Hondenkar in veel gevallen basis voor grote bedrijven Harde bokking per ,tel' Rotte paling en reuzel waren grondstoffen voor ogenzalf De Ark door Adriaan P. de Kleuver Exph oste Spekku tes Nare bidder Bokking Koppie Vars Dobbelen Zalf WÊmmmmmmmm woning V.S.W. m r f m ir. H C Z U\ m ERF VAM A. VANOC LUST8RAAP rosmolen OE VOLHARDING z z A O v* 7) r o 3 TH z ZANDSTRAAT GLOOIENDE wal beplant met wilgen BISSCHOP DAVIDSGRIPT Schematische Situatietekening VAN OMGCVING^DC ARK# Pagina 5 DINSDAG 25 MAART 1969 Van vele zijden kwam het verzoek over het verschijnsel, dat wij als „de geest van VeenendaaP kunnen aanduiden, wat meer ten beste te geven. Schrijver kan putten uit een twintigjarig onderzoek dat verricht werd in sa menwerking met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschap pen. Tientallen Veenendalers zijn in die tijd ondervraagd. De antwoorden zijn opgetekend op dialect- en volkskundelijsten. Deze vormen de grond slag voor een algemeen onderzoek, maar vanzelf zijn ze voor onze eigen ge meente van uitzonderlijk belang. De volkskunde ligt mij na aan het hart, maar dan in de eerste plaats om de volksziel van de oude stam te leren ken nen. Veenendaal telt duizenden nieuwkomers die de oude tijd nooit meer zullen meemaken. Het waren allen hoogbejaarde mensen, die ondervraag den, onder wie een honderdjarige en héél wat die er dicht bij waren. Ze zijn zo goed als allen uit de tijd, maar ze leven voort in dit onderzoek. De diepste roerselen van de volksgeest komen tot ons in de vorm van de gedragingen van de mensen. Uit veelal anekdotisch aandoende verhalen van de Veenendalers van oude stam treedt een bepaald levenspatroon naar voren. Dit is wat zo dikwijls als „Veense" aangeduid wordt. Aan het echte volksleven namen de „burgerties" echter geen deel. Het was een hechte en volkomen op zichzelf staande kern, soms niet eens behorende tot de gevestigde arbeidersbevolking, ontstellend bijgelovig veelal, in dc meeste gevallen volslagen analfabeet en grenzeloos eigenwijs. Ze vormden met elkaar precies het tegendeel van dat deel van Veenendaal dat „het hogerop" wilde zoeken. PORTIE* 3) -4 (S Tl 31 n\ n A X S r a e m pleintje PLEINTJE ZIE VOOBCWOViNfi ARTlKSL O n n\ COPYRIGHT ADRlAAN P.DSKLEüVCR Toefden wij een vorige maal in de „brééje gaóng", thans willen wij een andere échte volksbuurt van Veenen daal uit de vorige eeuw induiken: 't Zaènd. Laten wij beginnen bij het in ons vo rige artikel genoemde café van Jan Tréé. Neen, liever éven er voor. Want als het om ruw en onbarmhartig bijge loof gaat, dan moeten wij bij schrij ver voor de deur beginnen. In het nóg bestaande huis aan de overzijde van de toenmalige grift woonden drie men sen, waarvan er twee geschuwd wer den als de pest. Het waren drie ongehuwden, een zus ter en twee broers. Doodgewone, hard werkende boerenmensen die hun boerde rij midden in ons dorp hadden. Een ge woon verschijnsel in het 19e-, ja zelfs nog 20e-eeuwse Veenendaal. De boerde rij maakte deel uit van het voormali ge Groene woud en lag aan het al eens besproken Steegje uit de 17e eeuw. Die „binnen-boeren" heetten Van Doorn. Buiten de geheime praktijken die deze mensen aangewreven werden was er nog iets merkwaardigs mee. In mijn buurt vroegen de mensen laatst: „Zég. weet jij, soms wie Piet Ems was?" Jazeker wist ik dat! Maar dat zat hélemaal fout. Dat was Piet-van- Em. En déar draait het nu om. Bij het volkskundeonderzoek is komen vast te staan dat de „Veensen" naast de ge bruikelijke, volkse „uitschei" óók nog met de Saksische matriarchale toe naam aangeduid werden. Een