Toekomst-mens
gedoemd tot
eenzaamheid
Evangelische Omroep (nu 15.000 leden)
heeft zendmachtiging aangevraagd
Scheppingsvisie
van prof. Lever
nu in boekvorm
Echtscheiding
Meezingen
met Jezus
Waar blijven we?"
„De Stad van de Mens" van
Harvey Cox roept vragen op
NIET ZO
Radio en tv gebruiken
voor het evangelie
TER OVERDENKING
Prof. dr. J. Lever, hoogleraar in de dierkunde aan
de Vrije Universiteit te Amsterdam, behoort
evenals prof. dr. H. M. Kuitert tot de avont-gar-
de van de V.U. Zijn vechten in de voorhoede om
een juist begrip over de „wording van deze
aardse werkelijkheid" heeft duizenden refor
matorische christenen in Nederland geschokt
en verontrust, vooral in de nu pas voorbije maan
den november en december. Prof. Lever hield toen
voor de NCRV-radio op zondagavonden een ne
gental voordrachten over de grote vorderingen
van de natuurwetenschappen en hij projecteer
de die voordarchten tegen de achtergrond van
het beeld van de wording van alles, zoals de
Bijbel dat geeft. Deze voordrachten en wel
de woordelijke tekst zijn nu in boekvorm ver
schenen bij Kok te Kampen en Zomer en Keu-
ning te Wageningen onder de titel: „Waar blij
ven we?" Dat was namelijk de vraag die in een
thans nog aanhoudende stroom reacties ge
steld werd en wordt. Een stroom die ongetwij
feld stopt wanneer men werkelijk de moeite
neemt te lézen.
In wanneer men dat doet zo hebben wij het al
thans ervaren ontkomt men niet aan de in
druk dat prof. Lever diep doordrongen is van de
menselijke kleinheid en een grote eerbied heeft
voor de Grote Schepper aller dingen. Men is ge
schokt omdat prof. Lever het verhaal van Adam
en Eva, van alles wat in Genesis 1 en 2 over de
schepping verteld wordt, niet als historisch be
schouwt. Velen hebben zodra zij dit hoorden,
niet verder willen luisteren, ontzet door zóveel
„modern" ongeloof. En dat is jammer, want zo
als prof. Lever laat zien was de schepping niet
een beperkt historisch gebeuren dat zich in
slechts korte tijd voltrok, ergens in een klein
paradijs in langvervlogen tijden. Overigens kan
iedereen „die nuchter de bijbel leest tot deze
conclusie komen", zegt prof. Lever en dan
vraagt hij eens nauwkeurig te lezen wat er in
Genesis 1 als scheppingsverhaal staat en dan de
weergave van hoofdstuk 2 van het gebeuren. Twee
volkomen andere verhalen, die elkaar op evi
dente wijze tegenspreken! In de eerste beschrij
ving worden man en vrouw als laatsten genoemd
(geschapen op de zesde dag) en in de tweede
begint het met de man, dan volgen de dieren
des velds en de vogels en als laatste wordt de
vrouw genoemd.
„Wanneer men zich op het oude standpunt plaatst,
namelijk dat wij deze gedeelten letterlijk moe
ten nemen en het hier dus gaat om echte ge
beurtenissen, dan is de enige conclusie dat een
van beide verhalen onjuist moet zijn. Het is uit
gesloten dat zowel het een als het ander zo ge
beurd kan zijn. Toch staan deze verhalen ge
woon alsof er niets aan de hand is direct
achter elkander in de bijbel".
Het is duidelijk, aldus de professor, dat het in
Genesis helemaal niet gaat om de weergave van
speciaal toen en daar plaats gevonden hebbende
gebeurtenissen. „Het gaat in het Paradijsver-
haal om de essentie, om de diepste problemen
van ieder mens, van alle mensen, vanaf de eer
ste mensen". Die essentie is vooral dat God, de
God van de bijbel, al wat is en leeft geschapen
heeft en dat die schepping oneindig veel grootser
en veelomvattender is dan wij ooit hebben be
vroed.
