Het is mis met de prijzen
De oude dag en de gebreken
Kees en het nationalisme
„Plicht om te dienen"
is devies van dr. Beel
Over oorlogsmisdaden en parlementaire verantwoordelijkheid
Een vraaggesprek met de vice-voorzitter van de
Raad van State gaat nooit over actuele politiek
Late loopbaan
Bijna hoogleraar
Op achtergrond
Mijn plicht
Ons commentaar
Naar mate de tijd verstrijkt wordt het
steeds duidelijker dat er met de prijzen
iets mis is. De koper die daarmee ge
confronteerd wordt zucht meestal eens.
betaalt en zegt: „Dat is de BTW!"
Maar in vele gevallen is het niet al
leen en niet in de eerste plaats die BTW
- er is iets mis omdat sommige fabri
kanten en handelaren gemeend hebben
tegelijk met die nieuwe omzetbelasting
maar eens iets aan hun prijzen te moe
ten gaan doen. Onder het motto: de
meeste mensen begrijpen er nu toch
niets meer van dus laten we het maar
proberen. Zouden ze straks op de vin
gers getikt worden dan is er altijd nog
de uitvlucht: „We hebben een fout ge
maakt met die belastingberekening; het
is ook zo ingewikkeld!"
Minister De Block van Economische
Zaken heeft zich aan een schatting ge
waagd van de prijsstijging en hij kwam
daarbij tot de toch wel onthutsende con
clusie dat die over de maand januari
3Va pet. bedraagt. Die maand januari is
dan nog niet eens helemaal juist de
peilingen die aan zijn schatting ten
grondslag lagen, liepen namelijk van 15
december tot 15 januari, want het maan
delijks onderzoek naar de kosten van le
vensonderhoud loopt altijd van de 15e tot
de 15e. Het betekent dus dat de prijzen
al in de eerste helft van januari (on
danks de uitverkoop!) met 3V2 pet. zijn
gestegen. Over de hele maand januari
ligt het percentage vermoedelijk nog
iets hogei
Die cijfersgaan ver uit boven de schat
ting die het ministerie van Economische
Zaken (toch werkelijk geen ondeskundi-
gen) in een vroeger stadium gemaakt
had van de door de BTW te verwach
ten prijsstijgingen. En het kan nauwe
lijks anders of het verschil moet gezocht
worden in de hierboven beschreven eigen
machtige prijsaanpassing van menige fa
brikant en/of winkelier.
Dat dat zo niet kan is duidelijk. Van
de werknemers wordt (terecht) gevraagd
dat zij matiging betrachten bij het stel
len van looneisen maar die verwach
ting moet dan ook gelden voor hen die
verantwoordelijk zijn voor de prijzen.
Ook zij mogen niet een gelegenheid als
deze aangrijpen om eigenmachtig cor
recties aan te brengen. Let wel: er zijn
inderdaad sectoren die hard aan derge
lijke correcties toe zijn. In de Horeca-
sector bijvoorbeeld, waarvoor onlangs
een prijsstop is afgekondigd, gaat het
beslist niet florissant. En zo zijn er
meer zorgenkinderen in het bedrijfsle
ven. Maar ook zij zullen de normale
weg moeten bewandelen: in overleg met
Economische Zaken komen tot een zo
juist mogelijke prijsvaststelling. Doet
men het anders, doet men wat nu ge
beurd is, dan jaagt men Nederland met
grote vaart naar een heel moeilijk te
stuiten inflatie.
Er zal iets moeten gebeuren. In som
mige kringen voelt men het meest voor
een algemene prijsstop. Het is een even
onsympathiek middel als een algemene
loonstop men miskent dusdoende de
differentiatie in het bedrijfsleven. Ande
ren geloven dat het wel zal meevallen,
omdat de concurrentie de uitschieters
wel weer teniet zal doen. Zij hopen op
een prijsbewust publiek dat de te hoge
rekenaars zal dwingen met hun prijzen
te zakken op straffe van verlies van hun
marktaandelen.
Dat zal inderdaad voor sommige sec
toren opgaan - we denken aan de levens
middelenbranche waarin de concurrentie
strijd bijzonder fel is. Maar in de andere
sectoren zal dat beslist niet gelden - daar
is het zaak dat de minister van econo
mische zaken met harde hand optreedt.
En zo spoedig mogelijk, want als de
rust op het prijzenfront niet spoedig
wordt hersteld dan gaat het aan het loon-
front fout!
En wat ook moet gebeuren: de sociaal-
zwaksten, de trekkers van sociale verze
keringen, zullen door deze moeilijke pe
riode worden heengeholpen. Het zij de
taak van de minister van sociale zaken
om te zorgen dat niet zij de dupe worden
van de prijzenchaos. We geloven dat dat
bij minister Roolvink in goede handen is.
