Hondenkar in veel gevallen
basis voor grote bedrijven
Harde bokking per ,tel'
Rotte paling en reuzel waren
grondstoffen voor ogenzalf
De Ark
door
Adriaan P. de Kleuver
Exph
oste
Spekku
tes
Nare bidder
Bokking
Koppie
Vars
Dobbelen
Zalf
WÊmmmmmmmm
woning
V.S.W.
m
r
f
m
ir.
H
C
Z
U\
m
ERF VAM A. VANOC LUST8RAAP
rosmolen
OE VOLHARDING
z
z
A
O
v*
7)
r
o
3
TH
z
ZANDSTRAAT
GLOOIENDE wal beplant met wilgen
BISSCHOP DAVIDSGRIPT
Schematische Situatietekening
VAN OMGCVING^DC ARK#
Pagina 5
DINSDAG 25 MAART 1969
Van vele zijden kwam het verzoek over het verschijnsel, dat wij als „de
geest van VeenendaaP kunnen aanduiden, wat meer ten beste te geven.
Schrijver kan putten uit een twintigjarig onderzoek dat verricht werd in sa
menwerking met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschap
pen. Tientallen Veenendalers zijn in die tijd ondervraagd. De antwoorden
zijn opgetekend op dialect- en volkskundelijsten. Deze vormen de grond
slag voor een algemeen onderzoek, maar vanzelf zijn ze voor onze eigen ge
meente van uitzonderlijk belang. De volkskunde ligt mij na aan het hart,
maar dan in de eerste plaats om de volksziel van de oude stam te leren ken
nen. Veenendaal telt duizenden nieuwkomers die de oude tijd nooit meer
zullen meemaken. Het waren allen hoogbejaarde mensen, die ondervraag
den, onder wie een honderdjarige en héél wat die er dicht bij waren. Ze
zijn zo goed als allen uit de tijd, maar ze leven voort in dit onderzoek.
De diepste roerselen van de volksgeest komen tot ons in de vorm van de
gedragingen van de mensen. Uit veelal anekdotisch aandoende verhalen
van de Veenendalers van oude stam treedt een bepaald levenspatroon naar
voren. Dit is wat zo dikwijls als „Veense" aangeduid wordt. Aan het echte
volksleven namen de „burgerties" echter geen deel.
Het was een hechte en volkomen op zichzelf staande kern, soms niet eens
behorende tot de gevestigde arbeidersbevolking, ontstellend bijgelovig veelal,
in dc meeste gevallen volslagen analfabeet en grenzeloos eigenwijs. Ze
vormden met elkaar precies het tegendeel van dat deel van Veenendaal dat
„het hogerop" wilde zoeken.
PORTIE*
3)
-4
(S
Tl
31
n\
n
A
X
S r
a
e m
pleintje
PLEINTJE
ZIE VOOBCWOViNfi ARTlKSL
O
n
n\
COPYRIGHT ADRlAAN P.DSKLEüVCR
Toefden wij een vorige maal in de
„brééje gaóng", thans willen wij een
andere échte volksbuurt van Veenen
daal uit de vorige eeuw induiken: 't
Zaènd.
Laten wij beginnen bij het in ons vo
rige artikel genoemde café van Jan
Tréé. Neen, liever éven er voor. Want
als het om ruw en onbarmhartig bijge
loof gaat, dan moeten wij bij schrij
ver voor de deur beginnen. In het nóg
bestaande huis aan de overzijde van
de toenmalige grift woonden drie men
sen, waarvan er twee geschuwd wer
den als de pest.
Het waren drie ongehuwden, een zus
ter en twee broers. Doodgewone, hard
werkende boerenmensen die hun boerde
rij midden in ons dorp hadden. Een ge
woon verschijnsel in het 19e-, ja zelfs
nog 20e-eeuwse Veenendaal. De boerde
rij maakte deel uit van het voormali
ge Groene woud en lag aan het al eens
besproken Steegje uit de 17e eeuw.
Die „binnen-boeren" heetten Van
Doorn. Buiten de geheime praktijken
die deze mensen aangewreven werden
was er nog iets merkwaardigs mee. In
mijn buurt vroegen de mensen laatst:
„Zég. weet jij, soms wie Piet Ems
was?" Jazeker wist ik dat! Maar dat
zat hélemaal fout. Dat was Piet-van-
Em. En déar draait het nu om. Bij het
volkskundeonderzoek is komen vast te
staan dat de „Veensen" naast de ge
bruikelijke, volkse „uitschei" óók nog
met de Saksische matriarchale toe
naam aangeduid werden.
