Uit het Nationaal Joods Museum te Praag- Uniek Lang geleden stond schaken op de index van verboden spelen Pastorale brief over vrede Roemen in de verdrukkingen Vele facetten FILOSOFISCH ASPECT UIT EEN BOEIEND BOEKJE Geaccepteerd TER OVERDENKING thorns kan één zin meer zeggen dan tien lange vertogen. Deze zin bij voorbeeld: „Als ieder van ons al leen zijn eigen straat schoonveegt, blijft het vuil onopgeruimd liggen op de hoeken van de straat". Men kan deze woorden vinden in de pastora le brief over vrede die de Neder landse bisschoppen vandaag aan hun gelovigen aanbieden een brief in de vórm van een brochure onder de titel „Oorlog in de ban", heel sim pel geschreven en verlucht met al lerlei foto's zodat niet één mens er moeite mee kan hebben te begrijpen wat de bisschoppen hebben willen zeggen. Waarom is juist die ene zin zo tref fend? Omdat daarin op de meest nuchtere manier de verantwoorde lijkheid van de mens, individueel èn levend in zijn gemeenschappen, voor het vraagstuk van oorlog en vrede wordt weergegeven. „Het evangelie van Jezus Christus is een boodschap van vrede", zeggen de bisschoppen. ..De Kerk heeft de opdracht die vre desboodschap van de Heer te ver kondigen aan heel de mensheid. In het Evangelie is de vrede van de mens met God onafscheidelijk ver bonden met de vrede van de mensen onderling. Ieder christen weet dat geen vrede met God mogelijk is zon der vrede met de medemens". Dat is allemaal niets nieuws het is al de eeuwen door verkondigd. Zo dik wijls verkondigd dat .daaruit haast vanzelfsprekend de gedachte is ge groeid: als het tussen mij en God. tussen mü en mijn naasten maar in orde is en als m'n buurman en de buurman van m'n buurman er nu ook maar zo over denken en er naar le ven wel. dan kunnen er geen pro blemen meer in de wereld bestaan. Maar dan komt ineens dat ene zin netje over het vuil dat dan op de hoe ken van de straat onopgeruimd blijft liggen het zinnetje dat die schone illusie wreed verstoort. Dat duidelijk maakt dat 's mensen verantwoorde- tijkheid verder gaat dan alleen maar het eigen kringetje. Ook deze boodschap is natuurlijk niet nieuw ook 't Interkerkelijk Vredesberaad hamert op dat aam- OORLOG IN DE BAN beeld. Toch is de aanpak in deze pas torale brief anders dan die van de Vredeskrant bij voorbeeld die het IKV uitgeeft en waarover we meer malen hebben geschreven. In de Vre deskrant put men zich uit in het aan geven van allerlei praktische oplos singen de bisschoppen hebben zich daarentegen verre gehouden van alle praktische politiek. Misschien dat ze daardoor zuiverder aanvoelen hoe de meeste christenen dat vraag stuk van oorlog en vrede benade ren... en ook beter in staat zijn daar een weerwoord op te geven. Want wat zij stellen is maar al te waar: „De oorlog zelf is in de afgelo pen vijfentwintig jaren veel meer veranderd dan de houding die wij er tegenover aannemen en de wij ze waarop wij erover denken". Zij werken die stelling aldus uit: „Wij hebben een hartgrondige afkeer van de oorlog wie van ons zou niet tegen de oorlog zyn? Maar he laas, nog zeer velen berusten in de oorlog als in iets onvermijde lijks. Zij denken ongeveer over de oorlog als over hun eigen dooa. Je probeert hem uit te stellen zonder te durven hopen dat je hem kunt ontlopen of teniet doen. Zij aan vaarden de oorlog als een soort noodlot, dat met de menselijke na tuur het lot der volkeren gegeven is. evenals het noodweer en het pe riodiek terugkeren van de jaarge tijden gegeven