Toekomst-mens gedoemd tot eenzaamheid Evangelische Omroep (nu 15.000 leden) heeft zendmachtiging aangevraagd Scheppingsvisie van prof. Lever nu in boekvorm Echtscheiding Meezingen met Jezus Waar blijven we?" „De Stad van de Mens" van Harvey Cox roept vragen op NIET ZO Radio en tv gebruiken voor het evangelie TER OVERDENKING Prof. dr. J. Lever, hoogleraar in de dierkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, behoort evenals prof. dr. H. M. Kuitert tot de avont-gar- de van de V.U. Zijn vechten in de voorhoede om een juist begrip over de „wording van deze aardse werkelijkheid" heeft duizenden refor matorische christenen in Nederland geschokt en verontrust, vooral in de nu pas voorbije maan den november en december. Prof. Lever hield toen voor de NCRV-radio op zondagavonden een ne gental voordrachten over de grote vorderingen van de natuurwetenschappen en hij projecteer de die voordarchten tegen de achtergrond van het beeld van de wording van alles, zoals de Bijbel dat geeft. Deze voordrachten en wel de woordelijke tekst zijn nu in boekvorm ver schenen bij Kok te Kampen en Zomer en Keu- ning te Wageningen onder de titel: „Waar blij ven we?" Dat was namelijk de vraag die in een thans nog aanhoudende stroom reacties ge steld werd en wordt. Een stroom die ongetwij feld stopt wanneer men werkelijk de moeite neemt te lézen. In wanneer men dat doet zo hebben wij het al thans ervaren ontkomt men niet aan de in druk dat prof. Lever diep doordrongen is van de menselijke kleinheid en een grote eerbied heeft voor de Grote Schepper aller dingen. Men is ge schokt omdat prof. Lever het verhaal van Adam en Eva, van alles wat in Genesis 1 en 2 over de schepping verteld wordt, niet als historisch be schouwt. Velen hebben zodra zij dit hoorden, niet verder willen luisteren, ontzet door zóveel „modern" ongeloof. En dat is jammer, want zo als prof. Lever laat zien was de schepping niet een beperkt historisch gebeuren dat zich in slechts korte tijd voltrok, ergens in een klein paradijs in langvervlogen tijden. Overigens kan iedereen „die nuchter de bijbel leest tot deze conclusie komen", zegt prof. Lever en dan vraagt hij eens nauwkeurig te lezen wat er in Genesis 1 als scheppingsverhaal staat en dan de weergave van hoofdstuk 2 van het gebeuren. Twee volkomen andere verhalen, die elkaar op evi dente wijze tegenspreken! In de eerste beschrij ving worden man en vrouw als laatsten genoemd (geschapen op de zesde dag) en in de tweede begint het met de man, dan volgen de dieren des velds en de vogels en als laatste wordt de vrouw genoemd. „Wanneer men zich op het oude standpunt plaatst, namelijk dat wij deze gedeelten letterlijk moe ten nemen en het hier dus gaat om echte ge beurtenissen, dan is de enige conclusie dat een van beide verhalen onjuist moet zijn. Het is uit gesloten dat zowel het een als het ander zo ge beurd kan zijn. Toch staan deze verhalen ge woon alsof er niets aan de hand is direct achter elkander in de bijbel". Het is duidelijk, aldus de professor, dat het in Genesis helemaal niet gaat om de weergave van speciaal toen en daar plaats gevonden hebbende gebeurtenissen. „Het gaat in het Paradijsver- haal om de essentie, om de diepste problemen van ieder mens, van alle mensen, vanaf de eer ste mensen". Die essentie is vooral dat God, de God van de bijbel, al wat is en leeft geschapen heeft en dat die schepping oneindig veel grootser en veelomvattender is dan wij ooit hebben be vroed. Zij die alles letterlijk willen nemen zeggen dat de wetenschap zich moet vergissen, duivels vergis sen. Maar. zij hebben intussen wel aanvaard, sinds de vorige eeuw, dat de aarde rond is en niet een platte schijf, zoals men uit de bijbel moet opmaken! Ook dat bol-zijn was een weten schappelijke ontdekking, die men zolang moge lijk negeerde. Onomstotelijk staat ook vast dat de bijbelse geslachtsregisters vele reeksen van jaren en generaties overslaan. Van het „de we reld bestaat volgens de bijbel plm. 6000 