Een vriend uit mijn jonge jaren was
„Gert van Mien". Dat kwam dus af
van de moeder! In ons geval was zelfs
de zuster de „mater" en werden de
broers Piet van Em en Jan van Em
genoemd.
Hoe goed heb ik die mensen nog ge
kend. Héél beste, stille mensen. Emma
van Doorn was zelfs een vrome ziel,
maar boze tongen beweerden dat ze 'n
toverheks was.
Kinderen die van het Benedeneind
kwamen en op weg waren naar de
Boerselandse school keken wel uit of
ze haar zagen en riepen dan hard:
„Emmegie, je kan me neit betóvere".
Dat had moeder ze op het hart ge
drukt toch vooral te roepen. Dan kón
ze het niet. En voorkomen was beter
dan genezen! Waar die Boerselandse
school stond? Ze staat er nóg, maar
't heet daar nu Beatrixstraat. Die ar
me Piet van Em, Pieter van Doorn
dus, die in de aak zakken zat te spoe
len in de toen nog schone grift of boe-
rengerei aan het schoonmaken was of
ln de hooitijd de vracht hooi uit de aak
naar de hooiberg bracht, die arme
stumper had de naam zich in een
weerwolf te kunnen veranderen, om
dan, 's avonds zó maar pardoes op je
rug te springen.
Er waren beslist mensen die voor
geen goud daar 's avonds langs gin
gen uit angst voor dat hellebeest.
Nu was het een wonderlijk iets dat
broer Jan niks kon. Nog geen vlieg in
een olifant kon veranderen. Ieder had
in de volksbuurten een „keu op 't hok".
Was dat slachtrijp dan kwam Jan van
Em (of „d'n Bels") met de bundel
slachtgereedschap. Of er geen toverhek
sen en weerwolven bestonden! Toch
wel vreemde toestanden vroeger. Waar
om zuster en broer wél en Jan van
Doorn niet!?
de families haast spreekwoordelijk.
Over die bokkingverkoop wat meer.
Dat „harde-harde" eten was in een be
paalde tijd zo'n beetje „Veense" folk
lore. Veenendalers van oude stam aten
zich toch minstens éénmaal per jaar
dik aan die ouderwetse harde bokking.
Nu is ze er véél langer als toen en ou
de mensen hoor je wel eens verzuch
ten dat déze niet zo goed meer is als
vroeger.
Willem Muis uit Spakenburg bracht
ze in 't Veen. Dat ging per „tel", 200
stuks in een uit ruwe teen van onge
schilde twijgen los in elkaar geflanste
mand, gammele dingen die haast niets
kostten.
Na de vastentijd (na Pasen dus)
kwam ook veel pan-haring naar Vee
nendaal, verse bakbokking, soms van
6 cent tot een dubbeltje per tel. dus
gezouten panharing buiten te drogen
dat had men toen blijkbaar écht
hing men de schoongemaakte en voor
gezouten panharing buiten te drogen
aan houten spijltjes. Juist déze panha
ring werd ook tot harde bokking ver
werkt door ze te roken en een droog-
proces te laten ondergaan. Een soort
stevige stoombokking dus. Lekkere vis,
maar wél een beetje vet.
Bij duizenden werd die per dag gege
ten. Je viél haast over de bokkingkop
pen op straat. Het hartige zakje patates
van nu! De Zuiderzee-bokking was heel
wat anders dan de recente, 'k Heb mij
laten vertellen dat de harde bokking
van nu veelal van Belgische, z.g. Osten-
der magere haring gemaakt wordt.
Wij noemden Emmegie zo juist een
vroom mensje. Deze vroomheid moe
ten wij ons als een primitief verschijn
sel voorstellen. Emma van Doorn trok
zich in feite van héél dat geklets geen
bal aan. Ze ging iedere zondag naar de
„gróóte kaark op de mart" en nam
plaats op de „aige plüts". Abrupt is
er een einde gekomen aan haar kerk
gang. Maar dat had niets met die to
verij van doen. Zulke volksvrouwtjes
begrepen „er" wel niet altijd alles van
en op een moment kon het gemoed zo
„vol" schieten dat wel een explosie
moest volgen.
