Sterven betekende eerst ruimte voor de anderen,
daarna betekende het voedsel voor de anderen,
totdat er geen anderen meer waren
B
ZIEZO
Verteller van een oude waarheid
De
Dt
He
I^e 1ste maart 1942, even voor
middernacht. De „Rooseboom" boort ach
door de maanovergoten Indische Oceaan,
een spoor van dof-zilver kielzog achter zich
latend. De donkere tropenhemel is bezaaid
met sterren. De zee fosforesceert. Een zee,
pasklaar voor een lyrisch-romantische be
schrijving.
Desondanks is de sfeer aan boord van de
overbevolkte „Rooseboom" verre van ro
mantisch. In het benedenschip is nauwe
lijks plaats voor de vele honderden extra
passagiers, en op het dek liggen ze op ma
trassen en dekens als sardines in een blik
naast elkaar. Het enige opwekkende is, dat
die avond door gezagvoerder Boon bekend
is gemaakt, dat men die nacht rustig kan
slapen. Men is nu zover in zee, dat het
gevaar van vijandelijke vliegtuigen en duik
boten praktisch voorbij is. Binnen enkele
dagen zal de „Rooseboom" veilig in Co
lombo arriveren.
Men heeft er een glas op gedronken. Het
ergste is dus achter de rug.
Ook voor sergeant Walter Gibson van het
2e bataljon Argyll and Sutherland Highland-
ers, die er jaren van strijd in India, Chi-
na en Maiakka heeft opzitten. Hij is keer
op keer door het oog van de naald gegaan
en beseft dat hij wel onder een bij uitstek
gunstig gesternte geboren moet zijn. Ook
ditmaal is hij weer ontsnapt, hoewel het v;
een „narrow escape" was. &v
Hij ligt aan dek. Slaapt hij, droomt hij?
Misschien het laatste. Hij wil eindelijk wel
weer eens z'n vrouw in Paisley, Schotland,
terugzien, en Ree, z'n dochter, en Colin
Roy, z'n zoon. Hij zal ze veel te vertellen
hebben, want hij is jaren weggeweest.
•.y.yf&y.y.y.y.y.y.-.^yy
Da 27ste februari 1942 vertrok het
ss „Rooseboom" van de toenmalige
K.P.M. onder kapitein Boon van Pa
dang, Sumatra, waar het kolen had
gebunkerd, naar Colombo op Cey
lon. Aan boord bevonden zich behal
ve de vaste bemanning 500 (of 540)
overwegend Britse militairen die in
Singapore aan boord waren geko
men. Ze waren na de strijd tegen de
Japanners op Maiakka de dans ont
sprongen.
De fste maart, toen het schip
dat niet in konvooi voer, niet bewa
pend was en geen radio bezat on
geveer halverwege Padang en Co
lombo was, en men zich reeds veilig
waande voor Japanse vliegtuigen en
onderzeeboten, werd het te circa
23.50 op ongeveer 92° Oost en
I °30' Noord door een door de Ja
panse onderzeeboot 1-59 gelanceer
de torpedo aan bakboord getroffen.
De bakboordsloepen werden ver
nield en slechts één der stuurboord
sloepen kwam, beschadigd, te water.
De andere stuurboordsloep ging tij
dens het strijken verloren. Er werden
ook een paar vlotten in zee'gewor-
jet schip zelf verdween binnen
minuten in de diepte,
ie overgebleven sloep, plaats-
I aan 28 man, bevatte 83
voorts bevonden zich nog
levenden op de vlotten. Tot
levenden behoorden kapitein
A,:
Ules is nu voorbij. Nu ja al
les? Eerst moet Colombo nog komen en
dan
Dan treft de torpedo van de Japanse on
derzeese sluipmoordenaar 1-59 het schip.
Sergeant Walter Gibson droomt noch
slaapt meer. Hij wordt als een projectiel,
als een steen uit een katapult, weggeschoten
en komt in zee terecht. Het is allemaal
zo onverwachts en snel gebeurd, dat hij
pas tot zichzelf komt als hij opduikt uit het
lauwe water van de oceaan. Hij voelt over
al pijn, maar let daar nauwelijks op. Het
gaat er nu alleen om in leven te blijven.
Dat kan, als hij maar blijft zwemmen.
Sergeant Gibson zwemt voor zijn leven.
Dichtbij ziet hij het schip dat hem naar.
de vrijheid had moeten brengen wegzinken.
