Uit het Nationaal Joods Museum te Praag- Uniek
Lang geleden stond schaken op
de index van verboden spelen
Pastorale brief over vrede
Roemen in de
verdrukkingen
Vele facetten
FILOSOFISCH ASPECT UIT EEN BOEIEND BOEKJE
Geaccepteerd
TER OVERDENKING
thorns kan één zin meer zeggen dan
tien lange vertogen. Deze zin bij
voorbeeld: „Als ieder van ons al
leen zijn eigen straat schoonveegt,
blijft het vuil onopgeruimd liggen op
de hoeken van de straat". Men kan
deze woorden vinden in de pastora
le brief over vrede die de Neder
landse bisschoppen vandaag aan hun
gelovigen aanbieden een brief in
de vórm van een brochure onder de
titel „Oorlog in de ban", heel sim
pel geschreven en verlucht met al
lerlei foto's zodat niet één mens er
moeite mee kan hebben te begrijpen
wat de bisschoppen hebben willen
zeggen.
Waarom is juist die ene zin zo tref
fend? Omdat daarin op de meest
nuchtere manier de verantwoorde
lijkheid van de mens, individueel èn
levend in zijn gemeenschappen, voor
het vraagstuk van oorlog en vrede
wordt weergegeven. „Het evangelie
van Jezus Christus is een boodschap
van vrede", zeggen de bisschoppen.
..De Kerk heeft de opdracht die vre
desboodschap van de Heer te ver
kondigen aan heel de mensheid. In
het Evangelie is de vrede van de
mens met God onafscheidelijk ver
bonden met de vrede van de mensen
onderling. Ieder christen weet dat
geen vrede met God mogelijk is zon
der vrede met de medemens". Dat
is allemaal niets nieuws het is al
de eeuwen door verkondigd. Zo dik
wijls verkondigd dat .daaruit haast
vanzelfsprekend de gedachte is ge
groeid: als het tussen mij en God.
tussen mü en mijn naasten maar in
orde is en als m'n buurman en de
buurman van m'n buurman er nu ook
maar zo over denken en er naar le
ven wel. dan kunnen er geen pro
blemen meer in de wereld bestaan.
Maar dan komt ineens dat ene zin
netje over het vuil dat dan op de hoe
ken van de straat onopgeruimd blijft
liggen het zinnetje dat die schone
illusie wreed verstoort. Dat duidelijk
maakt dat 's mensen verantwoorde-
tijkheid verder gaat dan alleen maar
het eigen kringetje.
Ook deze boodschap is natuurlijk
niet nieuw ook 't Interkerkelijk
Vredesberaad hamert op dat aam-
OORLOG IN DE BAN
beeld. Toch is de aanpak in deze pas
torale brief anders dan die van de
Vredeskrant bij voorbeeld die het
IKV uitgeeft en waarover we meer
malen hebben geschreven. In de Vre
deskrant put men zich uit in het aan
geven van allerlei praktische oplos
singen de bisschoppen hebben
zich daarentegen verre gehouden
van alle praktische politiek. Misschien
dat ze daardoor zuiverder aanvoelen
hoe de meeste christenen dat vraag
stuk van oorlog en vrede benade
ren... en ook beter in staat zijn daar
een weerwoord op te geven. Want
wat zij stellen is maar al te waar:
„De oorlog zelf is in de afgelo
pen vijfentwintig jaren veel meer
veranderd dan de houding die wij
er tegenover aannemen en de wij
ze waarop wij erover denken". Zij
werken die stelling aldus uit: „Wij
hebben een hartgrondige afkeer
van de oorlog wie van ons zou
niet tegen de oorlog zyn? Maar he
laas, nog zeer velen berusten in
de oorlog als in iets onvermijde
lijks. Zij denken ongeveer over de
oorlog als over hun eigen dooa. Je
probeert hem uit te stellen zonder
te durven hopen dat je hem kunt
ontlopen of teniet doen. Zij aan
vaarden de oorlog als een soort
noodlot, dat met de menselijke na
tuur het lot der volkeren gegeven
is. evenals het noodweer en het pe
riodiek terugkeren van de jaarge
tijden gegeven is met de aarde
waarop wij wonen. Volgt niet de
oorlog op de vrede, zoals de herfst
volgt op de zomer? Die gedachten,
dikwjjls niet uitgesproken,
maar daarom niet minder invloed
rijk, zijn uiterst gevaarlijk. Zij be
lemmeren onze inzet voor de vre
de. zij veroorzaken de twijfel of
misschien zelfs de heimelijke spot
waarmee wij de werkers voor de
vrede beschouwen als onwerkelij
ke idealisten. Zij leiden ertoe dat
men de bewapening en de militai
re verdediging als definitief en on
vermijdelijk beschouwt, als een on
overwinnelijke erfelijke belasting
en niet als een bedenkelijk surro
gaat, dat zo spoedig mogelijk over
bodig moet worden gemaakt. We
dreigen zo gewend te raken aan
dat surrogaat, dat we pogingen tot
verantwoorde wapenbeheersing en
wapenbeperking niet erg au sérieux
nemen en dat we het streven van
de Verenigde Naties beschouwen
als een vrome jvens die gerecht
vaardigd is maar onvervulbaar".