Dominee had „innig" gesproken en
eindigde met de psalmwoorden: „Oh
poorte der gerechtigheid, door déze zal
in binnen treden maar toén gebeur
de het onverwachte. Emmegie. dat
wat slungelige mensje, stond in eens
recht op in de bank en voleindigde de
zin door luidkeels uit te roepen: „en
loven 's Heren majesteit!" Onthutst
keek ze rond zich, zag de deels spotten
de, deels meewarige blikken-en vlóóg
óbüna de kerk uit. Ze is er nóóit meer
gekomen.
Dat is een waar verhaal. Even waar
als van de volksvrouw uit onze buurt
die hoogst verbaasd vroeg: „Maar was
Jezus dan éérlijk waar een Jood?" Of
de vrouw die ziek lag en die dominee
langs ,,'t raomt" zag komen en om
toch maar voor vol aangezien te wor
den de Bijbel open voor zich neerlegde.
Op de kop; ze kon geen a van een b
onderscheiden. Ja, ze waren zo bij de
pinken „op 't gezelschap", maar hoe
zelden waren ze op de toppen Sions.
Wat de lezer toch vooral bij deze pri
mitieve geestesgesteldheid niet mag
ontgaan is de kostelijke volkshumor die
er achter schuil gaat. Ach, ze leefden
nog in de „middeleeuwen" van de
dorpsontwikkeling. Lang geleden, die
middeleeuwen van Veenendaal? Een
goeie veertig jaar; misschien vijftig....
In ons vorige artikel over de volks
geest van die typisch Veenendaalse ou
de kern schreven wij al over Jan Tréé,
die dikke herbergier tapper heette zo
iemand dus zouden wij onze weg
kunnen vervolgen, ware het niet dat in
dat café iets bijzonders was.
Jan heeft eens een tijdlang een zwer
vend decorateur in de kost gehad en
die schilderde de muren vol afbeeldin
gen met komische voorstellingen. Zo
herinner ik mij de afbeelding van een
jachtpartij met een wegvluchtende haas
en naast de jager met het geweer in
de aanslag een kakkende hond. En
ten overvloede stond daar bij: „Als de
hond maar niet... (onnet woord) had"..
Oh, die Jan Tréé!
Toch was dat café niet oorspronke
lijk. Het lag precies tegenover de Lom-
bokse brug Roelof sens radiohandel),
maar op het hoekje van het Boerseland
had je het véél oudere café van Slot
boom (nu Van Hall), waar later het
manufacturenhandeltje van Nicolaas
van Leeuwen was. Dat huis is in feite
nog precies als honderd jaar geleden.
Aan de andere zijde van het Boerse
land woonden Jan „Kool", Steven
Kreosbergen de schoenmaker en Kee
„de reet". Hoe die Kee anders heette
is mij niet bekend. Het was weer zo'n
volkstype met een „gespecialiseerd"
handeltje. Ze maakte „spekkies" van
ingekookte stroop. Je kon je oude
schoolschriftjes aan haar slijten voor
een halve cent en daar draaide ze dan
„tuutjies" van die ze volgoot met dat
spul. 'k Heb er bij gestaan dat ze een
spijker in een muur wilde slaan en zich
op de duim sloeg. Ze vloekte als een
bootwerker. Kee liep toen tegen de tach
tig....
Dan die onvergetelijke Jan „Kool
In de burgerlijke stand stond ..Van
Hardeveld" en dat het ze niet eens zo
veel scheelt wat zo'n uitschei betreft.
dat bewijst toch zijn zoon Frans die
doodgemoedereerd adverteert als „Jan
Kool, beleefd aanbevelend".
De houthandel was er tóén al bij. Je
kon op zaterdag terecht in ,,'t Zaand,
waar vanaf de Lombokse brug tot soms
bij de VSW-brug hopen oud afbraak la
gen en wat er verder te koop werd
aangeboden, een kastje, een ledikant,
een lampetkan...
Was het een nachtspiegel dan kondig
de Jan aan: „Wié biedt er geld voor
een sju-kom". Want Jan was naast
timmerman ook de dorpsafslager, die
met de notaris de erfhuizen afging. Dat
zaterdagse handeltje was dan privé.
Wie koper werd betaalde hem opeenten
en de aanbieder kwam nadien afreke
nen. En zo ging dat ook bij de paling
afslag aan het Verlaat op het vrije ha
ventje van het Veenraadschap naast
het Smeehuis.
