VOLKSLEVEN ROND
DE KERKHEUVEL
VAN VEENENDAAL
door
Adriaan P.
de Kleuver
VEILING SEPTER TIEL
In tAchterkaarkwoonden
vroeger echte volkstypen
BEWONERS VANBENEDENBUURT
VORMDEN HECHTE GEMEENSCHAP
Wolken
f f
Moed
Verhalen
Sigaren
Vissen
Herberg
Pagina 5
DINSDAG 25 FEBRUARI 1969
De buurt rond de kerkheuvel in Veenendaal was vroeger een echte volks
buurt met zo nu en dan kijvende moeders, die vonden dat hun kroost ,,'t weer
most kunne". En terwijl de moeders elkaar ongezouten „de waarheid" in het
gezicht slingerden, waren de Veense lievertjes al weer braaf aan het bikkelen
of touwtje springen. „Och gut nog an toe", zo was dan de laatste laconieke
opmerking, „de schoape toch...". En de volgende dag werd de vrede weer ge
tekend bij de pomp door een fikse roddel op te zetten over ,,'t loeder van een
mins op 't ènd van 't aandere blok". Dat was me dan toch een mormel! Zo
kreeg ieder z'n veeg uit de pan. En wat haalden die kibbelpartijen uit? Niks!
Als puntje bij paaltje kwam, vormde die benedenbuurt een hechte gemeen
schap tegen indringers. De politie kreeg geen vat op ze en met de „burgerties"
uit de straat en van de „hoogte en lèège kaant" hadden ze niets te maken.
De mensen uit de Achterkerk voelden
zich altijd benadeeld. Ze gingen in ge
val van nood gemakkelijk naar 't ker
kelijk armbestuur of idem van de ge
meente. Je haalde immers wat „ze" je
ontstolen hadden terug. Naast deze bru
talen waren er ook de stille armen, die
daardoor wat uit de toon vielen. Al deze
mensen woonden in „de brééje gaang",
deftiger in de Van de Pollstraat, en de
„deftigheid" sprak over „de griebus".
Maar oh wee, als je zou vragen „woon
jij in de griebus". Ze zouden je de
schenen kapot geschopt hebben, want
„de griebus" was in déze buurt weer
een „mindere stand". Dat was het blok
huizen dat reeds oud-burgemeester Van
de Poll aan de andere zijde van zijn.
katoenweverij voor zijn arbeiders had
laten zetten, iets verschrikkelijks op 't
laatst, deze eindeloos schijnende „lan
ge jammer" van tien huisjes. Het was
helemaal het type „er gaan veel mak
ke schapen in een klein hok".
Op zolder stonden de bedden in een
lange rij naast elkaar. In de kamer wa
ren twee bedsteden met een vunzig
„pieperskeldertje" er onder en naast
de schoorsteen ,,'t speintkassie" voor
brood, borden en bestek. Die griebus
was al lang vap het dorpstoneel ver
dwenen toen de andere huizenblokken
aan de Van de Pollstraat nog beston
den. Op het kaartje van de Eerste Vee-
nendaalse Katoenspinnerij staan ze nog.
Iemand schreef in 1873 op de originele
tekening met potlood „vrij goed zo ver
ik zien kan". Dat was een koper van
de fabriek van Van de Poll, die het he
le geval later weer doorverkocht aan de
V.S.W.
Er woonden in het Achterkerk echte
volkstypen. Seine de voddenman o.a.,
die helemaal op het einde woonde in 'n
huisje dat wat groter was dan de an
dere negen. Schrijver vermoed dat daar
voorheen een fabrieksbaas in gewoond
heeft. Nog steeds gaat bij onze aller
oudste garde het legendarische verhaal
dat Seine steenrijk was, want toen hij
dat huisje kocht betaalde hij louter met
gouden tientjes. Zegt men... Die kerel
was „leep as d'n duvel" en lamenteer
de steeds als men wat te koop aanbood
„dat 't rotzooi was". Ze mochten die
rommel wel „veur niks geve, want 't
was niks wèrt". Naast het huisje be-
De Van de Pollstraat, gezien
vanaf het Omleidingskanaal, om
streeks 1967.