jaar" blijft niets over. De schepping gaat enkele mil jarden jaren terug en heel langzaam werd wat thans is. De bijbel Gods openbaring? Ja, zegt prof. Lever, ik geloof dat ook. Maar in de bijbel gaat het beslist niet om natuurwetenschappelij ke kennis. De bijbel is geheel geschreven in overeenstemming met de natuurkennis van die tijden. „Desondanks behoeft de geloofsvisie in het geheel niet anders te zijn". Aan het slot: „Hoe meer onze kennis van de wer kelijkheid om ons heen toeneemt en hoe beter wij snappen dat wij leven in een wereld die in een allesomvattend wordingsproces is opgeno men, en hoe scherper wij ons zelf, de mens, le ren kennen, des te helderder gaan wij zien dat de boodschap van Christus ons bij het zoeken naar antwoorden op de grote problemen van vandaag en morgen werkelijk kan helpen. Wan neer we in een donkere nacht naar de sterren kijken die zo eindeloos ver weg staan, en we denken dan terug aan al die generaties die voor ons op de aarde hebben geleefd sinds het eerste leven in de oceanen nu al miljarden jaren gele den bewoog, en wij realiseren ons dat dit alles in Gods scheppende handen rust, en we pieke ren over de toestand in de wereld van vandaag en in ons eigen korte bestaan, en we vragen ons op allerlei punten af: „Waar blijven we?", dan is hierop, geloof ik, maar één antwoord". We hebben het nog niet gehad over het „Waar ko men we vandaan", in dit boek, maar men moet het zelf ter hand nemen om te ontdekken dat christelijk geloof en moderne wetenschap geen tegenstrijdigheden zijn. Integendeel zelfs. En slechts wie prof. Lever leest mag, dachten wij, deelnemen aan de discussie over zijn theorie. Voor f 5,95 kan men in de boekhandel terecht voor dit „Waar blijven we?". Vermoedelijk nog dit jaar zal bij de Tweede Ka mer een wetsontwerp worden ingediend ter her ziening van het echtscheidingsrecht, een zaak die al vele pennen in beweging heeft gebracht De regering is daarmee zeer omzichtig te werk gegaan: het ontwerp is eerst voorgelegd aan de Staatscommissie voor de Burgerlijke Wetgeving en vervolgens aan „een aantal personen indivi dueel die representatief geacht kunnen worden voor de belangrijkste geestelijke stromingen in ons land". Onder die individuele personen zal ongetwijfeld ook een gereformeerde zijn. Nu was aan de laatstgehouden gereformeerde synode een rapport over echtscheidingsvragen voorgelegd dat niet behandeld is omdat het de synode te laat had bereikt. Om nu toch in gereformeerde kring een discussie op gang te brengen over deze vragen hebben de theoloog ds. Th. Delleman en de jurist mr. G. W. van Meyenfeldt gezamenlijk een boekje het licht doen zien bij de uitgevers- mij J. H. Kok N.V. te Kampen Het is een zeer lezenswaard boekje geworden ook al zal niet iedereen het op alle punten met de schrijvers eens zijn. Ds. Delleman laat zijn licht schijnen op tal van teksten uit de bijbel die in dit verband dikwijls worden aangehaald. Zijn conclusie is dat echtscheiding mogelijk moet zijn maar dat er geen „bijbelse echtscheidingsgron den" bestaan die wij zo maar zouden kunnen overnemen. De situatie waarin volgens de bijbel echtscheiding te aanvaarden is ligt in wat nu genoemd wordt „ontwrichting van het huwelijk". Ook de jurist Van Meyenfeldt gaat er van uit dat die „ontwrichting" de juridische grondslag van Ifet echtscheidingsrecht behoort te zijn. Typerend is een van zijn conclusies: „Eerder is een wel heel grote leugen dat ons echtscheidingsrecht in naam van christelijke principes huwelijksban den, die overeenkomstig onze wet gelegd zijn, gecontinueerd en gerespecteerd wil hebben ook waar van een huwelijk helemaal geen sprake meer is... en waar het losmaken van die banden en dusdoende het openen van nieuwe levens perspectieven eerste eis van christelijke prin cipes is". We zijn van die driftig-bezige mensen, ieder van ons. Zó druk en zó jachtig bezig met van alles en nog wat, dat de vraag wat we nu eigenlijk allemaal aan het doen zijn ons heel plotseling