33
Trouw nooit met een boer of
een straaljagerpiloot.
t Gaat dóór - de mensen WILLEN autorijden
L
w
He
He
H',» de mening van de heer Lang dat vele over
heidsfunctionarissen, vooral van gemeentelijke
overheden, schuilevinkje spelen achter het openbaar
vervoer. Maar wat hebben ze aan dit openbaar ver
voer totnutoe verbeterd? De service ervan laat dik
wijls te wensen over, het openbaar vervoer is in het
algemeen weinig comfortabel en weinig flexibel. „Het
openbaar vervoer zal in de toekomst"zegt de heer
Lang, niet meer dan een ondergeschikte rol spelen.
Amerikaanse deskundigen voorspellen een aandeel
van niet meer dan 20 procent en daarbij gaan zij uit
van een democratische keuze van het vervoermiddel.
De afgelopen jaren hebben wel uitgewezen dat de
auto een fel begeerd goed is, waarvoor de mensen
bereid zijn offers te brengen. Ook al zijn de belas
tingen nog elk jaar hoger geworden de mensen
zijn blijven kopen en zijn blijven rijden!"
J/z 1965 dacht men in de automobielwereld dat dit
jaar wel „het einde" was. Er werden toen name
lijk 304.000 auto's verkocht. Maar we zullen er ken
nelijk aan moeten wennen dat in de toekomst het
Lk weet wei. dat een boer
tegenwoordig een moeilijk en zwaar beroep
heeft, waarbij net zo goed onderwijs
nodig is geweest. Maar toch denk ik aan
iemand, die nergens anders belangstelling
voor heeft dan voor de markt en zijn
land. Hij heeft een afkeer van de stad
en ziet het liefst, dat al zijn zonen boer
worden, omdat je in de stad bedorven
wordt. Hij leeft afgezonderd op zijn land
en komt alleen 's zondags naar de stad,
voor de kerk, en is heel conservatief".
En: „aan een man die 's ochtends om
vijf uur met een tractor rondrijdt om de
oogst binnen te brengen en die, als hij
's nachts om twee uur zijn vuile laarzen
uitschopt, zegt: „zo dat was dót".
En ook: ,,als hij geen zin heeft om te
werken kan hij rustig de hele dag in
zijn stoel zitten. Dit in tegenstelling tot
een burger, die zich altijd, tenzij hij door
ziekte verhinderd is, bij zijn baas moet
melden..."
Dit zijn geen opstellen van de lagere
school, maar serieus bedoelde beschouwin
gen van vierdejaars gymnasiasten, van
wie bovendien nog een kwart zelf op het
platteland woont. Geschreven op
uitnodiging van de Stichting Public
Relations Land- en Tuinbouw, waarin
samenwerken het Landbouwschap, de drie
centrale landbouworganisaties, de land-
arbeidersbonden, de centrale jongeren
organisaties in de landbouw en vertegen
woordigingen uit het agrarische bedrijfs
leven.
De bedoeling: geen opinie-onderzoek,
maar een steekproef. Van het resultaat
zijn directeur F. A. M. Wilbers en
adjunct-directeur R. E. Mathon erg
geschrokken en ze waren in hun ver
wachtingen bepaald niet optimistisch.
De heer Wilbers, tevens hoofdredacteur
van het eigen blad 19NU, heeft een groot
aantal van de beschouwingen in dit blad
opgenomen en er een nummer van naar
alle middelbare scholen gestuurd. Met het
voorstel: laat er nog wat méér reacties
komen. Meer beschouwingen met misschien
nóg meer onzin, die dan echter gebruikt
kunnen worden als basis voor gesprekken.
Opdat boer en burger in de maatschappij
van nu dichter bij elkaar zullen komen.
TT aarom? Moeten we het
werkelijk zo zwaar opnemen, dat een
gymnasiast nog vlak voor zijn intrede in
de maatschappij van onze boer niets meer
weet dan nog 'n citaat dat ,,hij vroeg
opstaat, de koeien melkt, voer geeft aan
de kippen en niet te vergeten aan de half-
verwilderde waakhond, die iedere
ongewenste bezoeker rechtsomkeert doet
maken"?