(Tekening Adr. P. de Kleuver)
vond zich een oude, ongelooflijk diepe
put (je zit daar wel aardig hoog!) en
jarenlang deponeerde Seine daarin de
werkelijk onbruikbare „rotzooi", net
zo lang tot ie vol was. En nu zal het
schrijver tóch benieuwen of dit verhaal
waar is als ze daar een nieuw stuk
Veenendaal laten verrijzen. Zulke din
gen komen dan bij graafwerk wel voor
den dag.
Dan woonde er Toon Ruis, die met
negotie langs de deuren ventte. „Een
raor saort mins", verzekerde Willem
Brouwer, „die een dooi kiep, die hij
wel eens vond, mee nam en 'm op
vrat". En uit mijn prille schooljaren
herinner ik mij nog hoe meester Lang-
hout op school razend op ons werd als
hij het aandoenlijke lied „Er ruist langs
de wolken" liet zingen en daar doorheen
klonk „Toon Ruis(t) langs de huizen
met 't zakkie in de hand".
Ment Schram, dat was een type! Ze
rookte een pijp, pruimde zware BZK
en had grif de jeneverfles op tafel. Bij
„d'n boer van 't laand" (Boerseland!)
ging ze in de hej^st knollen plukken en
stond dan dagen aaneen, met een lin
nen „baauwe schulluk" voor en de
klompjes aan, gebogen op de akkers.
Ze ging bij de boeren aardappelen ra
pen en schoven binden en was er niks
te vies voor voor een paar centen var
kenshokken uit te mesten op haar blo
te voeten.
Wat verder woonde ook een simpfele
ziel, Jansje Oelderik, eigenlijk een
vrouw van goede kom-af, maar de fa
milie bemoeide zich nooit met 't mens
je. Zo „zakte ze af" naar „de brééje
gaang". De arme ziel was gek op ka
naries. Op een keer hadden jongens uit
de buurt huismussen gevangen en die
met gele verf opgeschilderd en toen er
mee naar Jansje gegaan. Prompt be
taalde ze een kwartje per stuk. Ze
hééft ze was voor zitten fluiten, maar
veel verder dan een schel getjilp brach
ten haar pupillen het niet...
Eén andere zonderling was een man
netje dat ze „jantiek" noemden. Niet
omdat hij in antiek handelde, maar
omdat hij alles wat hij in huis had
„jantiek" noemde, zo vertelde oude Jan
Middelhoven. Die zei eens dat het eigen
lijk een „trut" was en volgens de leer
van wijlen de heer Bartjens moet die
man Slotboom geheten hebben. Op „d'n
VA N D E POL IS TA AT. VANAF
HFT OniEID/NGSKANAAL.
OMSTREEKS 196?
Vv.
Toch zijn uit die „brééje gaang" men
sen gekomen die door hun moed en
doorzettingsvermogen een groot aan
deel bij de ontwikkeling van ons vallei
dorp gehad hebben. Achter de Eierhal
stond een lang blok huizen met in de
zijmuur een merkwaardig gedenksteen
tje met het opschrift „Orkaan - 28 mei
1860" aan de zijde van het „rottepad",
later deftiger 2e Achterkerkdwarsstraat
genoemd. Die orkaan moet iets ver
schrikkelijks geweest zijn. Een vierde
deel van het huizenbezit werd verwoest
of zwaar beschadigd. Alle bomen rond
de kerk werden ontworteld en Jan Mid
delhoven had van zijn vader gehoord
dat de storm zó krachtig was geweest,
dat schapen als pluisjes door de lucht
vlogen en tientallen meters verder dood
neerstortten.