is met de aarde waarop wij wonen. Volgt niet de oorlog op de vrede, zoals de herfst volgt op de zomer? Die gedachten, dikwjjls niet uitgesproken, maar daarom niet minder invloed rijk, zijn uiterst gevaarlijk. Zij be lemmeren onze inzet voor de vre de. zij veroorzaken de twijfel of misschien zelfs de heimelijke spot waarmee wij de werkers voor de vrede beschouwen als onwerkelij ke idealisten. Zij leiden ertoe dat men de bewapening en de militai re verdediging als definitief en on vermijdelijk beschouwt, als een on overwinnelijke erfelijke belasting en niet als een bedenkelijk surro gaat, dat zo spoedig mogelijk over bodig moet worden gemaakt. We dreigen zo gewend te raken aan dat surrogaat, dat we pogingen tot verantwoorde wapenbeheersing en wapenbeperking niet erg au sérieux nemen en dat we het streven van de Verenigde Naties beschouwen als een vrome jvens die gerecht vaardigd is maar onvervulbaar". Hier is de spijker op de kop gesla gen inderdaad zijn er miljoenen christenen die zo denken. Is het dan onjuist? Is het onjuist te zeggen dat er oorlog in de wereld zal zijn zo lang de ene mens nog niet eens met zijn naaste in vrede kan leven? Ja zeggen de bisschoppen, dat is on juist. In de eerste plaats: wc kun nen niet alle conflicten zonder meer herleiden tot verkeerde morele instellingen van mensen er komen ook ongelukken voor die het gevolg zijn van een nog gebrekkige organi satie, van gebrekkig wetenschappe lijk inzicht en van technische onvol komenheden. En daarnaast: „Het verhaal van de broedermoord door Kaïn op Abel is niet het laatste woord van de Heilige Schrift. De verstoorde verhoudingen tussen de mensen zijn niet de definitieve waar heid. De diepste waarheid over ons mensen is die van de verzoening in Jezus Christus. Hij heeft de scheids muur tussen ons mensen neerge haald en weet dat barmhartigheid en solidariteit het kunnen winnen van de vijandigheid". Is dit alles getheoretiseer (of zo men wil: vrome praatjes) waarmee men niets verder komt. Dan onder schat men de rooms-katholieke kerk. Want al is het Vaticaan dan bij lan ge na niet meer het middelpunt van de wereldpolitiek, de politieke in vloed van deze pauselijke stad-staat is er nog onmiskenbaar. Niet ten on rechte wijzen de bisschoppen op het werk voor de vrede van een paus Jo hannes en een paus Paulus. En In hun pastorale brief vindt men ook wel iets van dit werken-in-de-prak- tijk terug. Maar vóór alles hameren zij er op „oude gewoontes en denk wijzen die levensgevaarlijk zijn ge worden op te geven. Er zijn in onze tijd mogelijkheden en tekenen ten goede èn ten kwade. Tekenen die vernieuwing, samenwerking en vre de aankondigen en tekenen die wij zen naar verscherping van tegen stellingen, naar oorlog en vernieti ging. Wij moeten de hoopvolle teke nen van deze tijd verstaan en daar door versterken". Een Torarol, een van de vijf boeken van Mo- zes bevattend, geschrevend op perkament en opgerold op twee stokken, de levensbomen, is het eerste stuk dat de bezoekers van de bijzonder fraaie tentoonstelling „Uit het na tionaal Joods Museum te Praag"' in 't Haag se Gemeentemuseum onder ogen krijgen zinvoller had het niet gekund Want die Torarol is opengerold op de tien geboden. Op het „Gij zult niet doden Terwijl toch deze expositie mede het gevolg is van de moord op zes miljoen Joden hoe weinig heeft het gebod gehoor gevonden Nee. zinvoller kon het niet. Eenvoudiger en daarbij kunstzinniger trouwens ook niet. Ogenschijnlijk is er aan