en heel onverwacht kan treffen als een elektrische schok. Hé ja Maar die inkeer, dat stilstaan en nadenken kunnen maar heel kort duren. We moeten immers verder, we moeten immers dóén Met z'n allen, als gemeenschap, als volk, als wereld, zijn we niet anders. We hebben een oorlog gehad, een wereldoorlog waarin een enorme vernieling heeft plaats gehad, materieel en geestelijk. Maar naast vernieling ook vernieuwing: hoeveel nieuwe kennis is er in die oorlog aangeboord, nieuwe mogelijkheden, nieuwe technieken. En op die nieuwe mogelijkheden hebben we ons gestort met al de energie en al de wil naar-beter waarover we beschikken. Jonge vol ken zien zich in een heel kort tijdsbestek uitgetild van „onderont wikkeld" naar zelfstandig en onafhankelijk met alles wat daarmee samenhangt. Maar ook de ontwikkeling van de „oude" wereld is nauwelijks minder spectaculair. We hebben de kernenergie getemd en kunnen nu naar de maan: we hebben ontdekt hoe we met economische wetten kunnen leven en zijn welvarend gewordenwe zijn aan 't bouwen gegaan: nieuwe steden en nieuwe wijken, nieuwe woon vormen en nieuwe technieken. We zijn voortgeraasd door die jaren '50 en door die jaren '60 als driftig-bezige mensen. En nu lijkt het dan alsof ons plotseling die schok-van-inkeer heeft getroffen. Misschien geïnspireerd door dat magische jaar 2000, is het afgelopen jaar de vraag steeds luider gaan klinken: „Wat zijn zijn we eigenlijk aan het doen Waar gaat de mens heen En belangrijkste vraag: „Laten we voor die mens die straks moet leven ook nog ruimte over om méns te zijn Daarover gaat het in 't onderstaande stuk. Het is 'n beschouwing, geschreven door de oud-hoofd red acteur van het Algemeen Dagblad, A C. W. van der Vet, naar aanleiding van het in korte tijd beroemd geworden boek van de Amerikaan Harvey Cox „De stad van de mens". Het is een kritische beschouwing die vragen oproept. Maar men leze eerst. Uén voor één hebben ambachts- man, zakenman, winkelier en dokter hun biezen gepakt en winkel en kantoor buiten de woonwijk ge vestigd. Hoewel ze zich nu en dan bekla gen over de vervloekte verkeers drukte, vinden ze de psychische scheiding van werkterrein en woonhuis prettig. De afstand dient om beide gebieden te isoleren en elk te beschermen tegen inmen ging van de ander. Eveneens heeft de reis van en naar de buitenwij ken of een hoogbouwflat voor (bijv.) een belastingconsulent zo wel een psychologische als een re delijke zin. In de tussentijd pro beert hij, zij het gedeeltelijk, de onopgeloste vragen achter zich te laten en zich voor te bereiden op een nieuwe cliënt. Trein of tram scheidt en verbindt zijn werk met zijn woonhuis maar scheidt ook twee verschillende relaties, waar van hij aanvoelt dat ze waarschijn lijk ook beter apart gehouden kun- mn worden". Het citaat is uit een fascinerend boek: De Stad van de Mens, door de Amerikaanse theoloog, socio loog Harvey Cox. In Amerika is het boek al maandenlang onder werp van discussie; hier zal het dat ook worden. (Er is een Ne derlandse uitgave van.) Scheiding tussen woon- en werk plaats is in het sterk verstedelijk te Amerika, waar men bovendien alle ruimte voor wijd verspreide woonwijken heeft en aan lange af standen gewend is, normaler dan hier. Maar ook bij ons gaat de ontwikkeling in die richting snel! Tuinsteden, woonwijken steeds ver der van het zakencentrum, satel lietsteden maken tallozen tot mi ni-forensvaak al gewoon tot forens. Zwijgen we nog van de pendelaars. De eens normale si tuatie dat vader op het land naast de hoeve werkte, of in de winkel voor het huis, of in de werkplaats naast de woning, wordt buiten de dorpen ook bij ons snel verleden tijd. ITaruey Cox ziet deze ontwikke- ling vooral als winst. Natuur lijk heeft hij gelijk dat het vroe ger ook niet alles was; noch op het platteland noch in de oude bin nensteden. Inderdaad kunnen de meeste mensen zeggen: „Mijn overgrootouders waren straatarm ze woonden en werkten in een krot" of: „Hun hele gezin moest