Daar, in de „benedenstad", heeft het
dus wél geboesterd. Op de plaats van
de verwoeste huizen werd dan dat hui
zenblok gebouwd. Ook daar trokken de
mensen weg en het is nu tot de laatste
steen afgebroken. Ook dat opmerkelij
ke gedenksteentje is met het puin mee
gegaan. Meermalen heb ik er op geat
tendeerd en nu snap ik bij al wat mij
lief en heilig is niet dat „men" dat niet
naar ons Raadhuis gebracht heeft. Wij
hebben toch een mooi begin voor een
historische verzameling. Het gemeente
bestuur is niet krenterig en dit histo
risch toch zo belangwekkende gedenk
steentje hoorde daar!
Er woonde in het bewuste blok een
familie Diepeveen die van oudsher „de
bijbel" genoemd werd. De zoon Kees
vertikte het een „fabrieker" te worden
en ging met ,,'t pak sjèt" dé boer op.
Die sajethandel van Kees Diepeveen
eindigde via ,,'t achterkaark" met za
ken in de Hoofdstraat, ja zelfs met fi
lialen tot in Amsterdam toe. Over de
spreekwoordelijke handelsgeest van de
„brééje gaangers" gesproken! Voor
mensen van dit slag kan men niet an
ders dan de hoed afnemen. Ze hebben
in géén geringe mate bijgedragen tot
de algemeen zo geroemde ontwikkeling
van Veenendaal als handelsplaats.
En dan wil ik nog terugkomen op een
andere bewoner van de „brééje gaang",
in ons vorige artikel genoemd, Hendrik
van Leeuwen, die wat „hogerop" woon
de, waar het gebouwtje van de lang
na de bevrijding nog bestaan hebbende
buurtvereniging „Van de Pollstraat"
staat. Wij maakten al kennis met de
zuigeling Jacob van Leeuwen, die mét
het in grote moeilijkheden verkerende
gezin in moeder Geertrui's armen per
„extra trein" vanaf Emmikhuizen in
1855 de reis naar de Geertekerk in
Utrecht maakte. Hendrik „de mus" was
zo'n beetje voor eigen rekening wol
kammer. De familie woonde naast
veldwachter Brandes. En dan zien wij
dat Joppie langaam maar zeker Jacob
van Leeuwen gaat worden, een meta-
1 morfose die zou eindigen aan het Ver
laat toen zijn zoons in 1894 de oude
brouwerij van Bax Blankers kochten
en daarin Gebroeders Van Leeuwen
Wolindustrie stichtten. Jacob van Leeu
wen stond bekend als een vroom man
en mede door zijn toedoen is de „dole
rende kaark" bij de „Vurtbrug" er
gekomen.
baarg" had hij eens een steen met
glinsterende kristallen gevonden. Dat
waren allemaal diamanten volgens
hem. Hij er mee naar de burgemees
ter. Die maakte maar een grapje en
zei: als ik ze had gaf ik je er een
miljoen gulden voor". Op dat zeggen
werd die steen in een doek gewikkeld
en in bed gestopt. De simpele ziel uit
de griebus voelde zich schat- en schat
rijk. En haalde hij die wondersteen „uit
de veren', dan werden vooraf de
„bleinden" (luiken) en deuren gesloten.
Over deze industrieel „in opkomst"
gaan legio verhalen. Op een keer was
hij met paard en wagen de Betuwe in
getrokken om wol te gaan opkopen.
Zag hij ergens een pluk schapewol aan
de afrastering zitten, dan stuurde hij 'n
zoontje, dat hij doorgaans meenam, de
sloot over om dat er af te gaan halen.
U weet dat zuinigheid en vlijt beloond
worden, met huizen als kastelen. Nou,
die kwamen er wel aan de Kerkewijk.
Op een keer hadden ze vergeten brood
mee te nemen en 't jochie begon te kla
gen dat hij zo'n honger kreeg. Joppie
bedacht daar wat op! „Als we strakkies
bij de boerin komme, dan moe'j veur
de koffie die je krèg netjies bedanke en
de pet afzette en er achter gaon zitte
bidde, jonchie". En zo gebeurde het.
Het jochie volgde vaders raad op en
wachtte de komende dingen af. „Och,
och", riep de boerin verwonderd uit,
„was da'n vroom, lief mènneke; zou die
wél 'n lekker botterhammeke luste?