In het kader van de zendtijd voor po
litieke partijen was het deze week de
beurt van de Anti-Revolutionaire Partij
om op het televisiescherm te verschij
nen. Een goede beurt want de uitzending
viel in de pauze van de voetbalwedstrijd
Ajax-Benfica, toen niet veel mensen hun
toestel voor dat korte ogenblik wilden uit
zetten.
Het begon met een stem op de achter
grond die voorrekende dat bij de jongste
verkiezingen 681.000 mensen hun stem
op de „ARP hadden uitgebracht. Van die
681.000 - zo vertelde de stem verder -
waren er 90.000 lid van de partij... voor
hen was de uitzending niet bedoeld, want
zij waren al per brief op de hoogte ge
steld van wat er ter ere van het 90-jarig
bestaan van de ARP zou gaan gebeuren
de boodschap was bedoeld voor de
681.000 min 90.000 is 571.000 anderen, de
niet-leden die misschien toch wel in dat
jubileum zouden zijn geïnteresseerd.
We hopen dat men bij het tellen van
de binnengekomen bedragen voor deze
jubileumviering wat correcter rekent, want
we zijn er vast van overtuigd, dat de
anti's met dat geld iets goeds gaan doen.
Maar dan moet men niet doen alsof de
eerbiedwaardige negentigjarige wat be
gint af te takelen. Zelfs een oude poli
tieke partij moet kunnen rekenen I
Iemand heeft ons trachten uit te leg
gen dat het onjuist is om te hopen dat er
dit weekeinde in Deventer Nederlandse
schaatsers op het erepodium zullen ver
schijnen en dat het onjuist is te hopen
dat Ajax het volgende week tegen Benfica
toch nog zal redden. Omdat dat een vorm
van nationalistisch denken is die zo snel
mogelijk de wereld uit moet!
Wat een dwaasheid! Als Europees of
mondiaal denken inhoudt dat men eigen
land-, streek- of stadgenoten niet meer als
favorieten mag hebben bij wedstrijden,
dan is het Europees/mondiaal denken ten
dode opgeschreven en het is niet beter
waard ook.
Nationalisme kan tot bekrompenheid
leiden - het is waar en in die vorm moet
het bestreden worden. Maar niemand be
let ons te hopen dat Kees Verkerk zon
dag wereldkampioen wordt!
Midden in zfln werkkamer, ln het gebouw ran de Raad ran
State aan het Haagse Binnenhof, staat dr. Louis Joseph Maria
Beel (66). H(j bladert, zacht ritselend, in de Staatsalmanak, een
diepe denkrimpel in dat wat bleke, strenge hoofd dat zo Ijzig
kan cwygen. Hy probeert zijn geheugen op te frissen en mom
pelt: „In welk kabinet was dat ook weer?" Het hoeft niet te ver
wonderen dat hy een dergelijke vraag stelt: er is na de tweede
wereldoorlog nauwelijks een politieke gebeurtenis geweest of hij
was er by betrokken. Vier maal was hij minister, tweemaal
minister-president en als Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon
was hy onder meer betrokken bij de tweede politile actie in
het toenmalige Nederlandsch-Indië. Bovendien: tien keer was
hy (in)formateur tijdens kabinetscrises, terwijl hij informeel ook
by een aantal andere van de 36 formaties en formatiepogingen
sinds 1945 is geraadpleegd. Dit jaar kan hij een lustrum vieren:
tien jaar is htf nu al weer vice-voorzitter van de Raad van State,
het hoogste adviescollege ln dit land waar alleen de Koningin
als voorzitster officieel boven hem staat. Hy wordt daarom wel
de onderkoning genoemd, een bijnaam waaraan ook het gezag
dat hij in politieke kringen heeft en zijn goede verstandhouding
met het Koninklijk Huis debet zijn.
In de afgelopen weken is de naam van dr. Beel weer vele malen
genoemd, want hij is een van de mannen die een flink stuk poli
tieke verantwoordelijkheid dragen voor het in de jaren '45 tot '50
gevoerde beleid ten aanzien van de Indische kwestie. Niet over
deze zaken echter hebben wij een gesprek gehad met deze hoogste
adviseur van de Kroon op grond van de vertrouwelijkheid
die deze functie met zich brengt wil hij niet treden in actuele
zaken. Maar men kan de geschiedenis van die jaren niet naar
waarde schatten als men de figuur Beel niet kent. En daarom
onderstaand interview.
Wie aan dr. L. J. M. Beel denkt ziet een
plechtig, wat onaantastbaar man voor zich.