Hij ziet meer: kantelende vlotten en stuk
geslagen reddingboten. En mensen, die gil
lend verdwijnen in het glanzende, zilverige
water.
Hij zwemt rond, in de hoop iets te vin
den waaraan hij zich kan vastklampen. Hij
vindt het: een stuk wrakhout, waaraan zich
al een andere man, ook een Brit, vast
klemt. Walter Gibson vraagt hem of hij
het ook mag vasthouden. Het mag.
De ander spreekt heel zacht, maar dat
lijkt alleen maar zo. Eén van Gibson's oor
vliezen is namelijk door de explosie gebars
ten. Hij heeft trouwens meer letsel opge
lopen: een gebroken sleutelbeen en een
diepe scherfwond aan een van z'n benen.
Hij telt het niet. Hij leeft tenslotte! Hij be
grijpt dat de meesten verreweg de
meesten op dat ogenblik al niet meer in
leven zijn.
Na enige tijd zien beide mannen een red
dingboot uit het donker opdoemen. Het is
een boot van 28 voet lengte, een grootste
breedte van 8 voet, en bestemd om in ge
val van nood 28 personen te kunnen opne
men. Gibson telt er 80 in, die er niet in
zitten of liggen maar staan. Hij ziet er
nog veel meer: 50 anderen, die met lijnen
aan de sloep hangen en zich zo mee laten
trekken. Een luguber schouwspel, zoiets als
een reële nachtmerrie. Een beeld dat her
inneringen bij hem oproept aan het Vlot
van Medusa.
De twee mannen zwemmen naar de boot,
die zo laag op het water ligt, dat de zee
er in- en uitspoelt. Dat is geen wonder. Ze
is lek, en zoals gezegd, niet bestemd voor
80 maar voor 28 opvarenden.
Walter Gibson wordt aan boord gehesen,
en het tafereel dat hij dan ziet doet hem
z'n eigen pijn en ellende vergeten. Het is
«en uiterst luguber, sinister beeld, deze
Dit is 't stoomschip Rooseboom
- een van de vele schepen die in
de tweede wereldoorlog door een
Japanse torpedo werd getroffen.
Over deze Rooseboom en zijn op
varenden gaat bijgaand verhaal.
sloep met 80 nauwelijks geklede en staan
de mensen, met hun ruggen tegen elkaar
geperst. Achterin de boot/zitten drie vrou
wen: het blijken mevrouw Nunn te zijn,
de echtgenote van een fabrieksdirecteur
uit Singapore, de vrouw van de 1ste stuur
man en een Chinees meisje. Later zal hij
haar naam vernemen: Doris Lim. Ze is
jong en mooi.
De mannen zijn overwegend Britse sol
daten. Voorts een 12-tal Javanen en laska
ren. De Javaanse serang (bootsman) draagt
een wit baardje. Zo zet de ouverture van
het treurspel „Rooseboom" in.
de dageraad wordt voor zo
ver de omstandigheden dat toelaten or
de op zaken gesteld en dat is ook hard no
dig. De totale leeftocht in de sloep bestaat
precies uit 48 12-ons blikken vlees, twee
7-ponds blikken nassi-goreng, 48 blikjes ge
condenseerde melk .en zes met water ge
vulde Bols-flessen. En dat is alles.
Iedereen is uiterst summier gekleed
Gibson alleen in een kort kaki broekje
en de tropenzon krijgt al direct alle kansen
met zijn moordenaarswerk te beginnen.
Het is duidelijk dat hij, de zon, de snel
ste en zwaarste slachting zal aanrichten.
Brigadier Archie Paris, oudste officier
aan boord, wordt commandant en aan
vaardt daarmee de verantwoordelijkheid
voor de discipline. De kapitein zal de navi
gatie voor zover mogelijk regelen.
Er wordt ogenblikkelijk begonnen met het
vaststellen van de rantsoenen, een kwestie
van leven en dood. Ze bestaan uit één le
pel met water bij zonsondergang. Voorts
uit 1 blik vlees per dag per twaalf man.