Misschien is de boer al lang gewend
aan onbegrip, doet hij zelf ook niet al te
veel moeite meer om de stedeling helemaal
te begrijpen en kan iedereen op zijn
eigen manier gelukkig worden. Maar zo
eenvoudig is het niet. Het tweemanschap
Wilbers-Mathon, gehard in de vaderlandse
public relationsbusiness, zou dan zijn
bureau aan de Haagse Mauritskade
waarschijnlijk met spoed verlaten, teneinde
iets zinnigers te gaan doen. Er zit veel
meer aan vast.
De heer Wilbers: „Al die kortsluitingen
Eén aspect van het boerënbedrijfsleven
valt buiten de public relationssfeer, om
dat hét in de verhouding tussen boer
en burger niet direct terzake is maar
tóch zal het de stedeling aanspreken.
Boer en tuinder zijn namelijk vrijwel
de laatst overgeblevenen, die nog vrij
heid van wonen hebben. Geen plakjes
huis tegen en boven elkaar, geen in het
bouwontwerp vastgelegde plaats voor
het tv-toestel, geen gemeentetuinman
die het streepje groen voor de deur
komt aanleggen en onderhouden.
Vroeger kon een stadsbewoner nog zeg
gen: „Nou ja, maar ze hebben op het
-platteland óns comfort niet." Maar ook
dat is afgelopen: op het gebied van
huiselijk comfort kan het boerengezin
in 't algemeen alles krijgen wat de ste
deling heeft. Anno 1969 is niet de boer
achtergebleven, maar wij
tussen stedeling en agrariër leveren zeer
reële gevaren op". Hij noemt voorbeelden.
Er moest bezuinigd worden op de begroting
van landbouw. Personeel ontslaan
nee, daar was de financiële commissie in
de Tweede Kamer gelukkig nog lang niet
a^n toe. Maar wat dan? Met de ruilverka
velingen zou 't misschien iets kalmer aan
kunnen. De Stichting Public Relations
Land- en Tuinbouw hoorde ervan,
nodigde de financiële commissie onmiddel
lijk uit voor een bustocht en ging ermee
het land in, onder meer naar de pas
beëindigde ruilverkaveling in de Tieler-
waard-West. Ook naar de Tielerwaard-
Oost, die nog op ruilverkaveling wacht. Er
werd gepraat, gekeken, gedócht, alles samen
met de plattelanders ter plaatse. Men
leerde elkaar en eikaars problemen kennen,
beter dan het ooit via een boekje zou
lukken.
O,
m zulke projecten kan het
gaan, wanneer de stichting probeert het
wederzijdse begrip te bevorderen. Het
klinkt dan ook helemaal niet gek als de
heer Wilbers zegt: „We hebben dat begrip
gewoon nodig om als natie behoorlijk te
bestaan, om samen tot een maximaal
mogelijke welvaart te komen. De acht
procent van de beroepsbevolking die in
land- en tuinbouw werkt exporteert
jaarlijks voor zes miljard gulden netto
wat we aan agrarische produkten
importeren is daar dus al afgetrokken.
Bovendien leven honderdduizenden
Nederlanders, van wie velen misschien
nooit een boerderij van binnen hebben
gezien, direct van land- en tuinbouw. En
kijk eens naar deze cijfers: in twaalf jaar
tijd steeg de produktiviteit in ons land met
3.8 procent. Bij de industrie was dat per
centage 4,5, in de dienstenverlening 2,2,
maar in de agrarische sector 6 procent. Zo'n
percentage wordt bereikt met doordacht
ondernemerschap, door kennis van zaken,
kortom het wordt gepresteerd door
een maatschappelijk hoogstaand deel van
onze bevolking. Maar toch moet je als
Het bedrijf van de familie Bossen
broek aan de Vemderweg in Epe, na
telefonische afspraak te bezichtigen door
serieuze belangstellenden.
uitslag van een enquête in acht grote
steden over het onderwerp „met wie zou
u uw dochter willen laten trouwen?"
boer en tuinder helemaal onderaan de
ranglijst vinden. Alleen de straaljagerpiloot
stond nóg lager genoteerd...