vriend uit mijn jonge jaren was „Gert van Mien". Dat kwam dus af van de moeder! In ons geval was zelfs de zuster de „mater" en werden de broers Piet van Em en Jan van Em genoemd. Hoe goed heb ik die mensen nog ge kend. Héél beste, stille mensen. Emma van Doorn was zelfs een vrome ziel, maar boze tongen beweerden dat ze 'n toverheks was. Kinderen die van het Benedeneind kwamen en op weg waren naar de Boerselandse school keken wel uit of ze haar zagen en riepen dan hard: „Emmegie, je kan me neit betóvere". Dat had moeder ze op het hart ge drukt toch vooral te roepen. Dan kón ze het niet. En voorkomen was beter dan genezen! Waar die Boerselandse school stond? Ze staat er nóg, maar 't heet daar nu Beatrixstraat. Die ar me Piet van Em, Pieter van Doorn dus, die in de aak zakken zat te spoe len in de toen nog schone grift of boe- rengerei aan het schoonmaken was of ln de hooitijd de vracht hooi uit de aak naar de hooiberg bracht, die arme stumper had de naam zich in een weerwolf te kunnen veranderen, om dan, 's avonds zó maar pardoes op je rug te springen. Er waren beslist mensen die voor geen goud daar 's avonds langs gin gen uit angst voor dat hellebeest. Nu was het een wonderlijk iets dat broer Jan niks kon. Nog geen vlieg in een olifant kon veranderen. Ieder had in de volksbuurten een „keu op 't hok". Was dat slachtrijp dan kwam Jan van Em (of „d'n Bels") met de bundel slachtgereedschap. Of er geen toverhek sen en weerwolven bestonden! Toch wel vreemde toestanden vroeger. Waar om zuster en broer wél en Jan van Doorn niet!? de families haast spreekwoordelijk. Over die bokkingverkoop wat meer. Dat „harde-harde" eten was in een be paalde tijd zo'n beetje „Veense" folk lore. Veenendalers van oude stam aten zich toch minstens éénmaal per jaar dik aan die ouderwetse harde bokking. Nu is ze er véél langer als toen en ou de mensen hoor je wel eens verzuch ten dat déze niet zo goed meer is als vroeger. Willem Muis uit Spakenburg bracht ze in 't Veen. Dat ging per „tel", 200 stuks in een uit ruwe teen van onge schilde twijgen los in elkaar geflanste mand, gammele dingen die haast niets kostten. Na de vastentijd (na Pasen dus) kwam ook veel pan-haring naar Vee nendaal, verse bakbokking, soms van 6 cent tot een dubbeltje per tel. dus gezouten panharing buiten te drogen dat had men toen blijkbaar écht hing men de schoongemaakte en voor gezouten panharing buiten te drogen aan houten spijltjes. Juist déze panha ring werd ook tot harde bokking ver werkt door ze te roken en een droog- proces te laten ondergaan. Een soort stevige stoombokking dus. Lekkere vis, maar wél een beetje vet. Bij duizenden werd die per dag gege ten. Je viél haast over de bokkingkop pen op straat. Het hartige zakje patates van nu! De Zuiderzee-bokking was heel wat anders dan de recente, 'k Heb mij laten vertellen dat de harde bokking van nu veelal van Belgische, z.g. Osten- der magere haring gemaakt wordt. Wij noemden Emmegie zo juist een vroom mensje. Deze vroomheid moe ten wij ons als een primitief verschijn sel voorstellen. Emma van Doorn trok zich in feite van héél dat geklets geen bal aan. Ze ging iedere zondag naar de „gróóte kaark op de mart" en nam plaats op de „aige plüts". Abrupt is er een einde gekomen aan haar kerk gang. Maar dat had niets met die to verij van doen. Zulke volksvrouwtjes begrepen „er" wel niet altijd alles van en op een moment kon het gemoed zo „vol" schieten dat wel een explosie moest volgen. Dominee had „innig" gesproken en eindigde met de psalmwoorden: „Oh poorte der gerechtigheid, door déze