Er wordt meer geregeld. Iedere niet-ge-
wonde man zal 4 uur per etmaal aan de
lijnen achter de sloep hangen, omdat er
nu eenmaal voor allen geen plaats is. Het
is een levensgevaarlijke onderneming, want
de haaien hebben de sloep-des-doods in
middels ontdekt. De eerste ochtend wordt
een van de mannen die buitenboord hangt
aangevallen, ondanks het feit dat zij die
zich in de sloep bevinden zo hard mogelijk
schreeuwen en op het water slaan. De jon
ge soldaat gilt en wordt weer aan boord ge
hesen. Hij blijkt zwaar gewond door de
beet van een haai en sterft kort daarop.
Dat is slechts het begin.
Wat volgt is een tragedie die haar weer
ga niet kent. Er wordt van drijfhout een
vlotje geïmproviseerd waarop 20 mannen
kunnen staan. Dat wil zeggen tot aan hun
borst in het water. Maar ze ontlasten ten
minste voor korte tijd de sloep enigszins.
De zon vermoordt allereerst de opvaren
den met de meest blanke huid en de min
ste kleding. Gillen in de nacht... een doffe
plons... en verder niets.
Het is mevrouw Nunn, die als een tweede
Florence Nightingale de stervenden poogt te
helpen in hun doodsstrijd. Ze is dé inspi
rerende figuur onder de wanhopige, verwil
derde, hun verstand verloren hebbende
mannen, van wie een deel tot iedere prijs
het leven er wil afbrengen. Letterlijk: tot
iedere prijs.
Het toeval brengt Walter Gibson en het
Chinese meisje tot elkaar. Doris Lim is
niet bang voor de dood, waarvan ze weet
dat hij onontkoombaar is. Ze heeft al te
veel achter de rug om hem te vrezen. Ze
heeft gewerkt voor de Britse Intelligence
Service in Tientsin, Shanghai, Hong Kong
en Singapore.
Zogenaamd als assistente van een Chine
se foto-reporter. Ze is nog erg jong, ziet er
aantrekkelijk uit en zegt weinig. Haar don
kere huid beschermt haar, evenals dat bij
Gibson het geval is, tegen de zon. Eveneens
hun beider tropenervaring.
'e dagen gaan voorbij, en iedere
dag, iedere nacht, eist zijn tol van de Me
dusa-sloep. Sterven wordt een normale
zaak. Het betekent meer ruimte in de
boot, en de kans langer met de rantsoenen
toe te komen. De nachten zijn huivering
wekkend en infernaal door de panische
angst van hen die lijden aan hallucinaties
en nachtmerries, en tenslotte overboord
springen. De doden lijken het beste lot
verkozen te hebben.
Gibson gorgelt met zout water en advi
seert de anderen dit ook te doen. Maar de
meesten lijden reeds na enkele dagen aan
verstandsverbijstering. Ze drinken zeewa
ter. Vervolgens hun urine.
De sfeer wordt gespannen, geladen. Men
gaat elkaar bekijken, en Gibson weet pre
cies wat dat kijken betekent. Vechtpartij
en volgen, en de eerste, nauwelijks bedek
te voorstellen tot kannibalisme worden
vernomen. Waarom de lijken der gestor
venen eigenlijk overboord zetten? Ze kun
nen het leven van de anderen toch verlen
gen?
De rantsoenen worden verminderd tot 1
lepel water per dag, en tot de helft van
het oorspronkelijke rantsoen rijst en vlees.
Er ontstaan aanvallen van razernij en
vechtpartijen om een vermeend tekort van
één druppel water. Het kalmst, het rus
tigst blijven de Javanen.
De 1ste stuurman sterft. Hij gaat over
boord en zegt „hulp te gaan halen". De
volgende dag gaat zijn vrouw hem achter
na. Ook de kapitein en de laatst overge
bleven werktuigkundige gaan die weg. Gib
son stelt vast dat alle Nederlanders weg
zwemmen. Hijzelf bewaakt het kostbaar
ste bezit in de sloep: het laatste water.
Hij moet het keer op keer vechtend verde
digen. Hij weet dat hij met krankzinnigen
vecht.
De 7e dag is de laatste fles water leeg.
De 8e dag sterft mevrouw Nunn. Ze ver
dwijnt in zee, en ontkomt aan hetgeen
reeds met de lijken van anderen is gebeurd.
Er bevindt zich een vijftal Britten aan
boord, van wie Gibson veronderstelt dat
het deserteurs zijn geweest. Ze vormen
een ploeg, en Gibson krijgt zekerheid dat
ze een komplot beramen om er als enige
levenden uit te komen. Hij spreekt met
Doris Lim en een 12-tal andere mannen
Hij wijst hun er op, dat het om die vijf óf
om hun gaat.