de rol namelijks niets bijzonders te constateren maar hoeveel kunstzin moet er aan te pas gekomen zijn om op dit perkament met speciale inkt letter voor letter foutloos in het Hebreeuws neer te schrijven. Het zijn deze rollen waaruit ge neratie na generatie van Joden vertroosting heeft gezocht en gevonden maar nu zijn ze in vele landen museumstukken geworden. Over het Nationaal Joods Museum te Praag hebben we al eerder verteld. Kort na de eeuwwisseling werd er een begin mee ge maakt «nu is het de bezitter geworden van de grootste collectie judaica en hebrai- ca ter wereld zij het door andere oorza ken dan de oprichters ooit hebben bevroed. Toen de Duitsers in 1939 Bohemen en Mora- vië binnenvielen bestonden er 153 Joodse ge meenten de gemeenten zijn er niet meer hun eigendommen zijn naar het museum in Praag overgebracht. Wereldberoemd is de verzameling syna gogaal textiel van het museum en het is op de expositie in Den Haag in grote verschei denheid te zien. Het zijn veelal kleden die voor de Heilige Arke hebben gehangen, de zich aan de oostzijde (de zijde van Jerusa lem) binnen de synagoge aanwezige kast, waarin de Torarollen werden bewaard. Deze voorhangsels, doorgaans van fluweel, zijde of brokaat, zijn rijk voorzien van borduur sels die bloemen, vruchten of dieren uitbeel den. Ze zijn er in vele uitvoeringen en roe pen gedachten op aan Perzische tapijten. Naar onze smaak het mooist van de exposi tie is het kleed dat omstreeks 1730 in Hele- sov in Moravië werd vervaardigd van rood fluweel met een middenveld van groen flu weel. Aan de bovenzijde van het kleed zijn twee staande leeuwen met wapen en kroon geborduurd, alsmede de tweekoppige adelaar. In de zestiende en zeventiende eeuw waren in Praag vijf Joodse borduurwerkplaatsen gevestigd en tegen het einde van de achttien de eeuw ontstonden soortgelijke ateliers op het platteland. Niet alleen echter om het textiel is deze expositie een van de mooiste en veelzijdig- ste op haar gebied ze is dat ook om ve lerlei andere redenen. Er is aandacht ge schonken aan de Joodse feesten: een loofhut is ingericht en een Sabbath en een seder- (Paas)tafel staan gedekt maar tevens wordt een interessant beeld gegeven van de Joodse eredienst zowel in de synagoge als thuis. Juist de aandacht, die geschonken wordt aan het Joodse leven in gezin en be roep maakt deze expositie zo levend. Men vindt er bijvoorbeeld een zakmes, speciaal bedoeld voor de SabbcTth, met daarin in He breeuwse karakters de inscriptie: Sjabbath Kadosj (Heilige Sjabbath). Men vindt er een deegrol voor matzes, stammend uit Brno uit de tweede helft van de negentiende eeuw en men vindt er matzeprikkers, waarmee de matzes van gaatjes werden voorzien, even eens in Brno in gebruik in diezelfde periode. Kunnen deze stukken nog tot judaica curi osa worden gerekend, dat is geenszins het geval met de manuscripten waaraan biblio fielen hun hart kunnen ophalen: het volko men symmetrische in 1793 met de hand ge schreven gebedenboek bijvoorbeeld of de 18e eeuwse Esterrol. En zilverwerk is er ook in grote aantallen. Van bijzondere schoonheid zijn de twee Sederschotels, beide afkomstig uit Lwow uit het einde van de 19e eeuw. Op de een is de tocht van de Joden door de Ro de Zee uitgebeeld, op de ander het offer van Izak. Geheel anders geaard is de zil versmeedkunst bij de specerijenbussen, te ge bruiken bij hét einde van de Sabbath. Ze zijn er in de vorm van een vis en veelal van filigrain. Belangwekkend zijn