zal in binnen treden maar toén gebeur de het onverwachte. Emmegie. dat wat slungelige mensje, stond in eens recht op in de bank en voleindigde de zin door luidkeels uit te roepen: „en loven 's Heren majesteit!" Onthutst keek ze rond zich, zag de deels spotten de, deels meewarige blikken-en vlóóg óbüna de kerk uit. Ze is er nóóit meer gekomen. Dat is een waar verhaal. Even waar als van de volksvrouw uit onze buurt die hoogst verbaasd vroeg: „Maar was Jezus dan éérlijk waar een Jood?" Of de vrouw die ziek lag en die dominee langs ,,'t raomt" zag komen en om toch maar voor vol aangezien te wor den de Bijbel open voor zich neerlegde. Op de kop; ze kon geen a van een b onderscheiden. Ja, ze waren zo bij de pinken „op 't gezelschap", maar hoe zelden waren ze op de toppen Sions. Wat de lezer toch vooral bij deze pri mitieve geestesgesteldheid niet mag ontgaan is de kostelijke volkshumor die er achter schuil gaat. Ach, ze leefden nog in de „middeleeuwen" van de dorpsontwikkeling. Lang geleden, die middeleeuwen van Veenendaal? Een goeie veertig jaar; misschien vijftig.... In ons vorige artikel over de volks geest van die typisch Veenendaalse ou de kern schreven wij al over Jan Tréé, die dikke herbergier tapper heette zo iemand dus zouden wij onze weg kunnen vervolgen, ware het niet dat in dat café iets bijzonders was. Jan heeft eens een tijdlang een zwer vend decorateur in de kost gehad en die schilderde de muren vol afbeeldin gen met komische voorstellingen. Zo herinner ik mij de afbeelding van een jachtpartij met een wegvluchtende haas en naast de jager met het geweer in de aanslag een kakkende hond. En ten overvloede stond daar bij: „Als de hond maar niet... (onnet woord) had".. Oh, die Jan Tréé! Toch was dat café niet oorspronke lijk. Het lag precies tegenover de Lom- bokse brug Roelof sens radiohandel), maar op het hoekje van het Boerseland had je het véél oudere café van Slot boom (nu Van Hall), waar later het manufacturenhandeltje van Nicolaas van Leeuwen was. Dat huis is in feite nog precies als honderd jaar geleden. Aan de andere zijde van het Boerse land woonden Jan „Kool", Steven Kreosbergen de schoenmaker en Kee „de reet". Hoe die Kee anders heette is mij niet bekend. Het was weer zo'n volkstype met een „gespecialiseerd" handeltje. Ze maakte „spekkies" van ingekookte stroop. Je kon je oude schoolschriftjes aan haar slijten voor een halve cent en daar draaide ze dan „tuutjies" van die ze volgoot met dat spul. 'k Heb er bij gestaan dat ze een spijker in een muur wilde slaan en zich op de duim sloeg. Ze vloekte als een bootwerker. Kee liep toen tegen de tach tig.... Dan die onvergetelijke Jan „Kool In de burgerlijke stand stond ..Van Hardeveld" en dat het ze niet eens zo veel scheelt wat zo'n uitschei betreft. dat bewijst toch zijn zoon Frans die doodgemoedereerd adverteert als „Jan Kool, beleefd aanbevelend". De houthandel was er tóén al bij. Je kon op zaterdag terecht in ,,'t Zaand, waar vanaf de Lombokse brug tot soms bij de VSW-brug hopen oud afbraak la gen en wat er verder te koop werd aangeboden, een kastje, een ledikant, een lampetkan... Was het een nachtspiegel dan kondig de Jan aan: „Wié biedt er geld voor een sju-kom". Want Jan was naast timmerman ook de dorpsafslager, die met de notaris de erfhuizen afging. Dat zaterdagse handeltje was dan privé. Wie koper werd betaalde hem opeenten en de aanbieder kwam nadien afreke nen. En zo ging dat ook bij de paling afslag aan het Verlaat op het vrije ha ventje van het Veenraadschap naast het Smeehuis. Aan het begin van dat Boerseland