Het is mis met de prijzen De oude dag en de gebreken Kees en het nationalisme „Plicht om te dienen" is devies van dr. Beel Over oorlogsmisdaden en parlementaire verantwoordelijkheid Een vraaggesprek met de vice-voorzitter van de Raad van State gaat nooit over actuele politiek Late loopbaan Bijna hoogleraar Op achtergrond Mijn plicht Ons commentaar Naar mate de tijd verstrijkt wordt het steeds duidelijker dat er met de prijzen iets mis is. De koper die daarmee ge confronteerd wordt zucht meestal eens. betaalt en zegt: „Dat is de BTW!" Maar in vele gevallen is het niet al leen en niet in de eerste plaats die BTW - er is iets mis omdat sommige fabri kanten en handelaren gemeend hebben tegelijk met die nieuwe omzetbelasting maar eens iets aan hun prijzen te moe ten gaan doen. Onder het motto: de meeste mensen begrijpen er nu toch niets meer van dus laten we het maar proberen. Zouden ze straks op de vin gers getikt worden dan is er altijd nog de uitvlucht: „We hebben een fout ge maakt met die belastingberekening; het is ook zo ingewikkeld!" Minister De Block van Economische Zaken heeft zich aan een schatting ge waagd van de prijsstijging en hij kwam daarbij tot de toch wel onthutsende con clusie dat die over de maand januari 3Va pet. bedraagt. Die maand januari is dan nog niet eens helemaal juist de peilingen die aan zijn schatting ten grondslag lagen, liepen namelijk van 15 december tot 15 januari, want het maan delijks onderzoek naar de kosten van le vensonderhoud loopt altijd van de 15e tot de 15e. Het betekent dus dat de prijzen al in de eerste helft van januari (on danks de uitverkoop!) met 3V2 pet. zijn gestegen. Over de hele maand januari ligt het percentage vermoedelijk nog iets hogei Die cijfersgaan ver uit boven de schat ting die het ministerie van Economische Zaken (toch werkelijk geen ondeskundi- gen) in een vroeger stadium gemaakt had van de door de BTW te verwach ten prijsstijgingen. En het kan nauwe lijks anders of het verschil moet gezocht worden in de hierboven beschreven eigen machtige prijsaanpassing van menige fa brikant en/of winkelier. Dat dat zo niet kan is duidelijk. Van de werknemers wordt (terecht) gevraagd dat zij matiging betrachten bij het stel len van looneisen maar die verwach ting moet dan ook gelden voor hen die verantwoordelijk zijn voor de prijzen. Ook zij mogen niet een gelegenheid als deze aangrijpen om eigenmachtig cor recties aan te brengen. Let wel: er zijn inderdaad sectoren die hard aan derge lijke correcties toe zijn. In de Horeca- sector bijvoorbeeld, waarvoor onlangs een prijsstop is afgekondigd, gaat het beslist niet florissant. En zo zijn er meer zorgenkinderen in het bedrijfsle ven. Maar ook zij zullen de normale weg moeten bewandelen: in overleg met Economische Zaken komen tot een zo juist mogelijke prijsvaststelling. Doet men het anders, doet men wat nu ge beurd is, dan jaagt men Nederland met grote vaart naar een heel moeilijk te stuiten inflatie. Er zal iets moeten gebeuren. In som mige kringen voelt men het meest voor een algemene prijsstop. Het is een even onsympathiek middel als een algemene loonstop men miskent dusdoende de differentiatie in het bedrijfsleven. Ande ren geloven dat het wel zal meevallen, omdat de concurrentie de uitschieters wel weer teniet zal doen. Zij hopen op een prijsbewust publiek dat de te hoge rekenaars zal dwingen met hun prijzen te zakken op straffe van verlies van hun marktaandelen. Dat zal inderdaad voor sommige sec toren opgaan - we denken aan de levens middelenbranche waarin de concurrentie strijd bijzonder fel is. Maar in de andere sectoren zal dat beslist niet gelden - daar is het zaak dat de minister van econo mische zaken met harde hand optreedt. En zo spoedig mogelijk, want als de rust op het prijzenfront niet spoedig wordt hersteld dan gaat het aan het loon- front fout! En wat ook moet gebeuren: de sociaal- zwaksten, de trekkers van sociale verze keringen, zullen door deze moeilijke pe riode worden heengeholpen. Het zij de taak van de minister van sociale zaken om