ook de zil veren siertorens voor de Torarollen, te plaat sen op de levensbomen, en de in de synago gen brandende eeuwige lampen. Maar tot de mooiste cultusvoorwerpen be horen door hun decor in reliëf de Toraschil- den, want hierop hebben de zilversmeden hun technische en artistieke talenten volledig kun nen uitleven. De Toraschilden vertonen dik wijls een figurale versiering, bijvoorbeeld de Hogepriester met het Eeuwig Licht of Mozes met de wetstafelen. Vele van deze schilden zijn vervaardigd in de werkplaats van de Praagse goudsmid Kogler in het begin van de 18e eeuW. Daarvandaan komen ook de Torawijzers, waarmee wordt aangewezen, waar men is als uit de Tora wordt gelezen. Van zilver en van hout zijn ze er, steeds uit lopend in een gestrekte wijsvinger. Is de tentoonstelling zelf al van een bij zondere kwaliteit, de catalogus doet er niet voor onder. Ze is namelijk aanmerkelijk meer dan een handleiding tot de expositie. De tentoonstelling is als het ware ingedeeld in hoofdstukken de catalogus nu vertelt niet alleen wat men ziet, maar vertelt ook van het waarom en hoe van het gebruik. Het maakt de fraaie expositie eens te meer in structief en educatief op het ruime terrein van het Jodendom voor velen helaas nog steeds een onbekend en daardoor vreemd ter rein. Tot 17 februari kan men nog terecht in het Haags Gemeentemuseum. M. KOPUIT Een van de vele jraaie stukken van deze ten toonstelling in het Haagse Gemeentemuseum: een zilveren Sederschotel, af- T komstig uit Moskou en vermoedelijk omstreeks 1820 vervaardigd. De beel tenis onder op de schotel geeft het hoofdmotief: een gezin vereend rond de (Paas)dis. Bloemmotieven en druiventrossen geven de versiering. De allegorische plaat van Moritz Retzsch: Satan speelt met de mens om diens ziel. Wit staat slecht: geslagen zijn al Deemoed, een armoedig geklede vrou wenfiguur en Liefde, twee kinderen die elkaar omarmen. Zwart mist alleen nog maar Drift, voorgesteld in de figuur van een kalkoen. Maar achter het bord staat, onzichtbaar voor mens en duivel, een Engel, behoedster van de mens. En zolang Religie, de witte kcfiüngin nog op het bord staat, behoeft <9e partij nog niet verloren te zijn! Ook nu is het nog zo in vele gezinnen speel kaarten komen er niet op tafel. Kaarten zijn het „duivelsprentenboek" die hartstocht en goklust opwekken. Kaarten niet maar scha ken Welk zinnig mens kan er tegen het edele schaakspel bezwaar maken Vergis u nietin het jaar 1063 schrijft de heilige Petrus Mamiani aan paus Alexander II dat hij de bisschop van Florence een boete heeft opge legd bestaande uitdriemaal aandachtig het psalter doorlezen, de voeten van twaalf armen wassen, hen spijzigen en een geldstuk geven dat alles omdat hij op een avond bij 't schaak spel werd aangetroffen. Want in die jaren stond het schaakspel bij de Kerk in een kwade reuk het was een heidens spel. overgenomen van de Arabieren, de bezetters van het Heilige Land. tegen wie de Kruisvaarders ten strijde trokken geen bezigheid voor trouwe zonen der Kerk en zeker niet voor bisschoppen. Dus stond het op de index der verboden spelen en het is daarop blijven staan tot omstreeks 1400 toe Voor een goed begrip: het was niet zo vreemd dat de Kerk afwijzend stond tegen over dit heidense spel. Was er in dit myste rieuze bord met zijn 64 velden en wonderlijk gevormde stukken niet een stuk levensfiloso fie verweven: de leer van Zarathustra bijv., de Pers die het oeroude gevecht tussen Ahura- mazdah, de god