Er vindt dan 'n gevecht in de sloep plaats,
waarbij het vijftal overmeesterd wordt en
buiten boord gewerkt. De mannen pogen
zich nog aan de sloep vast te klemmen,
maar hun handen worden weggeslagen. Ze
verdrinken. Walter Gibson zal later zelf
zeggen: „We waren als dieren. Het ging
om hén of ons."
L et drama zet zich eindeloos
voort. Iedere dag nieuwe zelfmoorden,
iedere dag en nacht regelmatig doffe plon
zen in zee. Men kijkt niet eens meer naar
hen die er een eind aan maken.
Eenmaal besluit ook Walter Gibson daar
toe. Samén met een jonge Brit springt hij
hand-in-hand overboord, maar als hij weg-
Boon, de Iste stuurman en enkele
werktuigkundigen.
Voorts drie vrouwen waaronder
een Chinees meisje en 12 laska
ren en Javanen.
Een week later, de 8ste maart
blijkt er nog een 50-tal in leven te
zijn. Nóg 20 dagen later 5: een
Britse sergeant, het Chinese meisje
en drie Javanen. Die bereiken, meer
dood dan levend, het eiland Sipora,
dicht bij Padang, na 500 mijl in oos
telijke richting te hebben afgelegd.
Het Chinese meisje wordt door de
Japanners vermoord. De laatste,
enige overlevende is de Britse ser
geant Walter Gibson, de man die
het verhaal later zal navertellen. Een
verschrikkelijk verhaal. Een der af
schuwelijkste zo niet het afschu
welijkste zee-drama's die zich in
Wereldoorlog II hebben afgespeeld.
Een verhaal van angst en paniek,
dapperheid en zelfverloochening,
van moord, doodslag en kannibalis
me.
De menselijke fantasie schiet te
kort om ook maar een fractie van de
ontstellende werkelijkheid van het
treurspel van het ss „Rooseboom"
weer te geven.
zinkt ls daar plotseling toch weer die on
verklaarbare geheimzinnige wil om te blij
ven leven. Hij laat de ander los en klimt
weer in de sloep.
Er komt een dag dat het regent. En er
komt een dag dat zich meeuwen op de
hoofden der laatste overlevenden zetten.
Ze zijn zo tam, dat ze zich rustig laten
grijpen. Zeven vogels, levend voedsel.
Ér komt een nacht, dat Doris Lim zo
zwak is, dat sergeant Gibson haar in zijn
armen neemt. Ze kijkt hem met doffe ogen
aan en zegt alleen: „Please let me die in
peace", laat me rustig sterven.
Er komt een dag, dat de drie overgeble
ven Javanen de op Gibson na laatste Brit,
een kanonnier, aanvallen en vermoorden.
Er vindt een macaber en niet weer te
geven geval van kannibalisme plaats.
Mag men het ze kwalijk nemen? Ze wa
ren volgens getuige Gibson krankzinnig.
Er zijn er, na de moord op de kanonnier,
nog vijf over: drie Javanen, Doris Lim en
Walter Gibson.
Een Japanse patrouille vindt hen na en
kele weken op het eiland en brengt z«
naar Padang. Ze worden vier dagen aan
een verhoor onderworpen en gemarteld.
Gibson ziet haar, Doris Lim, nog eenmaal.
Daarna wordt ze wegens spionage doodge
schoten. Ze zal de dood moedig onder ogen
hebben gezien. Ze was zeer vertrouwd
met hem.
Walter Gibson blijft nog geruime tijd
krijgsgevangene en wordt in juni '44 met
743 andere Britten en Hollanders met een
konvooi van acht schepen, waarvan er vijf
vernietigd worden, naar Thailand getrans
porteerd. Een ervan is het schip waarop
Gibson zich bevindt. Op een niet getroffen
tanker, behorende tot dat konvooi, komt
hij in Singapore aan, waar hij in '45 be
vrijd wordt.
Er
'e 26ste dag na het wegzinken
van de ..Rooseboom" horen ze een nieuw
geluid. Het lijkt op branding en ze hebben
zich niet vergist. Ze bevinden zich dicht
onder de wal van een eiland, dat later Si
pora. niet ver van Padang (de laatste
vertrekhaven!) blijkt te zijn. Eveneens
zal later blijken dat de sloep in die 26 da
gen 500 mijl in oostelijke richting heeft
gedreven. Dat is, 15 mijl per dag.
