Voorbeeld in het bos Een doods gewas van de vertrapte aarde Terug naai de helft i Geen mens is I gezonder dan zijn voedsel Wèl bederven Groeiforeeerders e Zweepslag Lange jongens Denkfout zaterdag 22 maart 1969 |^Joe is het dan zo ver gekomen en is er een weg terug? „De fout zit in de doelstelling", zegt ir. Haisma. „Bij alles wat we in land- en tuinbouw doen, stellen we die primair als bestaansbron voor de agrariërs. Dat is een lelijke denkfout: primair behoort agrarische bedrijf producent van voedsel de gemeenschap te zijn. Het medische is er toch ook niet als bestaansbron dokter? Maar wat doen we? We' hebben enorme organisaties opgericht voor boer tuinder, waarin die zelf centraal staan doel. We spreken over de boer als onderneme en niet over de boer als producent. Het idee van Mansholt is ook weer helemaal gericht de bestaansmogelijkheden in de landbouw. Maar begrijp toch alsjeblieft, dat de landbouw in dienst van de gemeenschap staat. En dat het een heel zware zaak is, dat we ter wille van de bestaansmogelijkheden van de bedrijven de volksgezondheid ondergraven". Maar die weg terug dan is er een praktische mogelijkheid om die in te slaan? Ir. Haisma: „Eén boer kan het natuurlijk niet. Je zou coöperaties moeten hebben die samen verbouwen en verkopen, desnoods tot in de winkels toe. Dan zouden die winkels natuurlijk ook weer in eigen beheer moeten zijn bij die coöperaties van boeren en tuinders. Dan wordt er weer van beneden naar boven gewerkt en niet omgekeerd, zoals de supermarkets doen. Daarmee zetten we de klok niet terug, we herstellen er iets mee voordat het onherstelbaar is geworden. Het kan een heel lange weg zijn, die weg terug - maar het alternatief is duidelijk: we hebben de natuur, de schepping zo men wil, ruwweg naar onze hand willen zetten en dat wreekt zich. Op ons zélf, omdat we een wezenlijk bestanddeel van die natuur of die schepping zijn". Jeeft ir. Haisman religieuze of andere levensbeschouwelijke motieven? zo wordt hem soms gevraagd. Nee. HIJ heeft waardering voor het werk dat allerlei groeperingen ook op dit gebied doen, maar hun werkterrein ij hem te klein; hij wil zich tot iederéén richten. Hij kan dan ook in de pauze van een causerie een groot glas bier bestellen en een sigaar opsteken. En religieus? „Och, ik heb alleen zondagsschool gehad, van huis uit ben ik niet zo religieus ingesteld. Wel ben ik tot de overtuiging gekomen: wij mensen hebben dit alles niet zelf gemaakt maar we kunnen het wel bederven. De landbouw die wij bedrijven is een vorm van barbarendom Het is veel erger dan heidens. Een heiden erkent nog iets boven zich Een Veluws voorbeeld van ir. Haisma's theorie. Hier werden vroeger de grove dennen aangeplant, die goed geld opleverden als boerengeriefhout en later als mijnhout. De vaders zeiden tegen hun zonen: „Jongens, dat moeten jullie ook doen" en de zonen deden het. De kleinkinderen deden het óók, maar die zagen na verloop van tijd. dat het niet zo best meer ging. Eerst dachten ze nog: „Grootvader zal het wel een beetje te mooi voorgesteld hebben. Net zo als het ijs dat vroeger altijd gladder was en de meisjes, die altijd mooier waren". Maar toen vraten opeens de insekten alle naalden van de bomen. Nog was er niets aan de hand. Gelukkig maar, dat het niet in de tijd van grootvader gebeurde. Wat had die man eraan moeten doen? Nu zijn er tenminste spuitvliegtuigjes. Inderdaad waren binnen vierentwintig uur alle insekten dood. Maar de moeilijkheden bleven. Toen kwam men op het idee. naar de grond te kijken. Er lag een dikke laag onverteerde naalden op, een laag die koud" op de grond lag, zodat de kringloop van de natuur („alle afval is voeding") was verstoord. In de bosbouw is dat begrepen. Er werden stroken uitgekapt en er kwam aanplant, die de kringloop weer in orde bracht. „Zo kreeg de natuur in het bos haar plaats als partner terug", aldus Ir. Haisma die in Wageningen zelf bosbouw studeerde; „en zo zullen we haar ook in land- en tuinbouw weer van haar plaats als willoze ondergeschikte terug moeten halen". maar in onze agrarische economie doen wfj dat niet meer. We zijn zelf op de grote stoel gaan