Zij die alles letterlijk willen nemen zeggen dat de
wetenschap zich moet vergissen, duivels vergis
sen. Maar. zij hebben intussen wel aanvaard,
sinds de vorige eeuw, dat de aarde rond is en
niet een platte schijf, zoals men uit de bijbel
moet opmaken! Ook dat bol-zijn was een weten
schappelijke ontdekking, die men zolang moge
lijk negeerde. Onomstotelijk staat ook vast dat
de bijbelse geslachtsregisters vele reeksen van
jaren en generaties overslaan. Van het „de we
reld bestaat volgens de bijbel plm. 6000 jaar"
blijft niets over. De schepping gaat enkele mil
jarden jaren terug en heel langzaam werd wat
thans is. De bijbel Gods openbaring? Ja, zegt
prof. Lever, ik geloof dat ook. Maar in de bijbel
gaat het beslist niet om natuurwetenschappelij
ke kennis. De bijbel is geheel geschreven in
overeenstemming met de natuurkennis van die
tijden. „Desondanks behoeft de geloofsvisie in
het geheel niet anders te zijn".
Aan het slot: „Hoe meer onze kennis van de wer
kelijkheid om ons heen toeneemt en hoe beter
wij snappen dat wij leven in een wereld die in
een allesomvattend wordingsproces is opgeno
men, en hoe scherper wij ons zelf, de mens, le
ren kennen, des te helderder gaan wij zien dat
de boodschap van Christus ons bij het zoeken
naar antwoorden op de grote problemen van
vandaag en morgen werkelijk kan helpen. Wan
neer we in een donkere nacht naar de sterren
kijken die zo eindeloos ver weg staan, en we
denken dan terug aan al die generaties die voor
ons op de aarde hebben geleefd sinds het eerste
leven in de oceanen nu al miljarden jaren gele
den bewoog, en wij realiseren ons dat dit alles
in Gods scheppende handen rust, en we pieke
ren over de toestand in de wereld van vandaag
en in ons eigen korte bestaan, en we vragen
ons op allerlei punten af: „Waar blijven we?",
dan is hierop, geloof ik, maar één antwoord".
We hebben het nog niet gehad over het „Waar ko
men we vandaan", in dit boek, maar men moet
het zelf ter hand nemen om te ontdekken dat
christelijk geloof en moderne wetenschap geen
tegenstrijdigheden zijn. Integendeel zelfs. En
slechts wie prof. Lever leest mag, dachten wij,
deelnemen aan de discussie over zijn theorie.
Voor f 5,95 kan men in de boekhandel terecht
voor dit „Waar blijven we?".
Vermoedelijk nog dit jaar zal bij de Tweede Ka
mer een wetsontwerp worden ingediend ter her
ziening van het echtscheidingsrecht, een zaak die
al vele pennen in beweging heeft gebracht De
regering is daarmee zeer omzichtig te werk
gegaan: het ontwerp is eerst voorgelegd aan de
Staatscommissie voor de Burgerlijke Wetgeving
en vervolgens aan „een aantal personen indivi
dueel die representatief geacht kunnen worden
voor de belangrijkste geestelijke stromingen in
ons land".
Onder die individuele personen zal ongetwijfeld
ook een gereformeerde zijn. Nu was aan de
laatstgehouden gereformeerde synode een rapport
over echtscheidingsvragen voorgelegd dat niet
behandeld is omdat het de synode te laat had
bereikt. Om nu toch in gereformeerde kring een
discussie op gang te brengen over deze vragen
hebben de theoloog ds. Th. Delleman en de
jurist mr. G. W. van Meyenfeldt gezamenlijk
een boekje het licht doen zien bij de uitgevers-
mij J. H. Kok N.V. te Kampen
Het is een zeer lezenswaard boekje geworden ook
al zal niet iedereen het op alle punten met de
schrijvers eens zijn. Ds. Delleman laat zijn
licht schijnen op tal van teksten uit de bijbel die
in dit verband dikwijls worden aangehaald. Zijn
conclusie is dat echtscheiding mogelijk moet zijn
maar dat er geen „bijbelse echtscheidingsgron
den" bestaan die wij zo maar zouden kunnen
overnemen. De situatie waarin volgens de bijbel
echtscheiding te aanvaarden is ligt in wat nu
genoemd wordt „ontwrichting van het huwelijk".
