Sterven betekende eerst ruimte voor de anderen, daarna betekende het voedsel voor de anderen, totdat er geen anderen meer waren B ZIEZO Verteller van een oude waarheid De Dt He I^e 1ste maart 1942, even voor middernacht. De „Rooseboom" boort ach door de maanovergoten Indische Oceaan, een spoor van dof-zilver kielzog achter zich latend. De donkere tropenhemel is bezaaid met sterren. De zee fosforesceert. Een zee, pasklaar voor een lyrisch-romantische be schrijving. Desondanks is de sfeer aan boord van de overbevolkte „Rooseboom" verre van ro mantisch. In het benedenschip is nauwe lijks plaats voor de vele honderden extra passagiers, en op het dek liggen ze op ma trassen en dekens als sardines in een blik naast elkaar. Het enige opwekkende is, dat die avond door gezagvoerder Boon bekend is gemaakt, dat men die nacht rustig kan slapen. Men is nu zover in zee, dat het gevaar van vijandelijke vliegtuigen en duik boten praktisch voorbij is. Binnen enkele dagen zal de „Rooseboom" veilig in Co lombo arriveren. Men heeft er een glas op gedronken. Het ergste is dus achter de rug. Ook voor sergeant Walter Gibson van het 2e bataljon Argyll and Sutherland Highland- ers, die er jaren van strijd in India, Chi- na en Maiakka heeft opzitten. Hij is keer op keer door het oog van de naald gegaan en beseft dat hij wel onder een bij uitstek gunstig gesternte geboren moet zijn. Ook ditmaal is hij weer ontsnapt, hoewel het v; een „narrow escape" was. &v Hij ligt aan dek. Slaapt hij, droomt hij? Misschien het laatste. Hij wil eindelijk wel weer eens z'n vrouw in Paisley, Schotland, terugzien, en Ree, z'n dochter, en Colin Roy, z'n zoon. Hij zal ze veel te vertellen hebben, want hij is jaren weggeweest. •.y.yf&y.y.y.y.y.y.-.^yy Da 27ste februari 1942 vertrok het ss „Rooseboom" van de toenmalige K.P.M. onder kapitein Boon van Pa dang, Sumatra, waar het kolen had gebunkerd, naar Colombo op Cey lon. Aan boord bevonden zich behal ve de vaste bemanning 500 (of 540) overwegend Britse militairen die in Singapore aan boord waren geko men. Ze waren na de strijd tegen de Japanners op Maiakka de dans ont sprongen. De fste maart, toen het schip dat niet in konvooi voer, niet bewa pend was en geen radio bezat on geveer halverwege Padang en Co lombo was, en men zich reeds veilig waande voor Japanse vliegtuigen en onderzeeboten, werd het te circa 23.50 op ongeveer 92° Oost en I °30' Noord door een door de Ja panse onderzeeboot 1-59 gelanceer de torpedo aan bakboord getroffen. De bakboordsloepen werden ver nield en slechts één der stuurboord sloepen kwam, beschadigd, te water. De andere stuurboordsloep ging tij dens het strijken verloren. Er werden ook een paar vlotten in zee'gewor- jet schip zelf verdween binnen minuten in de diepte, ie overgebleven sloep, plaats- I aan 28 man, bevatte 83 voorts bevonden zich nog levenden op de vlotten. Tot levenden behoorden kapitein A,: Ules is nu voorbij. Nu ja al les? Eerst moet Colombo nog komen en dan Dan treft de torpedo van de Japanse on derzeese sluipmoordenaar 1-59 het schip. Sergeant Walter Gibson droomt noch slaapt meer. Hij wordt als een projectiel, als een steen uit een katapult, weggeschoten en komt in zee terecht. Het is allemaal zo onverwachts en snel gebeurd, dat hij pas tot zichzelf komt als hij opduikt uit het lauwe water van de oceaan. Hij voelt over al pijn, maar let daar nauwelijks op. Het gaat er nu alleen om in leven te blijven. Dat kan, als hij maar blijft zwemmen. Sergeant Gibson zwemt voor zijn leven. Dichtbij ziet hij het schip dat hem naar. de vrijheid had moeten brengen wegzinken. Hij ziet meer: kantelende vlotten en stuk geslagen reddingboten. En