stonden ter weerszijden maar twee blokjes huisjes van drie. Daar woonden einde vorige eeuw Jacob Huibers en Willikhuizen die wevers waren op de VSW en Van Dijk de kolenhandelaar. Aan de overzijde woonden een wedu we Van den Heuvel, Johan Klumpenaar de schoenmaker en Geenhuizen een koopman in fietsen. Tóén kwam er nog het Verenigings gebouw van de Hervormde jongeren, waarvoor mijn grootvader Pieter Jo hannes de Kleuver iedere maandag morgen met een bus door heel het toenmalige dorp lange tijd gecollec teerd heeft. Ze maakten er later een hervormde school van wat groot trammelant gaf tussen dominee Nij- huis en mijn groffic. De oude baas klom in de pen en schreef een gepe perde brief met een „N.B." er onder. Op een vergadering zei de dominee daarvan dat n.b. betekende „nare bid der". Grootvader was naast schoenma ker ook „lijkbezorger". Het blokje waar Klumpenaar woonde werd ver bouwd voor de jongelingen en men met selde er een steen in met Eben Haë- zer er op. Maar 't had toch heel wat voeten in de aarde gehad. Verder stond er op dat hele „Boerseland" (de boer (van de „onder de boompjes") zijn land) geen snars anders als einde loze boerenkoolveldjes en aardappelak kers en aanvankelijk tot de VSW óók geen huizenblokken. En dan vanzelf 't portiershuis, waar Klaas Kloos woonde. Die kreeg dat tamme baantje van toen niet voor niets, maar werd in de lege uren aan het repareren en overtrekken met dun leer van «poelen uit dt spin nerij gezet Een andere portier was Koen van Viegen. Ze kwamen beiden uit Ameron- gen. Nachtwacht was Wouter Bruis. Dan volgde een van Veenendaal volks buurten waarover bijzonder veel te ver tellen valt. De rijkste bijdrage voor de studie over de Veenendalers van oude stam is uit dit deel van het dorp afkomstig. Er woonden typen die een leven leidden dat welhaast op het ongelooflijke af is. Wel niet zo op elkaar gehokt als in die oude „griebus". maar wel met een merkwaardiger levensstijl. We komen ze er tussen door wel tegen. Naast de portierswoning was dat ver rukkelijke snoepwinkeltje van Driek Nellestijn, waar je als jongen van on der de toonbank wel losse goedkope si garetten kon bekomen. Maar het gaat niet om jeugdzonden en kwajongens streken maar om mensen. Volwassen mensen met hun wel en wee. Dirk Jan Nellestijn was „kiepeko- per" en ging met de hondekar de boer op. Tot in de Betuwe toe. En in 't schuurtje werd wel eens een geit ge slacht. De koe der armen. Dan volg de alweer een schoenmaker, Renes, die buurman was van Toon Stip, de vel- lenploter. Die Stip was eerst meesterknecht ge weest bij de grote vellenploterij on lompenhandel Schaap in de Hoofd straat. Maar later ging hij met zijn broer Dirk in de Gortsteeg zelf 'n lom penhandeltje beginnen, dat de voorlo per was van de afvalstoffenhandel van de firma Spies. In feite dus een al meer dan honderd jaar bestaande zaak. Achter het huizenblok „de ark" had Johan Huibers zijn koperslagerijtje. Dat was een vakman! In zijn werk plaatsje stond een miniatuur stoomma chine die hij zelf gemaakt had. Een wonderding vond ik dat vroeger. En al wéér! Hoe energiek hebben die kleine Veenendaalse prutsertjes aangepakt. Op sanitair en elektrotechnisch gebied is de naam Huibers een begrip gewor den. En tóch zat dat toen er al in. Dan zijn wij toe aan die „ark". Het eerste, wat netter uitziende huis, werd bewoond door de eigenaar van het geheel, Abraham van de Lust- graaf, grutter en handelaar in vee voeder. Ze kenden hem niet anders dan „Bram lus". Die „ark" stond in feite op een pleintje en vraagt U het mij dan is een