Wég ging de pet en gretig knikte 't
ventje van ja. Joppie zat vergenoegd
duimendraaiend het tafereeltje aan te
zien. Altijd netjes en beleefd blijven
was zijn devies.
Toen op het fabrieksterrein eens dik
ke bomen aan blokken gezaagd moes
ten worden, zongen de arbeiders daar
bij lustig op los. Daar had je het ge
gooi in de glazen! Jacob van Leeuwen
sprak de onvergetelijke woorden: „Jon-
ges, jonges, en dan zukke goddeloze
vaarsies". „Nou, die „jonges" gingen
toen psalmmelodieën zingen en trokken
de zaag om de vier tellen op de maat
van de kerkzang door het hout. Jacob
zag wel dat hem dit dik geld ging kos
ten en op het laatst kwam hij letterlijk
aanrennen en zei: „Hou moar op, zing
maor van hopsa Janneke". Ja, als het
op centen aankwam...
Bij dat huizenblok met dat gedenk
steentje lag in het verlengde ervan een
huizenblok van wat jongere datum* ei
gendom van Jan Tree, een herbergier
uit de Zandstraat. Eigenlijk heette hij
Jan van Manen, maar wie kénde hem
zo. 't Was een dikke vent met een buik
zó omvangrijk dat hij de punten van
z'n schoenen niet kon zien. Jan Tree
verzamelde allerlei curiositeiten als
flessen met ingebouwde scheepjes en
zo. En in de tuin waren hokken vol
sierduiven, sierhoenders, fazanten,
pauwen en wat al meer. Op boelhuizen
kon men hem altijd vinden en zo had
Jan eens een hele collectie van een was
senbeeldenspul gekocht. Daar moest
hij vanzelf iets geks mee doen. Hij had
op een verkoping een keer een preek
stoel gekocht en die stond ergens tegen
een muur. Daarop zette hij een in vol
ornaat gestoken bisschopsfiguur en er
omheen kwamen Willem de Zwijger,
Napoleon en nog een paar groten uit
de geschiedenis te staan. Jan genoot
van zijn vondst. Maar een vroom buur
mannetje stormde wat later bij de
buurtkapper de scheersalon binnen met
de ontstellende mededeling dat Jan
Tree naar de beeldendienst was overge
gaan. Toen Jan voor de tweede keer
trouwde deed hij dat op de modernst
denkbare manier: mét alle gasten bij
elkaar in een autobus! We hebben om
die Jan wat af gelachen. En óh, wat
een tijd!
reformeerde beginselen. Hij verkocht
christelijke lectuur en verder had hij
voor de buurtgenoten inkt, pennen, pot
loden en schrijfpapier. In wezen is de
geest van deze mens nog voelbaar als
je langs dat verdroomde winkeltje gaat.
't Is het laatste restant van een tijd die
al lang voorbij is.
Verderop woonde Otte de boorden-
wasser.-» Ook zo'n steile calvinist. Met
Arie Kloot liep hij iedere zondag naar
Barneveld om bij de Oud-Gereformeer
de Gemeente te gaan kerken. Zelfs in
het „goeie" Veenendaal, met keuze uit
zeker tien soorten gemeenten met ge
reformeerde inslag, was voor deze men
sen „het ware" niet aanwezig. En
moest van hem een kind gedoopt wor
den dan nam vrachtrijder Van Veldhui
zen hem „door de weeks" mee. Het
wicht lag dan goed ingepakt op zijn
schoot. Dit was vroeger trouwens een
heel gewoon verschijnsel. Ook uit de
Betuwe kwamen op zondag van her en
der mensen naar Achterberg, waar een
gebouwtje staat van dit kerkgenoot
schap. Daar kwamen wel predikanten
die gekleed gingen in 17e-eeuwse pre
dikantendracht. En zo óók bij die Bar-
neveldse zustergemeente.