Toch is er wel belangstelling. Toen de
Teleac twee jaar geleden een melkvee
cursus op het scherm bracht wees een
onderzoek naar de kijkdichtheid uit, dat
een groot aantal niet-agrariërs had mee-
gekeken. Waarschijnlijk neemt de belang
stelling zelfs toe naarmate ons land meer
verstedelijkt. Maar aan die belangstelling
op zichzelf hebben we niet veel. Die
kan gebaseerd zijn op gedachtenassociaties
met buitenleven en groen, waar je naar
gaat verlangen als je maar lang genoeg
op een flatje tienhoog hebt gewoond'.
Begrip is iets heel anders, daar wordt
méér voor gevraagd. En nogmaals, dat
begrip moet toenemen, willen we het op
den duur samen klaarspelen in dit land.
En zolang, om nog eens een voorbeeld te
noemen, in een serieus tijdschrift ongenu
anceerd gezegd wordt, dat we de mensen
op elkaar stapelen in flatgebouwen en de
koeien de ruimte geven, zijn we daar nog
ver van af".
op de vraag „wat is het belangrijkste
produkt van Drente?" het eenvoudige
antwoord laat volgen: „turf!"
De stichting heeft nu zelf een boekje
in voorbereiding, waarin allerlei experts
ieder een bijdrage van tweeduizend
Avoorden hebben geschreven. Onderwijs
deskundigen hebben de tekst van die
experts „vertaald" voor de leerkrachten,
omdat tenslotte iedereen het best in zijn
eigen beroepstaal kan worden aangespro
ken. Zodra er geld is, zal het boekje
verschijnen. Losbladig, omdat ook de
agrarische wereld voortdurend in beweging
is en veranderingen in het boekje snel
aangebracht moeten worden. De heer
Wilbers: „als je een definitief instructie-
D*
aarom begint de stichting ook
al vroeg met de voorlichting, namelijk op
school. Zij heeft alle schoolboeken van het
lager en het middelbaar onderwijs,
voorzover daar iets agrarisch instaat, be
studeerd en daarin maar weinig gevonden,
dat dienstig is voor 't begrip, waar het
om gaat. Op 't ogenblik is er zelfs nog
een leerboek in omloop, dat in volle ernst
Dc „dikke Van Dale" laat als
rechtgeaard Nederlands Taai
woordenboek ook zyn licht schqnen
over de boer. Zonneklaar blykt
in dit licht, dat we onze wijsheid
nooit geheel en al uit de boeken
moeten halen en zeker niet uit
woordenboeken.. Hier volgt 't lijstje,
waarbij overigens wel een keurige
volgorde is aangehouden:
1 akkerbouwer, veehouder;
2 iemand van het platteland;
3 lomperd;
4 Afrikaner;
5 kaart uit het kaartspel tussen
de vrouw en de tien;
6 oprisping;
Dat is dus vier tegen twee.
Nog jarenlang zal er werk blijven
voor de Stichting Public Relations
Land- en Tuinbouw
boek erover wilt schrijven is dat al
verouderd voordat het voorwoord op papier
staat...." Excursies zijn er intussen ook,
waarbij het onderwijzend personeel
intensief voorbereidend werk doet niet
alleen op school, maar ook tijdens
bezoeken vooraf aan k.i.-stations, agrarische
industrieën etc. Groter opgezet zijn de
werkweken op het platteland, een project,
waarvoor de stichting ook veel belang
stelling heeft en waarbij zij graag
adviseert.
Het werkt prima. Bij die gelegenheid is
er vaak tijd, heèl diep op de zaak in te
gaan. Het komt voor, dat de boer dan
's avonds zijn boekhouding tevoorschijn
haalt en ook die laat zien: „Kijk, ik heb
zóveel geïnvesteerd, dat is mijn winst,
daar gaat zo-en-zoveel aan belasting af
en dan gebruik ik die-en-die bedragen
voor de volgende investeringen". En:
„daar staat een maaidorser, die kost
dertigduizend gulden en ik gebruik hem
zes dagen per jaar". Vragen en antwoorden
over het hoe en het waarom van een
dergelijke, voor leken op het eerste
gezicht onbegrijpelijke investering. Dit
alles wordt dan weer gevolgd door na
beschouwingen en definitieve verwerking
op school. Met kinderen, waarvan er heel
wat en dat is geen verhaaltje
tevoren niet wisten dat melk van de koe
komt.