mensen, die gil lend verdwijnen in het glanzende, zilverige water. Hij zwemt rond, in de hoop iets te vin den waaraan hij zich kan vastklampen. Hij vindt het: een stuk wrakhout, waaraan zich al een andere man, ook een Brit, vast klemt. Walter Gibson vraagt hem of hij het ook mag vasthouden. Het mag. De ander spreekt heel zacht, maar dat lijkt alleen maar zo. Eén van Gibson's oor vliezen is namelijk door de explosie gebars ten. Hij heeft trouwens meer letsel opge lopen: een gebroken sleutelbeen en een diepe scherfwond aan een van z'n benen. Hij telt het niet. Hij leeft tenslotte! Hij be grijpt dat de meesten verreweg de meesten op dat ogenblik al niet meer in leven zijn. Na enige tijd zien beide mannen een red dingboot uit het donker opdoemen. Het is een boot van 28 voet lengte, een grootste breedte van 8 voet, en bestemd om in ge val van nood 28 personen te kunnen opne men. Gibson telt er 80 in, die er niet in zitten of liggen maar staan. Hij ziet er nog veel meer: 50 anderen, die met lijnen aan de sloep hangen en zich zo mee laten trekken. Een luguber schouwspel, zoiets als een reële nachtmerrie. Een beeld dat her inneringen bij hem oproept aan het Vlot van Medusa. De twee mannen zwemmen naar de boot, die zo laag op het water ligt, dat de zee er in- en uitspoelt. Dat is geen wonder. Ze is lek, en zoals gezegd, niet bestemd voor 80 maar voor 28 opvarenden. Walter Gibson wordt aan boord gehesen, en het tafereel dat hij dan ziet doet hem z'n eigen pijn en ellende vergeten. Het is «en uiterst luguber, sinister beeld, deze Dit is 't stoomschip Rooseboom - een van de vele schepen die in de tweede wereldoorlog door een Japanse torpedo werd getroffen. Over deze Rooseboom en zijn op varenden gaat bijgaand verhaal. sloep met 80 nauwelijks geklede en staan de mensen, met hun ruggen tegen elkaar geperst. Achterin de boot/zitten drie vrou wen: het blijken mevrouw Nunn te zijn, de echtgenote van een fabrieksdirecteur uit Singapore, de vrouw van de 1ste stuur man en een Chinees meisje. Later zal hij haar naam vernemen: Doris Lim. Ze is jong en mooi. De mannen zijn overwegend Britse sol daten. Voorts een 12-tal Javanen en laska ren. De Javaanse serang (bootsman) draagt een wit baardje. Zo zet de ouverture van het treurspel „Rooseboom" in. de dageraad wordt voor zo ver de omstandigheden dat toelaten or de op zaken gesteld en dat is ook hard no dig. De totale leeftocht in de sloep bestaat precies uit 48 12-ons blikken vlees, twee 7-ponds blikken nassi-goreng, 48 blikjes ge condenseerde melk .en zes met water ge vulde Bols-flessen. En dat is alles. Iedereen is uiterst summier gekleed Gibson alleen in een kort kaki broekje en de tropenzon krijgt al direct alle kansen met zijn moordenaarswerk te beginnen. Het is duidelijk dat hij, de zon, de snel ste en zwaarste slachting zal aanrichten. Brigadier Archie Paris, oudste officier aan boord, wordt commandant en aan vaardt daarmee de verantwoordelijkheid voor de discipline. De kapitein zal de navi gatie voor zover mogelijk regelen. Er wordt ogenblikkelijk begonnen met het vaststellen van de rantsoenen, een kwestie van leven en dood. Ze bestaan uit één le pel met water bij zonsondergang. Voorts uit 1 blik vlees per dag per twaalf man. Er wordt meer geregeld. Iedere niet-ge- wonde man zal 4 uur per etmaal aan de lijnen achter de sloep hangen, omdat er nu eenmaal voor allen geen plaats is. Het is een levensgevaarlijke onderneming, want de haaien hebben de sloep-des-doods in middels ontdekt. De eerste ochtend wordt een van de mannen die buitenboord hangt aangevallen, ondanks het feit dat zij die zich in de sloep bevinden zo hard mogelijk