te zorgen dat niet zij de dupe worden van de prijzenchaos. We geloven dat dat bij minister Roolvink in goede handen is. In het kader van de zendtijd voor po litieke partijen was het deze week de beurt van de Anti-Revolutionaire Partij om op het televisiescherm te verschij nen. Een goede beurt want de uitzending viel in de pauze van de voetbalwedstrijd Ajax-Benfica, toen niet veel mensen hun toestel voor dat korte ogenblik wilden uit zetten. Het begon met een stem op de achter grond die voorrekende dat bij de jongste verkiezingen 681.000 mensen hun stem op de „ARP hadden uitgebracht. Van die 681.000 - zo vertelde de stem verder - waren er 90.000 lid van de partij... voor hen was de uitzending niet bedoeld, want zij waren al per brief op de hoogte ge steld van wat er ter ere van het 90-jarig bestaan van de ARP zou gaan gebeuren de boodschap was bedoeld voor de 681.000 min 90.000 is 571.000 anderen, de niet-leden die misschien toch wel in dat jubileum zouden zijn geïnteresseerd. We hopen dat men bij het tellen van de binnengekomen bedragen voor deze jubileumviering wat correcter rekent, want we zijn er vast van overtuigd, dat de anti's met dat geld iets goeds gaan doen. Maar dan moet men niet doen alsof de eerbiedwaardige negentigjarige wat be gint af te takelen. Zelfs een oude poli tieke partij moet kunnen rekenen I Iemand heeft ons trachten uit te leg gen dat het onjuist is om te hopen dat er dit weekeinde in Deventer Nederlandse schaatsers op het erepodium zullen ver schijnen en dat het onjuist is te hopen dat Ajax het volgende week tegen Benfica toch nog zal redden. Omdat dat een vorm van nationalistisch denken is die zo snel mogelijk de wereld uit moet! Wat een dwaasheid! Als Europees of mondiaal denken inhoudt dat men eigen land-, streek- of stadgenoten niet meer als favorieten mag hebben bij wedstrijden, dan is het Europees/mondiaal denken ten dode opgeschreven en het is niet beter waard ook. Nationalisme kan tot bekrompenheid leiden - het is waar en in die vorm moet het bestreden worden. Maar niemand be let ons te hopen dat Kees Verkerk zon dag wereldkampioen wordt! Midden in zfln werkkamer, ln het gebouw ran de Raad ran State aan het Haagse Binnenhof, staat dr. Louis Joseph Maria Beel (66). H(j bladert, zacht ritselend, in de Staatsalmanak, een diepe denkrimpel in dat wat bleke, strenge hoofd dat zo Ijzig kan cwygen. Hy probeert zijn geheugen op te frissen en mom pelt: „In welk kabinet was dat ook weer?" Het hoeft niet te ver wonderen dat hy een dergelijke vraag stelt: er is na de tweede wereldoorlog nauwelijks een politieke gebeurtenis geweest of hij was er by betrokken. Vier maal was hij minister, tweemaal minister-president en als Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon was hy onder meer betrokken bij de tweede politile actie in het toenmalige Nederlandsch-Indië. Bovendien: tien keer was hy (in)formateur tijdens kabinetscrises, terwijl hij informeel ook by een aantal andere van de 36 formaties en formatiepogingen sinds 1945 is geraadpleegd. Dit jaar kan hij een lustrum vieren: tien jaar is htf nu al weer vice-voorzitter van de Raad van State, het hoogste adviescollege ln dit land waar alleen de Koningin als voorzitster officieel boven hem staat. Hy wordt daarom wel de onderkoning genoemd, een bijnaam waaraan ook het gezag dat hij in politieke kringen heeft en zijn goede verstandhouding met het Koninklijk Huis debet zijn. In de afgelopen weken is de naam van dr. Beel weer vele malen genoemd, want hij is een van de mannen die een flink stuk poli tieke verantwoordelijkheid dragen voor het in de jaren '45 tot '50 gevoerde beleid ten aanzien van de Indische kwestie. Niet over deze zaken echter hebben wij een gesprek gehad met deze hoogste adviseur van de Kroon op grond van de vertrouwelijkheid die deze functie met zich brengt wil hij niet treden in actuele zaken. Maar men kan de geschiedenis van die jaren niet naar waarde schatten als men de figuur Beel niet kent. En daarom onderstaand interview. Wie aan dr. L. J. M. Beel denkt ziet