Let begrip kan vanzelfsprekend
niet van één kant komen. De Stichting
Public Relations Land- en Tuinbouw
zegt zelfs, dat het belangrijkste deel van
haar werk naar binnen is gericht, op de
agrariër zelf, die naar buiten moet
treden. Het motto: Als je aanspraak wilt
maken op begrip, moet je daar zelf ook
naar handelen.
Wat de landbouworganisaties in dit
opzicht op vaktechnisch gebied doen, doet
de stichting voor en met onze agrariërs
op het vakterrein van de public relations.
De heer Wilbers: „We zijn eigenlijk een
soort telefooncentrale tussen plattelander
Eea definitie van het begrip
„public relations", dat de laat
ste jaren ook bij land- en tuin
bouw ingang heeft gevonden: het
hoofdzakelijk door voorlichting,
stelselmatig bevorderen van goe
ds verhoudingen met die groe
pen van mensen, van wier oor
deel men als organisatie afhan-
fceltyk ia. Vergelekt men de mm*
waarom het gaat in dit ge
val dus de agrarische activitei
ten met acteurs op het toneel
dan kaan men de mensen in de
saai beschouwen als het publiek,
waartoe men zich richt. De pu
blic relationsman kan zich bij
het kbord bevinden. Hij trekt het
doek op en maakt het gebeureu
daardoor zichtbaar. Hij kan de
schijnwerper bedienen en zo een
bepaald deel van het gebeuren
extra belichten. Hij kan ook in
het souffleurshokje zitten en er
vanuit die positie toe bijdragen,
dat het stuk zo vlot mogeltfk
voor het voetlicht komt. Het suo»
ces bij het publiek wordt ech
ter in hoofdzaak bepaald door
de kwaliteiten van de acteunr
en het stuk.
Aldus de heer F. A. M. Wil
bers, directeur van de Stichting
Public Relations Land- en Tuin
bouw.
Het tweemaandelijks tijdschrift
19NU van de stichting bereikt
zesduizend opinieleiders en -vor
mers, wier oordeel over de agra
rische sector van belang mag
worden geacht, onder meer in
kringen van regering, onderwij*,
industrie en maatschappelijke
vorming.
en stedeling. We voeren zelf de gesprekken
niet, maar verbinden door. In feite moeten
de mensen het dus zelf doen, zelf de
boel opengooien, zelf over allerlei schroom
en misplaatste bescheidenheid heenkomen.
En dat gaat snel op het ogenblik. Bij
de jongeren op het platteland staan de
oefeningen in het spreken in het
openbaar al even hoog genoteerd als de
trekkerwedstrijden. Dat moeten we hebben.
Verenigingsmensen die voor een belangrijk
publiek moeten spreken komen vaak hier
om hun toespraken met ons door te
nemen. Omdat ze weten dat het tegen
woordig niet alleen meer belangrijk is
wót je zegt, maar ook hoe je het zegt.
Dat is ons vak en we helpen er een ander
graag mee. En in Zeeland zijn jonge
boeren met een plan gekomen, om
vakantiegangers op regenachtige dagen
boerderijen en agrarische industrieën te
laten zien. Dat loopt fantastisch. Voor
drieëneenhalve gulden, de kostprijs, een
bustocht door agrarisch Schouwen-
Duiveland, waarbij de mensen echt iet»
zien. In Cadzand hebben ze iets soort
gelijks. Daar krijgen de mensen ook nog
dia's te zien „Zeeuws-Vlaanderen het
jaar rond" die de boeren zelf hebben
gemaakt. Dat zijn jongens, die het
begrijpen".
Let aantal dergenen die het
begrijpen, neemt jaarlijks toe. In elk
nummer van 19NU staan in de rubriek
„De boer op" namen en adressen van
agrariërs, die hun bedrijf openstellen voor
bezoekers na telefonische afspraak.