zitten, we leven niet mét de natuur en de schepping, maar we zien dit alles als een levenloos iets, waarover we naar believen kunnen beschikken. Dat is barbaars en het wreekt zich, lichamelijk en geestelijk. We gaan er een hoge prijs voor betalen. Het maakt ook wel indruk, als ik er over spreek - bij de boeren en tuinders, die altijd nog het dichtst bij de goede grond zijn blijven staan, maar ook bij wetenschapsmensen. Velen zien ook wel, dat het verkeerd gaat, maar ze blijven staan bij de vraag: wat dan? Uiteindelijk komt dan altijd het wereldvoedselprobleem aan de orde. Moet ik dan nóg een keer zeggen, dat je een tekort niet opheft met minderwaardig voedsel? Ik kan ook geen pasklare andere oplossing voor het wereldvoedselprobleem aan de hand doen. Ik kan alleen zeggen, dat een oplossing met minderwaardige middelen op den duur geen oplossing kén zijn. We zullen samen alternatieven moeten zoeken. En daarover moet de discussie eigenlijk nog helemaal op gang komen. Als die discussie komt, laat dan het uitgangspunt zijn, dat er maar één mogelijkheid van gezondheid is: de gezondheid van mens, dier, plant en grond tezémen. En dat er in de schepping geen schuilplaats is voor de mens, die zijn natuurlijke levensbasis heeft bedorven". Het was een boelend gesprek met deze ingenieur: Ir. J. P. Haisma. Hij studeerde bosbouw in Wageningen met de bedoeling, naar Indonesië te gaan. De oorlog kwam er tussen en hij aan vaardde een wetenschappelijk- commerciële functie bij een groot bedrijf. Maar hij bleef dicht bij de dagelijkse praktijk staan en naarmate hij meer zag en hoorde, nam zijn ongerustheid over de manier waarop onze land- en tuinbouw produceren, toe. HIJ kwam op zuiver wetenschappelijke gronden tot de slotsom, dat wij de natuur forceren en daarmee onszelf, omdat wij een deel van die natuur zijn. Nu heeft ir. Haisma zelf een organlsch- blologisch proefbedrijf in Bergum b Leeuwarden, vanwaarutt hij intensief contact onderhoudt met weten schappelijke en praktlsch-agrarische kringen. Soms vindt hij er ongeloof, soms bijval, maar vrijwel altijd belangstelling. Want deze zaak houdt ook velen, die er niet over praten, ernstig bezig. Een onzer redacteuren sprak met Ir. Haisma op zijn proefbedrijf. Hij vond er een nuchtere man, die zich door geen enkele emotie laat lelden. Geen enkele vorm van geheimzinnigheid omgeeft hem en zijn werk daar op het vlakke, rechtlijnige Friese land. Hij wil vooral ook niet sectarisch denken, maar zich richten tot alle gewone mensen, die voedsel produceren en coneumeren. Het Ie de moeite waard hem te beluisteren, dachten wij. planten schieten de grond uit, slachtdieren worden, zonder omzien naar wat we eigenlijk doen, in de kortst mogelijke tijd „op gewicht" gebracht. Maar de natuur laat zich niet dwingen - wel reguleren, maar niet dwingen. De véél te snel opschietende planten verliezen hun kracht. Ze worden vatbaar voor ziekten en moeten dus bespoten worden. Insekten, die evenals roofdieren in de natuur tot taak hebben om het zwakke eruit te schiften, komen er op af. Nóg meer spuiten dus en nog méér vergif. De bekende bioloog Dick Hillenius heeft al eens gezegd, dat onze nakomelingen in een wereld zullen leven met als enig dierlijk gezelschap ratten, muizen, mussen en kraaien. Ir. Haisma benadert deze benauwende zaak anders. Hij zegt: „We moeten niet over de bestrijdingsmiddelen spreken, maar over de oorzaken, die er toe leiden dat we ze gebruiken. Wie hoofdpijn heeft kan een aspirientje nemen. Gaat de hoofdpijn dan over fijn, maar daarmee is de oorzaak meestal niet weggenomen. Zo is het ook met de bestrijdingsmiddelen. We bestrijden wel het gevolg, maar niet de oorzaak. We werken dus in omgekeerde volgorde, waarbij al dat spuiten alleen maar dient om onze eigen fouten weg te werken. Mag ik het zinloos en gevaarlijk noemen, om daarmee door te gaan en dan hoogstens nog te zoeken naar minder giftige middelen? Ik zal nog niet eens spreken over de gevaren van al die vergiften. Daar zijn anderen mee bezig, we zijn daar tenminste over aan t nadenken gekomen. Waar het mij veel meer om gaat. is het gevolg van slecht voedsel, dat we krijgen door