Een man die kan zwijgen als het graf als
het moet en die als dat niet hoeft ook liever
niets zegt. Een man die peinzend in zijn
sfeervolle kamer een officieel stuk doorbla
dert of de Staatsalmanak. „Een man met 'n
prozaïsch en stroef voorkomen en daarmee
zijn ook zijn stijl en optreden in overeen
stemming", zo heeft prof. dr. L. J. Rogier
hem getekend.. En andere uitspraken over
hem: „Hij praat als een notariële akte. Het
woord „nopens" klinkt in zijn mond heel
gewoon!"
Een kwart eeuw geleden is hij in de Ne
derlandse politiek omhoog geschoten maar
vooral in de laatste tien jaren heeft hij die
wat mysterieuze positie gekregen van redder
in de politieke nood. Hij is een man die
zich al die jaren op de achtergrond heeft
gehouden. Al meer dan tien jaar was hij een
toonaangevend politicus, toen hij bij het gro
te publiek nog maar nauwelijks bekend was.
En eigenlijk is het vandaag nog niet anders.
Wat zegt hij van zichzelf? Als de Staatsal
manak is neergelegd en hij zich rustig heeft
neergezet op een leren bank geeft hij toe:
„De grote meeslepende rede dat gaat me
niet zo goed af!" En over zijn moeilijke,
staatsrechtelijk weldoortimmerde zinnen in
het parlement als minister of premier: „Ik
formalistisch? Dan was ik er nooit gekomen!"
Ze hebben wel eens tegen me gezegd: „Ben
jij nou een Limburger!". Dan antwoordde ik:
„Ik ben geen formalist, maar ik stel me voor
zichtig op!"
Zijn loopbaan is zeer grillig. De zoon van
een Roermondse dierenarts zijn ouders
zijn vroeg overleden stond al gauw op ei
gen benen. Hij had vage ambities: een func
tie in de gemeente-administratie en later
wellicht een burgemeesterspost of een weten
schappelijke functie met perspectief op een
hoogleraarschap. Hij werkte aan beide ge
dachten tegelijk. Na zijn gymnasiumdiploma
te hebben behaald, kwam hij op achtereen
volgens de gemeentesecretarie in Roermond,
op de bisschoppelijke inspectie van het lager
onderwijs in Roermond, op de provinciale
griffie in Zwolle en op de gemeentesecreta
rie in Eindhoven.
Tussen de bedrijven door als spoorstudent
in Nijmegen studeerde hij rechten en be
stuurswetenschappen, deed doctoraal examen
in 1928 en promoveerde in 1935 op een proef
schrift met de titel „Zelfbestuur of afhanke
lijke decentralisatie".
Hij was al veertig toen nog niets wees op
de loopbaan, die hem te wachten stond. In
tegendeel. Hij had het in 1942 op de secreta
rie in Eindhoven tot referendaris gebracht,
toen er een NSB-burgemeester kwam. Daar
wilde hij niet onder werken en hij nam ont
slag. „Ik had een gezin", vertelt hij, „en ik
stond zonder een cent op straat. Een uitke
ring was er uiteraard niet bij".
Hij vestigde zich als advocaat in Eindho
ven en begon een adviesbureau voor bestuurs
recht, een terrein waarop hij onder meer
door zijn proefschrift enige bekendheid had
gekregen.
„Ik zag er nogal tegenop om een praktijk op
te bouwen", zegt hij. Het bureau kwam van
de grond. Hij werd examinator bij examens
op het gebied van de gemeente-administratie.
Daardoor ontkwam hij een keer aan gijzeling.
Hij was ver van huis naar zo'n examen,
toen de Duitse bezetter hem wilde inrekenen.
„Die ontslagbrief was natuurlijk niet zo best
bevallen", licht hij toe (bovendien stond hij
als advocaat, die regelmatig voor de belan
gen van joden opkwam, ook niet in zo'n best
blaadje).
Met de bevrijding van het zuiden van het
land in 1944, kwam de wending in zijn leven.
Het ging met een onvoorstelbare vaart.
Vier jaar na het ontslag in Eindhoven was
hij minister-president. Hij was toen al kabi
netsformateur geweest en twee keer minister
van binnenlandse zaken. Hij zou een rol spe
len in de opbouw van het land na de oorlog,
in de afwikkeling van de Indonesische kwes
tie en bij het tot stand komen van vele re
geringen.
Merkwaardig daarbij is dat hij telkens op
duikt in een nood- of dwangsituatie, wat
vooral duidelijk is geworden bij de laatste
kabinetsformaties. Toen in 1958 het vierde
kabinet-Drees struikelde over belastingplan
nen en er een diepgaand conflict ontstond tus
sen KVP en PvdA, die sinds de oorlog sa
men hadden geregeerd, was het Beel die een
rompkabinet vormde dat in beginsel de weg
naar een herstel openhield.