Een tiental jaren geleden kwam Gijs
Wennekes jammerlijk om bij een ver
keersongeluk, maar schrijver weet zich
nog best te herinneren dat hij voor zijn
vader vijf „zondagse" sigaren haalde
(ongebanderolleerde) in diens sigaren-
makerijtje in ,,'t Achterkaark". Puur
handwerk met een ietsje „hierlandse"
Zij die er woonden hadden het er niet
zo op dat in hun domein „vrèmden"
kwamen wonen. Aanvankelijk werd zo
iemand argwanend gadegeslagen en oh
wee als de buurt „iets" tegen zo iemand
had, dan was het maar het beste zo
spoedig mogelijk op te krassen, wat
dan meestal ook prompt gebeurde. De
„bróéje gaang" was een enclave in het
hart van Veenendaal waar geleefd
werd naar de eigen begrippen van fat
soen en levensstijl. Dit hebben tal van
mensen vroeger nooit begrepen. Er
woonden écht nette mensen tussen óók
wel uitgesproken plebejers, het „plebs"
dus. Men moest het niet wagen over
„de griebus" te praten. Dié had al lang
afgedaan. Deze mensen hadden hun
eigen trots en een welhaast onverzadig
bare honger naar humor. „Arm zijn",
zo redeneerden die van de brééje
gaang, „arm zijn is geen schande". En
zo lang er nog huizen stonden waren er
mensen die aan de buurt gehecht ble
ven. Tot zij die er het langst gewoond
hebben behoorde mijn oude vriend Wil
lem Brouwer.
Hij kende heel Veenendaal en woont
bij zijn zoon die nu in de Achterkerk
straat domicilie gekregen heeft. Dus
tóch in zijn oude buurt. Hij is bijna ne
gentig jaar en oh, wat kénde de man
zijn Veenendaalse pappenheimers. In
de tijd dat hij bijrijder van de bode
dienst Van Veldhuizen was zal er wel
geen huis in ons dorp geweest zijn waar
hij niet met een pakje aan de duer
kwam. Hij moest van de baas „netjes"
gaan spreken bij de klanten. Zijn buurt
genoten spraken het onvervalste „Veen-
se" dialect.
De mensen leefden er eenvoudig. Een
De Achterkerkstraat, omstreeks
1910. De herberg Onder de
boompjes" ligt rechts achter de bo
mengroep en is op de tekening niet
zichtbaar.
(Tekening Adr. P. de Kleuver)
bewoonster zei onomwonden: „Mijn
heer De Kleuver, ik heb liever een ge
zond stel kinderen dat ik flink te eten
kan geven en netjes in de kleren kan
steken dan een bankstel of andere
pronk". Het zag er keurig bij haar uit.
Nu heeft de legende zich meester ge
maakt van de „brééje gaang", maar
als kern van waarheid zal gezegd moe
ten worden dat er heel wat mensen
woonden die méér gehecht waren aan
hun dierbare geboortegrond dan de
nieuwbakken „inwoners" van de satel
lietstad „over "t spoor' dat tweede
Veenendaal, nu nog vergroot met de
derde aanwas ter weerszijden van „de
vürt". De mensen uit dat hart van
Veenendaal hadden hun trots. Een jon
ge vrouw zei eens het volgende tegen
mij: „Terwijl ik eens boodschappen
deed in ,,'t Achterkaarke" was een
vrouw met twee kinderen folders aan
het bezorgen. „Doe jij de griebus maar"
zei dat mens tegen één van die twee".
Hoe verontwaardigd reageerde die
vrouw daarop! „Mijn kinderen lopen
er netter bij dan die van haar", zo was
haar repliek op de „haar" aangedane
belediging. Zó voelde deze vrouw di6
schampere uitdrukking aan.
Even komen wij nog terug op de her
berg „Onder de boompjes", u weet wel,
dat zo mooi gerestaureerde huis waai
expeditie Van Veldhuizen gevestigd is.
Wij schreven toen over de herbergier
Davelaar die er woonde. Die „tapper"
onderhield al in 1890 een bodedienst;
vrijdags op Arnhem en 's maandags op
Tiel. Met paard en wagen uiteraard.