Hier is de spijker op de kop gesla
gen inderdaad zijn er miljoenen
christenen die zo denken. Is het dan
onjuist? Is het onjuist te zeggen dat
er oorlog in de wereld zal zijn zo
lang de ene mens nog niet eens met
zijn naaste in vrede kan leven? Ja
zeggen de bisschoppen, dat is on
juist. In de eerste plaats: wc kun
nen niet alle conflicten zonder meer
herleiden tot verkeerde morele
instellingen van mensen er komen
ook ongelukken voor die het gevolg
zijn van een nog gebrekkige organi
satie, van gebrekkig wetenschappe
lijk inzicht en van technische onvol
komenheden. En daarnaast: „Het
verhaal van de broedermoord door
Kaïn op Abel is niet het laatste
woord van de Heilige Schrift. De
verstoorde verhoudingen tussen de
mensen zijn niet de definitieve waar
heid. De diepste waarheid over ons
mensen is die van de verzoening in
Jezus Christus. Hij heeft de scheids
muur tussen ons mensen neerge
haald en weet dat barmhartigheid en
solidariteit het kunnen winnen van
de vijandigheid".
Is dit alles getheoretiseer (of zo
men wil: vrome praatjes) waarmee
men niets verder komt. Dan onder
schat men de rooms-katholieke kerk.
Want al is het Vaticaan dan bij lan
ge na niet meer het middelpunt van
de wereldpolitiek, de politieke in
vloed van deze pauselijke stad-staat
is er nog onmiskenbaar. Niet ten on
rechte wijzen de bisschoppen op het
werk voor de vrede van een paus Jo
hannes en een paus Paulus. En In
hun pastorale brief vindt men ook
wel iets van dit werken-in-de-prak-
tijk terug. Maar vóór alles hameren
zij er op „oude gewoontes en denk
wijzen die levensgevaarlijk zijn ge
worden op te geven. Er zijn in onze
tijd mogelijkheden en tekenen ten
goede èn ten kwade. Tekenen die
vernieuwing, samenwerking en vre
de aankondigen en tekenen die wij
zen naar verscherping van tegen
stellingen, naar oorlog en vernieti
ging. Wij moeten de hoopvolle teke
nen van deze tijd verstaan en daar
door versterken".
Een Torarol, een van de vijf boeken van Mo-
zes bevattend, geschrevend op perkament en
opgerold op twee stokken, de levensbomen,
is het eerste stuk dat de bezoekers van de
bijzonder fraaie tentoonstelling „Uit het na
tionaal Joods Museum te Praag"' in 't Haag
se Gemeentemuseum onder ogen krijgen
zinvoller had het niet gekund Want die
Torarol is opengerold op de tien geboden.
Op het „Gij zult niet doden Terwijl toch
deze expositie mede het gevolg is van de
moord op zes miljoen Joden hoe weinig
heeft het gebod gehoor gevonden
Nee. zinvoller kon het niet. Eenvoudiger en
daarbij kunstzinniger trouwens ook niet.