Ook de jurist Van Meyenfeldt gaat er van uit dat
die „ontwrichting" de juridische grondslag van
Ifet echtscheidingsrecht behoort te zijn. Typerend
is een van zijn conclusies: „Eerder is een wel
heel grote leugen dat ons echtscheidingsrecht
in naam van christelijke principes huwelijksban
den, die overeenkomstig onze wet gelegd zijn,
gecontinueerd en gerespecteerd wil hebben ook
waar van een huwelijk helemaal geen sprake
meer is... en waar het losmaken van die banden
en dusdoende het openen van nieuwe levens
perspectieven eerste eis van christelijke prin
cipes is".
We zijn van die driftig-bezige mensen, ieder van ons. Zó druk
en zó jachtig bezig met van alles en nog wat, dat de vraag wat
we nu eigenlijk allemaal aan het doen zijn ons heel plotseling en heel
onverwacht kan treffen als een elektrische schok. Hé ja
Maar die inkeer, dat stilstaan en nadenken kunnen maar heel kort
duren. We moeten immers verder, we moeten immers dóén
Met z'n allen, als gemeenschap, als volk, als wereld, zijn we niet
anders. We hebben een oorlog gehad, een wereldoorlog waarin een
enorme vernieling heeft plaats gehad, materieel en geestelijk. Maar
naast vernieling ook vernieuwing: hoeveel nieuwe kennis is er in die
oorlog aangeboord, nieuwe mogelijkheden, nieuwe technieken. En
op die nieuwe mogelijkheden hebben we ons gestort met al de
energie en al de wil naar-beter waarover we beschikken. Jonge vol
ken zien zich in een heel kort tijdsbestek uitgetild van „onderont
wikkeld" naar zelfstandig en onafhankelijk met alles wat daarmee
samenhangt.
Maar ook de ontwikkeling van de „oude" wereld is nauwelijks
minder spectaculair. We hebben de kernenergie getemd en kunnen
nu naar de maan: we hebben ontdekt hoe we met economische
wetten kunnen leven en zijn welvarend gewordenwe zijn aan 't
bouwen gegaan: nieuwe steden en nieuwe wijken, nieuwe woon
vormen en nieuwe technieken. We zijn voortgeraasd door die jaren
'50 en door die jaren '60 als driftig-bezige mensen.
En nu lijkt het dan alsof ons plotseling die schok-van-inkeer heeft
getroffen. Misschien geïnspireerd door dat magische jaar 2000, is het
afgelopen jaar de vraag steeds luider gaan klinken: „Wat zijn
zijn we eigenlijk aan het doen Waar gaat de mens heen En
belangrijkste vraag: „Laten we voor die mens die straks moet leven
ook nog ruimte over om méns te zijn
Daarover gaat het in 't onderstaande stuk. Het is 'n beschouwing,
geschreven door de oud-hoofd red acteur van het Algemeen Dagblad,
A C. W. van der Vet, naar aanleiding van het in korte tijd beroemd
geworden boek van de Amerikaan Harvey Cox „De stad van de
mens". Het is een kritische beschouwing die vragen oproept. Maar
men leze eerst.
Uén voor één hebben ambachts-
man, zakenman, winkelier en
dokter hun biezen gepakt en winkel
en kantoor buiten de woonwijk ge
vestigd.
Hoewel ze zich nu en dan bekla
gen over de vervloekte verkeers
drukte, vinden ze de psychische
scheiding van werkterrein en
woonhuis prettig. De afstand dient
om beide gebieden te isoleren en
elk te beschermen tegen inmen
ging van de ander. Eveneens heeft
de reis van en naar de buitenwij
ken of een hoogbouwflat voor
(bijv.) een belastingconsulent zo
wel een psychologische als een re
delijke zin. In de tussentijd pro
beert hij, zij het gedeeltelijk, de
onopgeloste vragen achter zich te
laten en zich voor te bereiden op
een nieuwe cliënt. Trein of tram
scheidt en verbindt zijn werk met
zijn woonhuis maar scheidt ook
twee verschillende relaties, waar
van hij aanvoelt dat ze waarschijn
lijk ook beter apart gehouden kun-
mn worden".