van het licht en Ahreman- junsch, de god van de duisternis, in zijn leer centraal stelde? En hoevlee sagen en mythen waren er niet aan dit spel verbonden, stam mend uit het verre Indië, waar het schaak spel zijn oorsprong vond? Of uit Perzië waar Firdusi in 1011 zijn boek Schah-nameh (Ko ningsboek) schreef? Met ondermeer deze mythe waarin verklaard wordt hoe het schaakspel (in de zesde eeuw) van Indië naar Perzië is gekomen: „De Indische Radja Kanudja stuurt aan de Perzische koning Nushirwan (531-578) een schaakspel met daarbij een begeleidend schrijven waarin we het volgende lezen: „Geef bevel aan uw schranderste adviseurs het schaakspel op te zetten en uit te vinden hoe de spelregels van dit edele spel zijn, laat de loop der figuren en hun plaats op het bord vaststellen. Laat deze wijzen studeren op de manier van voortbewegen van voetknechten, olifanten, hel den, ruiters en de loop van de adviseur en de koning. Wanneer zij deze regels ontdekken, overtreffen zij de wijste van de wereld in schranderheid en in dat geval betalen wij graag onze schatting aan u. Maar indien de Perzische wijsgeren niet in staat zijn het raad sel op te lossen, zult u van ons geen schat ting meer verlangen, omdat de uwren de onzen in wijsheid niet evenaren. In dat geval zult gij ons schatplichtig zijn, want wetenschap is het waardevolste bezit". De enige mededeling die de Indiërs aan Nushirwan wensten te geven was, dat het spel met oorlog te maken had. Firdusi vertelt dan verder hoe de koning de wijzen van het land laat roepen om zich met het spel bezig te houden. Het is uiteindelijk de Perzische wijze Buzurdjimir die zich garant stelt de geheimen van het spel te ontdekken. Hij volbrengt dat kunststuk binnen 24 uur en geeft zijn koning bovendien gelegenheid zich te wreken, want hij vin^t 't nog veel moeilijker ..nerdspel" uit, waarvan de Indiërs de regels niet kunnen ontdekken. Hoe dat nerdspel was vertelt Firdusi niet en we zullen het vermoe delijk ook nooit te weten komen. Wel laat de Pers dan hierop het beroemde verhaal volgen van de beloning die Buzurdjimir van zijn ko ning vroeg: één graankorrel op het eerste veld, twee op het tweede, vier op het derde, acht op het vierde enz. Een deskundige heeft uitgere kend dat er 2609 hedendaagse wereldjaaroog sten nodig zijn om deze wijze Pers zijn belo ning te kunnen geven. Maar in de vijftiende eeuw dan is het schaakspel door de Kerk niet langer verbo den. Sterker: zelfs de filosofie tussen licht en duisternis, goed en kwaad, leven en dood wordt geaccepteerd. Hoe anders is het te ver klaren dat in een kerkje even ten noorden van Stockholm een muurschildering is aange troffen van Albertus Pitor: Mens en Dood aan het schaakspel? Pitor is waarschijnlijk zelf geen schaker geweest: hij schetste een bord van 5 bij 7 velden. Maar deze dood-leven-sym boliek van het - schaakspel moet zo algemeen verbreid zijn geweest dat hij die in zijn kerk- schildering passend vond. Men vindt er meer dere voorbeelden van tot zelfs in het begin van de negentiende eeuw toe. de periode, waarin men de Middeleeuwen opnieuw ontdek te en haar symboliek met graagte overnam. De hiernaast afgebeelde foto is er een voor beeld van. Het is een prent van Moritz Retzsch, uitgegeven in 1836 (met een toelichting in drie talen), waarin de strijd om de menselijke ziel wordt uitgebeeld. Links van het bord zit de Satan als heerser over de zwarte stukken. De zwarte koning, pal voor Satan op het bord ge plaatst, is de