sjouwen op een te kleine boerde rij", Bovendien is Cox Amerikaan, dus tot „ontwikkelingsoptimisme" tot geloof in vooruitgang geneigd. Tenslotte is hij theoloog en ziet hij behoedzaam mogelijkheden voor een nieuw mens-zijn en op lange duur een nieuw Godsbe grip in een nieuwe stedelijke cul tuur. Onvoldoende antwoord geeft hij o.i. echter op wat voor ons een kernprobleem van de snelle ver stedelijking is: de menselijke een zaamheid. Juist in een stadscul tuur, met steeds toenemende com municatiemogelijkheden, zien wij die eenzaamheid als groeiend pro bleem. Goed: men woont in een modern, comfortabel flatgebouw, vrij ver van pa's kantoor. Dat flatgebouw lijkt een gemeenschap in zichzelf. Zo veel gezitlnen in identieke ruim ten, elkander ontmoetend in de zelfde liften, winkelend in dezelf de supermarkt om de hoek. In New York kan men zes jaar in een flat wonen zonder zijn buren te kennen. Hier nog niet zó maar een beperking van de omgang tot een incidenteel „Goeiemorgen" is hier ook al geen uitzondering meer! I^eutoenlanp moest de mens, zo hij wilde weten wat er omging in zijn wereld, zijn medemensen opzoeken. Hij moést naar markt plein of raadhuis, want daar wer den de besluiten van keizer, se naat of gemeenteraad aangeplakt of voorgelezen. Ging hij niet, communiceerdehij niet, dan stond hij buiten de werkelijkheid. Krant, radio, televisie heffen de noodzaak tot contact met de me demens op. Wie dat wil kan ze ker in de grote stad toe met een uiterst minimum aan contact met de medemens, en toch van al les op de hoogte blijven. De foren- sende accountant leest op bed zijn ochtendblad, luistert nog even naar het laatste radionieuws, gaat naar kantoor. In zijn gemotori seerd privé-kamertje rijdt hij, een zaam temidden van honderden an dere eenzame autorijders, naar het centrum of zit zwijgend ach ter de krant in tram of bus temid den van tientallen mede-zwijgen den. Zijn contacten? Een dubbeltje fooi en een opmerking over het weer tot de jongen van de benzi nepomp resp. de tramconducteur, een hoofdknik en een opmerking over het weer tot de portier van het gebouw waar hij werkt, dan hoofdknikken en opmerkingen over het weer tot zijn collega's. (De Fransen geven tenminste hun col lega's elke morgen nog een hand!) Tijdens het werk wordt voor steeds meer mensen de communi catie met de medemens indirect: telefoon, telex, brief. In de com- putertijd zal dat nog sterker gel den, zeker in grote bedrijven. Cox mag stellen dat juist door die scheiding tussen werk en wonen in dat werk een heel nieuwe relatie tussen mensen ontstaat (de ik-jij- relatie) maar voor velen gaat dat nauwelijks op. Kijk maar eens met hoe onpersoonlijke ogen velen in het lunchuur eenzaam een brood je kauwen... Aan het eind van de dag: hoofd knikjes en terug naar huis in het privékamertjeIn de avond komt „de wereld" moeiteloos de huiskamer binnen: avondblad, ra dio, t.v. Hij toil zelfs vaak met zijn vrouw niet „communiceren" nHé, stil nou even, de t.v. is zo boeiend En die vrouw? Zij bleef achter in de woonwijk, wellicht haar man benijdend die „het volle leven in trok" terwijl zij haar dagelijkse medemensen ontmoet: melkboer, bakker '"Pe dramatisch deze schildering? Allicht voor velen wel. Men sen gaan naar bioscoop of schouw burg, kaarten, biljarten, discussië ren over politiek. Maar voor velen is het leven zo, met name in de grote steden en dat dan in een tijd van grotere communicatiemo gelijkheden dan ooit! Wij menen dat het sir Herbert Read was die eens voor de BBC, zei dat als ge volg van de toenemende eenzaam heid der stedelingen wij straks geen gezinsleven meer hebben; hij acht een nieuw gemeenschapsle ven buiten de werksfeer mogelijk in een soort „kibboetziem" zoals de Israëliërs maar op grond van totaal andere overwegingen die kennen: Het gezin zal nog maar incidenteel samen zijn. Naast de werkgemeenschap komt een leefgemeenschap die buiten vrouto en kinderen véle anderen omvat om de eenzaamheid te doorbreken. Harvey