaten. In 1695 verscheen in Amsterdam bij Mozes Kosman Emmerich een hagada (vertel ling over de Uittocht uit Egypte) met een serie nieuwe illustraties in koper gegraveerd door de tot het Jodendom overgegane Abraham bar Jacob. Het is de oudste kaart van Jeruzalem met Hebreeuwse letters. Ook andere Neder landse graveurs lieten zich niet onbe tuigd. Olfert Dapper heeft wereldver maardheid gekregen met zijn bij Jacob v. Meurs in 1677 verschenen „Naukeu- rige beschryving van gansch... Palesty- ne of Heilige lant..." Zijn daarin opge nomen geïllustreerde kaart van Jeru zalem geeft een mooi en juist (op de verhouding van het westelijke stadsdeel na) inzicht van de straten, de monu menten en gebouwen van Jeruzalem. Hij heeft in dat opzicht baanbrekend werk verricht. Ook de „Tempel van Jeruzalem" van Cornells de Bruyn opgenomen in zijn ..Reizen van Cornelis de Bruyn, door de vermaardste Deelen van Klein Asia, De Eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Meielino, Stanchio, etc. mitsgaders de voornaamste Steden van Aegypten, Sy- rien en Palestina..." (Hendrik van Krooneveld, te Delft, 1698), is niet van belang ontbloot. In zekere zin vin den zij thans navolging. In de Joodse wereld en in die van de boekdrukkunst heeft Nederland en in het bijzonder Amsterdam een grote naam wegens de talrijke drukkerijen die hier in de zestiende en zeventiende eeuw bestonden en werken uitgaven op het gebied van Judaica en Hebralca. Menasse ben Israel, Emanuel Benve- niste, Joseph Athias, Caspar Steen en Proops hebben Amsterdam wereldver maardheid gegeven. Er zijn thans in Nederland nog maar enkele zetterijen die Hebreeuwse werken kunnen ver vaardigen. Dat wil niet zeggen dat het Nederlandse aandeel verdwenen is. Tal van Nederlandse drukkers hebben hun bedrijven naar Israël overgeplaatst en ook Nederlandse uitgevers zijn daar werkzaam. Uitgever Polak, een van hen, zegt: „Het is opmerkelijk, dat terwijl Am sterdam vroeger zo bekend was om zijn Hebreeuwse boekdrukkunst nu Is raël gebruik kan maken van de in Ne derland toegepaste technieken en naar Israël geëmigreerde Nederlanders daar Olfert Dapper en Cornelis de Bruyn kunnen navolgen ter verheerlijking van Jeruzalem, dat gesteld is „midden on der de volken, met landen er omheen". De tichelstenen van Ezechiël worden, in moderne vormen nog steeds ge bruikt. Een teveel aan opsmuk over de ruimte vaart met details die ogenschijnlijk voor de gewone man of vrouw zonder al te veel technische belangstelling gesneden koek wa ren, heeft gemaakt dat de laatste jaren in de Verenigde Staten de belangstelling bij het publiek voor ruimtevaartnieuws in het algemeen sterk is verflauwd. Zó sterk ver flauwd zelfs, dat tijdens de tocht van Bor- man, Lovell en Anders tijdens de kerstda gen zeer vele televisiekijkers heftig protes teerden toen een uitzending van een sport wedstrijd werd onderbroken voor een direc te televisie-uitzending uit de Apollo-8. De New Yorkse correspondent van de Neue Zürcher Zeitung tekende daarbij aan: „Zijn tochten door de wereldruimte voor onze ge neratie al dermate tot routine geworden dat men overgaat tot de orde van de dag na dat de rakettrappen goed hebben gewerkt en de voorgenomen koers wordt aangehou den?" Een paar dagen voor het vertrek van Bor man. Lovell en Anders van lanceerblok 39.A op Cape Kenndy berichtte Peter Dunn uit Washington in een voorbeschouwing dat voor de Amerikaanse rijksdienst voor luchtvaart en ruimtevaart (NASA) het verlies van het vertrouwen bij het publiek een grotere klap was dan de verdere drastische bezuinigin gen door het Congres op de ruimtevaartuit gaven. Dunn meldde dat dr. George Mueller. d« directeur van NASA's onderafdeling voor bemande ruimtevaart, op alle voorlichtings bureaus had gevraagd hoe het toch kwam dat de pers zo weinig aandacht besteedde man de komende tocht om de maan heen. Alsof men zich dat al niet sedert 1966 had moeten afvragen! Toen begon de belangstel ling