Toren van miljoen postzegels FRAGMENTEN UIT VOORSPEL Werklozen moesten hand ophouden en „stempelen" CITROËN Frisse wind door Britse tradities D. G. SCHANS ZOON ANTJE RIJKSEN TROUWRIJDEN GARAGE LEE WIS GERRITDINA v. d. PAVERT-Bos Gasconvectors Sanitair Lood- en zinkwerken Loodgletersbedrlil U riet niets opvallends aan do fttetiwa Eigen helpers Formulier Korting Gezinsband ZATERDAG 15 FEBRUARI 1969 Heden behaagde het de Heere na een geduldig ge dragen lijden van onze zijde weg te nemen, onze innig geliefde zuster en behuwd zuster echtgenote van R. F. Achterberg op de leeftijd van 57 jaar. Namens de familie P. WEELINK-Rijkaen J. A. WEELINK Driebergen, 13 februari 1969 Melville van Carnbeellaan 6. De begrafenis zal plaatsvinden dinsdag 18 februari a.s., namiddags 2 uur op de Nieuwe Alg. Begraaf-' plaats te Driebergen. Gelegenheid tot condoleren bruari van 7 tot 9 uur. maandagavond 17 te- Geen bloemen. Nieuweweg 233-225 Telefoon 12535 VEENENDAAL Bruidswagens en volg wa gens voor 4, 6 en 8 pers. MMi Met dezen betuigen w\j onze hartelijke dank voor het medeleven dat u ons betoonde na het overlijden van onze lieve vrouw, moeder, behuwd-, groot- en overgrootmoe der Uit aller naam J. v. d. PAVERT. VEENENDAAL, februari 1969. Gortstraat 63. Groenelaan 64, tel. 12826 Ntjverheidslaan 35, tel. 11098 25 Jaar ervaring op gasverwarmin gsgebied De postzegeltoren van Jaroslav Kalfirt uit Praag moet een van de Tsjechische trekpleisters wor den op de Wereldtentoonstelling in Osaka, Japan. Kalfirt gebruikte hiervoor postzegels van 1960 uit de kastelenserie. Hij maakte 10.000 pakjes van honderd zegels elk en formeerde zijn toren, waarvan het gewicht 45 kg bedraagt. De post zegels zouden een oppervlakte van 600 vierkante meter kunnen bedek ken. Aaneengelegd vormen zij een rij van 25 kilometer. ¥d „Voorspel" het eerste deel van „Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog", ge schreven door prof. dr. L. de Jong, wordt grote aan dacht besteed aan de sociale toestand in Nederland in de jaren tussen de twee Wereldoorlogen. De grote cri sis en de verpaupering van grote delen van ons volk tkenden in wezen deze hele tijd en lieten hun invloed tot ver na de oorlog gelden. Wij publiceren hier een deel van het hoofdstuk „De Diepe Crisis". Waar de tekst uit het boek wordt onderbroken, rijn puntjes ge plaatst. Op Je economische opleving vlak na het einde van de Eerste Wereldoorlog volgde-., een baisse- periode; groepen arbeiders raakten zonder werk. Voor zover zij bij werkloosheids- verzekeringskassen van hun vak bonden aan gelot en waren, ontvin gen zij steun, maar het duurde niet lang of die kassen, gevormd met overheidssubsidie) uit de bijdragen der arbeiders toen zij nog werk haddenraakten leeg. Wat nu? Dat was voor de minister van ar beid. mr. Aalberse, geen vraag: de ID19 luxe en ook niet aan de nieuwe Dyane435. Totdat In de RAI uw oog op de prijskaartjes vaJL Die van Citroen komen u bekend voor ze veranderden niet na de BTW. Toch zien. 2 prijskaartjes er anders uit Eén op de stijlvolle neus van de nieuwe ID19 luxe en één op het sierlijke neusje van de nieuwe Dyane435. Want nu stapt u Citroèn's befaamde ID/DS-serie binnen voor 11.995 gulden, waarbij u geen enkele concessie hoeft te doen omdat de nieuwe ID19 luxe dezelfde sublieme rij-eigenschappen bezit die de gehele ID/DS-serie typeren. En de nieuwe Dyane435? Wordt al voor f 4590.