Voorgangers van
meneer
de Uil
r>r>
zijn bijna vergeten
HET VOLKERAK MOET NOG
DEZE MAAND DICHT
De oudjes doen het nog
best in Uruguay
SPEURTOCHT DOOR GESCHIEDENIS VAN RAKKERSKÜNST
Land zonder autokerkhoven
Dappere Dodo, kabouter Kandelaar, koning Noppie
FABELTJESKRANT LONKT ERG NAAR DE VOLWASSENEN
Spannende fase in Deltaplan
Nieuwjaarswensen
uit Amerika
nu pas in Europa
Show-tafelstukken konden niet groots en uitbundig genoeg zijn
Mystiek
Uitbundig
Voorproefje
Historisch
Verwarring
Iets geks
Malle man
Zinniger
Fantasie
Ideaal
PRECISIEWERK
MINDER SCHADE
REDENE1S
GENERATIES
Wie kent Koning Noppie nog Of kabouter Kandelaar en Dappere Dodo
Het zijn allemaal kinderprogramma's die het op de televisie tot grote popu
lariteit hebben gebracht. Maar ze zijn vergeten. De omroepen hebben er vaak
zelfs geen banden of foto's meer van in de archieven.
Toch waren Koning Noppie, Dappere Dodo en kabouter Kandelaar net zo
goed en volgens sommigen zelfs veel beter dan de Fabeltjeskrant, waar nu
iedereen de mond vol van heeft.
Want de Nederlandse televisie heeft
altijd al goede kinderprogramma's ge
maakt. En Mijnheer de Uil was be
slist niet de eerste televisieheld die de
harten van de kindere sneller deed
kloppen.
Een van de eerste kinderprogram
ma's die op de beeldbuis verscheen,
was Koning Noppie. Dat is nu al weer
zeventien jaar geleden. De koning werd
uitgebeeld door de schrijver van Pau-
lus de Boskabouter: Jean Dulieu.
Wie hem nu naar dit programma
vraagt brengt hem wel even in verwar
ring. „Mijn hemel, dat is een tijd ge
leden. Ik kan mij nog wel herinneren
dat het toen geweldig insloeg. Ik werd
tenminste nog jaren nadat de serie
was afgelopen nageroepen met: „Hee,
koning Noppie" zegt hij.
„Het was een heel ander program
ma dan bijvoorbeeld de Fabeltjeskrant.
Het was meer op kinderen gericht. De
Fabeltjeskrant lonkt wel erg veel naar
volwassenen. Bij Koning Noppie ging
het er veel spontaner aan toe. Het was
ook een live-uitzending."
„Het is nu allemaal zo zakelijk. Het
verloopt zo gladjes. Dat zal wel komen
omdat het allemaal ingeblikt is. Wij
stonden vroeger toch wel in directer
contact met de kinderen. De tekst van
het programma ontstond ter plaatse
voor de camera's. Nu kun je nog fouten
herstellen. Toen kon dat niet."
„Ik herinner mij nog wel een uitzen
ding van Koning Noppie waarbij iets
geks gebeurde. De kinderen hadden
meegedaan aan een wedstrijd waarop
een heleboel kaarten binnenkwamen.
Tijdens de uitzending zou ik een post
zak met de kaarten krijgen. Maar die
zak was zoek geraakt."
„Er werd me toen in mijn oor ge
fluisterd dat ik een zak met zaagsel zou
krijgen waarin een papiertje zat met
een fictieve naam erop. Die moest ik
er dan maar uitfutselen, zo dat de kij
kende kinderen het niet in de gaten kre
gen."
Behalve Koning Noppie en een paar
kinderen deed aan dit programma ook
mee een pop die Joris het Vispaard
heette. Dezelfde Joris dook later weer
op bij Paulus de Boskabouter. Verder
werkten er aan mee Otto Sterman
(maar zo nu en dan) en Karin Kraay-
kamp (regelmatig).
„Ik wil niet de indruk vestigen dat ik
negatief denk over de kinderprogram
ma's van tegenwoordig", zegt ze,
„maar het is nu toch allemaal wel een
stuk minder charmant dan vroeger. Het
lijkt wel of de makers commerciëler
zijn ingesteld."
„Koning Noppie was gewoon een ge
zellig programma voor de kinderen. Hij
was een wat malle man waarmee leuk
gepraat kon worden. Hij stimuleerde ze
ook om zelf iets te doen en dat gebeurt
tegenwoordig geloof ik te weinig".
Dat laatste is iets dat ook Ton Ha-
sebos dwars zit. Hij is de maker van
het VPRO-programma rond kabouter
Kandelaar. Hasebos begon met deze fi
guur in 1959, „en de oude kabouter is
DEN HAAG In heel Europa ont
vangen mensen op het ogenblik nog post
van familie of kennissen uit Amerika
met „de beste wensen voor een vrolijk
kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar".