Hij was in 1963 de „vader van het Akkoord
van Wassenaar", waarop het kabinet-Marij-
nen stoelde. En ook temidden van de contro
verses die ontstonden na de val van het ka-
binet-Cals in 1966 werd de bemiddeling van
dr. Beel ingeroepen.
„Ik heb een functie als trait d'union kun
nen vervullen", zegt hij. „Ik probeerde steeds
objectief te zijn en ben ook nooit een uitge
sproken politieke figuur geweest. Partijfunc
ties heb ik bijvoorbeeld nooit gehad".
Dat alles begon in 1944, toen de militaire
commandant in Oost-Brabant hem vroeg als
adviseur voor sociale zaken. Hij zou in die
functie aan de minister van binnenlandse za
ken, H. van Boeyen, een advies uitbrengen
over oorlogsslachtoffers. Om maatregelen
die uit het advies voortvloeiden voor te be
reiden zou hij tien dagen naar Londen gaan,
waar het kabinet-Gerbrandy zetelde. Hij werd
vrijwel meteen gevraagd als adviseur van de
hew Van Boeyen, die hem aanbeval als zijn
opvolger in het tweede kabinet-Gerbrandy,
dat op 23 februari 1945 optrad.
Zo ging het verder. In het kabinet dat werd
gevormd toen heel Nederland bevrijd was
(Schermerhorn-Drees) zou hij geen zitting
hebben. Maar wel zou eindelijk zijn oude
ideaal in vervulling gaan: hij zou hoogleraar
worden aan de universiteit van Nijmegen.
Koningin Wilhelmina vroeg hem, toen hij
afscheid van haar nam als minister, of hij
nog even bij de heren Drees en Schermer-
horn wilde binnenlopen die in een naburi
ge villa waren. De heren stonden op het
punt aan de Koningin te gaan vertellen dat
ze een nieuw kabinet hadden, maar er was
verzet losgebarsten tegen de kandidaat-mi
nister voor binnenlandse zaken, gezien
diens oorlogsverleden. Het moest een ka
tholiek uit het zuiden zijn en of dr. Beel
dat dan maar wilde zijn.
En hij heeft ja gezegd, daarmee de poli
tiek verkiezend boven de wetenschap, al
was het met spijt in het hart.
Hij vertelt er gemakkelijk over, bijna ge
moedelijk en soms lacht hij zelfs, wat in de
stilte van die kamer, die de geluiden schijnt
te dempen, bijna onwezenlijk aandoet. „Mijn
leven is boeiend geweest", zegt hij, „interes
sant en zeer verrassend".
„Ik had", zegt hij verder, „toch niet terug
gewild naar de gemeentelijke of provinciale
administratie, maar dat adviesbureau dat
was wél wat. Daar zat duidelijk perspectief
in".
Toch heeft hij gemak gehad van zijn be
scheiden ambtelijke loopbaan. „Ik had ten
slotte ervaring opgedaan bij een provincie,
bij gemeenten en bestuursrecht is mijn lief
hebberij. Dat alles is me toen ik voor het
eerst minister was zeer te stade gekomen.
Ik was op het terrein van Binnenlandse Za
ken geen vreemde''.
Na de verkiezingen van 1946, waarbij de
KVP als grootste partij uit de bus kwam, werd
hem gevraagd een kabinet samen te stellen.
„Het was mijn overtuiging dat op zijn
minst de grootste twee partijen, KVP en
PvdA, verantwoordelijkheid moesten dra
gen. Het land was verwoest en de Indische
kwestie was er". Een nationaal kabinet
bleek niet mogelijk, vooral vanwege de ver
deeldheid over de toekomst van het toenma
lig Nederlands-Indië.
„Het zal je maar gevraagd worden", zegt
hij. „Dergelijke problemen zoek je niet
doelbewust op. Toen ik minister-president
was heb ik het zo wel eens gezegd: je moet
er nooit naar verlangen om minister-presi
dent te worden. Maar als je het wordt moet
je het zo goed mogelijk doen".
Dat is alles wat hij over die moeilijke pe
riode kwijt wil en dan weet iedere inter
viewer dat het geen enkele zin heeft verder
aan te dringen, ook al branden hem de vra
gen op de lippen. De Indonesië-politiek van
die jaren is op het ogenblik actueel, een
stuurgroep van hoge ambtelijke functionaris
sen is bezig de documentatie bijeen te bren
gen en de zaak heeft een duidelijk politiek
karakter en dus zwijgt dr. Beel. Op grond
van de vertrouwelijkheid die zijn functie als
vice-president van de Raad van State mee
brengt. Van het ogenblik af dat hij deze func
tie aanvaardde heeft hij gezwegen over actu
ele zaken. „Ik zit niet in de politiek", zegt
hij. „Door dit ambt sta ik op de achter
grond".