schreeuwen en op het water slaan. De jon ge soldaat gilt en wordt weer aan boord ge hesen. Hij blijkt zwaar gewond door de beet van een haai en sterft kort daarop. Dat is slechts het begin. Wat volgt is een tragedie die haar weer ga niet kent. Er wordt van drijfhout een vlotje geïmproviseerd waarop 20 mannen kunnen staan. Dat wil zeggen tot aan hun borst in het water. Maar ze ontlasten ten minste voor korte tijd de sloep enigszins. De zon vermoordt allereerst de opvaren den met de meest blanke huid en de min ste kleding. Gillen in de nacht... een doffe plons... en verder niets. Het is mevrouw Nunn, die als een tweede Florence Nightingale de stervenden poogt te helpen in hun doodsstrijd. Ze is dé inspi rerende figuur onder de wanhopige, verwil derde, hun verstand verloren hebbende mannen, van wie een deel tot iedere prijs het leven er wil afbrengen. Letterlijk: tot iedere prijs. Het toeval brengt Walter Gibson en het Chinese meisje tot elkaar. Doris Lim is niet bang voor de dood, waarvan ze weet dat hij onontkoombaar is. Ze heeft al te veel achter de rug om hem te vrezen. Ze heeft gewerkt voor de Britse Intelligence Service in Tientsin, Shanghai, Hong Kong en Singapore. Zogenaamd als assistente van een Chine se foto-reporter. Ze is nog erg jong, ziet er aantrekkelijk uit en zegt weinig. Haar don kere huid beschermt haar, evenals dat bij Gibson het geval is, tegen de zon. Eveneens hun beider tropenervaring. 'e dagen gaan voorbij, en iedere dag, iedere nacht, eist zijn tol van de Me dusa-sloep. Sterven wordt een normale zaak. Het betekent meer ruimte in de boot, en de kans langer met de rantsoenen toe te komen. De nachten zijn huivering wekkend en infernaal door de panische angst van hen die lijden aan hallucinaties en nachtmerries, en tenslotte overboord springen. De doden lijken het beste lot verkozen te hebben. Gibson gorgelt met zout water en advi seert de anderen dit ook te doen. Maar de meesten lijden reeds na enkele dagen aan verstandsverbijstering. Ze drinken zeewa ter. Vervolgens hun urine. De sfeer wordt gespannen, geladen. Men gaat elkaar bekijken, en Gibson weet pre cies wat dat kijken betekent. Vechtpartij en volgen, en de eerste, nauwelijks bedek te voorstellen tot kannibalisme worden vernomen. Waarom de lijken der gestor venen eigenlijk overboord zetten? Ze kun nen het leven van de anderen toch verlen gen? De rantsoenen worden verminderd tot 1 lepel water per dag, en tot de helft van het oorspronkelijke rantsoen rijst en vlees. Er ontstaan aanvallen van razernij en vechtpartijen om een vermeend tekort van één druppel water. Het kalmst, het rus tigst blijven de Javanen. De 1ste stuurman sterft. Hij gaat over boord en zegt „hulp te gaan halen". De volgende dag gaat zijn vrouw hem achter na. Ook de kapitein en de laatst overge bleven werktuigkundige gaan die weg. Gib son stelt vast dat alle Nederlanders weg zwemmen. Hijzelf bewaakt het kostbaar ste bezit in de sloep: het laatste water. Hij moet het keer op keer vechtend verde digen. Hij weet dat hij met krankzinnigen vecht. De 7e dag is de laatste fles water leeg. De 8e dag sterft mevrouw Nunn. Ze ver dwijnt in zee, en ontkomt aan hetgeen reeds met de lijken van anderen is gebeurd. Er bevindt zich een vijftal Britten aan boord, van wie Gibson veronderstelt dat het deserteurs zijn geweest. Ze vormen een ploeg, en Gibson krijgt zekerheid dat ze een komplot beramen om er als enige levenden uit te komen. Hij spreekt met Doris Lim en een 12-tal andere mannen Hij wijst hun er op, dat het om die vijf óf om hun gaat. Er vindt dan 'n gevecht in de sloep plaats, waarbij het vijftal overmeesterd wordt en buiten boord