van het publiek immers al te tanen, en toen ook moest NASA geleidelijk meer gaan bezuinigen en kwamen steeds meer mensen op straat te staan. De zo hoog geroemde methoden van de „verborgen verleiders", waar de industrie bij zweert, hadden hier blijkbaar volkomende gefaald. Toen de Apollo-8 de eerste omloop om de maan had volbracht, werden er tussen de as tronauten in het ruimteschip en het centrum voor bemande ruimteschepen in Houston eerst heel zakelijk gegevens uitgewisseld over de wijze waarop de raketmotor had ge werkt die de Apollo-8 in zijn baan om de maan had gebracht én over de eerste om- loopbaan. Van die eerste omloopbaan, een elliptische, moest nog een circulaire worden gemaakt en dat vereiste nog enig reken werk. Pas toen die gegevens en zeer vele an dere, naar de aarde waren doorgegeven kwam er tyd vry voor een eerste beschry ving van een stuk maanoppervlak door een mens, van heel dichtbij. „De maan is in hoofdzaak grijs", vertelde James Lovell. „Geen kleur. Ongeveer zoals gips. We kun nen vrij veel detail zien. Mare Fecunditatis ;zee van de vruchtbaarheid) tekent zich van hier gezien niet zo scherp af als van de aarde. Er is niet zo'n groot verschil tussen die „zee" en de omringende kraters. De kraters zijn allemaal afgerond. Er zijn er nogal wat. Sommige ervan zijn nieuwer dan de andere. Het is alsof zij speciaal de ronde de inslagen zyn van meteorieten..." Een kalme, onopgesmukte beschrijving van een man die beseft dat op het moment waarop hij spreekt gevleugelde woorden en bloemrijke taal misplaatst zullen zijn. „Langrenus is een geweldige krater", ver volgde Lovell. „In het midden ervan be vindt zich een berg. De kraterwand heeft aan de binnenkant terrassen. Het zijn er wel zes of zeven. In Mare Fecunditatis ko men nu de oude bekenden Messier en Picke ring in het gezicht, waarover Ik op aarde zoveel heb gehoord". Messier en Pickering zijn twee kraters die de aandacht van de selenologen (maanken- ners) hebben omdat van Messier stralen uit gaan van grote helderheid waarover nog maar weinig bekend is. Voor hun vertrek hebben de astronauten het verzoek ontvan gen in het bijzonder op die stralen te let ten. Lovell beschreef die stralen daarom zo goed mogelijk. „Ik kan de stralen zien die van Pickering uitgaan... Van hier gezien zijn de stralen ta melijk vaag. Enig reliëf hebben ze zo te zien niet". Dat laatste was precies datgene wat de maankenners op aarde wilden zien beves tigd door een ooggetuige. Zij hadden het al opgemaakt uit foto's die van de aarde af waren gemaakt en later ook uit foto's die Lunar Orbiters naar de aarde hadden ge zonden uit banen om de maan. maar zeker heid zouden zij pas kunnen krijgen van een waarnemer die wist waarop hij moest let ten. James Lovell kweet zich van die waarne- merstaak voortreffelijk. Toch was hy aller minst een emotieloze overbrenger van gege vens en feiten. Dat bleek uren eerder, toen hij en zijn makkers, onderweg naai de maan. hun blikken richtten op de aarde die zij als eersten diep uit de wereldruimten zagen als een kleine bol aan het uitspansel. Hier zijn de overpeinzingen van Lovell. die hij toen aan de microfoon toevertrouw de: „Wat ik my hier maar blijf inbeelden is, dat ik een eenzame reiziger ben die van een andere planeet is gekomen. Hoe zou ik van deze afstand in zijn plaats over de aarde denken? Zou ik mij afvragen of de aarde bewoond was of niet?" De continenten op aarde, bewoond door honderden miljoenen mensen, gingen van die enorme afstand gezien zozeer schuil ach ter reusachtige wolkendekken dat zij moei lijk herkenbaar waren geworden. Lovell, Bormann en Anders zagen de aardse land- massa's in een gelijkmatig bruine kleur. Het was een bruine aarde die zij zagen, geen groene. De kleur van de meest uitbundige levensvorm op aarde, de plantengroei, dringt dus niet ver in de wereldruimte door. Van enig spoor van menselijke activiteit konden de astronauten op die afstand niets maar