Hij is daar consequent in. Sinds hij deel
uitmaakt van het college heeft hij ook nooit
formateur willen zijn. Wel is hij verschillen
de keren informateur geweest, een functie die
een adviserend en oriënterend karakter heeft
en daarom volgens hem wel verenigbaar is
met het lidmaatschap van de Raad. Toen hij
in 1958 een formatie-opdracht kreeg nam hij
daarom ontslag uit de Raad van State. „Als
ik mij zou openstellen voor de actuele pro
blematiek dan zou het gauw bekeken zijn",
zo legt hij uit.
Het verklaart zijn houding tijdens kabinets
tin) formaties. Hij pleegt dan te zwijgen, te
ruggetrokken in de wat burgerlijke villa, aan
de Rijksstraatweg in Wassenaar waar hij
woont. Soms kan men hem dan ontwaren, ter
wijl hij een wandeling maakt in het bos ach
ter het huis. Dan is aan hem te zien, dat het
geen zin heeft om te informeren naar de
vorderingen die hij maakt. Dan zal hij zwij
gen of hij zal in zo'n overladen staatsrech
telijke volzin wijzen op het vertrouwelijk ka
rakter van de adviezen die hij voorbereidt.
Nu is hij vriendelijk, terwijl hij zegt:
„Openheid bij informaties, dat kan niet. Er is
een vertrouwelijke sfeer nodig. Dat is dan
van heel grote waarde. Ik hoor van niemand
iets als ik het even later bekend maak. Ik
heb er een naam mee gekregsn, daar ben ik
me van bewust. En men hoeft het ook niet
met me eens te zijn".
Hij zegt er „niet al te gelukkig" mee te
zijn, dat er tijdens kabinetscrises zo vaak
een beroep op hem wordt gedaan. „Het be
gint bijna komisch te worden", zegt hij,
„de karikaturen en politieke prenten die er
aan gewijd worden hebben dat uitgewezen".
„Maar", gaat hij verder, „als het je ge
vraagd wordt heb je de plicht om te die
nen. Als ik de innerlijke overtuiging zou
hebben: dat kan ik niet, dan zou ik het niet
doen. Aan de andere kant ben je ook dank
baar voor het vertrouwen dat eruit spreekt.
Ik ben ook maar een mens. Ik mag in dit
opzicht dankbaar zijn voor wat het leven
me heeft gebracht".
De herrie van het verkeer op het Buiten
hof dringt met gepaste bescheidenheid bin
nen.
„Wij bedoel ook de anderen uit de na
oorlogse regeringen stonden voor enorme
problemen, zoals de opbouw van het land en
de verhoudingen met de overzeese gebieden.
We hebben het zo goed mogelijk gedaan. Ik
heb daarbij ervaren dat je in de politiek vaak
met minder genoegen moet nemen dan je zou
willen. Het is de kunst van het bereikbare.
En daarbij zijn fouten gemaakt", besluit hij
langzaam, „natuurlijk!"
De kwestie van het al dan niet
plegen van oorlogsmisdaden door
de Nederlandse troepen in het
voormalige Nederlands-Indië in de
jaren '40-'45 houdt nog altijd de
gemoederen bezig maar heeft ge
lukkig veel van de aanvankelijke
emotionaliteit verloren. Niet het
minst dank zij het nuchtere optre
den van premier De Jong die eerst
de documenten op tafel wil hebben
alvorens zich in strafrechtelijke dan
wel politieke schuldvragen te ver
diepen.
Van die emotionaliteit vindt men
nog wel iets terug in het onder
staande artikel, geschreven door de
luitenant-kolonel b.d. Th. G. Cassa
van het voormalige K.N.l.L. Over
ste Cassa is een man die het volk
van Indonesië lief heeft dat is
ons in een gesprek heel duidelijk
geworden. Daarom is hij zo verbit
terd boos op de Nederlandse re
geerders van toen die naar zijn me
ning het volk van Indië verkocht
en verraden hebben. Hij stelt het
heel scherp anderen zullen er
misschien wat genuanceerder over
denken maar het in hun hart toch
wel met hem eens zijn. Daarom
hebben wij overste Cassa gevraagd
zijn gedachten op papier te zetten
en daarom ook volgt aan het slot
van zijn artikel een kort commen
taar onzerzijds. Ter wille van de
plaatsruimte hebben wij hier en
daar moeten bekorten, maar de
strekking van het betoog is geble
ven.