Die trajecten worden nu nog onderhou
den door de opvolgers van Van Veldhui
zen en de oude heer Van Veldhuizen is
ook nog een tijd lang „tapper" ge
weest. In één van de grote bergschu-
ren rond het achter de herberg gelegen
plein heeft nog lang de „raojenmaoker"
(wagenmaker) Ravenhorst zijn oude
ambacht uitgeoefend, vóór hij in het
café van Ditewig van de Vendelse weg
terecht kwam en de stalhouderij daar
tot wagenmakerswerkplaats maakte.
Voor ik dit artikel afsluit niet het
vervolg van de kenschets over deze
zeer autochtone bevolkingsgroep nog
iets over de oudere bewoners langs de
Acherkerkstraat. Eén er van kenden
wij allemaal, Willen van Manen, in de
volksmond ,,'t kaomerlid" geheten. Een
kittige en markante figuur, deze nu
overleden kleermaker. En inderdaad
heeft hij een keer zitting gehad als lid
van de Tweede Kamer voor de AR-par-
tij. Veenendaal zou Veenendaal niet
zijn zo het deze krasse Veenendaler van
oude stam niet voor eeuwig met deze
incidentele functie vereenzelvigd had.
Er wonen in Veenendaal tientallen Van
Manens en ze hebben héél fraaie volks
namen, maar er was maar één „kao
merlid". De goede man deed nogal van
zich spreken toen hij naar het gloedvol
betoog van de SDAP afgevaardigde
met aandacht geluisterd had, geheel té
gen de regels in als énige van de AR-
fractie bij het in stemming komen van
het geruchtmakende „mijnwetje Van
Kol" instemmend „vóór" riep. Zo was
Willem van Manen nu eenmaal. Wat hij
goed vond, dat had zijn instemming.
Hij ging recht door zee een eigen weg.
Daardoor was hij ook een typisch ver
tegenwoordiger van zijn eigen buurt:
,,'t Achterkaark".
Aan de overkant, tussen al vanouds
de „baordkrabberij" van Van Geenhui
zen en de le Achterkerkdwarsstraat,
vindt men het befaamde boekwinkltje
van Mark. Toen wijlen Max van Hoffen
aan zijn dissertatie over het volksleven
van Bennekom werkte heeft hij nage
gaan waar al die „goeie ouwe schrie-
vers" bij de geïnformeerde boerenbe
volking uit de vallei vandaan kwamen
en in de meeste gevallen was het ant
woord „bij Mark uit 't Veen". De oude
heer Mark was een algemeen bemind
mens en een zo rechtschapen hande
laar dat dit bijna spreekwoordelijke ei
genschappen waren. Als goed calvinist
en lid van de Gereformeerde Gemeente
leefde deze mens volgens de steile ge-
KNOa^WFUMKeND yRouwrje
tabak er in, dus inlandse tabak uit Eist
of Amerongen. Kom er nog eens om!
Van die échte volks winkeltjes had je er
ook. U weet wel, van het soort waar
Wim Sonnevelt zo kostelijk over zingt.
Hoe stond je met de neus platgedrukt
tegen ,,'t raom" heerlijk te gunzelen
naar de polkabrokken en het konings
brood, de kaneelstokken en het veter
drop, de toverballen en de verrukkelij
ke putballen en wijnballen in de grote
glazen stopflessen.
Bij Gijsbert Diepeveen haalde je bes
te wilgen- en peppelenklompen. De
broers Willem en Bart Bouman waren
puike schoenmakers. En de zaadwinkel
tjes van de weduwe Hannisse en Oeben
waren om hun betrouwbaarheid een
voudig beroemd. De laatstgenoemde
woonde op het huizenblok dat in de
Achterkerkstraat gebouwd werd door
de rooms-katholieke parochie van Rens-
woude. De weduwe Hannisse reisde met
haar bekende gebakkraam de kermis
sen en jaarmarkten af. Haar kinderen
doen dat nog. Dus nog een stukje oud-
Veenendaal. Zo goed als de wekelijkse
stand met zaden en pootgoed van de
firma Hannisse op ónze en vele andere
markten stukjes oude Achterkerkse tra
ditie zijn.