dan ook niets ontdekken. Het was wel een moment waarop Borman, Lovell en Anders zich terecht als mensen heel nederig konden voelen. De Amerikaanse dichter en toneelschrij ver Archibald MacLeish bracht zijn gedach ten hierover aldus onder woorden in de New York Times: „Voor het eerst in alle tijden hebben de mensen de aarde gezien; niet als continen ten of oceanen van de korte afstand van honderd, tweehonderd of driehonderd mij len, maar uit de diepten van de wereldruim te, in haar geheel, rond en mooi en klein zoals zelfs Dante haar nooit in zijn ver beelding had kunnen zien; zoals de twintig- ste-eeuwse denkers in absurditeit en ver twijfeling niet bij machte waren ook maar te gissen dat zij er uit kon zien. En toen zij zo zichtbaar werd kwam er één gedach te op bij degenen die er naar keken. „Is zij bewoond?" vroegen zij elkaar lachend. En toen lachten zij opeens niet meer". MacLeish zelf zag een eeuwenoud wereld beeld voorgoed verdwijnen. Het middeleeuw se wereldbeeld dat de mensen in het middel punt van de schepping plaatste. Maar ook verdween voor zijn ogen het moderne we reldbeeld van de nietige mens die zich in absurditeiten en oorlogen dreigt te verliezen. Niet langer zag hij de mens als de be lachelijke figuur die zich het middelpunt van alles waant, maar ook niet als het degrade rende en gedegradeerde slachtoffer dat naar de grenzen van de werkelijkheid is uit geweken. De mens, aldus MacLeish, zou ten langen leste weer zichzelf kunnen wor den. „De aarde zien zoals zij werkelyk is", besloot MacLeish, „klein en blauw en prach tig in die eeuwige stilte waarin zij drijft, is onszelf zien als mensen die deze aarde sa men berijden, broeders op die heldere liefe lijkheid in de eeuwige kilte broeders die nu weten dat zij waarlijk broeders zijn". De denkers in termen van absurditeit en vertwijfeling, met wie MacLeish blijkbaar niets gemeen wilde hebben, hadden toen nog niets van zich laten horen. Doelde hij op Marcuse en McLuhan? Op Sartre en Rus sell? De namen doen er eigenlyk niet toe. De overschatters van de mens, van zijn plaats in het universum, van zijn vermogen en onvermogen, zwegen. Ook een week na de terugkeer van Borman. Lovell en Anders, naar de aarde zwegen zij nog. In vergelyking met Lovells kyk op de aarde, die MacLeish aan het denken en schrijven zette, was de stroom van kleine bijzonderheden uit Houston over het wel en wee aan boord van de Apollo-8 domme priet praat voor de gewone man die, naar men daar meende, voor de grote lijnen van dit geweldige gebeuren geen belangstelling zou hebben. De heren daar in Houston hebben die gewone man ten minste de Europe se dan toch wel heel erg onderschat. Die gewone man wilde een van de grootste en duurste expedities in de geschiedenis mee beleven. Hij zat echt niet te wachten op me dedelingen over de wijze waarop de man nen die op weg waren gezonden om de maan te verkennen hadden gereageerd op de honkbaluitslagen, of op al die andere de tails waarmee met alle geweld aangetoond moest worden dat deze drie verkenners ook maar gewone mensen waren en geen boven menselijke heldenfiguren. Daarmee bleven in ons werelddeel in de Kerstnacht honderdduizenden en mis schien miljoenen mensen op om de uit zending uit de om de maan draaiende Apol lo-8 mee te beleven. Zeer velen deden dat om in hun verbeelding de verkenning van de maan zelf mee te maken. In die verbeelding zagen ook zy, dank zij de moderne techniek, de maan van 'n afstand van ca. 110 km. Zy wilden op dat moment niet worden gestoord door mensen die dat ontzagwekkende gebeu ren met alle geweld „naar de aarde toe wil den trekken". Mét Lovell, Borman en Anders wilden zij in die Kerstnacht tot het besef van de be trekkelijkheid der aardse dingen komen. Dat besef brak door, bij de gewone en de onge wone man. Misschien was alleen dit al de ontzettend hoge prijs van deze verkennings tocht waard.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 9