duivel zelf en de zwarte konin gin, reeds ver opgerukt, is een verleidelijke vrouwenfiguur die met haar rechterhand haar gewaad iets optilt en met de linkerhand de schaal der lusten aanbiedt. Als officieren beschikt zwart over ongeloof, valsheid, trots, afgunst, traagheid, drift en over de twijfel, de zwarte pionnen. De mens tegen over hem hanteert de witte stukken: als ko ning de ziel, als koningin de religie, machtigste beschermster van de ziel; waarheid, hoop, deemoed, onschuld, liefde en vrede zijn de wit te officieren de pionnen zijn engelenhoof- den die het gebed voorstellen. Een blik op het bord leert dat wit er slecht voorstaat! Dit alles en nog veel meer hebben we ge leerd uit een bijzonder goed boekje, dat als titel draagt „Het Schaakspel in de kunst- en cultuurhistorie", geschreven door E. H. Schuyer en uitgegeven bij C. A. J. van Dishoeck te Bussum. Hierboven hebben we maar één facet van dat wonderlijke schaakspel uit dat boekje gelicht we geven u de verzekering dat alle andere facetten niet minder flonkerend zijn dan dit enigermate filosofische aspect. Wie iets van schaken afweet mag dit boekje niet ongelezen laten wie er niets van af weet, maar interesse heeft voor cultuur en cultuurhistorie, die moet het zich eveneens aanschaffen. Want de schrijver heeft er iets bijzonder goeds van gemaakt. Rom. 5 vers 3. „Daar moet je dan Paulus voor heten", hoor ik iemand zeggen. Want zulke taal behoort tot een ver grijs verleden. Zoiets hoor je nu nooit meer. En kon men dan vroeger niet anders, dan „roemen in de verdrukkingen"? Ieder, die z'n Bijbel kent, weet dat de werkelijkheid er totaal anders uitzag. Neem alleen maar eens de woenstijntocht van het volk Israël. Wel veel verdrukkingen, maar hoeveel en hoe vaak werd daarin „geroemd"? Spora disch, of helemaal niet! Vleselijk Israël kan niet roemen in verdrukkingen. Dat leert niet de natuur, maar alleen de ge nade. Dat „roemen" is alleen het geeste lijke privilege van Gods herboren en be keerde kinderen. Ja, vooraf dient eigen lijk te gaan. wat Paulus ook laat vooraf gaan, in Rom. 5 vers 1: „Wij dan, ge rechtvaardigd zajnde uit het geloof, heb ben vrede bij God door onze Heere Je zus Christus!" De verdrukkingen zijn van meetaf bij de geboorte van de christen, en daarmee be doel ik dus: de weder -geboorte, gegeven. Wijlen Willem Teellinck sprak daarom, in zijn „Soliloquim" Alleenspraak met God) over de „angst" van een zondaar ..in zijn wedergeboorte." Er komt van binnen strijd, worsteling, benauwdheid vanwege zonde en schuld, overtuiging uit de Wet, kennis aan Gods heilig recht. O, de drukking der melk brengt boter voort zegt de Spreukendichter. In de bearbei ding van Gods Geest, wordt de tevoren trotse, hoogmoedige zondaar als fijngema len, verbrijzeld en verbroken als het ko ren tussen de beide molenstenen. Hij denkt eeuwig om te komen, maar het valt zo mee. Dank zij de levendmakende be lofte van de enige Borg en Midde laar Jezus Christus. Dan kan Gods volk wel denken, dat het van dan af verder gaat van „kracht tot kracht". Maar de „verdrukkingen" blij ven. Wat Paulus hier beschrijft, geldt het leven der „heiligmaking", na de recht- vaarddgmaking van de goddeloze. Gods Kerk krijgt hier een stervend leven. Van dag tot dag moet de oude mens de dood in, met Christus aan het kruis, opdat de nieuwe mens gedurig opsta tot een op- standings-leven met Christus de Verreze- ne. Dat is eerst de rechte beleving van de christelijke doop. Met Christus sterven