een plechtig, wat onaantastbaar man voor zich. Een man die kan zwijgen als het graf als het moet en die als dat niet hoeft ook liever niets zegt. Een man die peinzend in zijn sfeervolle kamer een officieel stuk doorbla dert of de Staatsalmanak. „Een man met 'n prozaïsch en stroef voorkomen en daarmee zijn ook zijn stijl en optreden in overeen stemming", zo heeft prof. dr. L. J. Rogier hem getekend.. En andere uitspraken over hem: „Hij praat als een notariële akte. Het woord „nopens" klinkt in zijn mond heel gewoon!" Een kwart eeuw geleden is hij in de Ne derlandse politiek omhoog geschoten maar vooral in de laatste tien jaren heeft hij die wat mysterieuze positie gekregen van redder in de politieke nood. Hij is een man die zich al die jaren op de achtergrond heeft gehouden. Al meer dan tien jaar was hij een toonaangevend politicus, toen hij bij het gro te publiek nog maar nauwelijks bekend was. En eigenlijk is het vandaag nog niet anders. Wat zegt hij van zichzelf? Als de Staatsal manak is neergelegd en hij zich rustig heeft neergezet op een leren bank geeft hij toe: „De grote meeslepende rede dat gaat me niet zo goed af!" En over zijn moeilijke, staatsrechtelijk weldoortimmerde zinnen in het parlement als minister of premier: „Ik formalistisch? Dan was ik er nooit gekomen!" Ze hebben wel eens tegen me gezegd: „Ben jij nou een Limburger!". Dan antwoordde ik: „Ik ben geen formalist, maar ik stel me voor zichtig op!" Zijn loopbaan is zeer grillig. De zoon van een Roermondse dierenarts zijn ouders zijn vroeg overleden stond al gauw op ei gen benen. Hij had vage ambities: een func tie in de gemeente-administratie en later wellicht een burgemeesterspost of een weten schappelijke functie met perspectief op een hoogleraarschap. Hij werkte aan beide ge dachten tegelijk. Na zijn gymnasiumdiploma te hebben behaald, kwam hij op achtereen volgens de gemeentesecretarie in Roermond, op de bisschoppelijke inspectie van het lager onderwijs in Roermond, op de provinciale griffie in Zwolle en op de gemeentesecreta rie in Eindhoven. Tussen de bedrijven door als spoorstudent in Nijmegen studeerde hij rechten en be stuurswetenschappen, deed doctoraal examen in 1928 en promoveerde in 1935 op een proef schrift met de titel „Zelfbestuur of afhanke lijke decentralisatie". Hij was al veertig toen nog niets wees op de loopbaan, die hem te wachten stond. In tegendeel. Hij had het in 1942 op de secreta rie in Eindhoven tot referendaris gebracht, toen er een NSB-burgemeester kwam. Daar wilde hij niet onder werken en hij nam ont slag. „Ik had een gezin", vertelt hij, „en ik stond zonder een cent op straat. Een uitke ring was er uiteraard niet bij". Hij vestigde zich als advocaat in Eindho ven en begon een adviesbureau voor bestuurs recht, een terrein waarop hij onder meer door zijn proefschrift enige bekendheid had gekregen. „Ik zag er nogal tegenop om een praktijk op te bouwen", zegt hij. Het bureau kwam van de grond. Hij werd examinator bij examens op het gebied van de gemeente-administratie. Daardoor ontkwam hij een keer aan gijzeling. Hij was ver van huis naar zo'n examen, toen de Duitse bezetter hem wilde inrekenen. „Die ontslagbrief was natuurlijk niet zo best bevallen", licht hij toe (bovendien stond hij als advocaat, die regelmatig voor de belan gen van joden opkwam, ook niet in zo'n best blaadje). Met de bevrijding van het zuiden van het land in 1944, kwam de wending in zijn leven. Het ging met een onvoorstelbare vaart. Vier jaar na het ontslag in Eindhoven was hij minister-president. Hij was toen al kabi netsformateur geweest en twee keer minister van binnenlandse zaken. Hij zou een rol spe len in de opbouw van het land na de oorlog, in de afwikkeling van de Indonesische kwes tie en bij het tot stand komen van vele re geringen. Merkwaardig daarbij is dat hij telkens op duikt in een nood- of dwangsituatie, wat vooral duidelijk is geworden bij de laatste kabinetsformaties. Toen in 1958 het vierde kabinet-Drees struikelde over belastingplan nen en er een diepgaand conflict