- de uwe; heeft 'n dappere, krachtige, soepele motor; rijdt 105 km p.u. en heeft de spreekwoordelijke zuinigheid van een 2cv. Wat u ook van de BTW mag denken, bij Citroën zit de Toegevoegde Waarde In snelheid en rijcomfort, in zuinigheid en veiligheid. Waar u minder voor betaalt ais o de ID19 luxe of de Dyane435 overweegt T ONDEN Aan het einde van de musical Hair stromen de men sen uit de zaal spontaan 't toneel op van het JhaTteSbury theaire. Het ra zende ritme van Maurice Cockrells band zweept spelers en publiek op. Tientallen eerst, dan enige honder den mensen dansen, swingen op het toneel onder diabolische knetterende lichteffecten, temidden van geel ge kleurde rookwolken. Heel dat to neel wordt één adembenemende warreling van geluid en kleur, van minirokken der kantoormeisjes en immense, ruige pruiken der spelers, van correct-getailleerde colberts der adepten van de nieuwe heren mode en slobberpakken van de niet- meer-zo-nieuwe. Er komt haast geen eind aan de spontane dans; al lang zijn de toneelspelers vertrokken naar hun kleedkamers, maar het publiek gaat door, het laat zich gaan op een wijze waarop men. als continentaal, denkt dat die „stijve Britten" zich nook zouden kunnen laten gaan.... Zo explosief, denkt men, moet hier het leven zijn geweest in de „naughty ninettes", in die zorgelo ze periode van Groot-Brittannië's geschiedenis rondom 1900. toen het leven hier één doorgaand feest was... voor wie geld bezat. Men komt, ademloos nog, het thea ter uit. „Ach. in déze jaren 22 zijn... verzucht de zéér Britse be geleider, een vijftiger. JA, nu 22 jaar zijn... maar de jonge, hoge tenor in een van de aangrijpendste scènes in Hair zong ook: „Wie kan mij zeggen waarom ik leef, waarom ik sterf..". Is het wel zo vrolijk, 22 te zijn in een wereld die men niet oegrijpt, in een samenleving die men niet door grondt, die vaak angstaanjagend lijkt voor wie zijn weg erin nog vin den moet? Men loopt door avondlijk Londen. De stad pulseert van leven, Parijs is er provincie bij. In de gok- hallen, veel talrijker nu dan ander half jaar geleden toen wij voor het laatst in Londen waren, rinkelden de pennies en sixpences zonder op houden tot heel laat in de avond. Restaurants en pubs zijn tjokvol Striptease voor tien shilling op bij na elke hoek in Soho. The naughty seventies, wel zorgeloosheid voor wie geld heeft? Maar de ochtend is grauw en het ochtendblad grauwer: wéér vallen economische cijfers tegen, weer nieuwe ruzies tussen vakbonden en werkgevers, tussen vakbonden on derling. En in de oren klinkt nog na die bijna berustende opmerking van een hoge regeringsfunctionaris: „Groot-Brittannië is bezig Klein- Brittannië te worden". Jawel. Parijs is provincie verge leken bij avondlijk Londen maar in Parijs regeert de oude man die grommend uit de hoogte van zijn grandeur de Britten buiten de Euro pese Economische Gemeenschap houdt. In Parijs zetelt die stramme verdediger van Frankrijks hypo thetische „gloire" voor wiens negen- tiende-eeuwse opvattingen ministers beleefdelijk buigen van Rome via Bonn tot 's-Gravenhage en mor rend slikken wat hij zegt, doen of niet doen naar zijn wi^ IN LONDEN wacht men tot die oude man heengaat. Het is niet het wachten op Godot, niet zo da- denloos; er is nog behoedzaam Brits geknutsel, gemorrel aan de achterdeur van de EEG maar veel stelt dat toch niet voor. En al is het geen wachten tot in eeuwig heid de Gaulle is 73 en de mo gelijke opvolgers zijn al aan het touwtrekken het kan lang wach ten zijn. Is Groot-Brittannië de zieke man van Europa? Had Tungku Abdoel Rachman, de premier van Maleisië, gelijk toen hij eerder in deze maand, tegen het einde van de conferentie der Gemenebestlanden in Londen, zei: „Engeland heeft de macht en de wil verloren om leiderschap uit te oefenen"? Of heeft die Britse minister gelijk die zei: „Dat zijn woorden van een sluwe oude man maar slechts woorden: er groeit ook een ander Engeland?" Zeker, Groot-Brittannië is ziek. Erger nog lijkt echter het Britse minderwaardigheidscomplex dat in deze jaren is ontstaan, het gevoel dat men alles fout doet, dat men een wereldrijk heeft verspeeld en daarna nog geen vorm kon geven aan een nieuwe conceptie, dat vele