gewerkt. De mannen pogen zich nog aan de sloep vast te klemmen, maar hun handen worden weggeslagen. Ze verdrinken. Walter Gibson zal later zelf zeggen: „We waren als dieren. Het ging om hén of ons." L et drama zet zich eindeloos voort. Iedere dag nieuwe zelfmoorden, iedere dag en nacht regelmatig doffe plon zen in zee. Men kijkt niet eens meer naar hen die er een eind aan maken. Eenmaal besluit ook Walter Gibson daar toe. Samén met een jonge Brit springt hij hand-in-hand overboord, maar als hij weg- Boon, de Iste stuurman en enkele werktuigkundigen. Voorts drie vrouwen waaronder een Chinees meisje en 12 laska ren en Javanen. Een week later, de 8ste maart blijkt er nog een 50-tal in leven te zijn. Nóg 20 dagen later 5: een Britse sergeant, het Chinese meisje en drie Javanen. Die bereiken, meer dood dan levend, het eiland Sipora, dicht bij Padang, na 500 mijl in oos telijke richting te hebben afgelegd. Het Chinese meisje wordt door de Japanners vermoord. De laatste, enige overlevende is de Britse ser geant Walter Gibson, de man die het verhaal later zal navertellen. Een verschrikkelijk verhaal. Een der af schuwelijkste zo niet het afschu welijkste zee-drama's die zich in Wereldoorlog II hebben afgespeeld. Een verhaal van angst en paniek, dapperheid en zelfverloochening, van moord, doodslag en kannibalis me. De menselijke fantasie schiet te kort om ook maar een fractie van de ontstellende werkelijkheid van het treurspel van het ss „Rooseboom" weer te geven. zinkt ls daar plotseling toch weer die on verklaarbare geheimzinnige wil om te blij ven leven. Hij laat de ander los en klimt weer in de sloep. Er komt een dag dat het regent. En er komt een dag dat zich meeuwen op de hoofden der laatste overlevenden zetten. Ze zijn zo tam, dat ze zich rustig laten grijpen. Zeven vogels, levend voedsel. Ér komt een nacht, dat Doris Lim zo zwak is, dat sergeant Gibson haar in zijn armen neemt. Ze kijkt hem met doffe ogen aan en zegt alleen: „Please let me die in peace", laat me rustig sterven. Er komt een dag, dat de drie overgeble ven Javanen de op Gibson na laatste Brit, een kanonnier, aanvallen en vermoorden. Er vindt een macaber en niet weer te geven geval van kannibalisme plaats. Mag men het ze kwalijk nemen? Ze wa ren volgens getuige Gibson krankzinnig. Er zijn er, na de moord op de kanonnier, nog vijf over: drie Javanen, Doris Lim en Walter Gibson. Een Japanse patrouille vindt hen na en kele weken op het eiland en brengt z« naar Padang. Ze worden vier dagen aan een verhoor onderworpen en gemarteld. Gibson ziet haar, Doris Lim, nog eenmaal. Daarna wordt ze wegens spionage doodge schoten. Ze zal de dood moedig onder ogen hebben gezien. Ze was zeer vertrouwd met hem. Walter Gibson blijft nog geruime tijd krijgsgevangene en wordt in juni '44 met 743 andere Britten en Hollanders met een konvooi van acht schepen, waarvan er vijf vernietigd worden, naar Thailand getrans porteerd. Een ervan is het schip waarop Gibson zich bevindt. Op een niet getroffen tanker, behorende tot dat konvooi, komt hij in Singapore aan, waar hij in '45 be vrijd wordt. Er 'e 26ste dag na het wegzinken van de ..Rooseboom" horen ze een nieuw geluid. Het lijkt op branding en ze hebben zich niet vergist. Ze bevinden zich dicht onder de wal van een eiland, dat later Si pora. niet ver van Padang (de laatste vertrekhaven!) blijkt te zijn. Eveneens zal later blijken dat de sloep in die 26 da gen 500 mijl in oostelijke richting heeft gedreven. Dat is, 15 mijl per dag. Wat dan volgt is een verhaal apart. Een Javaan verdrinkt, bij het verlaten van de sloep in de branding. De beide anderen verdwijnen en laten zich niet