Ogenschijnlijk is er aan de rol namelijks niets
bijzonders te constateren maar hoeveel
kunstzin moet er aan te pas gekomen zijn
om op dit perkament met speciale inkt letter
voor letter foutloos in het Hebreeuws neer
te schrijven. Het zijn deze rollen waaruit ge
neratie na generatie van Joden vertroosting
heeft gezocht en gevonden maar nu zijn
ze in vele landen museumstukken geworden.
Over het Nationaal Joods Museum te Praag
hebben we al eerder verteld. Kort na de
eeuwwisseling werd er een begin mee ge
maakt «nu is het de bezitter geworden
van de grootste collectie judaica en hebrai-
ca ter wereld zij het door andere oorza
ken dan de oprichters ooit hebben bevroed.
Toen de Duitsers in 1939 Bohemen en Mora-
vië binnenvielen bestonden er 153 Joodse ge
meenten de gemeenten zijn er niet meer
hun eigendommen zijn naar het museum in
Praag overgebracht.
Wereldberoemd is de verzameling syna
gogaal textiel van het museum en het is op
de expositie in Den Haag in grote verschei
denheid te zien. Het zijn veelal kleden die
voor de Heilige Arke hebben gehangen, de
zich aan de oostzijde (de zijde van Jerusa
lem) binnen de synagoge aanwezige kast,
waarin de Torarollen werden bewaard. Deze
voorhangsels, doorgaans van fluweel, zijde
of brokaat, zijn rijk voorzien van borduur
sels die bloemen, vruchten of dieren uitbeel
den. Ze zijn er in vele uitvoeringen en roe
pen gedachten op aan Perzische tapijten.
Naar onze smaak het mooist van de exposi
tie is het kleed dat omstreeks 1730 in Hele-
sov in Moravië werd vervaardigd van rood
fluweel met een middenveld van groen flu
weel. Aan de bovenzijde van het kleed zijn
twee staande leeuwen met wapen en kroon
geborduurd, alsmede de tweekoppige adelaar.
In de zestiende en zeventiende eeuw waren
in Praag vijf Joodse borduurwerkplaatsen
gevestigd en tegen het einde van de achttien
de eeuw ontstonden soortgelijke ateliers op
het platteland.
Niet alleen echter om het textiel is deze
expositie een van de mooiste en veelzijdig-
ste op haar gebied ze is dat ook om ve
lerlei andere redenen. Er is aandacht ge
schonken aan de Joodse feesten: een loofhut
is ingericht en een Sabbath en een seder-
(Paas)tafel staan gedekt maar tevens
wordt een interessant beeld gegeven van de
Joodse eredienst zowel in de synagoge als
thuis. Juist de aandacht, die geschonken
wordt aan het Joodse leven in gezin en be
roep maakt deze expositie zo levend. Men
vindt er bijvoorbeeld een zakmes, speciaal
bedoeld voor de SabbcTth, met daarin in He
breeuwse karakters de inscriptie: Sjabbath
Kadosj (Heilige Sjabbath). Men vindt er een
deegrol voor matzes, stammend uit Brno uit
de tweede helft van de negentiende eeuw en
men vindt er matzeprikkers, waarmee de
matzes van gaatjes werden voorzien, even
eens in Brno in gebruik in diezelfde periode.
Kunnen deze stukken nog tot judaica curi
osa worden gerekend, dat is geenszins het
geval met de manuscripten waaraan biblio
fielen hun hart kunnen ophalen: het volko
men symmetrische in 1793 met de hand ge
schreven gebedenboek bijvoorbeeld of de 18e
eeuwse Esterrol. En zilverwerk is er ook in
grote aantallen. Van bijzondere schoonheid
zijn de twee Sederschotels, beide afkomstig
uit Lwow uit het einde van de 19e eeuw. Op
de een is de tocht van de Joden door de Ro
de Zee uitgebeeld, op de ander het offer
van Izak. Geheel anders geaard is de zil
versmeedkunst bij de specerijenbussen, te ge
bruiken bij hét einde van de Sabbath. Ze
zijn er in de vorm van een vis en veelal
van filigrain. Belangwekkend zijn ook de zil
veren siertorens voor de Torarollen, te plaat
sen op de levensbomen, en de in de synago
gen brandende eeuwige lampen.