de roofbouw op plant en dier. Al dat geforceerd gegroeide voedsel wordt steeds armer aan werkelijke voedingsstoffen. In alles wat voor ons groeit, brengen we kunstmatig stofwisselingsstoornissen teweeg. We hollen daarmee ons eigen lichaam, onze eigen gezondheid uit". Wat we in feite doen is dit: een plant gemakkelijk opneembare groeistof opdringen, die hij niet kan „weigeren". Normaliter doseert de natuur die verschillende voedingsstoffen in evenwichtige verhoudingen. Nu hebben wij uitgezocht waar de plant het snelst van groeit en dèèrvan geven we nu grote extra doses in een vorm, waar de natuur niet tegenop kan. De plant móet het nemen, al gaat de hele natuur bij wijze van spreken op haar achterste benen staan. Ir. Haisma: „Stel je een kamer voor, waar een beperkt aantal mensen in kan. Nu staan er vijftig mannen in blauwe jassen en vijftig mannen in witte jassen te dringen om erin te komen. Als die mannen met de blauwe jassen nu allemaal hondsbrutaal zijn en die anderen niet, dan zie je in een ogenblik van tijd alleen nog maar mannen met blauwe jassen in die kamer. Dèt zijn de groeiforeeerders, die wij toepassen In onze land- en tuinbouw. Zij versperren de weg voor andere voedingsstoffen en brengen de stofwisselingsstoornissen teweeg In de groeiende plant. Die plant wordt ongezond, wij eten de plant en blijven er óók niet gezonder bij. 't Is allemaal eenvoudig genoeg en het is in brede kringen wel bekend ook, maar we dóén er niets aan. We zeggen dat die produktie omhoog moet en we geloven het zelf. Maar nogmaals: waar ter wereld is het ooit vertoond, dat je een tekort aan voedsel kon opheffen door minderwaardig voedsel te geven?" lat is er nu minderwaardig aan dat voedsel? Daar zijn studieboeken over vol te schrijven, maar duidelijkheidshalve pakt ir. Haisma er één voorbeeld uit, dat ook voor de leek te volgen is. Het meest gegeven wordt de snelwerkende stikstof, die we toedienen als een zweepslag. Stikstof is gericht op de opbouw van eiwit, een belangrijke zaak dus in de voeding ook van de mens. Nu is eiwit opgebouwd uit twintig aminozuren. Acht daarvan zijn essentieel, dat wil zeggen: mens en dier hebben ze nodig, maar kunnen ze zelf niet „maken", zodat die essentiële aminozuren beslist in voedsel moeten voorkomen. Vast staat nu, dat het gehalte aan essentiële aminozuren in een plant snel daalt, wanneer méér dan een bepaalde hoeveelheid stikstof per hectare wordt gestrooid. Bij sommige gewassen ligt die grens al bij 70 kg per hectare. Nederland bemest vrij algemeen met bijna het dubbele van die hoeveelheid. Het gevolg: absoluut noodzakelijke voedingselementen voor de mens worden „geknepen" of vernietigd. Ir. Haisma: „We hebben indertijd geleerd hoe we vitaminen kunstmatig in voedsel kunnen aanbrengen, ter tekort aan vitaminen is min of meer op te heffen. Zo zullen we straks over mineralen - koper, fosfor, calcium, ijzer, magnesium moeten gaan praten. Die vernietigen we met onze landbouwmethoden. Maar in tegenstelling tot vitaminen kunnen die mineralen niet kunstmatig worden ingebracht. Dat moet Kernpunten, waaromheen de natuur haar plaats als partner In onze agrarische samenleving terug zou kunnen krijgen, zijn volgens ir. Haisma: de per hectare te gebruiken hoeveelheden stikstof en kaH terug brengen tot de helft; minder superfosfaat en deze meststof bij voorkeur vervangen door niet- oplosbaar natuurfosfaat. En wie in eigen beheer thuis al wat gezonder wil eten, kan onder meer: alleen 's zondags nog wittebrood nemen; margarine afschaffen voorzover deze geharde oliën en vetten bevat, wat overigens bij de meeste margarine soorten het geval Is; het witte keukenzout alleen voor een gladde stoep gebruiken en zelf zeezout eten. tsee jya die lezing voor de plattelandsvrouwen kwam een van de dames naar hem toe met de boodschap: „Meneer Haisma, ik wou dat ik niet gekomen was". Het antwoord: „Mevrouw, als u er vannacht wakker van ligt. bent u de enige niet". Hij houdt ook lezingen voor landbouw kundigen, artsen en andere wetenschaps mensen. Die reageren weer anders. Zij zeggen bijvoorbeeld: „Ja meneer Haisma, we voelen uw bezwaren wel aan, maar denkt