meer zien. Gibson en Doris Lim slapen, na wat wa ter gevonden te hebben, op het strand, waar ze 's nachts verjaagd worden door legioenen gigantische krabben die hen overvallen. De dag daarop proberen ze door de wildernis heen te breken, maar naakt als ze zijn worden ze door horden wespen en vliegen weer naar het strand teruggedreven. In die dagen neemt Doris Lim het ini tiatief van sergeant Gibson over. Ze worden gevonden door Maleiers die hun het eerste voedsel rijst, vis en klap pers geven. Gibson houdt vol dat ze er het leven zullen afbrengen, maar Doris Lim zegt dat dit alleen maar voor hém geldt. Niet voor haar. Ze weet zeker dat ze spoedig zal sterven. jt komt een dag voor sergeant Walter Gibson dat hij thuiskomt, in Pais ley, Schotland. Bij zijn vrouw en kinderen. Als enige die het allemaal overleefde. De enige, waarvan de bijbel zegt dat hij al leen terugkwam om het de anderen te kun nen vertellen. De man die de hel overwon, en van wie voor de rest van zijn leven verwacht wordt dat hij de waarschijnlijk verschrikkelijkste, meest dramatische „escape-story" uit de laatste wereldoorlog zal vertellen. Natuur lijk kan hij dat niet. Er zijn verhalen die nooit verteld kunnen worden, omdat de méns niét over de woorden en nog min der over de beelden beschikt om be paalde gebeurtenissen weer te geven. Het treurspel van de „Rooseboom" is er een van. Men kan zich nauwelijks voor stellen hoe zo'n man verder leeft, in een rustig, vredig stadje als Paisley. Levend onder en tussen gewone mensen, die in ver gelijking met hem niets beleefd hebben. Levend als woninginspecteur in Paisley! Als 'n gewoon mens, nagekeken als „the man who survived", de man die het overleefde. Hij moet nu een vijftiger zijn. Ik zou wel eens willen weten hoe ex-sergeant Wal ter Gibson van het 2e batiljon van de Argyll and Sutherland Highlanders het zijn vrouw, zijn dochter Ree en z'n zoon Co lin Roy heeft verteld. Of moet men schrij ven: wat hij ze niet verteld heeft? Het zou me niet verwonderen, als hij de gelukkigste én eenzaamste man van heel Paisley is. ZATERDAG 15 FEBRUARI 1969 In bygaand artikel geeft drs. Seys van het Rijksbureau voor Oorlogsdocumentatie een schets van Simon Wiesenthal. Simon Wiesenthal is in menig opzicht één van die miljoenen uit de eerste helft van de twintigste eeuw, die niet alleen het oorlogsgeweld hebben gehoord en gezien, maar ook de politieke, sociale en rassen discriminatie aan den lijve gevoeld. Hij heeft de concentratiekampen van binnen uit beleefd, op de vlucht de angst als met gezel gekend, tweemaal de dood als laat ste uitkomst willen aanvaarden. En toch, Simon Wiesenthal is een harte lijke en milde man gebleven; hij is ernstig als de zaak er toe dwingt, maar luchtig en opgewekt in de uren, dat het werk rust. Hij is een geboren verteller, kent honder den anekdoten, waarin de vrolijke pointe slechts zelden ontbreekt: hij weet de ge neugten van een goede tafel te waarderen. In het gezin van de vriend en medestan der is hij een geziene gast, hij beweegt zich ongedwongen deze man: zwaarlij vig, 1 meter 80 lang. Simon Wiesenthal heeft al op jeugdige leef tijd de betrekkelijkheid der dingen leren kennen; ook de broze basis van het men selijk bestaan. Hij werd geboren in 1908, in het Oostenrijkse stadje Buczacz. In 1915, tijdens de Eerste Wereldoorlog, werd het stadje door de Russen veroverd- de fami lie vlucht naar Wenen. Zijn vadei. opge roepen in militaire dienst, was inmiddels al gesneuveld. Als later de Russen terug trekken, keert men weer naar Buczacz te rug. Maar in 1920, na de Russische Revo lutie, wordt de geboortestad opnieuw door de Russen bezet. Enige maanden