ontstond tus sen KVP en PvdA, die sinds de oorlog sa men hadden geregeerd, was het Beel die een rompkabinet vormde dat in beginsel de weg naar een herstel openhield. Hij was in 1963 de „vader van het Akkoord van Wassenaar", waarop het kabinet-Marij- nen stoelde. En ook temidden van de contro verses die ontstonden na de val van het ka- binet-Cals in 1966 werd de bemiddeling van dr. Beel ingeroepen. „Ik heb een functie als trait d'union kun nen vervullen", zegt hij. „Ik probeerde steeds objectief te zijn en ben ook nooit een uitge sproken politieke figuur geweest. Partijfunc ties heb ik bijvoorbeeld nooit gehad". Dat alles begon in 1944, toen de militaire commandant in Oost-Brabant hem vroeg als adviseur voor sociale zaken. Hij zou in die functie aan de minister van binnenlandse za ken, H. van Boeyen, een advies uitbrengen over oorlogsslachtoffers. Om maatregelen die uit het advies voortvloeiden voor te be reiden zou hij tien dagen naar Londen gaan, waar het kabinet-Gerbrandy zetelde. Hij werd vrijwel meteen gevraagd als adviseur van de hew Van Boeyen, die hem aanbeval als zijn opvolger in het tweede kabinet-Gerbrandy, dat op 23 februari 1945 optrad. Zo ging het verder. In het kabinet dat werd gevormd toen heel Nederland bevrijd was (Schermerhorn-Drees) zou hij geen zitting hebben. Maar wel zou eindelijk zijn oude ideaal in vervulling gaan: hij zou hoogleraar worden aan de universiteit van Nijmegen. Koningin Wilhelmina vroeg hem, toen hij afscheid van haar nam als minister, of hij nog even bij de heren Drees en Schermer- horn wilde binnenlopen die in een naburi ge villa waren. De heren stonden op het punt aan de Koningin te gaan vertellen dat ze een nieuw kabinet hadden, maar er was verzet losgebarsten tegen de kandidaat-mi nister voor binnenlandse zaken, gezien diens oorlogsverleden. Het moest een ka tholiek uit het zuiden zijn en of dr. Beel dat dan maar wilde zijn. En hij heeft ja gezegd, daarmee de poli tiek verkiezend boven de wetenschap, al was het met spijt in het hart. Hij vertelt er gemakkelijk over, bijna ge moedelijk en soms lacht hij zelfs, wat in de stilte van die kamer, die de geluiden schijnt te dempen, bijna onwezenlijk aandoet. „Mijn leven is boeiend geweest", zegt hij, „interes sant en zeer verrassend". „Ik had", zegt hij verder, „toch niet terug gewild naar de gemeentelijke of provinciale administratie, maar dat adviesbureau dat was wél wat. Daar zat duidelijk perspectief in". Toch heeft hij gemak gehad van zijn be scheiden ambtelijke loopbaan. „Ik had ten slotte ervaring opgedaan bij een provincie, bij gemeenten en bestuursrecht is mijn lief hebberij. Dat alles is me toen ik voor het eerst minister was zeer te stade gekomen. Ik was op het terrein van Binnenlandse Za ken geen vreemde''. Na de verkiezingen van 1946, waarbij de KVP als grootste partij uit de bus kwam, werd hem gevraagd een kabinet samen te stellen. „Het was mijn overtuiging dat op zijn minst de grootste twee partijen, KVP en PvdA, verantwoordelijkheid moesten dra gen. Het land was verwoest en de Indische kwestie was er". Een nationaal kabinet bleek niet mogelijk, vooral vanwege de ver deeldheid over de toekomst van het toenma lig Nederlands-Indië. „Het zal je maar gevraagd worden", zegt hij. „Dergelijke problemen zoek je niet doelbewust op. Toen ik minister-president was heb ik het zo wel eens gezegd: je moet er nooit naar verlangen om minister-presi dent te worden. Maar als je het wordt moet je het zo goed mogelijk doen". Dat is alles wat hij over die moeilijke pe riode kwijt wil en dan weet iedere inter viewer dat het geen enkele zin heeft verder aan te dringen, ook al branden hem de vra gen op de lippen. De Indonesië-politiek van die jaren is op het ogenblik actueel, een stuurgroep van hoge ambtelijke functionaris sen is bezig de documentatie bijeen te bren gen en de zaak heeft een duidelijk politiek karakter en dus zwijgt dr. Beel. Op grond van de vertrouwelijkheid die zijn functie als vice-president van de Raad van State mee brengt. Van het ogenblik af dat hij deze