Het citaat is uit een fascinerend
boek: De Stad van de Mens, door
de Amerikaanse theoloog, socio
loog Harvey Cox. In Amerika is
het boek al maandenlang onder
werp van discussie; hier zal het
dat ook worden. (Er is een Ne
derlandse uitgave van.)
Scheiding tussen woon- en werk
plaats is in het sterk verstedelijk
te Amerika, waar men bovendien
alle ruimte voor wijd verspreide
woonwijken heeft en aan lange af
standen gewend is, normaler dan
hier. Maar ook bij ons gaat de
ontwikkeling in die richting snel!
Tuinsteden, woonwijken steeds ver
der van het zakencentrum, satel
lietsteden maken tallozen tot mi
ni-forensvaak al gewoon tot
forens. Zwijgen we nog van de
pendelaars. De eens normale si
tuatie dat vader op het land naast
de hoeve werkte, of in de winkel
voor het huis, of in de werkplaats
naast de woning, wordt buiten de
dorpen ook bij ons snel verleden
tijd.
ITaruey Cox ziet deze ontwikke-
ling vooral als winst. Natuur
lijk heeft hij gelijk dat het vroe
ger ook niet alles was; noch op
het platteland noch in de oude bin
nensteden. Inderdaad kunnen de
meeste mensen zeggen: „Mijn
overgrootouders waren straatarm
ze woonden en werkten in een
krot" of: „Hun hele gezin moest
sjouwen op een te kleine boerde
rij", Bovendien is Cox Amerikaan,
dus tot „ontwikkelingsoptimisme"
tot geloof in vooruitgang geneigd.
Tenslotte is hij theoloog en ziet hij
behoedzaam mogelijkheden
voor een nieuw mens-zijn en op
lange duur een nieuw Godsbe
grip in een nieuwe stedelijke cul
tuur.
Onvoldoende antwoord geeft hij
o.i. echter op wat voor ons een
kernprobleem van de snelle ver
stedelijking is: de menselijke een
zaamheid. Juist in een stadscul
tuur, met steeds toenemende com
municatiemogelijkheden, zien wij
die eenzaamheid als groeiend pro
bleem.
Goed: men woont in een modern,
comfortabel flatgebouw, vrij ver
van pa's kantoor. Dat flatgebouw
lijkt een gemeenschap in zichzelf.
Zo veel gezitlnen in identieke ruim
ten, elkander ontmoetend in de
zelfde liften, winkelend in dezelf
de supermarkt om de hoek. In
New York kan men zes jaar in een
flat wonen zonder zijn buren te
kennen. Hier nog niet zó maar
een beperking van de omgang tot
een incidenteel „Goeiemorgen" is
hier ook al geen uitzondering
meer!
I^eutoenlanp moest de mens, zo
hij wilde weten wat er omging
in zijn wereld, zijn medemensen
opzoeken. Hij moést naar markt
plein of raadhuis, want daar wer
den de besluiten van keizer, se
naat of gemeenteraad aangeplakt
of voorgelezen. Ging hij niet,
communiceerdehij niet, dan
stond hij buiten de werkelijkheid.
Krant, radio, televisie heffen de
noodzaak tot contact met de me
demens op. Wie dat wil kan ze
ker in de grote stad toe met
een uiterst minimum aan contact
met de medemens, en toch van al
les op de hoogte blijven. De foren-
sende accountant leest op bed zijn
ochtendblad, luistert nog even
naar het laatste radionieuws, gaat
naar kantoor. In zijn gemotori
seerd privé-kamertje rijdt hij, een
zaam temidden van honderden an
dere eenzame autorijders, naar
het centrum of zit zwijgend ach
ter de krant in tram of bus temid
den van tientallen mede-zwijgen
den. Zijn contacten? Een dubbeltje
fooi en een opmerking over het
weer tot de jongen van de benzi
nepomp resp. de tramconducteur,
een hoofdknik en een opmerking
over het weer tot de portier van
het gebouw waar hij werkt, dan
hoofdknikken en opmerkingen over
het weer tot zijn collega's. (De
Fransen geven tenminste hun col
lega's elke morgen nog een hand!)