Cox ziet het minder som ber. Hij verwacht zeer veel van de nieuwe relaties in de „werkge meenschappen" der grote steden. Afgezien nog ervan dat deze rela ties in de praktijk vaak hoogst op pervlakkig blijven dat hoofd knikje, dat tot niets verbindende praatje geldt zoiets in onze sa menleving wellicht voor de man, zeker niet voor de vrouw. In Amerika waar normaal de getrouwde vrouw werkt, ligt dat misschien anders. Maar de een zaamheid van de verstedelijkte Amerikaan is spreekwoordelijk! Bekend is het verhaal van Ameri kaanse vliegers die in Engeland golf speelden en in opperste ver rukking zeiden: en die Britten prélatten tegen ons op het veld!" Nergens kan een mens zo eenzaam zijn als in New York, Chicago, De troit. Cox zegt: „Grote stedelijke ag glomeraties leveren het kader voor een bijkans onbeperkte intensive ring van persoonlijk bepaald inter menselijk verkeer". Tn theorie is dat natuurlijk waar. In de praktijk althans in het voor ons waarneembare deel ervan zien wij veeleer het omge keerde: de verstedelijking en met name de splitsing tussen werk- en woonsfeer leidt vaker wel dan niet tot vereenzaming, de toeneming van externe communicatiemidde len leidt vaker wel dan niet tot een sterk individueel bestaan. Maar misschien komt dat omdat we in ons land pas aan het begin van werkelijke verstedelijking zijn Men moet hopen dat Cpx' optimisme gerechtvaardigd is. Tot nu toe betwijfelen wij dat en zien wij de toenemende vereenza ming van de mens in de stad als een groot, maar te weinig onder kend probleem. Er is menen wU één punt waaraan in deze discussie te weinig aandacht is besteed: dat praten over de toekomst te vens inhoudt dat men praat over de mens van de toekomst. Dus: over de jeugd van vandaag. Wat Van der Vet schrijft is natuurlijk waar: wjj leven nog altijd in een uiterst conven tionele samenleving waarin het contact van mens tot mens, zeker in het zakelijk kader, maar bijzonder moeizaam tot stand komt. Waarin mensen naast elkaar achter het bureau of aan de werkbank hun dagelijkse arbeid verrichten, eigenlijk zon der dat ze elkaar kennen. In die samenleving bestaat de een zaamheid. En die eenzaamheid groeit met de verzakelijking en de verstedelijking van ons leefmilieu. Maar geldt dat ook voor de toekomstmens? Zijn leef. en werkmilieu zal vergeleken met het onze onvoorstelbaar anders zijn, nóg meer gerationa liseerd en nóg meer gemechaniseerd maar de kans is groot dat hij zelf anders zal zijn. De jeugd heeft allang onze con ventionaliteit, onze stljf-vriendelljkheid overboord gegooid. Op het ogenblik kunnen we dat wel eens betreuren want het gaat met de vaart en de onbezonnenheid die de jeugd eigen is en mag zijn maar laten we wel beseffen dat men de mens zijn kans om mens te zijn ontneemt als men hem ook in die conventies wil pakken waarin wjj van onze jeugd af zijn op gegroeid. Daarom is het heel goed te begrijpen dat Harvey Cox, de wereld van morgen door zijn Amerikaanse bril bekij kend, tot heel andere conclusies komt dan Van der Vet: de Amerikaanse samenleving mist immers het conventionele dat ons Europeanen kenmerkt en (nog) dierbaar is. En daarom is menen we die eenzaamheid ook een minder zorgelijk toe komstaspect dan het nu lijkt. „En als zij de lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar de Olijfberg" Matth. 26 30. Meermalen lezen we in de Evange liën dat Jezus weende, slechts éénmaal lezen we van Hem dat Hij zong. Onge twijfeld zal de Heere Jezus veel meer hebben gezongen... in het koor van de liederen hammaaloth, die bij de feeste lijke opgang naar Jeruzalem werden aangeheven, zal Zijn stem zeker niet pntbroken hebben. Maar de Evange liën zwijgen hierover. Alleen in boven genoemd woord wordt van Jezus gezegd dat Hij gezongen heeft. De Heere Jezus doet dit wanneer Hij met Zijn discipelen het Pascha heeft gevierd. De lofzang waarvah hier ge sproken wordt, is dan ook het z.g.n. Hallel, bestaande uit de psalmen 113 118, waarmee de Israëlitische paas- maaltijd