func tie aanvaardde heeft hij gezwegen over actu ele zaken. „Ik zit niet in de politiek", zegt hij. „Door dit ambt sta ik op de achter grond". Hij is daar consequent in. Sinds hij deel uitmaakt van het college heeft hij ook nooit formateur willen zijn. Wel is hij verschillen de keren informateur geweest, een functie die een adviserend en oriënterend karakter heeft en daarom volgens hem wel verenigbaar is met het lidmaatschap van de Raad. Toen hij in 1958 een formatie-opdracht kreeg nam hij daarom ontslag uit de Raad van State. „Als ik mij zou openstellen voor de actuele pro blematiek dan zou het gauw bekeken zijn", zo legt hij uit. Het verklaart zijn houding tijdens kabinets tin) formaties. Hij pleegt dan te zwijgen, te ruggetrokken in de wat burgerlijke villa, aan de Rijksstraatweg in Wassenaar waar hij woont. Soms kan men hem dan ontwaren, ter wijl hij een wandeling maakt in het bos ach ter het huis. Dan is aan hem te zien, dat het geen zin heeft om te informeren naar de vorderingen die hij maakt. Dan zal hij zwij gen of hij zal in zo'n overladen staatsrech telijke volzin wijzen op het vertrouwelijk ka rakter van de adviezen die hij voorbereidt. Nu is hij vriendelijk, terwijl hij zegt: „Openheid bij informaties, dat kan niet. Er is een vertrouwelijke sfeer nodig. Dat is dan van heel grote waarde. Ik hoor van niemand iets als ik het even later bekend maak. Ik heb er een naam mee gekregsn, daar ben ik me van bewust. En men hoeft het ook niet met me eens te zijn". Hij zegt er „niet al te gelukkig" mee te zijn, dat er tijdens kabinetscrises zo vaak een beroep op hem wordt gedaan. „Het be gint bijna komisch te worden", zegt hij, „de karikaturen en politieke prenten die er aan gewijd worden hebben dat uitgewezen". „Maar", gaat hij verder, „als het je ge vraagd wordt heb je de plicht om te die nen. Als ik de innerlijke overtuiging zou hebben: dat kan ik niet, dan zou ik het niet doen. Aan de andere kant ben je ook dank baar voor het vertrouwen dat eruit spreekt. Ik ben ook maar een mens. Ik mag in dit opzicht dankbaar zijn voor wat het leven me heeft gebracht". De herrie van het verkeer op het Buiten hof dringt met gepaste bescheidenheid bin nen. „Wij bedoel ook de anderen uit de na oorlogse regeringen stonden voor enorme problemen, zoals de opbouw van het land en de verhoudingen met de overzeese gebieden. We hebben het zo goed mogelijk gedaan. Ik heb daarbij ervaren dat je in de politiek vaak met minder genoegen moet nemen dan je zou willen. Het is de kunst van het bereikbare. En daarbij zijn fouten gemaakt", besluit hij langzaam, „natuurlijk!" De kwestie van het al dan niet plegen van oorlogsmisdaden door de Nederlandse troepen in het voormalige Nederlands-Indië in de jaren '40-'45 houdt nog altijd de gemoederen bezig maar heeft ge lukkig veel van de aanvankelijke emotionaliteit verloren. Niet het minst dank zij het nuchtere optre den van premier De Jong die eerst de documenten op tafel wil hebben alvorens zich in strafrechtelijke dan wel politieke schuldvragen te ver diepen. Van die emotionaliteit vindt men nog wel iets terug in het onder staande artikel, geschreven door de luitenant-kolonel b.d. Th. G. Cassa van het voormalige K.N.l.L. Over ste Cassa is een man die het volk van Indonesië lief heeft dat is ons in een gesprek heel duidelijk geworden. Daarom is hij zo verbit terd boos op de Nederlandse re geerders van toen die naar zijn me ning het volk van Indië verkocht en verraden hebben. Hij stelt het heel scherp anderen zullen er misschien wat genuanceerder over denken maar het in hun hart toch wel met hem eens zijn. Daarom hebben wij overste Cassa gevraagd zijn gedachten op papier te zetten en daarom ook volgt aan het slot van zijn artikel een kort commen taar onzerzijds. Ter wille van de plaatsruimte hebben wij hier en daar moeten bekorten, maar de strekking van het betoog is geble ven. Overste Cassa stelt twee vragen aan de orde in zijn titel. Over de kwestie van de oorlogsmisdaden is hij kort hij citeert wat vijf voor aanstaande Nederlandse juristen