In onze omgeving zijn dat de heer
B. Bossenbroek, Vemderweg 20 in Epe en
G. Redelé, Burgem. Houtkoperstraat 17 in
Lienden. De boerderij in Epe, 9 ha
gemengd bedrijf, dateert van 1717 en is al
tachtig jaar eigendom van de familie
Bossenbroek. Het bedrijf in Lienden is
een fruittelerij met 17 ha grond. Waarom
werken de eigenaren mee aan dit
goodwill-project, dat hun persoonlijk geen
winst oplevert, maar wel tijd kost? Geen
van beiden brengen zij het precies onder
woorden, duidelijk in de vrees, dat het
te grote woorden zullen zijn maar hun
enthousiasme voor deze zaak spreekt een
des te duidelijker taal. De familie Bossen
broek heeft al bezoekers gehad, van wie
zij het bijzonder waardeerden dat er begrip
bestond voor de ijzeren wet: het werk
moet doorgaan. „Zo kan ik het ook prettig
vinden, als ze komen juist wanneer het
hier op z'n drukst is", zegt de heer
Bossenbroek. Hij geeft nog het advies:
„Zet tevoren wat vragen op papier, dat
praat gemakkelijker". De heer Redelé:
„In een bedrijf als het onze kun je niet
elke dag en ook niet elke week bezoek
hebben, maar dat valt tevoren te overleggen.
Ik vind het bijzonder prettig als hier
belangstellende bezoekers komen, die
alleen maar in de krant hebben gelezen,
dat het zo slecht gaat in de fruitteelt.
Ze kunnen dan zien hoe we in onze
streek proberen het anders te doen,
waardoor het beter gaat. We liggen
ongetwijfeld nog wat achter vergeleken
bij de industrie, maar er wordt met veel
overleg gewerkt om vooruit te komen"
Ook de heer Redelé geeft de voorkeur
aan werkexcursies, waarbij de gang van
zaken in het bedrijf niet stagneert: „Ik
kan niet de hele dag met bezoekers over
de terreinen lopen en mijn mensen het
andere werk laten doen".
Een slotwoord van het tweemanschap
Wiibers-Mathon, dat in zijn eigen wonder
bare vak de goede gronden van ors
platteland bewerkt: „Van zulke adressen
kunnen we er nooit te veel hebben".
Qi er een paar weken staan de eerste rijen bezoe
kers weer voor de immense hallen van het Am
sterdamse RAl-gebouw om daar binnen te genieten
van glanzend lak en schitterend chroom. Om alleen
maar te kijken of te vergelijken. Hoevelen er van de
half miljoen die men op deze RAI der automobielen
venvacht ook een auto zullen kópen, is niet bekend
maar één ding is zeker, namelijk dat er dit jaar weer
zo'n 300.000 a 350.000 nieuwe auto's van de hand
gaan. Daarmee zullen we dan in Nederland ver bo
ven de twee miljoen auto's uitkamen. Daarmee ook
zal het aantal auto's per vierkante kilometer nog ver
der stijgen (nu ongeveer 50 auto's op één vierkante
kilometer) en daarmee zal het aantal inwoners per
auto weer wat kleiner worden (nu op elke 6,4 Neder
landers één auto).
Zo accelereren we voort letterlijk en figuurlijk.
Niemand kan zeggen waar het einde is, niemand ook
durft er een slag naar te slaan hoe het zal zijn als de
laatste vierkante meter door de auto in beslag is ge
nomen
De man die bij de automobielen-RAI aan de
touwtjes trekt, de heer J. L. Lang (routinier in het
automobielvak) wrijft zich aan de vooravond van
de grote show vergenoegd in de handen. Hij is een
geboren optimist, of... hij heeft het afgeleerd zich te
laten ontmoedigen door allerlei dingen die de auto
mobiel in zijn bestaan bedreigen. Dezer dagen
zei hij nog: „In de wereld van het automobilisme 'is
de gang van zaken in één woord rooskleurig. De
welvaart neemt toe; er worden steeds meer auto's
gekocht en iedere auto draagt weer bij tot méér wel
vaart!"
Qc heer Lang wuift alle problemen weg. Van de
kant van de regering heeft hij al vaak gehoord
dat de auto zoveel problemen teweeg brengt. Maar
hij lacht er om. Van zijn kant kan men horen dat
diezelfde auto de staat dit jaar aan accijns en BTW
op benzine f 1.500.000.000,(anderhalf miljard) in
het laatje schuift en dat diezelfde auto de staat nog
eens aan de z.g. bijzondere verbruiksbelasting en
BTW f 560.000.000,toespeelt. Voila, zegt de heer
Lang, dank zij de auto meer dan tweeëneenhalf mil
jard voor de staat, die dan de auto zo lastig vindt...