Maar tot de mooiste cultusvoorwerpen be
horen door hun decor in reliëf de Toraschil-
den, want hierop hebben de zilversmeden hun
technische en artistieke talenten volledig kun
nen uitleven. De Toraschilden vertonen dik
wijls een figurale versiering, bijvoorbeeld de
Hogepriester met het Eeuwig Licht of Mozes
met de wetstafelen. Vele van deze schilden
zijn vervaardigd in de werkplaats van de
Praagse goudsmid Kogler in het begin van
de 18e eeuW. Daarvandaan komen ook de
Torawijzers, waarmee wordt aangewezen,
waar men is als uit de Tora wordt gelezen.
Van zilver en van hout zijn ze er, steeds uit
lopend in een gestrekte wijsvinger.
Is de tentoonstelling zelf al van een bij
zondere kwaliteit, de catalogus doet er niet
voor onder. Ze is namelijk aanmerkelijk
meer dan een handleiding tot de expositie.
De tentoonstelling is als het ware ingedeeld
in hoofdstukken de catalogus nu vertelt
niet alleen wat men ziet, maar vertelt ook
van het waarom en hoe van het gebruik. Het
maakt de fraaie expositie eens te meer in
structief en educatief op het ruime terrein
van het Jodendom voor velen helaas nog
steeds een onbekend en daardoor vreemd ter
rein. Tot 17 februari kan men nog terecht in
het Haags Gemeentemuseum.
M. KOPUIT
Een van de vele jraaie
stukken van deze ten
toonstelling in het Haagse
Gemeentemuseum: een
zilveren Sederschotel, af-
T
komstig uit Moskou en
vermoedelijk omstreeks
1820 vervaardigd. De beel
tenis onder op de schotel
geeft het hoofdmotief: een
gezin vereend rond de
(Paas)dis. Bloemmotieven
en druiventrossen geven
de versiering.
De allegorische plaat van Moritz Retzsch: Satan speelt met de mens om diens
ziel. Wit staat slecht: geslagen zijn al Deemoed, een armoedig geklede vrou
wenfiguur en Liefde, twee kinderen die elkaar omarmen. Zwart mist alleen nog
maar Drift, voorgesteld in de figuur van een kalkoen. Maar achter het bord staat,
onzichtbaar voor mens en duivel, een Engel, behoedster van de mens. En zolang
Religie, de witte kcfiüngin nog op het bord staat, behoeft <9e partij nog niet verloren
te zijn!
Ook nu is het nog zo in vele gezinnen speel
kaarten komen er niet op tafel. Kaarten zijn
het „duivelsprentenboek" die hartstocht en
goklust opwekken. Kaarten niet maar scha
ken Welk zinnig mens kan er tegen het
edele schaakspel bezwaar maken Vergis u
nietin het jaar 1063 schrijft de heilige Petrus
Mamiani aan paus Alexander II dat hij de
bisschop van Florence een boete heeft opge
legd bestaande uitdriemaal aandachtig het
psalter doorlezen, de voeten van twaalf armen
wassen, hen spijzigen en een geldstuk geven
dat alles omdat hij op een avond bij 't schaak
spel werd aangetroffen. Want in die jaren
stond het schaakspel bij de Kerk in een kwade
reuk het was een heidens spel. overgenomen
van de Arabieren, de bezetters van het Heilige
Land. tegen wie de Kruisvaarders ten strijde
trokken geen bezigheid voor trouwe zonen
der Kerk en zeker niet voor bisschoppen. Dus
stond het op de index der verboden spelen en
het is daarop blijven staan tot omstreeks 1400
toe
Voor een goed begrip: het was niet zo
vreemd dat de Kerk afwijzend stond tegen
over dit heidense spel. Was er in dit myste
rieuze bord met zijn 64 velden en wonderlijk
gevormde stukken niet een stuk levensfiloso
fie verweven: de leer van Zarathustra bijv.,
de Pers die het oeroude gevecht tussen Ahura-
mazdah, de god van het licht en Ahreman-
junsch, de god van de duisternis, in zijn leer
centraal stelde? En hoevlee sagen en mythen
waren er niet aan dit spel verbonden, stam
mend uit het verre Indië, waar het schaak
spel zijn oorsprong vond? Of uit Perzië waar
Firdusi in 1011 zijn boek Schah-nameh (Ko
ningsboek) schreef? Met ondermeer deze mythe
waarin verklaard wordt hoe het schaakspel
(in de zesde eeuw) van Indië naar Perzië is
gekomen: „De Indische Radja Kanudja stuurt
aan de Perzische koning Nushirwan (531-578)
een schaakspel met daarbij een begeleidend
schrijven waarin we het volgende lezen: „Geef
bevel aan uw schranderste adviseurs het
schaakspel op te zetten en uit te vinden hoe
de spelregels van dit edele spel zijn, laat de
loop der figuren en hun plaats op het bord
vaststellen.