Wat dan volgt is een verhaal apart. Een
Javaan verdrinkt, bij het verlaten van de
sloep in de branding. De beide anderen
verdwijnen en laten zich niet meer zien.
Gibson en Doris Lim slapen, na wat wa
ter gevonden te hebben, op het strand,
waar ze 's nachts verjaagd worden door
legioenen gigantische krabben die hen
overvallen. De dag daarop proberen ze
door de wildernis heen te breken, maar
naakt als ze zijn worden ze door horden
wespen en vliegen weer naar het strand
teruggedreven.
In die dagen neemt Doris Lim het ini
tiatief van sergeant Gibson over.
Ze worden gevonden door Maleiers die
hun het eerste voedsel rijst, vis en klap
pers geven. Gibson houdt vol dat ze er
het leven zullen afbrengen, maar Doris
Lim zegt dat dit alleen maar voor hém
geldt. Niet voor haar. Ze weet zeker dat
ze spoedig zal sterven.
jt komt een dag voor sergeant
Walter Gibson dat hij thuiskomt, in Pais
ley, Schotland. Bij zijn vrouw en kinderen.
Als enige die het allemaal overleefde. De
enige, waarvan de bijbel zegt dat hij al
leen terugkwam om het de anderen te kun
nen vertellen.
De man die de hel overwon, en van wie
voor de rest van zijn leven verwacht wordt
dat hij de waarschijnlijk verschrikkelijkste,
meest dramatische „escape-story" uit de
laatste wereldoorlog zal vertellen. Natuur
lijk kan hij dat niet. Er zijn verhalen die
nooit verteld kunnen worden, omdat de
méns niét over de woorden en nog min
der over de beelden beschikt om be
paalde gebeurtenissen weer te geven.
Het treurspel van de „Rooseboom" is er
een van. Men kan zich nauwelijks voor
stellen hoe zo'n man verder leeft, in een
rustig, vredig stadje als Paisley. Levend
onder en tussen gewone mensen, die in ver
gelijking met hem niets beleefd hebben.
Levend als woninginspecteur in Paisley! Als
'n gewoon mens, nagekeken als „the man
who survived", de man die het overleefde.
Hij moet nu een vijftiger zijn. Ik zou
wel eens willen weten hoe ex-sergeant Wal
ter Gibson van het 2e batiljon van de
Argyll and Sutherland Highlanders het zijn
vrouw, zijn dochter Ree en z'n zoon Co
lin Roy heeft verteld. Of moet men schrij
ven: wat hij ze niet verteld heeft?
Het zou me niet verwonderen, als hij
de gelukkigste én eenzaamste man van
heel Paisley is.
ZATERDAG 15 FEBRUARI 1969
In bygaand artikel geeft drs. Seys van het
Rijksbureau voor Oorlogsdocumentatie een
schets van Simon Wiesenthal.
Simon Wiesenthal is in menig opzicht
één van die miljoenen uit de eerste helft
van de twintigste eeuw, die niet alleen het
oorlogsgeweld hebben gehoord en gezien,
maar ook de politieke, sociale en rassen
discriminatie aan den lijve gevoeld. Hij
heeft de concentratiekampen van binnen
uit beleefd, op de vlucht de angst als met
gezel gekend, tweemaal de dood als laat
ste uitkomst willen aanvaarden.
En toch, Simon Wiesenthal is een harte
lijke en milde man gebleven; hij is ernstig
als de zaak er toe dwingt, maar luchtig
en opgewekt in de uren, dat het werk rust.
Hij is een geboren verteller, kent honder
den anekdoten, waarin de vrolijke pointe
slechts zelden ontbreekt: hij weet de ge
neugten van een goede tafel te waarderen.
In het gezin van de vriend en medestan
der is hij een geziene gast, hij beweegt
zich ongedwongen deze man: zwaarlij
vig, 1 meter 80 lang.