in diverse bladen hebben geschreven en komt dan tot de volgende conclu sie; „Door de Nederlandse strijd krachten die gedurende de perio de 1945-1950 in het voormalige Ne derlands-Indië op last van de Ne derlandse regering orde en rust hebben moeten handhaven, zijn geen oorlogsmisdaden bedreven zoals omschreven in de Nederland se wet van 29 mei 1945, aangeven de: „Feiten welke misdrijven naar Nederlands recht opleveren en in de wetten en gebruiken van de oorlog verboden zijn, tijdens de oorlog gepleegd door anderen dan Nederlanders of Nederlandse on derdanen". Zeer uitvoerig daarentegen is zijn beschouwing over de vraag of de plaats gehad hebbende gevechtshan delingen en politiële acties wel ke oorzaak zijn geweest van de mis daden aan het oorspronkelijk voorop gestelde doel hebben vol daan, dat als uitgangspunt heeft ge diend voor het „regeringsbeleid" en waarvoor de regering Nederland se troepen naar Nederlands-Indië heeft gezonden. Hier volgt deze be schouwing. Het nieuwe regeringsbeleid over Ned. Indië stond onder sterke in vloed van de gedane belofte van H. M. de Koningin aan de Volken van Indonesië, uitgesproken tijdens haar radiorede op 6 dec. 1942. Ofschoon het onbetwistbaar vast stond, dat 't door de Japanners bezette gebied van Ned. Indië staatsrechtelijk nog steeds tot het Koninkrijk der Neder landen behoorde, kwam zulks nog maals uitdrukkelijk tot uiting tijdens de gehouden conferentie te Potsdam, waarbij de geallieerde landen een parig verklaarden, dat Ned. Indië terug gegeven zou worden aan de Nederlandse regering. Het was dus in beginsel een uitgemaakte zaak. dat alle belangen betreffende Ned.- Indië uitsluitend door de Nederland se regering zou worden behartigd en dat de V.N. daar geen bemoeienis mee had. Thans gaat het om de belangrijke vraag op welke wijze de Nederland se regering zich in 1945 gedacht had de gedane belofte van H. M. de Ko ningin te verwezenlijken. Daarvoor stonden haar twee wegen open: a. Zij kon besluiten het gehele Ned.- Indische territoir na de Japanse capitulatie zonder meer te over handigen aan de door de Japan se regering gevormde Indonesi sche regering onder leiding van ir. Soekarno. b. Zij kon beginnen met het herstel len van het Nederlandse gezag over het haar rechtens toekomen de gebied, met gelijktijdige uit werking van de door H. M. de Koningin gedane belofte. Deze ge dane belofte hield in, dat Indone sië uiteindelijk als zelfstandig deelgenoot zou worden opgeno men in het Koninkrijk der Neder landen nieuwe stijl. Een tijdsli miet was in de belofte niet ver meld. Had de regering dus de eerste weg gekozen, dan had ze alleen door po litieke onderhandelingen tot het ge wenste doel kunnen koméh, waarbij ze alleen voor de Nederlandse belan gen had hoeven op te komen. Ze had dan ook geen Nederlandse strijd krachten naar Ned.-Indië behoeven te zenden, daar in dat geval de in terne veiligheid van dat gebied ver zorgd zou moeten worden door de Soekarno-regering. In dat geval zou er dan ook geen sprake geweest zijn van het vraagstuk over oorlogsmis daden, maar tevens zouden er geen Nederlandse mensenlevens nutteloos zijn opgeofferd, hetgeen nu wel het geval is geweest. De Nederlandse regering koos ech ter de laatste nplossing, zodat alle door haar genomen maatregelen noodzakelijkerwijs voor het bereiken van die taak uitgevoerd moesten worden. Als soeverein over Ned.-In dië kon ze moeilijk een andere keus doen, aangezien dat gelijk zou zijn aan een capitulatie tegenover Japan ?n Soekarno. Door het ontstaan van een Neder lands vacuüm in Ned.-Indië, groeide een chaotische toestand, zodat de al daar aanwezige Nederlanders en Ne derlandse onderdanen bloot stonden aan allerlei misdaden. Wanneer de politiek geen uitkomst meer kan brengen aan een vooraf uitgestip peld regeringsbeleid, dan dient de regering over te gaan tot het voe ren van het strategisch beleid, het geen zeggen wil dat haar strijd krachten de weg moeten banen voor het alsnog voort te zetten politieke beleid. We zien dan ook, dat de Ne derlandse regering haar strijdkrach ten heeft ingezet om aan haar taak te kunnen voldoen. Deze taak be stond, zoals reeds ferder werd ver meld, uit het voorbereiden en sa menstellen van een zodanige repre sentatieve Indonesische regering, die de belangen van alle in Ned.