vergelijking met „het chalet" in de Achterkerkstraat wel gerechtvaardigd. Was die „ark" soms een voormalig fabriekje dat tot „ar- menblok" werd omgebouwd? Achter „de ark" lagen de rosmolen en de grutterij van Bram lus. Die ros molen bestond uit een legger en een daarop draaiende molensteen die in be weging gebracht werd door een aan de boom gespannen paard dat in het rond liep. In 1893 is die „ark" verbrand en ontstond een geheel andere toestand. De brede toegangen naar het achter plein met de rosmolen werden nadien volgebouwd. Er kwamen een gewoon blok arbeiderswoningen én de zaak met winkel van Bram lus, zoals die er nóg staat en werd omgezet in een transport bedrijf. De „ark" werd verder bewoond door een weduwe Gaasbeek. Piet de geiten slachter die eigenlijk Schoeman heette, Dirk de dolle (een De Kleuver), Jan pe per (nóg een De Kleuver) en Teus van Hal. het jaar naar het kerkhof moest bren gen. Schrijver is nog steeds doende met de stambomen van beide stammen De Kleuver en dan kom je soms droevige zaken tegen. Dirk kon beslist geen borrel verdra gen en gedroeg zich dan ook als een dolleman. Eerst was hij wever, maar later werd hij zandrijder voor Vonk, van d'n eng". De jongens plaagden hem wel eens en riepen: „Dirk kan nie rije". Nou, en dan legde Dirk er de zweep effentjes over en liet zien hóé hij rijden kon! Jan de Kleuver was een rustige, net te kerel en de naam „peper" zal hij wel gekregen hebben omdat hij „op 't klaine stèèntjie" bij Bram lus, waar hij gruttersknecht was, soms peperkorrels moest malen. Anders weet ik ook geen verklaring. Dan kwam als laatste Teunis van Hal met z'n bakkebaardjes. Die was bak ker bij De Ruiter van de Volharding, maar toen Klaasje de brok met de ap- pelenhandel wilde stoppen, zag Teus er wel brood in. Hij begon de handel uit te breiden met aopeneutjies, daolies (da dels) en vijgedaolies (vijgen) en van 't zaakje tot de fabriekspoort van de VSW kon je nadien lopen over de pindadop- pen. Op het achterplein bij „de ark" stond ook het woonhuis en de smederij van Jan Takken, die na de brand verhuis de naar de Smidstraat. Of daar reeds een smederij was die door Takken over genomen werd is wat onzeker. In ieder geval ontleent dat zijstraatje bij de Ou de kerk de naam aan die smederij. Dan had je naast het plein een óér en óér Veenendaals bedrijfje. Op de hoek van het Kostverloren woonde Jan de Gooy- er, blaauwvóarver" van beroep. Dat was dan één van de velen die Voor de coöperatie De Volharding volgde kwam eerst nog de er bij beho rende bakkerij met winkel van De Rui ter en dan de fabriekswinkel van dc VSW. Het Coöperatiewezen heeft in Veenendaal door de vele grootwinkel bedrijven de genadeklap gekregen. Naast De Volharding woonde dan nog Rebergen, die rond 1880 varkenskoop man was en dan komen wij aan één van de merkwaardigste gebouwen die Veenendaal ooit gekend heeft: „de ark". Neen, eerst nog dat volkswinkel tje van Klaasje de Brok. Klaas is nooit getrouwd geweest en kruimelde maar zo'n beetje voort tussen de appelen cn peren, het lager- en pilsner bier cn de Spakenburger harde-harde die hij ver kocht. Hij grossierde ook zo'n beetje in har de bokking, want „Ouwe Gonda" uit de Gortsteeg betrok ze weer van hém. Grote appels verkocht hij twee voor één cent en kleinere drie stuks iedem. Ook van dit gevalletje rest nog een flink be drijf. Teunis van Hal nam dat gedoetje, dat in de volksmond het „appelenkroeg je" genoemd werd, over en nóg verhan delt op dezelfde plek de fa. Van Hal groenten en fruit. Maar nu als grossier. Dat is óók een belangrijke trek van