Simon Wiesenthal heeft al op jeugdige leef
tijd de betrekkelijkheid der dingen leren
kennen; ook de broze basis van het men
selijk bestaan. Hij werd geboren in 1908,
in het Oostenrijkse stadje Buczacz. In 1915,
tijdens de Eerste Wereldoorlog, werd het
stadje door de Russen veroverd- de fami
lie vlucht naar Wenen. Zijn vadei. opge
roepen in militaire dienst, was inmiddels
al gesneuveld. Als later de Russen terug
trekken, keert men weer naar Buczacz te
rug. Maar in 1920, na de Russische Revo
lutie, wordt de geboortestad opnieuw door
de Russen bezet. Enige maanden later
wordt het door de Polen veroverd. In Oost-
Europa en de Balkan zien de grenzen er
nu heel anders uit dan in augustus 1914
toen de legers zich in beweging zetten. Al
in zijn jeugdjaren leerde de jonge man hoe
deze lijnen, getrokken door mensen, ver
schuiven door de kracht van het geweld.
In september 1939 zou hij dit nogmaals be
leven. Hij was inmiddels getrouwd en
woonde in Lemberg. Duitsers rukten van
uit het Westen Polen binnen, de Russen,
volgens afspraak met de nazi's, vanuit het
Oosten en bezetten de stad. Zijn tweede va
der, een eigenaar van een steenbakkerij,
vond in een Sovjet-gevangenis de dood.
Ruim IV2 jaar later, in juni 1941, werden
de grenzen weer verlegd. Lemberg werd
Duits gebied en het lijden werd nog gro
ter.
W/iesenthal is opgegroeid in een deel
van Europa, dat maatschappelijke ze
kerheden niet of nauwelijks heeft gekend,
en voorzover zij aanwezig waren profiteer
de hiervan een zeer kleine bevoorrechte
groep. Heftige klassenbotsingen waren aan
de orde van de dag, de strijd voor de on
afhankelijkheid der onderdrukte nationale
minderheden werd door velen gevoerd. De
Joden één der minderheden, zeker niet
altijd de grootste minderheid gingen ge
bukt onder de onbarmhartige onderdruk
king en vervolging en voelden zich verne
derd door de discriminatie waaraan zij wa
ren blootgesteld. Simon Wiesenthal ervoer
het reeds als jong gymnasiast on later tij
dens zijn loopbaan als gediplomeerd archi
tect.
De Jood uit die dagen en ook vaak
daarna werd wel getekend als een
schichtige figuur, die zich angstig voortbe
weegt, de\ handen beschermend houdt bo
ven het hoofd om de slagen op te vangen.
Geheel in overeenstemming met de werke
lijkheid is dit beeld echter niet; het geldt
ook niet algemeen voor Oost-Europa. Er
was, ondanks alle onzekerheid, beklem
ming, verdriet en angst voor morgen, een
verfijnde, Joodse cultuur. Er waren er die
rust en harmonie vonden in het geloof en
de beslotenheid in het volk, waartoe zij
zich rekenden. Andere Joden onder hen,
arbeiders en intellectuelen, zochten hun
heil uitsluitend in het socialism-* en voch
ten met niet-Joden gezamenlijk in de ille
galiteit. Maar er waren er ook die streden
voor politieke, nationale en maatschappe
lijke gelijkgerechtigdheid der Joden en
streefden naar culturele autonomie. De fi
guur van de bange getto-Jood werd maar
al te graag door de anti-semieten gepous
seerd. In hun propaganda past niet het
beeld van de strijdende, zelfbewuste Jood.
I>eeds voor de oorlog bestreed Simon
Wiesenthal deze zwarte reactie, zij
het met geringe middelen. Zijn wapen
was de karikatuur, de spot, de hoon. Ge
heel alleen bijvoorbeeld gaf hij een sati-
risch-politiek blad uit. De toentertijd, door
Hitier aan elke Duitser beloofde volkswa
gen, tekende hij als een gevangenis-auto.
Nu, bijna dertig jaar later, zou hij zelf van
zijn prenten zeggen: „Ik was misschien
niet zo'n goede tekenaar voor de goede
ideeën die ik had."
Is Simon Wiesenthal een gelovige Jood,
orthodox of liberaal? Hij zelf zegt, na de
dood van zijn eerste vader, door zijn groot
moeder te zijn opgevoed, die in de wereld
leefde van de honderden verhalen der wij
ze rabbi's. Zij leerde hem, dat niet gods
dienst, maar humaniteit voorop diende te
staan. Zijn geloof was altijd van bewust-
ethische aard, niet dat van het mechani
sche gebed en zeker niet als dit gesteld is
in de taal waarin men niet als kind heeft
leren voelen, denken en willen. „Der
Mensch braucht keinen Vermittler zu Gott",
zo zegt hij nu. Jodendom, „Judentuin", is
een lotsgemeenschap, waaruit, zo is zijn
stellige overtuiging, men niet zonder scha
de kan uittreden. Godsdienst en lotsge
meenschap zijn niet onverbrekelijk met el
kaar verbonden. Hij is het niet eens met
hen die een dergelijk standpunt innemen.