„Men heeft wel eens de ijdele hoop gekoesterd,"
zegt de heer Lang, „dat die hoge belastingen (ruim
f 1200,per gemiddelde automobilist) de mensen
van het autorijden zullen weerhouden. Mensen die
dit werkelijk hopen," meent de heer Lang, „zijn te
genstanders van de technische vooruitgang en wat
erger is, van een welvaart voor iedereen. En als een
burgemeester van een grote stad (de heer Lang be
doelt Rotterdam) voorstelt de automobilisten het
leven zo moeilijk mogelijk te maken, zoals onlangs
gebeurde, dan hoort zo'n burgemeester niet thuis in
deze helft van de twintigste eeuw misschien hele
maal niet eens in de twintigste eeuw. De wijze waar
op onze verkeersproblematiek wordt benaderd hin
dert mij, ons, en de meer dan twee miljoen
automobilisten."
ene record na het andere zal sneuvelen. In 1968 wer
den ruim 334.000 auto's verkocht.
Bij de vorige RAI-tentoonstelling bezat één op de
acht Nederlanders een auto nu is het cijfer bijna
één op zes.
De heer Lang acht het realistisch om vóór het ein
de van 1971 rekening te houden met drie miljoen
personenauto's en vóór het einde van 1975 met vier
miljoen. Binnen zes jaar dus, volgens deze „auto
futuroloog", moet er voor iedere auto die nu gepar
keerd staat, plaats zijn voor twee auto's.
ennelijk omdat de heer Lang vragen over de pro
blemen van de auto in de toekomst zo laconiek
wegwuift, blijft men hem steeds indringender die
problematiek voorleggen. Zijn antwoord is steeds
weer heel simpel: „De mensen die auto's kopen, zijn
bereid er hoge bedragen aan belasting voor te beta
len. Zij willen dus per se autorijden. Welaan, als zij
dat willen heeft de overheid toch niet de taak om
haar onderdanen in hun verlangens tegen te werken?
Integendeel, de overheid moet gewoon wegen aan
leggen niet alleen interlokale wegen, maar vooral
wegen om en in de steden, waar op het ogenblik het
verkeer steeds meer vastloopt en waarbij men zich
volgens de heer Lang kan afvragen of dat ook
niet welbewust in de hand wordt gewerkt
„Het is ook in het buitenland duidelijk gebleken
dat men auto's koopt ondanks de verkeers- en par
keerproblemen die zich voordoen en ondanks de ho
ge belastingen. Schoorvoetend gaan de gemeentebe
sturen der grote steden dan straten verbreden; de
overheid past zich zij het vertraagd aan aan de
wil van de bevolking. Maar zo mag het niet gaan.
Onze gezinnen in West-Europa hebben nu, na de
Amerikaanse gezinnen, het voorrecht gekregen in de
gelegenheid te zijn om een auto te kopen. Maar
en dat is zo kwalijk het autobezit wordt bij ons,
in tegenstelling tot Amerika, nog niet algemeen als
een voorrecht erkend. Dat komt niet omdat over
heidsfunctionarissen anderen het autorijden misgun
nen, maar omdat ze niet in staat blijken om moderne
verkeersvoorzieningen te creëren. En deze onmacht
durven ze natuurlijk niet te etaleren. Ze komen dan
met drogredenen de automobilisten verwijten ma
ken."
Naast de toenemende welvaart is er, volgens de
heer Lang, nóg een reden waarom onze bevolking
zich in zo'n hoog tempo motoriseert. Dat is namelijk
de lage prijs van de auto. Sinds 1960 zijn de meeste
prijzen aanzienlijk gestegen, maar de auto is nauwe
lijks duurder geworden. De prestaties van de automo
bielindustrie worden echter door de fiscus slecht ge
honoreerd.
Tj^oe het ook zij, de „big boss" van alles wat in Ne
derland met de automobiel te maken heeft, glim
lacht. t Gaat dóór, heus, de mensen willen 't