Laat deze wijzen studeren op de manier van
voortbewegen van voetknechten, olifanten, hel
den, ruiters en de loop van de adviseur en de
koning. Wanneer zij deze regels ontdekken,
overtreffen zij de wijste van de wereld in
schranderheid en in dat geval betalen wij
graag onze schatting aan u. Maar indien de
Perzische wijsgeren niet in staat zijn het raad
sel op te lossen, zult u van ons geen schat
ting meer verlangen, omdat de uwren de onzen
in wijsheid niet evenaren. In dat geval zult
gij ons schatplichtig zijn, want wetenschap is
het waardevolste bezit". De enige mededeling
die de Indiërs aan Nushirwan wensten te geven
was, dat het spel met oorlog te maken had.
Firdusi vertelt dan verder hoe de koning de
wijzen van het land laat roepen om zich met
het spel bezig te houden. Het is uiteindelijk
de Perzische wijze Buzurdjimir die zich garant
stelt de geheimen van het spel te ontdekken.
Hij volbrengt dat kunststuk binnen 24 uur en
geeft zijn koning bovendien gelegenheid zich
te wreken, want hij vin^t 't nog veel moeilijker
..nerdspel" uit, waarvan de Indiërs de regels
niet kunnen ontdekken. Hoe dat nerdspel was
vertelt Firdusi niet en we zullen het vermoe
delijk ook nooit te weten komen. Wel laat de
Pers dan hierop het beroemde verhaal volgen
van de beloning die Buzurdjimir van zijn ko
ning vroeg: één graankorrel op het eerste veld,
twee op het tweede, vier op het derde, acht op
het vierde enz. Een deskundige heeft uitgere
kend dat er 2609 hedendaagse wereldjaaroog
sten nodig zijn om deze wijze Pers zijn belo
ning te kunnen geven.
Maar in de vijftiende eeuw dan is het
schaakspel door de Kerk niet langer verbo
den. Sterker: zelfs de filosofie tussen licht
en duisternis, goed en kwaad, leven en dood
wordt geaccepteerd. Hoe anders is het te ver
klaren dat in een kerkje even ten noorden
van Stockholm een muurschildering is aange
troffen van Albertus Pitor: Mens en Dood aan
het schaakspel? Pitor is waarschijnlijk zelf
geen schaker geweest: hij schetste een bord
van 5 bij 7 velden. Maar deze dood-leven-sym
boliek van het - schaakspel moet zo algemeen
verbreid zijn geweest dat hij die in zijn kerk-
schildering passend vond. Men vindt er meer
dere voorbeelden van tot zelfs in het begin
van de negentiende eeuw toe. de periode,
waarin men de Middeleeuwen opnieuw ontdek
te en haar symboliek met graagte overnam.
De hiernaast afgebeelde foto is er een voor
beeld van. Het is een prent van Moritz Retzsch,
uitgegeven in 1836 (met een toelichting in drie
talen), waarin de strijd om de menselijke ziel
wordt uitgebeeld. Links van het bord zit de
Satan als heerser over de zwarte stukken. De
zwarte koning, pal voor Satan op het bord ge
plaatst, is de duivel zelf en de zwarte konin
gin, reeds ver opgerukt, is een verleidelijke
vrouwenfiguur die met haar rechterhand haar
gewaad iets optilt en met de linkerhand de
schaal der lusten aanbiedt.