Aan het begin van dat Boerseland
stonden ter weerszijden maar twee
blokjes huisjes van drie. Daar woonden
einde vorige eeuw Jacob Huibers en
Willikhuizen die wevers waren op de
VSW en Van Dijk de kolenhandelaar.
Aan de overzijde woonden een wedu
we Van den Heuvel, Johan Klumpenaar
de schoenmaker en Geenhuizen een
koopman in fietsen.
Tóén kwam er nog het Verenigings
gebouw van de Hervormde jongeren,
waarvoor mijn grootvader Pieter Jo
hannes de Kleuver iedere maandag
morgen met een bus door heel het
toenmalige dorp lange tijd gecollec
teerd heeft. Ze maakten er later een
hervormde school van wat groot
trammelant gaf tussen dominee Nij-
huis en mijn groffic. De oude baas
klom in de pen en schreef een gepe
perde brief met een „N.B." er onder.
Op een vergadering zei de dominee
daarvan dat n.b. betekende „nare bid
der". Grootvader was naast schoenma
ker ook „lijkbezorger". Het blokje
waar Klumpenaar woonde werd ver
bouwd voor de jongelingen en men met
selde er een steen in met Eben Haë-
zer er op. Maar 't had toch heel wat
voeten in de aarde gehad. Verder
stond er op dat hele „Boerseland" (de
boer (van de „onder de boompjes")
zijn land) geen snars anders als einde
loze boerenkoolveldjes en aardappelak
kers en aanvankelijk tot de VSW óók
geen huizenblokken. En dan vanzelf 't
portiershuis, waar Klaas Kloos woonde.
Die kreeg dat tamme baantje van toen
niet voor niets, maar werd in de lege
uren aan het repareren en overtrekken
met dun leer van «poelen uit dt spin
nerij gezet
Een andere portier was Koen van
Viegen. Ze kwamen beiden uit Ameron-
gen. Nachtwacht was Wouter Bruis.
Dan volgde een van Veenendaal volks
buurten waarover bijzonder veel te ver
tellen valt.
De rijkste bijdrage voor de studie
over de Veenendalers van oude stam is
uit dit deel van het dorp afkomstig. Er
woonden typen die een leven leidden
dat welhaast op het ongelooflijke af is.
Wel niet zo op elkaar gehokt als in die
oude „griebus". maar wel met een
merkwaardiger levensstijl. We komen
ze er tussen door wel tegen.
Naast de portierswoning was dat ver
rukkelijke snoepwinkeltje van Driek
Nellestijn, waar je als jongen van on
der de toonbank wel losse goedkope si
garetten kon bekomen. Maar het gaat
niet om jeugdzonden en kwajongens
streken maar om mensen. Volwassen
mensen met hun wel en wee.
Dirk Jan Nellestijn was „kiepeko-
per" en ging met de hondekar de boer
op. Tot in de Betuwe toe. En in 't
schuurtje werd wel eens een geit ge
slacht. De koe der armen. Dan volg
de alweer een schoenmaker, Renes, die
buurman was van Toon Stip, de vel-
lenploter.
Die Stip was eerst meesterknecht ge
weest bij de grote vellenploterij on
lompenhandel Schaap in de Hoofd
straat. Maar later ging hij met zijn
broer Dirk in de Gortsteeg zelf 'n lom
penhandeltje beginnen, dat de voorlo
per was van de afvalstoffenhandel van
de firma Spies. In feite dus een al meer
dan honderd jaar bestaande zaak.
Achter het huizenblok „de ark" had
Johan Huibers zijn koperslagerijtje.
Dat was een vakman! In zijn werk
plaatsje stond een miniatuur stoomma
chine die hij zelf gemaakt had. Een
wonderding vond ik dat vroeger. En al
wéér! Hoe energiek hebben die kleine
Veenendaalse prutsertjes aangepakt.
Op sanitair en elektrotechnisch gebied
is de naam Huibers een begrip gewor
den. En tóch zat dat toen er al in.
Dan zijn wij toe aan die „ark". Het
eerste, wat netter uitziende huis,
werd bewoond door de eigenaar van
het geheel, Abraham van de Lust-
graaf, grutter en handelaar in vee
voeder. Ze kenden hem niet anders
dan „Bram lus". Die „ark" stond in
feite op een pleintje en vraagt U het
mij dan is een vergelijking met „het
chalet" in de Achterkerkstraat wel
gerechtvaardigd. Was die „ark" soms
een voormalig fabriekje dat tot „ar-
menblok" werd omgebouwd?