instellingen van het land verouderd zijn en vele mensen ouderwets den ken, dat het zich door iedereen in de steek gelaten voelt en dan ook nog reeksen blunders begaat. De bouw van de Queen Elizabeth II, om maar eens wat te noemen.... Zeker is Groot-Brittannië niet zo gezond, maar door dat minder waardigheidscomplex onzer jaren kan een flinke griep in de koorts droom van de patiënt worden opge blazen tot een zware longontsteking. Zeker, een kwart eeuw na de oor log kan men zeggen: Engeland is er niet alleen economisch het be roerdst aan toe van alle landen die deze oorlog wonnen, maar zelfs be roerder dan vele landen die de oor log verloren. De kracht van de Westduitse economie, van de D- markt, dat steekt! Is er inderdaad reden voor wat Herbert Kahn en Anthony Wie ner zelfs, in hun boek The year 2000, noemen „de Britse zelfhaat onzer jaren?" Wij menen van niet. Terecht is de klacht dat de nood zakelijke structuurveranderingen in de Britse samenleving te langzaam gaan maar er zijn veranderin gen, en daarbij ingrijpende. Te recht is de klacht, dat denken en handelen van vele vakbondsleiders vaak laat-negentiende eeuws is maar het verzet ertegen groeit. Te recht is de klacfit. dat een te groot deel van het bedrijfsleven ver ouderd is maar fusies en samen werkingen zijn niet van de lucht. Terecht is de klacht, dat een te lang volgehouden traditionaliteit en pompo&iteit van het Britse openba re leven het land handenvol slappe ponden vraagt maar er worden reeksen hol geworden tradities overboord gezeild. Want in onze jaren gaan ook de Britten velen tegen wil en dank een nieuwe samenleving binnen. .Jaren later dan bewoners van vele andere Westeuropese landen aan vaarden veel Britten aanvaardt vooral de jonge intelligentsia de conceptie van een nieuw Engeland. De uiterlijke wijziging van de sa menleving is sterker dan waar ook op het vasteland. Nergens in Euro pa is de minirok, zo mini, de vrije liefde zo vrij, nergens wordt 't ge sprek over de al of niet toelaatbaar heid van „slappe" verdovende mid delen als marihuana zo openlijk ge voerd. En tussen al die vaak schok kende verschijnselen dwaalt een oudere generatie, goeddeels opge voed om „het Empire te dienen", wat verdwaasd rond, mompelend dat Engeland ten onder gaat en dat „wij nooit iets goed doen". Doet Engeland niets meer goed? Of is de patiënt minder ziek dan hijzelf denkt? Na gesprekken met Britse minis ters, ambtenaren, Lagerhuisleden en mensen uit het bedrijfsleven wil len we in een korte serie beschou wingen pogen, een antwoord op de ze vraag t« vinden. staat moest bijspringen. Toen hij evenwel in januari 1921 die conclu sie aan zijn ambtgenoten uit het eerste kabinet-Ruvs voorlegde, rees verzet. Jhr. mr. dr. H. A. van Karne- beek zag slechts één mogelijkheid om de situatie te verbeteren: loons verlaging dan zou de malaise af nemen; maar loonsverlaging werd zijns inziens door steunverlening ge remd. De minister van Landbouw. Nijverheid en Handel was geheel akkoord: hij vond zelfs dat de apar te werklozensteun totaal moest ver dwijnen; kwamen de arbeiders met hun gezinnen in nood te verkeren, dan konden ze altijd naar Armen zorg gaan. De minister van Oorlog, generaal W. F. Pop. was het daar mee eens. „Ik stond dus alleen te gen allen", schreef Aalberse die avond in zijn dagboek. In de negentiende eeuw was zelfs de armenzorg (die dan in 1921 wel onder de overheid ressorteerde) als een aangelegenheid gezien, waar mee de staat alleen in laatste in stantie te maken had. Zou de staat beginnen met aan armen uitkerin gen te doen. dan zou zij, meende men, enerzijds het economische le ven te verstoren, anderzijds de te waarderen particuliere liefdadig heid afremmen. De arbeiders waren zichzelf gaan helpen. Tal van vakverenigingen hadden werklozenkassen opgericht Het