Als officieren beschikt zwart over ongeloof,
valsheid, trots, afgunst, traagheid, drift en over
de twijfel, de zwarte pionnen. De mens tegen
over hem hanteert de witte stukken: als ko
ning de ziel, als koningin de religie, machtigste
beschermster van de ziel; waarheid, hoop,
deemoed, onschuld, liefde en vrede zijn de wit
te officieren de pionnen zijn engelenhoof-
den die het gebed voorstellen. Een blik op het
bord leert dat wit er slecht voorstaat!
Dit alles en nog veel meer hebben we ge
leerd uit een bijzonder goed boekje, dat als
titel draagt „Het Schaakspel in de kunst- en
cultuurhistorie", geschreven door E. H. Schuyer
en uitgegeven bij C. A. J. van Dishoeck te
Bussum. Hierboven hebben we maar één facet
van dat wonderlijke schaakspel uit dat boekje
gelicht we geven u de verzekering dat
alle andere facetten niet minder flonkerend
zijn dan dit enigermate filosofische aspect.
Wie iets van schaken afweet mag dit boekje
niet ongelezen laten wie er niets van af
weet, maar interesse heeft voor cultuur en
cultuurhistorie, die moet het zich eveneens
aanschaffen. Want de schrijver heeft er iets
bijzonder goeds van gemaakt.
Rom. 5 vers 3.
„Daar moet je dan Paulus voor heten",
hoor ik iemand zeggen. Want zulke taal
behoort tot een ver grijs verleden. Zoiets
hoor je nu nooit meer. En kon men dan
vroeger niet anders, dan „roemen in de
verdrukkingen"? Ieder, die z'n Bijbel
kent, weet dat de werkelijkheid er totaal
anders uitzag. Neem alleen maar eens de
woenstijntocht van het volk Israël. Wel
veel verdrukkingen, maar hoeveel en hoe
vaak werd daarin „geroemd"? Spora
disch, of helemaal niet! Vleselijk Israël
kan niet roemen in verdrukkingen. Dat
leert niet de natuur, maar alleen de ge
nade. Dat „roemen" is alleen het geeste
lijke privilege van Gods herboren en be
keerde kinderen. Ja, vooraf dient eigen
lijk te gaan. wat Paulus ook laat vooraf
gaan, in Rom. 5 vers 1: „Wij dan, ge
rechtvaardigd zajnde uit het geloof, heb
ben vrede bij God door onze Heere Je
zus Christus!"
De verdrukkingen zijn van meetaf bij de
geboorte van de christen, en daarmee be
doel ik dus: de weder -geboorte, gegeven.
Wijlen Willem Teellinck sprak daarom, in
zijn „Soliloquim" Alleenspraak met
God) over de „angst" van een zondaar
..in zijn wedergeboorte." Er komt van
binnen strijd, worsteling, benauwdheid
vanwege zonde en schuld, overtuiging uit
de Wet, kennis aan Gods heilig recht. O,
de drukking der melk brengt boter voort
zegt de Spreukendichter. In de bearbei
ding van Gods Geest, wordt de tevoren
trotse, hoogmoedige zondaar als fijngema
len, verbrijzeld en verbroken als het ko
ren tussen de beide molenstenen. Hij
denkt eeuwig om te komen, maar het valt
zo mee. Dank zij de levendmakende be
lofte van de enige Borg en Midde
laar Jezus Christus.
Dan kan Gods volk wel denken, dat het
van dan af verder gaat van „kracht tot
kracht". Maar de „verdrukkingen" blij
ven. Wat Paulus hier beschrijft, geldt het
leven der „heiligmaking", na de recht-
vaarddgmaking van de goddeloze. Gods
Kerk krijgt hier een stervend leven. Van
dag tot dag moet de oude mens de dood
in, met Christus aan het kruis, opdat de
nieuwe mens gedurig opsta tot een op-
standings-leven met Christus de Verreze-
ne. Dat is eerst de rechte beleving van de
christelijke doop. Met Christus sterven en
met hem op staan. De Catechismus
spreekt, in Zondag 33, bij de „bekering",
van een dagelijks afsterven van de oude
mens en een dagelijkse opstanding van de
nieuwe mens, die naar Christus' beeld
vernieuwd wordt. Gods kinderen hebben
een kastijdend en juist daarom hen lief
hebbend Vader zo nodig. Kastijding is wel
geen reden tot „vreugde", voor het mo
ment, maar later werpt het (Hebr. 12)
een „vreedzame vrucht der gerechtigheid
van zich" n.l. bij degenen, die erdoor ge
oefend worden. Heilzame oefening! Daar
kan geen aardse oefening bij vergeleken
worden. In deze oefenschool des Geestes,
in deze school des kruises houdt God de
Zijnen tot de laatste doodsnik toe. Dan
pas zijn ze rijp voor de eeuwige heerlijk
heid. Dan komt, uit de oven der beproe
ving het fijne goud des geloofs, van alle
slakken der zonde ontdaan, te voorschijn.