Tijdens het werk wordt voor
steeds meer mensen de communi
catie met de medemens indirect:
telefoon, telex, brief. In de com-
putertijd zal dat nog sterker gel
den, zeker in grote bedrijven. Cox
mag stellen dat juist door die
scheiding tussen werk en wonen in
dat werk een heel nieuwe relatie
tussen mensen ontstaat (de ik-jij-
relatie) maar voor velen gaat dat
nauwelijks op. Kijk maar eens
met hoe onpersoonlijke ogen velen
in het lunchuur eenzaam een brood
je kauwen...
Aan het eind van de dag: hoofd
knikjes en terug naar huis in
het privékamertjeIn de avond
komt „de wereld" moeiteloos de
huiskamer binnen: avondblad, ra
dio, t.v. Hij toil zelfs vaak met
zijn vrouw niet „communiceren"
nHé, stil nou even, de t.v. is zo
boeiend
En die vrouw? Zij bleef achter
in de woonwijk, wellicht haar man
benijdend die „het volle leven in
trok" terwijl zij haar dagelijkse
medemensen ontmoet: melkboer,
bakker
'"Pe dramatisch deze schildering?
Allicht voor velen wel. Men
sen gaan naar bioscoop of schouw
burg, kaarten, biljarten, discussië
ren over politiek. Maar voor velen
is het leven zo, met name in de
grote steden en dat dan in een
tijd van grotere communicatiemo
gelijkheden dan ooit! Wij menen
dat het sir Herbert Read was die
eens voor de BBC, zei dat als ge
volg van de toenemende eenzaam
heid der stedelingen wij straks
geen gezinsleven meer hebben; hij
acht een nieuw gemeenschapsle
ven buiten de werksfeer mogelijk
in een soort „kibboetziem" zoals
de Israëliërs maar op grond
van totaal andere overwegingen
die kennen: Het gezin zal nog
maar incidenteel samen zijn.
Naast de werkgemeenschap komt
een leefgemeenschap die buiten
vrouto en kinderen véle anderen
omvat om de eenzaamheid te
doorbreken.
Harvey Cox ziet het minder som
ber. Hij verwacht zeer veel van
de nieuwe relaties in de „werkge
meenschappen" der grote steden.
Afgezien nog ervan dat deze rela
ties in de praktijk vaak hoogst op
pervlakkig blijven dat hoofd
knikje, dat tot niets verbindende
praatje geldt zoiets in onze sa
menleving wellicht voor de man,
zeker niet voor de vrouw.
In Amerika waar normaal de
getrouwde vrouw werkt, ligt dat
misschien anders. Maar de een
zaamheid van de verstedelijkte
Amerikaan is spreekwoordelijk!
Bekend is het verhaal van Ameri
kaanse vliegers die in Engeland
golf speelden en in opperste ver
rukking zeiden: en die Britten
prélatten tegen ons op het veld!"
Nergens kan een mens zo eenzaam
zijn als in New York, Chicago, De
troit.
Cox zegt: „Grote stedelijke ag
glomeraties leveren het kader voor
een bijkans onbeperkte intensive
ring van persoonlijk bepaald inter
menselijk verkeer".
Tn theorie is dat natuurlijk waar.
In de praktijk althans in
het voor ons waarneembare deel
ervan zien wij veeleer het omge
keerde: de verstedelijking en met
name de splitsing tussen werk- en
woonsfeer leidt vaker wel dan niet
tot vereenzaming, de toeneming
van externe communicatiemidde
len leidt vaker wel dan niet tot
een sterk individueel bestaan.
Maar misschien komt dat omdat
we in ons land pas aan het begin
van werkelijke verstedelijking
zijn Men moet hopen dat Cpx'
optimisme gerechtvaardigd is. Tot
nu toe betwijfelen wij dat en
zien wij de toenemende vereenza
ming van de mens in de stad als
een groot, maar te weinig onder
kend probleem.