U toch ook eens aan de hongerende wereld. De landbouwproduktie móet omhoog". Dan is het antwoord: „We helpen die hongerende wereld niet met produkten, waar steeds minder voedingswaarde in zit. Een tekort aan voedingsstoffen is nu eenmaal niet te compenseren met een overmaat aan minderwaardig voedsel". Zo gaat hij door het land: ir. J. P. Haisma (51), wetenschappelijk en praktisch propagandist voor andere landbouwmethoden en zelf eigenaar van een organisch- biologisch boerenbedrijf in het Friese plaatsje Bergum. Hij zegt ons aan, dat wij bezig zijn de schepping, waar we zelf een deel van zijn, te vernielen - dat we onszelf op die manier dus ook vernielen. Door roofbouw op plant en dier Hij zegt het ons niet aan met de profetenmantel om de schouders, noch vanuit enige levensbeschouwing. Hij spreekt als ingenieur, die nochtans als tienjarige jongen al de koeien molk op het bedrijf van zijn vader. En als boer, die er trots op is. dat zijn broek op de knieën slijt en niet op het zitvlak. <-*■ 'x. „Ik praat als boer", zegt ir. Haisma. Op zijti organisch-biologisch J bedrijf (6 ha) in Bergum verbouwt hij aardappelen, groenten en fruit zonder chemische bestrijdings middelen. Dat kan, omdat hij geen geforceerde ..groeibemesting" toe past, zodat zijn planten gezond blij ven. Die komen niet op de veiling: enerzijds omdat ze dan in de massa opgaan, zodat ir. Haisma de reactie van het publiek niet kan bestuderen, anderzijds omdat de veiling er niet goed raad mee weet. Er zit wel eens een luis je op de sla en er is wel eens een klein stukje uitge vreten. ..Maar dat kun je beter hebben dan vergif op een gewas mei bovendien minder voedingswaarde" zegt ir. Haisma. Hij heeft nu twee eigen winkels, resp. in Bergum en in Groningen. Voor die tijd stonden hij en zijn vrouw met de groenten op de markt. Bij de kraam hing een bord met hel opschrift: „GEEN MENS IS GEZONDER DAN HET S VOEDSEL DAT HIJ EET". Is hij duur met z'n spullen? Tja, wat is duur? De prijs ligt wat hoger, S maar afgezien von de grotere voe- l dingswaarde, hoef je van deze groen ten minder weg te snijden, koken ze ook minder in en zijn ze langer houdbaar. Een kilomaat is hier ei genlijk geen bruikbare norm, zegt ir. Haisma. Hij heeft intensief con tact met zijn klanten, die hem over hun ervaringen informeren. Vaak blijkt dan inderdaad, dat zij met kleinere hoeveelheden toekunnen. Overigens geeft de prijs in deze winkels geen enkele algemene in dicatie: het bedrijf van ir. Haisma is immers een proefbedrijf met vele kleinere hoeveelheden toe kunnen, der wordt geproduceerd dan in pro- duktiebedrijven het geval is. allemaal uit de grond komen, die de basis is van alle voeding. Y's hij zo spreekt, zeggen de mensen tegen hem: „Zo, dus jij gelooft dat we allemaal ziek worden?" Dan antwoordt ir. Haisma: „Nee - maar ik geloof wèl dat straks niemand meer op een gezonde manier aan z'n einde komt. En iedereen die zijn .ogen open heeft kan dat mét mij geloven. Eten, drinken, ademen doen we in een levensmilieu. Als één van die elementen, voedsel of lucht, niet gezond is, hoe kan dan de mens gezond zijn? De gemiddelde leeftijd van de mensen gaat alweer naar beneden, ondanks alle optimistische voorspellingen van futurologen. Bij de keuring van rekruten voor het leger blijkt dat jongens van de volgende telkens weer wat langer zijn. Dat wij of zo groter zijn dan de ridders uit de middeleeuwen is normaal. Maar het is normaal, dat onze lichaamslengte in zo'n korte tijd zó sterk toeneemt als nu het is. Moet je eens zien, hoe dat er over jaar uit ziet. En ging het nu nog om die we individueel maken, dan zou je zeggen: man, het is je eigen schuld, iemand twee pakjes sigaretten per roken of als een heel volk dat zou doen - dan moet iedereen dat voor zichzelf weten. Maar hier en dan vooral in Nederland worden we collectief gedwongen om ongezond te worden. Een moeder die in een winkel groente voor haar kinderen haalt, weet niet meer wét ze koopt. Dat is erg. Ik begin al te denken als ik een kind zie lopen: zou je zestig jaar worden? En als je het wordt hoé word je het dan?"

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 13