Dit is een gevolg van de op 20 decem
ber begonnen staking in de havens aan
de oostkust van de Ver. Staten. Deze
staking is al enkele weken geleden ge
ëindigd, maar de vrachtcongestie, die er
het gevolg van was, doet nog steeds
haar invloed gelden. De PTT kan hier
over meepraten: het postkantoor van
Rotterdam heeft al van een vloot van
acht schepen heel wat post te verwer
ken gekregen. De PTT heeft de indruk,
dat de Amerikanen zo snel mogelijk hun
volgepropte havenloodsen willen leeg-
werken en dat de schepen die Europese
havens binnenlopen, waar de kans op
een vlotte lossing het grootst wordt ge-
a.ht. Zo kwam en komt er in Rotter
dam voor allerlei Europese landen post
binnen die hier anders nooit wordt aan
gevoerd.
Op 20 februari begon de stortvloed
met een zending van 6.355 postzakken,
bestemd voor Frankrijk en Duitsland.
Op 28 februari arriveerden 1.223 zak
ken post voor een groot aantal Euro
pese landen en op 3 maart weer 1.223
zakken. Vervolgens kwamen op 7 en 11
maart grote aantallen postzakken bin
nen voor Nederlandse geadresseerden.
Op 16 maart kwamen weer 7.429 zakken
aan. in hoofdzaak bestemd voor Frank
rijk en Zwitserland. In het afgelopen
weekeinde arriveerden twee schepen
met resp. 1.940 en 2.383 zakken post
voor Nederland.
nog steeds niet dood", vertelt hij trots.
,Toen ik er mee begon was hij al 85".
„Mijn bedoeling met Kandelaar en
met mijn andere kinderprogramma's is
altijd geweest de zelfwerkzaamheid van
de kijkers te bevorderen".
„Dat is voor mij een uitgangspunt.
De Fabeltjeskrant mist dat en daarom
vind ik het geen kleuterprogramma. Je
zou eigenlijk eens moeten peilen of de
krant de kleuters wel aanspreekt. Ik
ben bang dat je met programma's als
deze de behoefte naar televisievoer aan
het kweken bent. Vergeten wordt dat
je de volwassen kijkers van de toekomst
voor je hebt".
„Het moet toch mogelijk zijn wat zin-
nigers voor de jeugd te maken. De Fa
beltjeskrant dankt haar populariteit vol
gens mij vooral aan de belangstelling
die de volwassenen er voor hebben. Het
succes van de serie wordt verder ge
waarborgd door de continuïteeit. En daar
kan ik bij de VPRO natuurlijk nooit te
gen opboksen. Die ene keer in de zes
weken dat ik op het scherm kan komen"
Dit gebrek aan continuïteit is ook een
gevoelig probleem voor de andere om
roepen. „Als je elke avond, en dan nog
wel rond zeven uur, op het scherm kunt
komen dan moet je wel iets heel erg
slechts maken wil het niet populair wor
den", zegt het hoofd van de afdeling
jeugdprogramma's van de KRO, de heer
Wim Quint.
„En de Fabeltjeskrant is een goed
programma. De dieren die er in voor
komen laten veel plaats voor de fanta
sie van de kinderen. Dat er veel vol
wassenen naar kijken zegt niets over
de kwaliteit van het programma. Vol
wassenen kijken over het algemeen
veel naar kinder-uitzendingen".
„Dat hebben wij bij de KRO goed
gemerkt met de serie Alleen op de we
reld. De Fabeltjeskrant is de beste
kleuterserie die de NTS ooit heeft uit
gezonden. Vergeleken met de fabeltjes
was Barend de Beer bijyoorbeeld ge
woon slecht".
De heer Quint ziet een duidelijke ont
wikkeling in de programma's voor kin
deren. „Ze zijn sterk van inhoud ver
anderd. Dat houdt verband met de ver
anderingen bij het onderwijs en de gro
tere vrije tijd. In het begin waren de
programma's meer opvoedend van
karakter. Dat opvoeden gebeurt ook
nu nog wel maar het wordt verpakt in
een verteerbaardere vorm".
De heer Quint is voor uitbreiding van
het aantal jeugdprogramma's. Ideaal zou
voor hem zijn elke dag een jeugdpro
gramma tussen vijf en zes uur. „Dan
zou je beslist wat zinnigs kunnen doen.
Al moet je wel wijs programmeren
wil je de kijkers niet overvoeren".
Verder verschillen de kinderpro
gramma's van vroeger en nu wezen
lijk door de toegenomen kijkdichtheid.
„De KRO begon in 1955 het maande
lijkse poppenspel Dappere Dodo
Het werd erg populair, maar vergele
ken met het kijkerspubliek van nu had
het eigenlijk niet veel te betekenen",
zegt hij.
Maar afgezien van alle ontwikkelin
gen is ook hij van mening dat er in
Nederland vrijwel geen slechte kinder
programma's zijn gebracht.
Er waren er wel, zoals het Duitse
Zandmannetje en de Minimolen, maar
die hebben het niet lang uitgehouden.