Achter „de ark" lagen de rosmolen
en de grutterij van Bram lus. Die ros
molen bestond uit een legger en een
daarop draaiende molensteen die in be
weging gebracht werd door een aan de
boom gespannen paard dat in het rond
liep. In 1893 is die „ark" verbrand en
ontstond een geheel andere toestand.
De brede toegangen naar het achter
plein met de rosmolen werden nadien
volgebouwd. Er kwamen een gewoon
blok arbeiderswoningen én de zaak met
winkel van Bram lus, zoals die er nóg
staat en werd omgezet in een transport
bedrijf.
De „ark" werd verder bewoond door
een weduwe Gaasbeek. Piet de geiten
slachter die eigenlijk Schoeman heette,
Dirk de dolle (een De Kleuver), Jan pe
per (nóg een De Kleuver) en Teus van
Hal.
het jaar naar het kerkhof moest bren
gen. Schrijver is nog steeds doende met
de stambomen van beide stammen De
Kleuver en dan kom je soms droevige
zaken tegen.
Dirk kon beslist geen borrel verdra
gen en gedroeg zich dan ook als een
dolleman. Eerst was hij wever, maar
later werd hij zandrijder voor Vonk,
van d'n eng". De jongens plaagden
hem wel eens en riepen: „Dirk kan nie
rije". Nou, en dan legde Dirk er de
zweep effentjes over en liet zien hóé
hij rijden kon!
Jan de Kleuver was een rustige, net
te kerel en de naam „peper" zal hij
wel gekregen hebben omdat hij „op 't
klaine stèèntjie" bij Bram lus, waar hij
gruttersknecht was, soms peperkorrels
moest malen. Anders weet ik ook geen
verklaring.
Dan kwam als laatste Teunis van Hal
met z'n bakkebaardjes. Die was bak
ker bij De Ruiter van de Volharding,
maar toen Klaasje de brok met de ap-
pelenhandel wilde stoppen, zag Teus er
wel brood in. Hij begon de handel uit te
breiden met aopeneutjies, daolies (da
dels) en vijgedaolies (vijgen) en van 't
zaakje tot de fabriekspoort van de VSW
kon je nadien lopen over de pindadop-
pen.
Op het achterplein bij „de ark" stond
ook het woonhuis en de smederij van
Jan Takken, die na de brand verhuis
de naar de Smidstraat. Of daar reeds
een smederij was die door Takken over
genomen werd is wat onzeker. In ieder
geval ontleent dat zijstraatje bij de Ou
de kerk de naam aan die smederij. Dan
had je naast het plein een óér en óér
Veenendaals bedrijfje. Op de hoek van
het Kostverloren woonde Jan de Gooy-
er, blaauwvóarver" van beroep.
Dat was dan één van de velen die
Voor de coöperatie De Volharding
volgde kwam eerst nog de er bij beho
rende bakkerij met winkel van De Rui
ter en dan de fabriekswinkel van dc
VSW. Het Coöperatiewezen heeft in
Veenendaal door de vele grootwinkel
bedrijven de genadeklap gekregen.
Naast De Volharding woonde dan nog
Rebergen, die rond 1880 varkenskoop
man was en dan komen wij aan één
van de merkwaardigste gebouwen die
Veenendaal ooit gekend heeft: „de
ark". Neen, eerst nog dat volkswinkel
tje van Klaasje de Brok. Klaas is nooit
getrouwd geweest en kruimelde maar
zo'n beetje voort tussen de appelen cn
peren, het lager- en pilsner bier cn de
Spakenburger harde-harde die hij ver
kocht.
Hij grossierde ook zo'n beetje in har
de bokking, want „Ouwe Gonda" uit
de Gortsteeg betrok ze weer van hém.
Grote appels verkocht hij twee voor één
cent en kleinere drie stuks iedem. Ook
van dit gevalletje rest nog een flink be
drijf. Teunis van Hal nam dat gedoetje,
dat in de volksmond het „appelenkroeg
je" genoemd werd, over en nóg verhan
delt op dezelfde plek de fa. Van Hal
groenten en fruit. Maar nu als grossier.