Wat is belangrijker, zo vraagt hij zich af:
„Het geloof", of „Het lot dat ons aaneen-
smeedt"? Op deze problematiek luidt zijn
antwoord als volgt: De Jood, zo zegt hij,
draagt de onzichtbare graven zijner voor
vaderen met zich mee, maar hij zelf is de
levende grafsteen van de familie. En
dat gevoel kan hij uiteindelijk niet verdrin
gen. Op de grafstenen mogen de namen
van de doden bedekt zijn door het stof der
jaren, eens komt een dag dat de striemen
de regen de letters weer te voorschijn
brengt. Het lot van onze voorvaderen zakt
in onze herinnering weg, maar komt door
de vervolging weer te voorschijn. De Jood,
aldus Wiesenthal, mag zijn lotsverbonden
heid met de anderen soms vergeten, het
harde bestaan brengt hem tot de werke
lijkheid terug.
tFieruit trekt Simon Wiesenthal de con-
clusie, dat Joden nooit en te nimmer
met hun vijanden mogen collaboreren en
dat zij die dit wel hebben gedaan uit
welke overweging dit ook is geschied
hiervoor ter verantwoording moeten wor
den geroepen. Hij weet, dat hij zich daar
door niet altijd even geliefd heeft ge
maakt; men verwijt hem, dat op deze wij
ze dekloden, volkomen onschuldig, in dis
krediet worden gebracht, terwijl het juist
de onderdrukkers en moordenaars zijn ge
weest, die de vervolgden in deze benarde,
vertwijfelde positie hebben geprest. Maar
Simon Wiesenthal antwoordt hierop, dat
het probleem van de collaboratie, en juist
deze afgeperste collaboratie niet verzwe
gen mag worden. Er staat een te groot be
lang op het spel, nl. het lot van mensen,
die zo leert de geschiedenis, altijd het doel
wit van de vervolging zijn geweest. De
geestkracht van deze mensen mag niet
gespleten worden, omdat juist de zuiver
heid van het geweten de grondslag vormt
voor de weerstand van de lotsgemeen
schap. Hier staan dus twee opvattingen te
genover elkaar die, zo zegt Simon Wiesen
thal, in principe onverenigbaar zijn zolang
de vervolging plaats vindt of plaats vinden
kan.
Tntussen, als Simon Wiesenthal over
vervolging spreekt, denkt hij niet aan
Joden alleen. Hij heef er zich altijd tegen
verzet om alleen van de moord op de Jo
den te spreken. Er zijn èlf miljoen men
sen die het slachtoffer geworden zijn van
de nazi-misdaden.
Misschien, het zij ten overvloede ge
zegd: Simon Wiesenthal onderscheidt en
dit in overeenstemming met de betreffen
de voor, tijdens en na de Tweede Wereld
oorlog gesloten verdragen tussen oor
logsmisdaden en nazimisdaden. Onder oor
logsmisdaden in engere zin worden dan
o.m. verstaan aanvallen of bombardemen
ten op niet verdedigde steden of dorpen,
mishandelingen, het doden van gijzelaars
en plunderingen. In het algemeen gezegd:
het gaat hier om handelingen in strijd met
de zgn. oorlogswetten of oorlogsgebruiken,
zoals ook reeds voor de Eerste Wereldoor
log is vastgesteld. Bij nazimisdaden of
preciezer gezegd bij misdaden tegen de
mensheid gaat het om moord, vernieti-
tiging, in slavernij brengeft, deportatie .en
vervolging wegens politiek, ras of gods
dienst. Vanuit bepaalde aspecten gezien is
een nauwe samenhang tussen oorlogsmis
daden in engere zin en misdaden tegen de
mensheid zeker te construeren. En er zijn
Duitse soldaten geweest, militairen, hoog
en laag in rang, die beidé tegelijk hebben
gepleegd. Maar dit is thans niet het onder
werp waarmee wij ons bezig houden. Het
werk van ir. Wiesenthal is in hoofdzaak
gericht tegen hen die de misdaden tegen
de mensheid hebben gepleegd; dus o.m.