later wordt het door de Polen veroverd. In Oost- Europa en de Balkan zien de grenzen er nu heel anders uit dan in augustus 1914 toen de legers zich in beweging zetten. Al in zijn jeugdjaren leerde de jonge man hoe deze lijnen, getrokken door mensen, ver schuiven door de kracht van het geweld. In september 1939 zou hij dit nogmaals be leven. Hij was inmiddels getrouwd en woonde in Lemberg. Duitsers rukten van uit het Westen Polen binnen, de Russen, volgens afspraak met de nazi's, vanuit het Oosten en bezetten de stad. Zijn tweede va der, een eigenaar van een steenbakkerij, vond in een Sovjet-gevangenis de dood. Ruim IV2 jaar later, in juni 1941, werden de grenzen weer verlegd. Lemberg werd Duits gebied en het lijden werd nog gro ter. W/iesenthal is opgegroeid in een deel van Europa, dat maatschappelijke ze kerheden niet of nauwelijks heeft gekend, en voorzover zij aanwezig waren profiteer de hiervan een zeer kleine bevoorrechte groep. Heftige klassenbotsingen waren aan de orde van de dag, de strijd voor de on afhankelijkheid der onderdrukte nationale minderheden werd door velen gevoerd. De Joden één der minderheden, zeker niet altijd de grootste minderheid gingen ge bukt onder de onbarmhartige onderdruk king en vervolging en voelden zich verne derd door de discriminatie waaraan zij wa ren blootgesteld. Simon Wiesenthal ervoer het reeds als jong gymnasiast on later tij dens zijn loopbaan als gediplomeerd archi tect. De Jood uit die dagen en ook vaak daarna werd wel getekend als een schichtige figuur, die zich angstig voortbe weegt, de\ handen beschermend houdt bo ven het hoofd om de slagen op te vangen. Geheel in overeenstemming met de werke lijkheid is dit beeld echter niet; het geldt ook niet algemeen voor Oost-Europa. Er was, ondanks alle onzekerheid, beklem ming, verdriet en angst voor morgen, een verfijnde, Joodse cultuur. Er waren er die rust en harmonie vonden in het geloof en de beslotenheid in het volk, waartoe zij zich rekenden. Andere Joden onder hen, arbeiders en intellectuelen, zochten hun heil uitsluitend in het socialism-* en voch ten met niet-Joden gezamenlijk in de ille galiteit. Maar er waren er ook die streden voor politieke, nationale en maatschappe lijke gelijkgerechtigdheid der Joden en streefden naar culturele autonomie. De fi guur van de bange getto-Jood werd maar al te graag door de anti-semieten gepous seerd. In hun propaganda past niet het beeld van de strijdende, zelfbewuste Jood. I>eeds voor de oorlog bestreed Simon Wiesenthal deze zwarte reactie, zij het met geringe middelen. Zijn wapen was de karikatuur, de spot, de hoon. Ge heel alleen bijvoorbeeld gaf hij een sati- risch-politiek blad uit. De toentertijd, door Hitier aan elke Duitser beloofde volkswa gen, tekende hij als een gevangenis-auto. Nu, bijna dertig jaar later, zou hij zelf van zijn prenten zeggen: „Ik was misschien niet zo'n goede tekenaar voor de goede ideeën die ik had." Is Simon Wiesenthal een gelovige Jood, orthodox of liberaal? Hij zelf zegt, na de dood van zijn eerste vader, door zijn groot moeder te zijn opgevoed, die in de wereld leefde van de honderden verhalen der wij ze rabbi's. Zij leerde hem, dat niet gods dienst, maar humaniteit voorop diende te staan. Zijn geloof was altijd van bewust- ethische aard, niet dat van het mechani sche gebed en zeker niet als dit gesteld is in de taal waarin men niet als kind heeft leren voelen, denken en willen. „Der Mensch braucht keinen Vermittler zu Gott", zo zegt hij nu. Jodendom, „Judentuin", is een lotsgemeenschap, waaruit, zo is zijn stellige overtuiging, men niet zonder scha de kan uittreden. Godsdienst en lotsge meenschap