Dat is óók een belangrijke trek van de
Veenendalers van oude stam. Grote za
ken hebben zo goed als allemaal zo'n
schuchter begin gehad. De energie en
wil om vooruit te komen wa* bij bepaal-
Daar ging dan in in 1893 „de ark
in vlammen op. De weduwe Gaas
beek was straat- en straatarm en ter
wijl ze uit dat brandende geval ge
dragen werd riep het mensje al maar
„Oh m'n koppie, óh m'n koppie". Doe
toch voorzichtig met dat mens", zei
den bezorgde toeschouwers. „Nééje
zei daarop het vrouwtjé, „neit 't hofd
maor m'n geld". Een man waagde
het er op en haalde uit het speintkas-
sie een kommetje met zégge en
schrijve vier „vierdaitsukkies". Haar
gehele kapitaaltje bestond uit één dub
beitje totaal
Piet de geitenslachter zorgde voor
„goeiekoop vlais", dat alleen zondags op
tafel kwam. Door de week hield het op
met een „kaa spek met zure saus". Of.,
maar laat ik niet op het verhaal vooruit
lopen.
Een écht volkstype was Dirk de dol
le. Een wat zonderlinge figuur die al
zijn kinderen de één na de ander binnen
die dan rinkelden. Zo iet» kon nog tn
1910. Men vond het blijkbaar niet een»
gek en had in dit simpel gedoe nog
plezier op de koop toe.
Een wonderlijke familie was ook
Goosen de hondslachter. Die kwam
van oorsprong „ui de klè&i'. Die kocht
dode varkens en kalveren, slachtte
die en verkocht dat vlees of er niet»
aan het handje was. Een varken dat
aan ,,'t blaèuw" dood gegaan wa»
stopte hij een paar dagen in de grond
en was de blauwe tint dan van 't dode
beest weg, dan werd dèt zelfs nog
„uitgepond". Dat aten alleen de al
lerarmsten.
Slaan wij de overlijdensakten van
1850 tot 1890 erop na, dan verwondert
het ons toch niets dat er zó veel mensen
stierven, ja dat de kindersterfte lopende
band-werk was.
Vrouw Goosen kocht zo nu en dan
eens van Hannes de botboer bij de
„stroatbrug" een „vlakkie" schol en
als de mensen dan zeiden dat zij dat
toch niet hoefde te doen, dan was het
laconieke antwoord: Och, vars vlais,
verveelt op 't lest ók zo....".
Gijsbert, ze noemden hem Giep, had
,,'t jong van Weerthof" uit het ijs van
de grift gehaald, schoot zelf onder het
ijs en verloor het leven. Ze brachten
hem op een laddertje bij Goosen thui»
en legden het lijk op de estrikken vloer
neer. „Giep, Giep", zo jammerde de
vader", wa hèdde nou gedoan om te
verzuipe"...
De buurtjongens moesten Gijsbert
Goosen naar het kerkhof dragen. Na
afloop kwam de uitvaartborrel op tafel
en van die monstergrote begrafenis-kra-
do grauwe „sjet", die in strengen
bij hem afgeleverd werd, met een in
digokleurstof in grote koperen ketels
de typische Wout blauwkouskleur gaf.
Zó benauwd zijn wij, oud-Veenenda-
lers, nou ook weer niet. Dat „blauw
kous" is voor ons wel zó typerend dat
het haast een eretitel is.
Dan had men verderop Van Kooten
de bakker, het fruitwinkeltje van Van
Zetten, Van Hunnik de kaashandelaar,
die óók al aan het fabrieksleven de brui
gaf en met de hondekar de boer op
ging. En kijk nu eens! Aan de Nijver
heidslaan staat het eindpunt: het
Winstpunt.
Nogmaals een doorslaggevend bewijs
dat in het oude volksdeel latente krach
ten aanwezig waren. Ze behoefden
slechts gewekt te worden.
Wout van de Weerthof werkte als
losarbeider bij caféhouder Jan Tree en
tegen Sint-Nicolaas kon je bij hem in de
keuken dobbelen om speculaaspoppen
die bakker Van Kooten leverde.
Dan volgde er wéér zo'n echt volks
buurtje. Het merkwaardigste dat ik in
héél Veenendaal ontdekt heb. Aller
eerst had je dan „pa", die „hardlopers"
van professie was. Een soort menselijk
pepetuum mobie, dus een altijd in be
weging zijnd menselijk wezen. Een
échte zwerver ook, die tijden lang van
huis ging en als „koperen Gerrit" de
kermissen afliep.