tegen hen, die verantwoordelijk zijn voor
wat in de concentratiekampen is gebeurd,
tegen hen, die per telexbericht opdracht
gaven tot en medeplichtig waren aan het
bijeendrijven, deporteren en vernietigen
van Joden, zigeuners, Polen, of andere
mensen, door de nazi's wel „Untermen-
scheri" genoemd. Zij, die deze daden heb
ben gepleegd, wel of niet militair, wisten
heel precies, dat zij dingen deden die zij
niet mochten doen: zij wisten heel nauw
keurig, dat zij misdaden begingen. Zij heb
ben dan ook altijd geprobeerd hun hande
lingen te verzwijgen, ook tijdens de oor
log, en getracht de sporen van hun daden
uit te wissen.
In tegenstelling tot de commune misda
diger, de gangster, die om een of andere
reden een moord pleegt, was het optreden
van de nazi-misdadigers gericht tegen de
mensen als mensen. Het is tegen deze vre
selijke barbarij waartegen Simon Wiesen
thal in opstand komt. Wanneer zien de
mensen nu eens eindelijk in, dat niet één
maatschappelijk probleem door moord
tot oplossing kan worden gebracht? Als
men er niet in slaagt, dit beginsel te ver
wezenlijken, dan kan elk moment elk
ander volk, elke groep, elke andere groep
dan Joden, zigeuners of wie „toevallig"
dan ook, het slachtoffer van de genocide
worden. Daarom roept Simon Wiesenthal
op, de wetten zodanig te veranderen, dat
een ieder weet, welke straf hem te wach
ten staat als hij misdrijven tegen de mens
heid begaat of hieraan medeplichtig is.
"jlfaar inmiddels dienen de moordenaars
1 voor de rechter te worden gebracht
en geen kans te krijgen voordeel te trek
ken uit het feit, dat de door hen gepleeg
de misdaden kunnen zijn verjaard als zij
zich inmiddels voldoende tijd hebben weten
schuil te. houden. Vandaar de actie van Si
mon Wiesenthal de verjaring van genoem
de misdaden op te schorten. Hij heeft tien
tallen mensen, van velerlei beroep en na
tionaliteit hiervoor gemobiliseerd, hun
pleidooien tegen de verjaring gebundeld,
en aan de Duitse en Oostenrijkse autori
teiten onder de aandacht gebracht. Hij
heeft met deze actie ten dele reeds suc
ces. Het was één der stappen die hij
móest onderriemen om het werk voortgang
te doen vinden zodat de voorwaarden in
tact bleven om het grote doel te verwe
zenlijken.
Wij zeiden reeds: dat als ir. Wiesenthal
spreekt over de vervolging van nazi-mis
daden, hij dan niet alleen aan de moord
op de Joden denkt. Wel kan en moet deze
catastrofe een voorbeeld, een blijvende
waarschuwing voor alle anderen zijn, op
dat men goed wete, dat genocide niet al
leen moord op mensen betekent, maar
ook wonden achterlaat, gewetenswroeging
wekt bij hen die dit lijdzaam, zonder ver
zet hebben aanschouwd, omdat het ook al
le zelfrespect vernietigt. Volkerenmoord
doodt meer dan mensen die gedoemd zijn
te sterven. Door deze wetenschap heeft
het werk van Simon Wiesenthal een veel
diepere betekenis gekregen. Hier is een
man aan het werk die niet alleen de Jo
den, maar alle mensen de zuiverheid van
het geweten als voorbeeld stelt.
"leerleden jaar is Simon Wiesenthal erin
geslaagd de commandant van de ver
nietigingskampen Sobibor en Treblinka op
te sporen en door de justitie te laten ar
resteren. Dergelijke zaken hebben sterk
de aandacht, krijgen grote koppen in de
krant: het is nieuws. Maar in wezen ver
telt deze man een oude waarheid. En zij
luidt: Trekt nauw de scheidslijn tussen u
en hen die moorden. Veroordeelt hun da
den in het openbaar. Zwijgt er niet over,
want hij die zwijgt loopt gevaar het merk
teken te dragen van hen die medeplichtig
zijn. En als de moordenaars hierin slagen,
dan is hun opzet gelukt. Dit is de waar
schuwende stem. Het is de stem van hem,
die de doden nog eenmaal wil laten spre
ken om de levenden aan hun plichten U
herinneren.