Zeker, zegt u, maar om nu met Paulus
te „roemen" in de verdrukkingen. Dat
gaat toch wel wat tè ver? Want in elke
verdrukking spreekt toch ook Gods recht
een woordje mee; ook na ontvangen gena
de hebben Gods kinderen Gods kastijden
de Hand zozeer nodig. „Schoon z' ook om
hun zonden straffen ondervonden", plegen
we met Psalm 99 te zingen. Vat dat dus
niet lichtvaardig op. Denk er maar niet
te gemakkelijk over. Nu, dat deed Pau
lus ook niet. Hij roemt erin, omdat hij
het volgende weet: 1. de verdrukking
werkt lijdzaamheid. Het ijzer staalt men
met ijzer. Hoe ook gebeukt, kan Gods
kind de zwaarste beproeving toch door
staan. Dan denk ik natuurlijk aan Job, die
alles op één dag verloor, en toch nog
..roemen" mag in de verdrukkingen: „de
Naam des HEEREN zij geloofd!" 2.
Werkt de lijdzaamheid bevinding. Heel de
waarheid Gods is bevinding. Wie zich te
gen de „bevinding" van Gods Kerk ver
zet, staat, vrees ik, zelf buiten het ware
geestelijke leven. De bevinding, hier door
Paulus bedoeld, heeft al iets van die „be
proefdheid" aan zich, die uiteindelijk, bij
Christus' wederkomst eerst ten volle aan
de gelovigen zelf en aan alle anderen open
lijk aan het licht gaat treden. Hoor dan
David nu reeds zingen: „'t Is góed voor
mij, verdrukt te zijn geweest" (Ps. 119,
vers 36).
De geestelijke roemtaal gaat nog ver
der. Want 3. werkt de bevinding „hoop".
En wel zulk een hope, die „niet be
schaamt". Want deze hoop is gegrond in.
het Godswerk. De Vader heeft Zijn kinde
ren lief. De Zoon stierf voor hen, die zich
goddeloos en een „vijand" leerden ken
nen, tot verzoening van al hun zonde en
schuld. En tenslotte verzegelt dit de Hei
lige Geest aan het zondaarshart Ja, zegt
Paulus hier, de hoop beschaamt niet,
„omdat de liefde Gods in onze harten
uitgestort is door den Heiligen Geest, Die
ons is gegeven". Zalige gave, hemels ge
schenk, onvervreemdbaar goed, genade-,
heils-goed voor allen die het leven in ei
gen hand niet meer kunnen vinden!
Zo roemen Paulus en Silas temidden
van al hun drukwegen, ondanks het woe
den der vijanden, want: hóór, ze zingen
Gode lofpsalmen in de nacht van Filippi's
kerker. Ja, ga zo uw hele Bijbel maar
door. En...doorzoek nu ook uw hart, le
zers, of er bij u al plaats is gemaakt voor
deze roemtaal, die eenmaal overgaat in
het volle lof-akkoord. Want onze lichte
verdrukking, die zeer haast voorbijgaat,
zegt Paulus, roemend in 2 Kor. 4, 17, „werkt
ons een gans zeer uitnemend eeuwig ge
wicht der heerlijkheid!" Kijk dan naar
boven!, arm, bedrukt kind van God! En
bid: „Maranatha!" kom Heere Jezus!
Amen.
Achterberg (U) Ds. J. van der Haar.