Kwam hij eens thuis bij moeder de
vrouw, dan zeiden de buren: „Pa is d'r
weer gewist om bij te laaje". In de
burgerlijke stand staat dan later b:j 'n
nieuwe geboorteaangifte dat „de vader
zwervend" was.
Hij stamde uit het deftige geslacht
Van Dolder, maar droeg de moeders-
naam (Agnietje zijn grootmoeder had
viermaal over een onecht kind).
„Pa" was eerst koopman in galante
rieën, in 1911 opperman en toen ineens
begon hij te zwerven. Op 't laatst
had Gezina Hallan er schoon genoeg
van en ging er met de kinderen van
door. Later trouwde hij nog eens met
Johanna Profeet. Een wonderlijk stel
mensen. Voor een paar centen vertoon
de hij zijn kunstenmakerij, sprong over
de hekjes tussen de huizen, daarbij
zwaaiend met armen en benen, waarom
banden met belletjes waren gebonden,
kelingen. Volksgebruiken werden in era
gehouden, 't Bleef niet bij één borrel.
De ouwe werd al een beetje zat. En
moeder Goosen zat maar triest in een
hoekje. Op 't laatst zei vader tegen een
van de kinderen: Aorie, hiel-de-gij de
monika' 's van zolder en vrolek-de-gij
moeder 's een bietje op". Ach ja, sim
pel waren die mensen wel.
Bij de Molenberg woonde Jan Welk-
zijn. Die maakt alles zelf: wrijfwa»,
van voor drie centen met een spatel
een lik in een doosje gesmeerd werd,
likeur en noem maar op. Dan was hij
beroemd om de „kankerpoeders"
van zijn broer Lammert die aan de
Klomp woonde en de kruiden deels lan
de wegen zocht en deels in de achter
tuin zelf teelde. Een geheim familiere»-
cept. Ze doen het nóg. En geen recht
bank die er wat tegen doet. Geloof ge
rust dat die bloedzuiverende kruiden al
lang onderzocht zijn! Niemand behoeft
zich onbekende rommel in de maag te
laten stoppen! Dat zit heus wel goed.
Welkzijn verkocht ook „meulesezalf"
en het is nog de vraag of de naam
aan de oude molen of de „meulebrug"
ontleend is of een volkse verbastering
was van de bekende en probate melis-
sezalf, één van de befaamde klooster-
zalven, die met uit planten gewonnen
vluchtige oliën vermengd werden en
waaraan wonderbare geneeskracht werd
toegeschreven. De goede naam Welk
zijn deed de rest.
Maar er waren vroeger wel rare mid
deltjes. Dar had je „Mien de kelder
zog". Die naam kreeg ze omdat ze uit
pissebedden, slakken en kandij <bruine)
suiker een hoestdrank brouwde.
U griezelt? Nog maar méér grieze
len dan. Uit een halfverrotte paling
en reuzel maakte ze een smeersel
tegen „zére ogen". Dat was het be
ruchte aalsvet.
Ze stroopte alle Veenendaalse brug
getjes af om de bloedzuigers er le
vend „af te steken" en voor een paar
centen kocht je dan zo'n beestje om
het op de zere plek te zetten, waar
het dan met de scherpe „haakjes"
van de bek een wonde maakte en zich
vol zoog met „vuil bloed" uit een ver
zwering, waarna het beestje, waarde
loos geworden, weggegooid werd.
Mien had er potten vol van in voor
raad.
Volksgeneeskunde werd
in Veenendaal zo'n 40
50 jaar geleden nog al
gemeen toegepast. Ze
liepen voor ieder wisse
wasje niet naar de dok
ter
Omdat suiker een duur
luxe artikel was ventte
Bart Slotboom met een
trommel vol eigenge
maakte koffiefoallen op
de hondekar tot aan
Wagen ingen toe. Ze dik
ten daarvoor stroop in
met een beetje azijn, go
ten dat uit op een nat
aanrecht en sneden met
een lang mes de blokjes
in, die dan afgebroken
werden. Zo'n bal ging
in plaat» van suiker in
de koffie.
Piet „pot" bij de „Meu
lebrug" maakte ze ook
en die verstond ook de
kunst .putballen' te ma
ken. Met kaneel en zo!
't Snoepje van Iomv