zijn niet onverbrekelijk met el kaar verbonden. Hij is het niet eens met hen die een dergelijk standpunt innemen. Wat is belangrijker, zo vraagt hij zich af: „Het geloof", of „Het lot dat ons aaneen- smeedt"? Op deze problematiek luidt zijn antwoord als volgt: De Jood, zo zegt hij, draagt de onzichtbare graven zijner voor vaderen met zich mee, maar hij zelf is de levende grafsteen van de familie. En dat gevoel kan hij uiteindelijk niet verdrin gen. Op de grafstenen mogen de namen van de doden bedekt zijn door het stof der jaren, eens komt een dag dat de striemen de regen de letters weer te voorschijn brengt. Het lot van onze voorvaderen zakt in onze herinnering weg, maar komt door de vervolging weer te voorschijn. De Jood, aldus Wiesenthal, mag zijn lotsverbonden heid met de anderen soms vergeten, het harde bestaan brengt hem tot de werke lijkheid terug. tFieruit trekt Simon Wiesenthal de con- clusie, dat Joden nooit en te nimmer met hun vijanden mogen collaboreren en dat zij die dit wel hebben gedaan uit welke overweging dit ook is geschied hiervoor ter verantwoording moeten wor den geroepen. Hij weet, dat hij zich daar door niet altijd even geliefd heeft ge maakt; men verwijt hem, dat op deze wij ze dekloden, volkomen onschuldig, in dis krediet worden gebracht, terwijl het juist de onderdrukkers en moordenaars zijn ge weest, die de vervolgden in deze benarde, vertwijfelde positie hebben geprest. Maar Simon Wiesenthal antwoordt hierop, dat het probleem van de collaboratie, en juist deze afgeperste collaboratie niet verzwe gen mag worden. Er staat een te groot be lang op het spel, nl. het lot van mensen, die zo leert de geschiedenis, altijd het doel wit van de vervolging zijn geweest. De geestkracht van deze mensen mag niet gespleten worden, omdat juist de zuiver heid van het geweten de grondslag vormt voor de weerstand van de lotsgemeen schap. Hier staan dus twee opvattingen te genover elkaar die, zo zegt Simon Wiesen thal, in principe onverenigbaar zijn zolang de vervolging plaats vindt of plaats vinden kan. Tntussen, als Simon Wiesenthal over vervolging spreekt, denkt hij niet aan Joden alleen. Hij heef er zich altijd tegen verzet om alleen van de moord op de Jo den te spreken. Er zijn èlf miljoen men sen die het slachtoffer geworden zijn van de nazi-misdaden. Misschien, het zij ten overvloede ge zegd: Simon Wiesenthal onderscheidt en dit in overeenstemming met de betreffen de voor, tijdens en na de Tweede Wereld oorlog gesloten verdragen tussen oor logsmisdaden en nazimisdaden. Onder oor logsmisdaden in engere zin worden dan o.m. verstaan aanvallen of bombardemen ten op niet verdedigde steden of dorpen, mishandelingen, het doden van gijzelaars en plunderingen. In het algemeen gezegd: het gaat hier om handelingen in strijd met de zgn. oorlogswetten of oorlogsgebruiken, zoals ook reeds voor de Eerste Wereldoor log is vastgesteld. Bij nazimisdaden of preciezer gezegd bij misdaden tegen de mensheid gaat het om moord, vernieti- tiging, in slavernij brengeft, deportatie .en vervolging wegens politiek, ras of gods dienst. Vanuit bepaalde aspecten gezien is een nauwe samenhang tussen oorlogsmis daden in engere zin en misdaden tegen de mensheid zeker te construeren. En er zijn Duitse soldaten geweest, militairen, hoog en laag in rang, die beidé tegelijk hebben gepleegd. Maar dit is thans niet het onder werp waarmee wij ons bezig houden. Het werk van ir. Wiesenthal is in hoofdzaak gericht tegen hen die de misdaden tegen de mensheid hebben gepleegd; dus o.m. tegen hen, die verantwoordelijk zijn voor wat in de concentratiekampen is gebeurd, tegen hen, die per telexbericht