werd, besloten. Op zichzelf is het moment waarop Jezus zingt niet ongewoon, anderzijds is het moment toch wel heel ongewoon. Het is immers het laatste Pascha, dat Hij viert, het Pascha waarbij Hij zelf als het ware paaslam ter slachting zal worden geleid. Hij zingt wanneer Hij uitgaat naar de Olijfberg, en denkt u zich even goed in - op deze weg naar de Olijfberg, ligt de Olijfhof, de hof van Gethsemané, waar Hij straks dodelijk benauwd zal worden, waar de moordenaarsbende zal komen om Hem gevangen te nemen en Hem weg te lei den naar de dood. De Heere Jezus weet dit... helder en duidelijk ziet Hij dit al les voor zich en toch zingt Hij. Zingend gaat Hij Zijn lijden en ster ven tegemoet... Hoe heeft Jezus dit kunnen doen? Nee, dit is niet omdat de ernst van hetgeen gaat gebeuren niet tot Hem doordringt, noch dat Hij zichzelf er overheen wil zetten, zoals wij soms het hoogste lied uitzingen, opdat een ander maar niet merken zal hoe onrustig het is in ons binnenste... maar Jezus zingt, omdat Hij ondanks de verschrikkingen van Zijn aanstaand lijden en sterven zeker is van de overwinning. En let nu goed op: Jezus zingt niet alleen. Als gastheer is Hij de opper- zangmeester, die ook Zijn discipelen doet zingen. Hij is de dirigent die Zijn kerk begeleidt, opdat ze niet aarzelend, maar uit volle borst met Hem zullen instemmen. De zingende Jezus vraagt ook nu zin gende discipelen. Geen discipelen die maar oppervlakkig meezingen zonder dat ze beseffen wat ze zingen, maar discipelen die meezingen met heel hun hart, omdat ze daar Zijn heil, Zijn ge nade hebben leren kennen. Als we onszelf zien is er geen enkele reden om te zingen. Dan is er alleen reden om te wenen over zo heel veel verkeerde dingen die wij doen. Juist dan echter wanneer we vanuit dit be rouw over onze zonde zien mogen op wat Jezus zingend voor zondaren heeft volbracht, kan het loflied niet achter wege blijven, dan komen we stem en woorden te kort om dit geweldige heil uit te jubelen. Wat is dit zingen in ons leven een wondere kracht. Wie zo van Jezus zelf door Zijn Geest het zingen leert, zingt niet alleen wanneer van alle kant het licht hem omschijnt, met Jezus zingt Hij door, ook wanneer het duister wordt... 'k Zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen, daar ik Hem verwacht en mijn hart wat mij moog treffen, tot de God mijns levens heffen... Bij Jezus was het: eerst zingen dan sterven... Voor al de Zijnen is het: Zijn verzoe nend sterven, dat staat voorop, en daar om zingen, daarom zingen van gena, van ontferming en verlossing, door het bloed van Golgotha... Elk lied dat dit heil van de Heere Jezus niet tot inhoud heeft, zal eens voor altijd verstommen. Alleen dit lied klinkt door, om straks te eindigen in het nieuwe lied der verlosten: „Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ont vangen de kracht, en rijkdom en wijs heid en sterkte en eer, en heerlijkheid en dankzegging... want Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed. Veenendaal ds. J. Brons Als alles verloopt volgens de verwachtingen en de geldende regels zal nog dit jaar een nieuwe omroepvereniging via radio en beeldscherm de huiskamer binnenkomen: de Evan gelische Omroep. Want de gelijknamige stichting heeft dezer dagen haar 15.000e lid ingeschreven en dit aantal wettigt de zendmachtiging die het bestuur heeft aangevraagd bij het ministerie van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk. Wordt die zendmachtiging verleend dan rust op de nieuwe omroep de verplichting zich naar twee kanten waar te maken: zij zal een „totaal programma" moeten brengen (zoals dat in het om roep-jargon heet), dus ook uitzendingen waarin elementen van verstrooiende, culturele en educatieve aard zijn verwerkt, én zij zal binnen twee jaar het ledental van 100.000 moeten bereiken. Waarom deze nieuwe omroep? In het blad „Vizier", uitgave van de stichting, dat in de afgelopen week in een oplage van 100.000 ewmplaren aan (christelijk) Nederland