Overste Cassa stelt twee vragen
aan de orde in zijn titel. Over de
kwestie van de oorlogsmisdaden is
hij kort hij citeert wat vijf voor
aanstaande Nederlandse juristen in
diverse bladen hebben geschreven
en komt dan tot de volgende conclu
sie;
„Door de Nederlandse strijd
krachten die gedurende de perio
de 1945-1950 in het voormalige Ne
derlands-Indië op last van de Ne
derlandse regering orde en rust
hebben moeten handhaven, zijn
geen oorlogsmisdaden bedreven
zoals omschreven in de Nederland
se wet van 29 mei 1945, aangeven
de: „Feiten welke misdrijven naar
Nederlands recht opleveren en in
de wetten en gebruiken van de
oorlog verboden zijn, tijdens de
oorlog gepleegd door anderen dan
Nederlanders of Nederlandse on
derdanen".
Zeer uitvoerig daarentegen is zijn
beschouwing over de vraag of de
plaats gehad hebbende gevechtshan
delingen en politiële acties wel
ke oorzaak zijn geweest van de mis
daden aan het oorspronkelijk
voorop gestelde doel hebben vol
daan, dat als uitgangspunt heeft ge
diend voor het „regeringsbeleid"
en waarvoor de regering Nederland
se troepen naar Nederlands-Indië
heeft gezonden. Hier volgt deze be
schouwing.
Het nieuwe regeringsbeleid over
Ned. Indië stond onder sterke in
vloed van de gedane belofte van H.
M. de Koningin aan de Volken van
Indonesië, uitgesproken tijdens haar
radiorede op 6 dec. 1942. Ofschoon
het onbetwistbaar vast stond, dat 't
door de Japanners bezette gebied
van Ned. Indië staatsrechtelijk nog
steeds tot het Koninkrijk der Neder
landen behoorde, kwam zulks nog
maals uitdrukkelijk tot uiting tijdens
de gehouden conferentie te Potsdam,
waarbij de geallieerde landen een
parig verklaarden, dat Ned. Indië
terug gegeven zou worden aan de
Nederlandse regering. Het was dus
in beginsel een uitgemaakte zaak.
dat alle belangen betreffende Ned.-
Indië uitsluitend door de Nederland
se regering zou worden behartigd en
dat de V.N. daar geen bemoeienis
mee had.
Thans gaat het om de belangrijke
vraag op welke wijze de Nederland
se regering zich in 1945 gedacht had
de gedane belofte van H. M. de Ko
ningin te verwezenlijken. Daarvoor
stonden haar twee wegen open:
a. Zij kon besluiten het gehele Ned.-
Indische territoir na de Japanse
capitulatie zonder meer te over
handigen aan de door de Japan
se regering gevormde Indonesi
sche regering onder leiding van
ir. Soekarno.
b. Zij kon beginnen met het herstel
len van het Nederlandse gezag
over het haar rechtens toekomen
de gebied, met gelijktijdige uit
werking van de door H. M. de
Koningin gedane belofte. Deze ge
dane belofte hield in, dat Indone
sië uiteindelijk als zelfstandig
deelgenoot zou worden opgeno
men in het Koninkrijk der Neder
landen nieuwe stijl. Een tijdsli
miet was in de belofte niet ver
meld.
Had de regering dus de eerste weg
gekozen, dan had ze alleen door po
litieke onderhandelingen tot het ge
wenste doel kunnen koméh, waarbij
ze alleen voor de Nederlandse belan
gen had hoeven op te komen. Ze had
dan ook geen Nederlandse strijd
krachten naar Ned.-Indië behoeven
te zenden, daar in dat geval de in
terne veiligheid van dat gebied ver
zorgd zou moeten worden door de
Soekarno-regering. In dat geval zou
er dan ook geen sprake geweest zijn
van het vraagstuk over oorlogsmis
daden, maar tevens zouden er geen
Nederlandse mensenlevens nutteloos
zijn opgeofferd, hetgeen nu wel het
geval is geweest.
De Nederlandse regering koos ech
ter de laatste nplossing, zodat alle
door haar genomen maatregelen
noodzakelijkerwijs voor het bereiken
van die taak uitgevoerd moesten
worden. Als soeverein over Ned.-In
dië kon ze moeilijk een andere keus
doen, aangezien dat gelijk zou zijn
aan een capitulatie tegenover Japan
?n Soekarno.