-Indië aanwezige bevolkingsgroepeA zou kunnen behartigen. Ondanks het feit, dat door minis ter Logeman namens de Nederland se regering officieel werd medege deeld, dat de Soekarno-regering door haar niet zou worden erkend en dat met deze regering dus niet zou wor den onderhandeld, waarbij Soekar no en zijn volgelingen als „extremis ten" werden gebrandmerkt laat ze toch uiteindelijk dit standpunt va ren, met als uiteindelijk resultaat de „onvoorwaardelijke soevereini teitsoverdracht van Ned.-Indië." Of schoon gedurende de periode 1946- 1950 verschillende regeringspersonen plechtig hadden verklaard, dat te allen tijde 't „Zelfbeschikkingsrecht" van de volkeren van Indonesië zou worden gegarandeerd, toch is daar nooit wat van gekomen. Uiteindelijk is door het wanbeleid van de Neder landse regering een slechter en treu riger einddoel bereikt dan verkregen zou zijn indien de eerste weg, ge noemd onder a, zou zijn gevolgd, echter met dit verschil, dat zij dan, zoals nu het geval is, zeer waar schijnlijk geen Nederlandse mensen levens nutteloos zou hebben opgeof ferd en miljoenen Indonesiërs heeft prijsgegeven aan een chaotisch wan beheer. En voor deze wandaden is de Nederlandse regering wél aan sprakelijk. Des te treuriger is het, dat* de Nederlandse regering ge tracht heeft deze op haar rustende verantwoordelijkheid af te schuiver op de schouders van de Indonesi sche regering. De wijze waarop hel bereikte resultaat van de soeverei niteitsoverdracht is tot stand geko men, heeft nimmer in de strekking gelegen van de door H. M. Koningin Wilhelmina gedane belofte. Maar wat is nu eigenlijk de hc^fd- fout in het wanbeleid van de toen malige regering? Dat zij de soeve reiniteit heeft overgedragen aan een communistische bende. Niet velen van de tegenwoordige lezers zullen zich nog de communistische opstand in Ned.-Indië herinneren, welke in die jaren reeds geleid werd door Soekarno en aanhang. Soekarno werd toen gevangen genomen en verbannen. Ook toen werd door het KNIL hard, maar niet afdoende af gerekend met die communistische bende, ofschoon ook in die jaren de plaatselijke bevolkingshoofden er om vroegen. Ethische en menselijke overwegingen domineerden ook toen in het regeringsbeleid, niet vermoe dende, dat 20 jaar later, 1946 diezelfde gespaarde communistische bende de meest extreme kern zou worden van Soekarno's regime, be kend onder de naam van „De Zwar te Waaier". En in handen van deze bende heeft de Nederlandse rege ring haar wettig gezag toevertrouwd met alle kwalijke gevolgen van dien. De bezetting van Tsjecho-Slowakije door de Russische strijdkrachten, waarover de hele wereld schande spreekt, is minder misdadig dan de vrijwillige overgave van de volkeren van Indonesië aan het communisti sche Soekarno-regime, gepleegd door een z.g. democratische regering, die daarmee eveneens de z.g. democra tische rechten van de mens met voe ten heeft getreden. Kenners van In donesië, talloze Indonesische be- stuursfunctionarissen, onder wie Sul tan Hamid, hebben tevergeefs meer malen hun waarschuwende stem laten horen tegen dat soort van soe vereiniteitsoverdracht, maar er werd geen aandacht aan besteed. In Ne- lerlands-Indië woonachtige Neder landers, Indische Nederlanders :iun wettelijke status was omschre ven als Nederlandse onderdanen en miljoenen Indonesiërs werden door de Nederlandse regering opge offerd zonder dat die toenmalige ver antwoordelijke regeringspersonen aanvaardbare motieven naar voren konden brengen om welke reden die soevereiniteit juist aan Soekarno en consorten werd overgedragen. Ofschoon de klok niet meer terug gedraaid kan worden, toch zijn de slachtoffers van die onverantwoorde daad alsnog aan te geven, nl: 1. De talloze gesneuvelde militairen van de Nederlandse strijdkrachten die aldus nodeloos opgeofferd zijn. 2. De Indische Nederlanders die ha ve en goed in Indonesië hebben ben verloren, terwijl ze hier in Ne derland als onvolwaardige Neder landers worden beschouwd. 