de Veenendalers van oude stam. Grote za ken hebben zo goed als allemaal zo'n schuchter begin gehad. De energie en wil om vooruit te komen wa* bij bepaal- Daar ging dan in in 1893 „de ark in vlammen op. De weduwe Gaas beek was straat- en straatarm en ter wijl ze uit dat brandende geval ge dragen werd riep het mensje al maar „Oh m'n koppie, óh m'n koppie". Doe toch voorzichtig met dat mens", zei den bezorgde toeschouwers. „Nééje zei daarop het vrouwtjé, „neit 't hofd maor m'n geld". Een man waagde het er op en haalde uit het speintkas- sie een kommetje met zégge en schrijve vier „vierdaitsukkies". Haar gehele kapitaaltje bestond uit één dub beitje totaal Piet de geitenslachter zorgde voor „goeiekoop vlais", dat alleen zondags op tafel kwam. Door de week hield het op met een „kaa spek met zure saus". Of., maar laat ik niet op het verhaal vooruit lopen. Een écht volkstype was Dirk de dol le. Een wat zonderlinge figuur die al zijn kinderen de één na de ander binnen die dan rinkelden. Zo iet» kon nog tn 1910. Men vond het blijkbaar niet een» gek en had in dit simpel gedoe nog plezier op de koop toe. Een wonderlijke familie was ook Goosen de hondslachter. Die kwam van oorsprong „ui de klè&i'. Die kocht dode varkens en kalveren, slachtte die en verkocht dat vlees of er niet» aan het handje was. Een varken dat aan ,,'t blaèuw" dood gegaan wa» stopte hij een paar dagen in de grond en was de blauwe tint dan van 't dode beest weg, dan werd dèt zelfs nog „uitgepond". Dat aten alleen de al lerarmsten. Slaan wij de overlijdensakten van 1850 tot 1890 erop na, dan verwondert het ons toch niets dat er zó veel mensen stierven, ja dat de kindersterfte lopende band-werk was. Vrouw Goosen kocht zo nu en dan eens van Hannes de botboer bij de „stroatbrug" een „vlakkie" schol en als de mensen dan zeiden dat zij dat toch niet hoefde te doen, dan was het laconieke antwoord: Och, vars vlais, verveelt op 't lest ók zo....". Gijsbert, ze noemden hem Giep, had ,,'t jong van Weerthof" uit het ijs van de grift gehaald, schoot zelf onder het ijs en verloor het leven. Ze brachten hem op een laddertje bij Goosen thui» en legden het lijk op de estrikken vloer neer. „Giep, Giep", zo jammerde de vader", wa hèdde nou gedoan om te verzuipe"... De buurtjongens moesten Gijsbert Goosen naar het kerkhof dragen. Na afloop kwam de uitvaartborrel op tafel en van die monstergrote begrafenis-kra- do grauwe „sjet", die in strengen bij hem afgeleverd werd, met een in digokleurstof in grote koperen ketels de typische Wout blauwkouskleur gaf. Zó benauwd zijn wij, oud-Veenenda- lers, nou ook weer niet. Dat „blauw kous" is voor ons wel zó typerend dat het haast een eretitel is. Dan had men verderop Van Kooten de bakker, het fruitwinkeltje van Van Zetten, Van Hunnik de kaashandelaar, die óók al aan het fabrieksleven de brui gaf en met de hondekar de boer op ging. En kijk nu eens! Aan de Nijver heidslaan staat het eindpunt: het Winstpunt. Nogmaals een doorslaggevend bewijs dat in het oude volksdeel latente krach ten aanwezig waren. Ze behoefden slechts gewekt te worden. Wout van de Weerthof werkte als losarbeider bij caféhouder Jan Tree en tegen Sint-Nicolaas kon je bij hem in de keuken dobbelen om speculaaspoppen die bakker Van Kooten leverde. Dan volgde er wéér zo'n echt volks buurtje. Het merkwaardigste dat ik in héél Veenendaal ontdekt heb. Aller eerst had je dan „pa", die „hardlopers" van professie was. Een soort menselijk pepetuum mobie, dus een altijd in be weging zijnd menselijk wezen. Een échte zwerver ook, die tijden lang van