Door het ontstaan van een Neder
lands vacuüm in Ned.-Indië, groeide
een chaotische toestand, zodat de al
daar aanwezige Nederlanders en Ne
derlandse onderdanen bloot stonden
aan allerlei misdaden. Wanneer de
politiek geen uitkomst meer kan
brengen aan een vooraf uitgestip
peld regeringsbeleid, dan dient de
regering over te gaan tot het voe
ren van het strategisch beleid, het
geen zeggen wil dat haar strijd
krachten de weg moeten banen voor
het alsnog voort te zetten politieke
beleid. We zien dan ook, dat de Ne
derlandse regering haar strijdkrach
ten heeft ingezet om aan haar taak
te kunnen voldoen. Deze taak be
stond, zoals reeds ferder werd ver
meld, uit het voorbereiden en sa
menstellen van een zodanige repre
sentatieve Indonesische regering, die
de belangen van alle in Ned.-Indië
aanwezige bevolkingsgroepeA zou
kunnen behartigen.
Ondanks het feit, dat door minis
ter Logeman namens de Nederland
se regering officieel werd medege
deeld, dat de Soekarno-regering door
haar niet zou worden erkend en dat
met deze regering dus niet zou wor
den onderhandeld, waarbij Soekar
no en zijn volgelingen als „extremis
ten" werden gebrandmerkt laat
ze toch uiteindelijk dit standpunt va
ren, met als uiteindelijk resultaat
de „onvoorwaardelijke soevereini
teitsoverdracht van Ned.-Indië." Of
schoon gedurende de periode 1946-
1950 verschillende regeringspersonen
plechtig hadden verklaard, dat te
allen tijde 't „Zelfbeschikkingsrecht"
van de volkeren van Indonesië zou
worden gegarandeerd, toch is daar
nooit wat van gekomen. Uiteindelijk
is door het wanbeleid van de Neder
landse regering een slechter en treu
riger einddoel bereikt dan verkregen
zou zijn indien de eerste weg, ge
noemd onder a, zou zijn gevolgd,
echter met dit verschil, dat zij dan,
zoals nu het geval is, zeer waar
schijnlijk geen Nederlandse mensen
levens nutteloos zou hebben opgeof
ferd en miljoenen Indonesiërs heeft
prijsgegeven aan een chaotisch wan
beheer. En voor deze wandaden is
de Nederlandse regering wél aan
sprakelijk. Des te treuriger is het,
dat* de Nederlandse regering ge
tracht heeft deze op haar rustende
verantwoordelijkheid af te schuiver
op de schouders van de Indonesi
sche regering. De wijze waarop hel
bereikte resultaat van de soeverei
niteitsoverdracht is tot stand geko
men, heeft nimmer in de strekking
gelegen van de door H. M. Koningin
Wilhelmina gedane belofte.
Maar wat is nu eigenlijk de hc^fd-
fout in het wanbeleid van de toen
malige regering? Dat zij de soeve
reiniteit heeft overgedragen aan een
communistische bende. Niet velen
van de tegenwoordige lezers zullen
zich nog de communistische opstand
in Ned.-Indië herinneren, welke in
die jaren reeds geleid werd door
Soekarno en aanhang. Soekarno
werd toen gevangen genomen en
verbannen. Ook toen werd door het
KNIL hard, maar niet afdoende af
gerekend met die communistische
bende, ofschoon ook in die jaren de
plaatselijke bevolkingshoofden er
om vroegen. Ethische en menselijke
overwegingen domineerden ook toen
in het regeringsbeleid, niet vermoe
dende, dat 20 jaar later, 1946
diezelfde gespaarde communistische
bende de meest extreme kern zou
worden van Soekarno's regime, be
kend onder de naam van „De Zwar
te Waaier". En in handen van deze
bende heeft de Nederlandse rege
ring haar wettig gezag toevertrouwd
met alle kwalijke gevolgen van dien.
De bezetting van Tsjecho-Slowakije
door de Russische strijdkrachten,
waarover de hele wereld schande
spreekt, is minder misdadig dan de
vrijwillige overgave van de volkeren
van Indonesië aan het communisti
sche Soekarno-regime, gepleegd door
een z.g. democratische regering, die
daarmee eveneens de z.g. democra
tische rechten van de mens met voe
ten heeft getreden. Kenners van In
donesië, talloze Indonesische be-
stuursfunctionarissen, onder wie Sul
tan Hamid, hebben tevergeefs meer
malen hun waarschuwende stem
laten horen tegen dat soort van soe
vereiniteitsoverdracht, maar er werd
geen aandacht aan besteed. In Ne-
lerlands-Indië woonachtige Neder
landers, Indische Nederlanders
:iun wettelijke status was omschre
ven als Nederlandse onderdanen
en miljoenen Indonesiërs werden
door de Nederlandse regering opge
offerd zonder dat die toenmalige ver
antwoordelijke regeringspersonen
aanvaardbare motieven naar voren
konden brengen om welke reden die
soevereiniteit juist aan Soekarno en
consorten werd overgedragen.
Ofschoon de klok niet meer terug
gedraaid kan worden, toch zijn de
slachtoffers van die onverantwoorde
daad alsnog aan te geven, nl:
1. De talloze gesneuvelde militairen
van de Nederlandse strijdkrachten
die aldus nodeloos opgeofferd zijn.