Nu is de hele „benedenstad" van
Veenendaal afgebroken. Weg zijn de
oer en oer-„Veense" toestanden daar.
Later zal men gaan vissen in het wa
tertje dat volksoverlevering heet. En
dat is troebel water. Het leek mij goed
van de buurt rond de Achterkerkse heu- -
vel een beeld vast te leggen zoals
schrijver het zélf gekend heeft. Men
mag nooit beweren dat deze „slachtof
fers" van het moderne Veenendaal de
martelaren van het dorp zijn. Ze heb
ben zich elders leren aanpassen. De
tijd dat ze als één gemeenschap in on-
bewoonbaarverklaarde huisjes woon
den, met alle ongerief van lekkende
daken, doorgerotte vloeren en van de
muren loshangend behang, is nu voor
bij.
Hoe typisch afzijdig en gemakkelijk
die mensen op zaken van groot belang
reageerden; hoe dóódsimpel ze de din
gen, die rond hun buurt de gemoederen
in beweging hielden, voor hun dagelijks
leven wisten te gebruiken, schildert de
volgende gebeurtenis uit de bezettings
tijd onverholen.
De vrouwen van de NSB-ers werden
op de bewoners losgelaten met „Vollc^
en Vaderland". Bossen verkochten ze
er van. De „griebus" gold bij de NSB
als een broeinest van nationaal-socialis-
me. Hoe bléék op een moment dat de
zwarthemden zich vergist haclden! Op
zekere dag was een NSB-colportrice
ziek geworden en een nieuwelinge, die
dit soort werk nog nooit gedaan had,
moest maar invallen. Ze kwam bij de
mensen en tot haar stomme verbazing
nam de een er tien en weer anderen
wel vijftien. Nu was dat een vrouw die
nieuwsgierig was naar de oorzaak van
die ongebruikelijk gemakkelijke ver
koop. Dat kwam nergens elders voor.
Op haar vraag of ze die kranten in de
buurt uitdeelden was het laconieke ant
woord: „Wel nee, die gebruiken wij als
kastpapier". Gelezen werden ze nooit.
En een illusie van de NSB werd daar
in de „benedenstad" van Veenendaal
de bodem ingeslagen....
Hier aan de dorpszijde van het Om
leidingskanaal klopte eens het hart van
Veenendaals oude, autochtone bevol
kingsgroep. Het stenen hart betekende
niets. In de bouwvallen van de „brééje
gaang" zal ons dorp een nieuw hart
worden ingeplant. Langzaam, maar zé
ker gaat de sanering door.
70/75 65/70 60/65 55/60
32—92
80—91
73—77
53—73
65—67
46—58
40—57
34—49
15—56
45—47
39—42
12—44
56—58
45—47
44—53
47—52
43—46
77—79
52—77
32—60
15—63
27—30
17—20 12—15
57—59
15—42
Opgave na klasse mm maat.
Appelen 75/opw
Cox's Orange Pippin
Jasappel
x Goudreinette k.2
Golden Delicious k.l
x Golden Delicious k.2
Jonathan k.2
Lombartscalville k.l
x Lombartscalville k.2
Laxtons Superbe k.2
Pomme Rosa k.2
Winston verp. k.2
Winston
Kroet per 100kg zuur f 10,10, rood f 8,10
Fabrieksfruit per 100 kg blank f 10,10, rood f 8,10
Stip en stek per 100 kg f 6,20
Peren:
Conference k.l 4044 4346
Conference k.2
Brederode
Winter jan
St. Remy
Perenkroet per 100 kg f 3,60
Groenten:
Knolselderij per stuk 37—40. 11—23; Prei 77—86, 54—80;
geschoond 2730, 1821; Witlof 87125.
x is hoofdaanvoer.
Alles in centen per kg tenzij anders vermeld.
1 2
81—115
65—71 39—43
34—42
41—45
32—40 30—32
24—35 12—25
11—18
20—24
Spruiten 6285; Uien