opdracht gaven tot en medeplichtig waren aan het bijeendrijven, deporteren en vernietigen van Joden, zigeuners, Polen, of andere mensen, door de nazi's wel „Untermen- scheri" genoemd. Zij, die deze daden heb ben gepleegd, wel of niet militair, wisten heel precies, dat zij dingen deden die zij niet mochten doen: zij wisten heel nauw keurig, dat zij misdaden begingen. Zij heb ben dan ook altijd geprobeerd hun hande lingen te verzwijgen, ook tijdens de oor log, en getracht de sporen van hun daden uit te wissen. In tegenstelling tot de commune misda diger, de gangster, die om een of andere reden een moord pleegt, was het optreden van de nazi-misdadigers gericht tegen de mensen als mensen. Het is tegen deze vre selijke barbarij waartegen Simon Wiesen thal in opstand komt. Wanneer zien de mensen nu eens eindelijk in, dat niet één maatschappelijk probleem door moord tot oplossing kan worden gebracht? Als men er niet in slaagt, dit beginsel te ver wezenlijken, dan kan elk moment elk ander volk, elke groep, elke andere groep dan Joden, zigeuners of wie „toevallig" dan ook, het slachtoffer van de genocide worden. Daarom roept Simon Wiesenthal op, de wetten zodanig te veranderen, dat een ieder weet, welke straf hem te wach ten staat als hij misdrijven tegen de mens heid begaat of hieraan medeplichtig is. "jlfaar inmiddels dienen de moordenaars 1 voor de rechter te worden gebracht en geen kans te krijgen voordeel te trek ken uit het feit, dat de door hen gepleeg de misdaden kunnen zijn verjaard als zij zich inmiddels voldoende tijd hebben weten schuil te. houden. Vandaar de actie van Si mon Wiesenthal de verjaring van genoem de misdaden op te schorten. Hij heeft tien tallen mensen, van velerlei beroep en na tionaliteit hiervoor gemobiliseerd, hun pleidooien tegen de verjaring gebundeld, en aan de Duitse en Oostenrijkse autori teiten onder de aandacht gebracht. Hij heeft met deze actie ten dele reeds suc ces. Het was één der stappen die hij móest onderriemen om het werk voortgang te doen vinden zodat de voorwaarden in tact bleven om het grote doel te verwe zenlijken. Wij zeiden reeds: dat als ir. Wiesenthal spreekt over de vervolging van nazi-mis daden, hij dan niet alleen aan de moord op de Joden denkt. Wel kan en moet deze catastrofe een voorbeeld, een blijvende waarschuwing voor alle anderen zijn, op dat men goed wete, dat genocide niet al leen moord op mensen betekent, maar ook wonden achterlaat, gewetenswroeging wekt bij hen die dit lijdzaam, zonder ver zet hebben aanschouwd, omdat het ook al le zelfrespect vernietigt. Volkerenmoord doodt meer dan mensen die gedoemd zijn te sterven. Door deze wetenschap heeft het werk van Simon Wiesenthal een veel diepere betekenis gekregen. Hier is een man aan het werk die niet alleen de Jo den, maar alle mensen de zuiverheid van het geweten als voorbeeld stelt. "leerleden jaar is Simon Wiesenthal erin geslaagd de commandant van de ver nietigingskampen Sobibor en Treblinka op te sporen en door de justitie te laten ar resteren. Dergelijke zaken hebben sterk de aandacht, krijgen grote koppen in de krant: het is nieuws. Maar in wezen ver telt deze man een oude waarheid. En zij luidt: Trekt nauw de scheidslijn tussen u en hen die moorden. Veroordeelt hun da den in het openbaar. Zwijgt er niet over, want hij die zwijgt loopt gevaar het merk teken te dragen van hen die medeplichtig zijn. En als de moordenaars hierin slagen, dan is hun opzet gelukt. Dit is de waar schuwende stem. Het is de stem van hem, die de doden nog eenmaal wil laten spre ken om de levenden aan hun plichten U herinneren.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 9