huis ging en als „koperen Gerrit" de kermissen afliep. Kwam hij eens thuis bij moeder de vrouw, dan zeiden de buren: „Pa is d'r weer gewist om bij te laaje". In de burgerlijke stand staat dan later b:j 'n nieuwe geboorteaangifte dat „de vader zwervend" was. Hij stamde uit het deftige geslacht Van Dolder, maar droeg de moeders- naam (Agnietje zijn grootmoeder had viermaal over een onecht kind). „Pa" was eerst koopman in galante rieën, in 1911 opperman en toen ineens begon hij te zwerven. Op 't laatst had Gezina Hallan er schoon genoeg van en ging er met de kinderen van door. Later trouwde hij nog eens met Johanna Profeet. Een wonderlijk stel mensen. Voor een paar centen vertoon de hij zijn kunstenmakerij, sprong over de hekjes tussen de huizen, daarbij zwaaiend met armen en benen, waarom banden met belletjes waren gebonden, kelingen. Volksgebruiken werden in era gehouden, 't Bleef niet bij één borrel. De ouwe werd al een beetje zat. En moeder Goosen zat maar triest in een hoekje. Op 't laatst zei vader tegen een van de kinderen: Aorie, hiel-de-gij de monika' 's van zolder en vrolek-de-gij moeder 's een bietje op". Ach ja, sim pel waren die mensen wel. Bij de Molenberg woonde Jan Welk- zijn. Die maakt alles zelf: wrijfwa», van voor drie centen met een spatel een lik in een doosje gesmeerd werd, likeur en noem maar op. Dan was hij beroemd om de „kankerpoeders" van zijn broer Lammert die aan de Klomp woonde en de kruiden deels lan de wegen zocht en deels in de achter tuin zelf teelde. Een geheim familiere»- cept. Ze doen het nóg. En geen recht bank die er wat tegen doet. Geloof ge rust dat die bloedzuiverende kruiden al lang onderzocht zijn! Niemand behoeft zich onbekende rommel in de maag te laten stoppen! Dat zit heus wel goed. Welkzijn verkocht ook „meulesezalf" en het is nog de vraag of de naam aan de oude molen of de „meulebrug" ontleend is of een volkse verbastering was van de bekende en probate melis- sezalf, één van de befaamde klooster- zalven, die met uit planten gewonnen vluchtige oliën vermengd werden en waaraan wonderbare geneeskracht werd toegeschreven. De goede naam Welk zijn deed de rest. Maar er waren vroeger wel rare mid deltjes. Dar had je „Mien de kelder zog". Die naam kreeg ze omdat ze uit pissebedden, slakken en kandij <bruine) suiker een hoestdrank brouwde. U griezelt? Nog maar méér grieze len dan. Uit een halfverrotte paling en reuzel maakte ze een smeersel tegen „zére ogen". Dat was het be ruchte aalsvet. Ze stroopte alle Veenendaalse brug getjes af om de bloedzuigers er le vend „af te steken" en voor een paar centen kocht je dan zo'n beestje om het op de zere plek te zetten, waar het dan met de scherpe „haakjes" van de bek een wonde maakte en zich vol zoog met „vuil bloed" uit een ver zwering, waarna het beestje, waarde loos geworden, weggegooid werd. Mien had er potten vol van in voor raad. Volksgeneeskunde werd in Veenendaal zo'n 40 50 jaar geleden nog al gemeen toegepast. Ze liepen voor ieder wisse wasje niet naar de dok ter Omdat suiker een duur luxe artikel was ventte Bart Slotboom met een trommel vol eigenge maakte koffiefoallen op de hondekar tot aan Wagen ingen toe. Ze dik ten daarvoor stroop in met een beetje azijn, go ten dat uit op een nat aanrecht en sneden met een lang mes de blokjes in, die dan afgebroken werden. Zo'n bal ging in plaat» van suiker in de koffie. Piet „pot" bij de „Meu lebrug" maakte ze ook en die verstond ook de kunst .putballen' te ma ken. Met kaneel en zo! 't Snoepje van Iomv

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 5