2. De Indische Nederlanders die ha
ve en goed in Indonesië hebben
ben verloren, terwijl ze hier in Ne
derland als onvolwaardige Neder
landers worden beschouwd.
3 De ex-krijgsgevangenen van het
KNIL van wie wettelijk vast
staat, dat het Nederlandse contin
gent een onderdeel is van de Ko
ninklijke Landm. ofschoon door
de Nederlandse regering het tegen
deel wordt beweerd die in Ja
panse bezettingstijd tot op heden
nog nimmer hun salaris hebben
uitgekeerd gekregen.
4. En „last but not least", de mil
joenen Indonesiërs naar wiens be
de om Indonesië niet los te maken
van Nederland niet werd geluis
terd en die aan een chaotische toe
stand werden prijsgegeven.
De vroegere Nederlandse regering
van voor de tweede wereldoorlog
werd verweten, dat zij kolonialisme
bedreef t.o.v. Indonesië, maar dan
kon dat verwenste kolonialisme toch
beter de toets der eerlijkheid en wel
voeglijkheid doorstaan dan de
huichelachtige democratische hou
ding van de Nederlandse regering ge
durende de periode 1945-'50, toen zij
getoond heeft minder waarde te
hechten aan de levens van eigen
landgenoten dan de miljoenenhulp
aan onderontwikkelde landen.
En als we nu, na het voorgaande
de zwaarte van de, de Nederlandse
strijdkrachten aangewreven oorlogs
misdaden gaan vergelijken met die
van het wanbeleid door de Neder
landse regering in diezeldfe periode
gevoerd, dan staat de zwaartever-
houding aangegeven als 1 10. Aan
de Nederlandse regering om aan de
hand van historische feiten aan te
tonen dat bovenstaande vergelijking
op onjuistheden berust.
Tegen het betoog van de overste Cassa hebben
we verschillende bezwaren, die we hier slechts
kort kunnen aanstippen. We menen trouwens dat
het laatste woord over die politieke verantwoor
delijkheid nog niet gesproken is en dat er dus in
de toekomst nog alle gelegenheid zal zyn daarop
terug te komen.
a. De heer Cassa laat het voorkomen alsof het
gebeuren in Nederlands-Indië in die vjjf na
oorlogse jaren een interne Nederlandse kwes
tie is geweest. Alsof het gebeurde alleen maar
te wijten is aan fouten uit kortzichtigheid dan
wel uit eigenbelang van de Nederlandse rege
ring. Daarmee wordt aan de geschiedenis on
recht gedaan. Het begrip zelfbeschikkingsrecht
is in die jaren in een stroomversnelling te
rechtgekomen, waartegen Nederland niet heeft
kunnen oproeien. Ongetwijfeld betreurens
waardig dit internationale verschijnsel
heeft leed gebracht in Nederland én in Indo
nesië. Het te laten voorkomen alsof Nederland
uit puur eigenbelang (Marshall-hulp) voor de
internationale (Amerikaanse) druk is gezwicht,
is naar ons gevoel een ongepaste insinuatie.
Overste Cassa vergeet het alternatief te stel
len: hoe zou de loop der geschiedenis geweest
zyn als Nederland inderdaad het been stjjf ge
houden zou hebben? Zouden wy in staat ge
weest zijn (niet alleen militair maar vooral ook
politiek) het in onze ogen verkeerde in het
Indonesische nationalisme te overwinnen en
langs die weg te staatsvorm te creëren die in
den beginne Nederlandse politici voor ogen
stond en waarvan koningin Juliana in haar
befaamde radiorede gewaagd had? We gelo
ven het niet. We geloven dat die overwinning
hoogstens militair had kunnen worden be
vochten ten koste van veel bloed maar
dat die militaire macht alles wat in het begin
nog pro-Nederlands dacht steeds meer van
ons zou hebben vervreemd. Met een complete
chaos als gevolg. Of, als alternatief: een com
plete politiestaat!
Overste Cassa vergeet ook dat de Indonesische
volken, ook de enkele Indonesische staatsbur
ger, verantwoordelijk zyn voor de regering die
boven hen gesteld is. Hoeveel bezwaren wy ook
tegen Soekarno en de zjjnen hebben en ge
had hebben, het Indonesische volk heeft Soe
karno geaccepteerd in die eerste jaren
meer dan dat zelfs! Dat de regering-Soekarno
uiteindelijk op corruptie en chaos is stukgelo
pen is niet de schuld van het Nederlandse volk
en niet van de Nederlandse regeerders het
is primair de schuld van de Indonesische
staatsburgers zelf!