3 De ex-krijgsgevangenen van het KNIL van wie wettelijk vast staat, dat het Nederlandse contin gent een onderdeel is van de Ko ninklijke Landm. ofschoon door de Nederlandse regering het tegen deel wordt beweerd die in Ja panse bezettingstijd tot op heden nog nimmer hun salaris hebben uitgekeerd gekregen. 4. En „last but not least", de mil joenen Indonesiërs naar wiens be de om Indonesië niet los te maken van Nederland niet werd geluis terd en die aan een chaotische toe stand werden prijsgegeven. De vroegere Nederlandse regering van voor de tweede wereldoorlog werd verweten, dat zij kolonialisme bedreef t.o.v. Indonesië, maar dan kon dat verwenste kolonialisme toch beter de toets der eerlijkheid en wel voeglijkheid doorstaan dan de huichelachtige democratische hou ding van de Nederlandse regering ge durende de periode 1945-'50, toen zij getoond heeft minder waarde te hechten aan de levens van eigen landgenoten dan de miljoenenhulp aan onderontwikkelde landen. En als we nu, na het voorgaande de zwaarte van de, de Nederlandse strijdkrachten aangewreven oorlogs misdaden gaan vergelijken met die van het wanbeleid door de Neder landse regering in diezeldfe periode gevoerd, dan staat de zwaartever- houding aangegeven als 1 10. Aan de Nederlandse regering om aan de hand van historische feiten aan te tonen dat bovenstaande vergelijking op onjuistheden berust. Tegen het betoog van de overste Cassa hebben we verschillende bezwaren, die we hier slechts kort kunnen aanstippen. We menen trouwens dat het laatste woord over die politieke verantwoor delijkheid nog niet gesproken is en dat er dus in de toekomst nog alle gelegenheid zal zyn daarop terug te komen. a. De heer Cassa laat het voorkomen alsof het gebeuren in Nederlands-Indië in die vjjf na oorlogse jaren een interne Nederlandse kwes tie is geweest. Alsof het gebeurde alleen maar te wijten is aan fouten uit kortzichtigheid dan wel uit eigenbelang van de Nederlandse rege ring. Daarmee wordt aan de geschiedenis on recht gedaan. Het begrip zelfbeschikkingsrecht is in die jaren in een stroomversnelling te rechtgekomen, waartegen Nederland niet heeft kunnen oproeien. Ongetwijfeld betreurens waardig dit internationale verschijnsel heeft leed gebracht in Nederland én in Indo nesië. Het te laten voorkomen alsof Nederland uit puur eigenbelang (Marshall-hulp) voor de internationale (Amerikaanse) druk is gezwicht, is naar ons gevoel een ongepaste insinuatie. Overste Cassa vergeet het alternatief te stel len: hoe zou de loop der geschiedenis geweest zyn als Nederland inderdaad het been stjjf ge houden zou hebben? Zouden wy in staat ge weest zijn (niet alleen militair maar vooral ook politiek) het in onze ogen verkeerde in het Indonesische nationalisme te overwinnen en langs die weg te staatsvorm te creëren die in den beginne Nederlandse politici voor ogen stond en waarvan koningin Juliana in haar befaamde radiorede gewaagd had? We gelo ven het niet. We geloven dat die overwinning hoogstens militair had kunnen worden be vochten ten koste van veel bloed maar dat die militaire macht alles wat in het begin nog pro-Nederlands dacht steeds meer van ons zou hebben vervreemd. Met een complete chaos als gevolg. Of, als alternatief: een com plete politiestaat! Overste Cassa vergeet ook dat de Indonesische volken, ook de enkele Indonesische staatsbur ger, verantwoordelijk zyn voor de regering die boven hen gesteld is. Hoeveel bezwaren wy ook tegen Soekarno en de zjjnen hebben en ge had hebben, het Indonesische volk heeft Soe karno geaccepteerd in die eerste jaren meer dan dat zelfs! Dat de regering-Soekarno uiteindelijk op corruptie en chaos is stukgelo pen is niet de schuld van het Nederlandse volk en niet van de Nederlandse regeerders het is primair de schuld van de Indonesische staatsburgers zelf!

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 13