Er is menen wU één punt waaraan in deze discussie te
weinig aandacht is besteed: dat praten over de toekomst te
vens inhoudt dat men praat over de mens van de toekomst.
Dus: over de jeugd van vandaag. Wat Van der Vet schrijft is
natuurlijk waar: wjj leven nog altijd in een uiterst conven
tionele samenleving waarin het contact van mens tot mens,
zeker in het zakelijk kader, maar bijzonder moeizaam tot stand
komt. Waarin mensen naast elkaar achter het bureau of aan
de werkbank hun dagelijkse arbeid verrichten, eigenlijk zon
der dat ze elkaar kennen. In die samenleving bestaat de een
zaamheid. En die eenzaamheid groeit met de verzakelijking en
de verstedelijking van ons leefmilieu. Maar geldt dat ook voor
de toekomstmens? Zijn leef. en werkmilieu zal vergeleken
met het onze onvoorstelbaar anders zijn, nóg meer gerationa
liseerd en nóg meer gemechaniseerd maar de kans is groot
dat hij zelf anders zal zijn. De jeugd heeft allang onze con
ventionaliteit, onze stljf-vriendelljkheid overboord gegooid.
Op het ogenblik kunnen we dat wel eens betreuren want het
gaat met de vaart en de onbezonnenheid die de jeugd eigen is
en mag zijn maar laten we wel beseffen dat men de mens
zijn kans om mens te zijn ontneemt als men hem ook in die
conventies wil pakken waarin wjj van onze jeugd af zijn op
gegroeid. Daarom is het heel goed te begrijpen dat Harvey
Cox, de wereld van morgen door zijn Amerikaanse bril bekij
kend, tot heel andere conclusies komt dan Van der Vet: de
Amerikaanse samenleving mist immers het conventionele dat
ons Europeanen kenmerkt en (nog) dierbaar is. En daarom is
menen we die eenzaamheid ook een minder zorgelijk toe
komstaspect dan het nu lijkt.
„En als zij de lofzang gezongen
hadden, gingen zij uit naar de
Olijfberg" Matth. 26 30.
Meermalen lezen we in de Evange
liën dat Jezus weende, slechts éénmaal
lezen we van Hem dat Hij zong. Onge
twijfeld zal de Heere Jezus veel meer
hebben gezongen... in het koor van de
liederen hammaaloth, die bij de feeste
lijke opgang naar Jeruzalem werden
aangeheven, zal Zijn stem zeker niet
pntbroken hebben. Maar de Evange
liën zwijgen hierover. Alleen in boven
genoemd woord wordt van Jezus gezegd
dat Hij gezongen heeft.
De Heere Jezus doet dit wanneer Hij
met Zijn discipelen het Pascha heeft
gevierd. De lofzang waarvah hier ge
sproken wordt, is dan ook het z.g.n.
Hallel, bestaande uit de psalmen 113
118, waarmee de Israëlitische paas-
maaltijd werd, besloten. Op zichzelf is
het moment waarop Jezus zingt niet
ongewoon, anderzijds is het moment
toch wel heel ongewoon.
Het is immers het laatste Pascha,
dat Hij viert, het Pascha waarbij Hij
zelf als het ware paaslam ter slachting
zal worden geleid. Hij zingt wanneer
Hij uitgaat naar de Olijfberg, en
denkt u zich even goed in - op deze weg
naar de Olijfberg, ligt de Olijfhof, de
hof van Gethsemané, waar Hij straks
dodelijk benauwd zal worden, waar de
moordenaarsbende zal komen om Hem
gevangen te nemen en Hem weg te lei
den naar de dood. De Heere Jezus weet
dit... helder en duidelijk ziet Hij dit al
les voor zich en toch zingt Hij.
Zingend gaat Hij Zijn lijden en ster
ven tegemoet...
Hoe heeft Jezus dit kunnen doen?