en met hem op staan. De Catechismus spreekt, in Zondag 33, bij de „bekering", van een dagelijks afsterven van de oude mens en een dagelijkse opstanding van de nieuwe mens, die naar Christus' beeld vernieuwd wordt. Gods kinderen hebben een kastijdend en juist daarom hen lief hebbend Vader zo nodig. Kastijding is wel geen reden tot „vreugde", voor het mo ment, maar later werpt het (Hebr. 12) een „vreedzame vrucht der gerechtigheid van zich" n.l. bij degenen, die erdoor ge oefend worden. Heilzame oefening! Daar kan geen aardse oefening bij vergeleken worden. In deze oefenschool des Geestes, in deze school des kruises houdt God de Zijnen tot de laatste doodsnik toe. Dan pas zijn ze rijp voor de eeuwige heerlijk heid. Dan komt, uit de oven der beproe ving het fijne goud des geloofs, van alle slakken der zonde ontdaan, te voorschijn. Zeker, zegt u, maar om nu met Paulus te „roemen" in de verdrukkingen. Dat gaat toch wel wat tè ver? Want in elke verdrukking spreekt toch ook Gods recht een woordje mee; ook na ontvangen gena de hebben Gods kinderen Gods kastijden de Hand zozeer nodig. „Schoon z' ook om hun zonden straffen ondervonden", plegen we met Psalm 99 te zingen. Vat dat dus niet lichtvaardig op. Denk er maar niet te gemakkelijk over. Nu, dat deed Pau lus ook niet. Hij roemt erin, omdat hij het volgende weet: 1. de verdrukking werkt lijdzaamheid. Het ijzer staalt men met ijzer. Hoe ook gebeukt, kan Gods kind de zwaarste beproeving toch door staan. Dan denk ik natuurlijk aan Job, die alles op één dag verloor, en toch nog ..roemen" mag in de verdrukkingen: „de Naam des HEEREN zij geloofd!" 2. Werkt de lijdzaamheid bevinding. Heel de waarheid Gods is bevinding. Wie zich te gen de „bevinding" van Gods Kerk ver zet, staat, vrees ik, zelf buiten het ware geestelijke leven. De bevinding, hier door Paulus bedoeld, heeft al iets van die „be proefdheid" aan zich, die uiteindelijk, bij Christus' wederkomst eerst ten volle aan de gelovigen zelf en aan alle anderen open lijk aan het licht gaat treden. Hoor dan David nu reeds zingen: „'t Is góed voor mij, verdrukt te zijn geweest" (Ps. 119, vers 36). De geestelijke roemtaal gaat nog ver der. Want 3. werkt de bevinding „hoop". En wel zulk een hope, die „niet be schaamt". Want deze hoop is gegrond in. het Godswerk. De Vader heeft Zijn kinde ren lief. De Zoon stierf voor hen, die zich goddeloos en een „vijand" leerden ken nen, tot verzoening van al hun zonde en schuld. En tenslotte verzegelt dit de Hei lige Geest aan het zondaarshart Ja, zegt Paulus hier, de hoop beschaamt niet, „omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven". Zalige gave, hemels ge schenk, onvervreemdbaar goed, genade-, heils-goed voor allen die het leven in ei gen hand niet meer kunnen vinden! Zo roemen Paulus en Silas temidden van al hun drukwegen, ondanks het woe den der vijanden, want: hóór, ze zingen Gode lofpsalmen in de nacht van Filippi's kerker. Ja, ga zo uw hele Bijbel maar door. En...doorzoek nu ook uw hart, le zers, of er bij u al plaats is gemaakt voor deze roemtaal, die eenmaal overgaat in het volle lof-akkoord. Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, zegt Paulus, roemend in 2 Kor. 4, 17, „werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig ge wicht der heerlijkheid!" Kijk dan naar boven!, arm, bedrukt kind van God! En bid: „Maranatha!" kom Heere Jezus! Amen. Achterberg (U) Ds. J. van der Haar.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 11