uitbreken van de eerste we reldoorlog nu, legde delen van het bedrijfsleven stil; de werklozenkas sen zouden het niet lang kunnen bolwerken... In februari '21 trof Aalberse een landelijke regeling: ondersteunde si garenmakers zouden voortaan, als zij „uitgetrokken" waren, nog gedu rende hoogstens dertien weken de zelfde steun ontvangen... En als die dertien weken nu voor bij waren? Dan was de werkloze in kwestie „dubbel-uitgetrokken" en werd het steunbedrag vermindesd. Wel te verstaan: de regeling van de voortgezette oorspronkelijke steun (ze werd in de loop van '21 en '22 van de sigarenmakers uitgebreid tot arbeiders in andere bedrijfstak ken) gold uitsluitend voor degenen die via een vakbond contributies hadden gestort in een werklozenkas. Wie dat als ongeorganiseerde had nagelaten, of wie pas zo kort ge stort had, dat hij reglementair nog geen recht op uitkering had, moest van meet af aan met de mindere steun genoegen nemen. In december 1930 waren er 136.000 geregistreerde werklozen; een jaar later waren het er 246.000; nog maals een jaar later, december '32 350.000. In januari 1936, waren er naast 475.000 ingeschreven werklo zen naar schatting 155.000, die niet ingeschreven waren Wat hield de regeling nu in? Buiten de steun, om te beginnen, vielen allen die jonger waren dan eenentwintig (tenzij hun ouders overleden waren) of ouder dan zes tig jaar; evenmin kreeg steun wie tussen de eenentwintig en dertig jaar was en wiens ouders in de be trokken of in een aangrenzende ge meente woonden: daar moest hij maar bij intrekken. De werkloze, die steun aanvroeg, moest een lang formulier invullen. Hem werd (van januari '32 af) mèt dat formulier een stempelkaart overhandigd die hij dagelijks één- of tweemaal moest laten afstempe len. Hij moest zich daar in werk tijd melden ten bewijze dat hij niet ergens clandestien werkte; werkloze kelners moesten dus ook des avonds „stempelen". „Stempelen" moesten niet alleen allen die steun ontvin gen maar ook, in veel gemeenten, hun werkloze gezinsleden die niet „in de steun vielen"; de werkloze inwonende zoon van een werkloze vader mocht immers ook geen clan destien inkomen hebben. Bitter was de eerste gang naar het kantoor van de vakbond of naar de gemeentelijke bureaus bitter voor al degenen die, al hadden ze het dan niet breed gehad, in elk ge val in hun eigen levensonderhoud en dat van' hun gezin hadden kun nen voorzien. Bitter was het, de hand te moeten ophouden. Bitter een- of tweemaal daags te moeten „stempelen". Bitter, die afhanke lijkheid. Bitter, dat gecontroleerd worden. Dat laatste begon al bij de aan vraag om steun. Niet alleen de eigen verdiensten, maar ook die van de kinderen werden nagegaan. Uitwo nende, nog werkende kinderen moesten voor het onderhoud van hun ouders een wekelijkse bijdrage betalen; van inwonende, nog wer kende kinderen werden de verdien sten voor twee-derde op de steun gekort. De toepassing van deze en derge lijke bepalingen betekende dat de werkloze en zijn gezin voortdurend door controleurs besnuffeld werden. Sommige controleurs zagen er geen been in post te vatten bij biosco pen: waren er onder de bezoekers soms werklozen die zij van gezicht kenden? Zo ja, waar haalden die dan het geld vandaan Om een kaart je te kopen? Andere controleurs viel het op dat er in een gezin steeds bloemen op tafel stonden. Verboden was dat niet maar was het wel licht een aanwijzing dat inkomsten achtergehouden werden? De regering (en in dat opzicht gaf zij uitdrukking aan de inzichten van de grote meerderheid van Sta- ten-Generaal en publieke opinie) was van mening, dat het geld ont brak (en niet geleend mocht wor- Een typisch beeld uit de cri sis in de jaren dertig. Hon derdduizenden Nederlanders wa ren werkloos en moesten stem pelen om steun te krijgen. Op