Nee, dit is niet omdat de ernst van
hetgeen gaat gebeuren niet tot Hem
doordringt, noch dat Hij zichzelf er
overheen wil zetten, zoals wij soms het
hoogste lied uitzingen, opdat een ander
maar niet merken zal hoe onrustig het
is in ons binnenste... maar Jezus zingt,
omdat Hij ondanks de verschrikkingen
van Zijn aanstaand lijden en sterven
zeker is van de overwinning.
En let nu goed op: Jezus zingt niet
alleen. Als gastheer is Hij de opper-
zangmeester, die ook Zijn discipelen
doet zingen. Hij is de dirigent die Zijn
kerk begeleidt, opdat ze niet aarzelend,
maar uit volle borst met Hem zullen
instemmen.
De zingende Jezus vraagt ook nu zin
gende discipelen. Geen discipelen die
maar oppervlakkig meezingen zonder
dat ze beseffen wat ze zingen, maar
discipelen die meezingen met heel hun
hart, omdat ze daar Zijn heil, Zijn ge
nade hebben leren kennen.
Als we onszelf zien is er geen enkele
reden om te zingen. Dan is er alleen
reden om te wenen over zo heel veel
verkeerde dingen die wij doen. Juist
dan echter wanneer we vanuit dit be
rouw over onze zonde zien mogen op
wat Jezus zingend voor zondaren heeft
volbracht, kan het loflied niet achter
wege blijven, dan komen we stem en
woorden te kort om dit geweldige heil
uit te jubelen.
Wat is dit zingen in ons leven een
wondere kracht. Wie zo van Jezus zelf
door Zijn Geest het zingen leert, zingt
niet alleen wanneer van alle kant het
licht hem omschijnt, met Jezus zingt
Hij door, ook wanneer het duister
wordt... 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht
zingen, daar ik Hem verwacht en mijn
hart wat mij moog treffen, tot de God
mijns levens heffen...
Bij Jezus was het: eerst zingen dan
sterven...
Voor al de Zijnen is het: Zijn verzoe
nend sterven, dat staat voorop, en daar
om zingen, daarom zingen van gena,
van ontferming en verlossing, door
het bloed van Golgotha...
Elk lied dat dit heil van de Heere
Jezus niet tot inhoud heeft, zal eens
voor altijd verstommen. Alleen dit lied
klinkt door, om straks te eindigen in
het nieuwe lied der verlosten: „Het
Lam, dat geslacht is, is waardig te ont
vangen de kracht, en rijkdom en wijs
heid en sterkte en eer, en heerlijkheid
en dankzegging... want Gij zijt geslacht
en hebt ons Gode gekocht met Uw
bloed.
Veenendaal
ds. J. Brons
Als alles verloopt volgens de verwachtingen en de geldende
regels zal nog dit jaar een nieuwe omroepvereniging via
radio en beeldscherm de huiskamer binnenkomen: de Evan
gelische Omroep. Want de gelijknamige stichting heeft
dezer dagen haar 15.000e lid ingeschreven en dit aantal
wettigt de zendmachtiging die het bestuur heeft aangevraagd
bij het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk
werk. Wordt die zendmachtiging verleend dan rust op de
nieuwe omroep de verplichting zich naar twee kanten waar
te maken: zij zal een „totaal programma" moeten brengen
(zoals dat in het om roep-jargon heet), dus ook uitzendingen
waarin elementen van verstrooiende, culturele en educatieve
aard zijn verwerkt, én zij zal binnen twee jaar het ledental
van 100.000 moeten bereiken.
Waarom deze nieuwe omroep? In het blad „Vizier", uitgave
van de stichting, dat in de afgelopen week in een oplage van
100.000 ewmplaren aan (christelijk) Nederland is toegezonden,
wordt verantwoording afgelegd van deze stap. Dat het hier
gaat om een breuk met de N.C.R.V. wordt ruiterlijk erkend en
dat men die breuk graag had vermeden blijkt uit de kop van
het verantwoordingsartikel: Noodgedwongen! Hierin leest
men:
„Het is niet met louter vreugde dat de Evangelische Om
roep heeft besloten zelfstandig zendmachtiging aan te vra
gen. De stichting had graag haar doelstellingen gerealiseerd
gezien in de N.C.R.V. Maar de christelijke radiovereniging
heeft te kennen gegeven niets te voelen voor een koerswij
ziging in het programmabeleid. Er bleef de Evangelische
Omroep niets andera over dan haar eigen weg te gaan. De
N.C.R.V. kan of wil niet begrijpen wat de leden van de
Evangelische Omroep bezighoudt."