is toegezonden, wordt verantwoording afgelegd van deze stap. Dat het hier gaat om een breuk met de N.C.R.V. wordt ruiterlijk erkend en dat men die breuk graag had vermeden blijkt uit de kop van het verantwoordingsartikel: Noodgedwongen! Hierin leest men: „Het is niet met louter vreugde dat de Evangelische Om roep heeft besloten zelfstandig zendmachtiging aan te vra gen. De stichting had graag haar doelstellingen gerealiseerd gezien in de N.C.R.V. Maar de christelijke radiovereniging heeft te kennen gegeven niets te voelen voor een koerswij ziging in het programmabeleid. Er bleef de Evangelische Omroep niets andera over dan haar eigen weg te gaan. De N.C.R.V. kan of wil niet begrijpen wat de leden van de Evangelische Omroep bezighoudt." Op welke punten men met de N.C.R.V. van inzicht verschilt staat eveneens in dit artikel te lezen: „Meer dan twee jaar lang heeft de Evangelische Omroep geprobeerd de N.C.R.V. erop te wijzen dat die in haar taak tekort schiet als zij niet een programmabeleid kiest dat in overeenstemming is met de levensstijl die men op grond van de bijbel van christenen zou mogen verwachten. De Evangelische Omroep heeft ook herhaaldelijk gezegd dat duidelijker een oproep tot bekering in de ether moet klin ken. Tevergeefs. Nu de N.C.R.V. zo duidelijk heeft te ken nen gegeven verder overleg niet zinvol te achten, kan de Evangelische Omroep niet langer kostbare kansen voor de prediking van het evangelie voorbij laten gaan." Hiermee is de doelstelling van deze nieuwe omroep duidélijk bepaald: het evangelie te brengen in de huiskamer. Hoe? Niet door alleen maar te „preken" dat maakt men in dit met veel enthousiasme geschreven blad „Vizier" wel duidelijk. „Wij worden geen „praatomroep" zo betoogt men en wij lopen niet met oogkleppen voor. De bijbel gebiedt niet: gij zult niet lachen, en evenmin: gij zult wat de cultuur betreft niet onderling van smaak verschillen. De bijbel roept de mens op om vrij te zijn maar voegt daar wel aan toe dat werkelijke vrijheid alleen wordt gevonden door hem die rich wil buigen voor Jezus Christus. Dat laatste nu wil de Evangelische Om roep in haar programmabeleid sterk accentueren." Men blijkt er zich terdege van bewust te zijn dat men niet voor een gemakkelijke taak staat. Allereerst heeft men de ge hele organisatievorm onder de loep genomen. Om beter dan voorheen alle kerkelijke groeperingen in ons land te repre senteren is het bestuur van de stichting gewijzigd. Tot voor zitter is benoemd de heer J. J. Rippen te Ede, die in die func tie de heer J. Kits te Doorn opvolgt. Secretaris is ds. J. C. Maris, christelijk-gereformeerd predikant te Bloemendaal en penningmeester drs. W. Mateboer, leraar economie en lid van de Geref. Gemeente te Almelo. Tevens is een Raad van Advies ingesteld die in het vervolg het bestuur zal kiezen. In deze Raad vindt men vooraanstaande leden van allerlei kerkgenoot schappen verenigd: we noemen ds. J. H. Velema, christelijk gereformeerd predikant te Apeldoorn, mr. dr. J. Meulink, lid van Ged. Staten van Overijssel en lid van de vrijgemaakte Geref. Kerken, de heer D. W. Ormel, gereformeerd, secretaris van de S.E.R. en ds. Joh. M. D. Beeuwkes, vrij-evangelisch predikant te Zaandam. Op het ogenblik is men nog niet zover dat men ook een eigen omroepblad gaat uitgeven, maar wel hoopt men in een niet al te verre toekomst ook deze service aan de leden te kunnen bieden. Nu kan men lid worden door vijf gulden te storten, men krijgt dan alle stukken waarin be stuur en adviesraad hun beleid uiteenzetten, thuis gestuurd. Hier en daar zijn ook al plaatselijke verenigingen gesticht met het doel zo veel en zo spoedig mogelijk leden te werven. Hoe dit alles zich zal ontwikkelen is vooralsnog een open vraag. Op het ogenblik zal menigeen nog deze afsplitsing van de N.C.R.V. betreuren aan de Evangelische Omroep de bij zonder zware taak om de noodzaak van deze afsplitsing waar te maken.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 17