alle mogelijke en onmogelijke manieren deed men moeite om werk te krijgen soms ging men zonder loon werken in de hoop na verloop van tijd een be taald baantje te krijgen. den) om de werklozen meer te ge ven dan voor een minimum bestaan nodig was. Maar er was nog een tweede mo tief dat de regering tot haar aan schrielheid grenzende zuinigheid bracht. Men ging er met de klassie ke liberale economen van uit, dat in een periode van malaise de lonen behoorden te dalen; dan zouden de goederen goedkoper worden; en dan zou de vraag, dan zou ook de pro- duktie weer gaan stijgen. Hoe min der men nu voor de werklozen deed des te groter zou de druk zijn die zij op de arbeidsmarkt en dus op het loonpeil van de nog werkenden zouden uitoefenen. „Aanpassing van ons gehele leven aan de verminder de welvaart is, zie ik het goed, on vermijdelijk", schreef de verant woordelijke minister in januari 1931 in een circulaire aan de gemeente besturen. In Amsterdam werd in 1935 in 78 werkloze gezinnen een onderzoek ingesteld. In de gezinnen der werklozen was gemiddeld per week f 19,30 uitge geven. De wekelijkse uitgaven in de gezinnen der werkende arbei ders bedroegen evenwel gemiddeld f 35,48. Huur en voedsel alleen al namen samen bijna drie-kwart van het totaal bedrag in beslag. Men kocht meer brood, meer erwten en bonen en bijna evenveel aardappe len beduidend minder suiker, melk, vlees, vis en groente, vrijwel geen beschuit en koek, kaas, eieren of boter en heel weinig fruit. Voor hun kleding en schoeisel ga ven de werklozen nog niet een der de uit van wat de arbeidersgezin nen met een normaal inkomen kon den besteden. Wat nog te verstellen was, werd versteld veelal een onvruchtbare en daardoor vermoei ende bezigheid omdat het dikwijls voorkwam dat het te verstellen goed reeds te ver versleten was. De werklozen leefden veel geïso leerder: in 22 van die 78 gezinnen kocht men zelfs geen krant meer die kon men lenen van buren of fa milieleden. Tien gezinnen waren er waar men zelfs dat niet deed. Door de wereld terzijde geschoven, schoof men daar de wereld terzijde. Hoe zou men ooit weer aan het werk komen? Wat zou er dan nog resten van de vakbekwaamheid? Ja, men bleef ingeschreven bij de ar beidsbeurs, men poogde daarnaast veelal op eigen houtje werk te vin den het baatte niet. „Een typisch voorbeeld van activiteit in deze richting had een transportarbeider geleverd. Achtereenvolgens had hij bij een groentehandelaar zonder loon gewerkt om daardoor een lo nende taak te verwerven; langs de huizen gevent met theewarmers en schoorsteenkleedjes, door zijn vrouw vervaardigd; radiotoestellen gerepa reerd; zich in het huisschildersvak bekwaamd; het was echter alles te vergeefs geweest." Men zat meestal thuis. Men hielp wat in het huishouden. Men knutsel de. Tekenend was het voor de kracht van de gezinsband dat in die 78 gezinnen van werklozen de gezins verhoudingen over het algemeen goed gebleven waren. „In slechts enkele gezinnen" had men steun ge vonden bij de godsdienst. Wat de menselijke relaties betrof, was een neiging aan de dag getreden, deze te beperken. Zeven gezinnen hadden zelfs als direct gevolg van de werk loosheid het contact met hun fami lieleden totaal verbroken. Aan de bevindingen van het Amsterdamse onderzoek kan men natuurlijk geen algemene geldigheid toekennen. Het was een steekproef maar een grondige. Daarbij moet dan nog bedacht worden dat het on derzoek eind '34- begin '35 uitge voerd werd. Toen waren er, decem ber '34. 414.000 geregistreerde werk lozen. Ruim vier jaar later, januari '39 waren er 406.000. Hoeveel van die 78 Amsterdammers die tijdens het onderzoek al één, twee of drie jaar werkloos waren, bevonden zich in '39 al vijf, zes of zeven jaar zon der werk?

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 4