Op welke punten men met de N.C.R.V. van inzicht verschilt
staat eveneens in dit artikel te lezen:
„Meer dan twee jaar lang heeft de Evangelische Omroep
geprobeerd de N.C.R.V. erop te wijzen dat die in haar taak
tekort schiet als zij niet een programmabeleid kiest dat in
overeenstemming is met de levensstijl die men op grond
van de bijbel van christenen zou mogen verwachten. De
Evangelische Omroep heeft ook herhaaldelijk gezegd dat
duidelijker een oproep tot bekering in de ether moet klin
ken. Tevergeefs. Nu de N.C.R.V. zo duidelijk heeft te ken
nen gegeven verder overleg niet zinvol te achten, kan de
Evangelische Omroep niet langer kostbare kansen voor de
prediking van het evangelie voorbij laten gaan."
Hiermee is de doelstelling van deze nieuwe omroep duidélijk
bepaald: het evangelie te brengen in de huiskamer. Hoe? Niet
door alleen maar te „preken" dat maakt men in dit met
veel enthousiasme geschreven blad „Vizier" wel duidelijk.
„Wij worden geen „praatomroep" zo betoogt men en wij
lopen niet met oogkleppen voor. De bijbel gebiedt niet: gij zult
niet lachen, en evenmin: gij zult wat de cultuur betreft niet
onderling van smaak verschillen. De bijbel roept de mens op
om vrij te zijn maar voegt daar wel aan toe dat werkelijke
vrijheid alleen wordt gevonden door hem die rich wil buigen
voor Jezus Christus. Dat laatste nu wil de Evangelische Om
roep in haar programmabeleid sterk accentueren."
Men blijkt er zich terdege van bewust te zijn dat men niet
voor een gemakkelijke taak staat. Allereerst heeft men de ge
hele organisatievorm onder de loep genomen. Om beter dan
voorheen alle kerkelijke groeperingen in ons land te repre
senteren is het bestuur van de stichting gewijzigd. Tot voor
zitter is benoemd de heer J. J. Rippen te Ede, die in die func
tie de heer J. Kits te Doorn opvolgt. Secretaris is ds. J. C.
Maris, christelijk-gereformeerd predikant te Bloemendaal en
penningmeester drs. W. Mateboer, leraar economie en lid van
de Geref. Gemeente te Almelo. Tevens is een Raad van Advies
ingesteld die in het vervolg het bestuur zal kiezen. In deze
Raad vindt men vooraanstaande leden van allerlei kerkgenoot
schappen verenigd: we noemen ds. J. H. Velema, christelijk
gereformeerd predikant te Apeldoorn, mr. dr. J. Meulink, lid
van Ged. Staten van Overijssel en lid van de vrijgemaakte
Geref. Kerken, de heer D. W. Ormel, gereformeerd, secretaris
van de S.E.R. en ds. Joh. M. D. Beeuwkes, vrij-evangelisch
predikant te Zaandam. Op het ogenblik is men nog niet zover
dat men ook een eigen omroepblad gaat uitgeven, maar wel
hoopt men in een niet al te verre toekomst ook deze service
aan de leden te kunnen bieden. Nu kan men lid worden door
vijf gulden te storten, men krijgt dan alle stukken waarin be
stuur en adviesraad hun beleid uiteenzetten, thuis gestuurd.
Hier en daar zijn ook al plaatselijke verenigingen gesticht met
het doel zo veel en zo spoedig mogelijk leden te werven.
Hoe dit alles zich zal ontwikkelen is vooralsnog een open
vraag. Op het ogenblik zal menigeen nog deze afsplitsing van
de N.C.R.V. betreuren aan de Evangelische Omroep de bij
zonder zware taak om de noodzaak van deze afsplitsing waar
te maken.