Terwijl Koning Noppie, Paulus de Bos
kabouter en Dappere Dodo bij de nu al
tieners geworden kleuters van vroeger
toch wel herinneringen oproepen.
WILLEMSTAD Met Pasen begint
de meest ingrijpende afsluiting in de
geschiedenis van het Deltaplan die
van het Volkerak. De veertien cais
sons die in het sluitgat bij Willemstad
de getijbeweging tot staan moeten
brengen, liggen klaar voor het specta
culaire karwei, dat Rijkswaterstaat op
25 april geklaard hoopt te hebben.
De invloed van de afsluiting zal voor
al in West-Brabant en in Zeeland merk
baar zijn. De hele waterbeweging tus
sen en om de Zeeuwse eilanden zal er
dratisch door veranderen, de eb- en
vloedverschillen zullen stukken groter
wórden. In Willemstad bijvoorbeeld,
waar dat verschil nu twee meter is, zal
het vier meter worden.
Ir. J. Volkers, directeur van de Del
tadienst, noemde de operatie gisteren
de spannendste waarvoor zijn dienst
tot nog toe heeft gestaan.
Het manoeuvreren van de caissons
(die de afmetingen hebben van een flat
gebouw) moet met zoveel nauwkeurig
heid gebeuren er is-nadat de zesde
is geplaatst maar twaalf minuten tijd
voor het afzinken dat er maar iets
tegen hoeft te zitten of de zaak moet
worden uitgesteld.
Met de afsluiting van het Volkerak zit
Rijkswaterstaat verder vast aan een
strak tijdschema.
De afsluiting van het Haringvliet
volgend jaar wordt erdoor mogelijk
gemaakt (de stroomsnelheid in deze
zee-arm wordt er door verminderd). An
derzijds zit men door de veranderingen
in de getij bewegingen, die het gevolg
van de afsluiting zijn, in een dwang
buis wat betreft de grote afsluitingen,
die het laatste komen: die van het
Brouwershavense Gat (1971) en van de
Oosterschelde (1978).
„Tot nu toe hadden we haast omdat
we zo snel mogelijk klaar willen zijn",
zei ir. Volkers, „van nu af dwingt de
natuur ons".
De caissons zullen om en om aan de
Brabantse en aan de Zuidhollandse
kant van het Volkerak tot zinken wor
den gebracht. De stroom giert dus nooit
langer dan een paar dagen langs een
MONTEVIDEO (Uruguay) Autokerk
hoven, onooglijke verzamelplaatsen
van roestige autowrakken waartussen
het onkruid groeit en die de meeste
moderne industrielanden ontsieren,
vindt men niet in het kleine Uruguay.
Langs de straten van de hoofdstad Mon
tevideo met aan weerszijden pal
men en eucalyptusbomen liggen
dan ook geen autowrakken. In plaats
hiervan parkeren T-Fords uit 1933 en
Hispano-Suiza's naast splinternieuwe
Fiats, Renaults, Fords en Cadillac en
gaan Uruguese gezinnen naar het
strand in auto's die werden gebouwd,
voordat de inzittenden werden gebo
ren.
In Uruguay zijn alle auto's, onverschil
lig hoe oud, in orde en ze lopen.
Vele van deze wagens zijn opnieuw ge
spoten in een wat levendiger tint dan
hun oorspronkelijke kleur. Maar afge
zien daarvan zien ze er nog even goed
uit en lopen ze ook nog even goed als
toen ze tien, twintig of zelfs veertig
jaar geleden uit een Amerikaanse of
Europese autofabriek kwamen.
Volgens schatting van auto-importeurs
dateren 22.000 van de 204.000 auto's
die Uruguay telt, van vóór de Tweede
Wereldoorlog.
Vijfhonderd hiervan kwamen vóór 1924
in het land, waaronder T-Fords, Che-
vrolets, Rugbys, Whippets, Fiats, Au-
burns, Renaults en andere zelfs nog
oudere modellen, zoals de Hupmobile
en de Pierce-Arrow.
Vijftienhonderd stuks behoren tot de
periode an '24 tot '31 met A-Fords,
Buicks, Pontiacs, Hudsons, Graham-
Paiges en Packards tussen hun eer
biedwaardige gelederen.
Twintigduizend stuks dateren uit de
dertiger jaren, terwijl het aantal au
to's van vóór 1950 op ongeveer 100.000
wordt geschat.
Dat antieke auto's in Uruguay zo sterk
in trek zijn heeft verschillende rede
nen. Om te beginnen bestaat er geen
eigen autoindustrie en kan de belas
ting op geïmporteerde wagens tot wel
300 percent oplopen. De gemiddelde
nieuwe auto zoals een Ford of een
Chevrolet kost 15.000 Amerikaanse
dollars, een prijs die weinig inwoners
van Uruguay zich kunnen veroorlo
ven.
Voor iemand die voor het eerst een au
to koopt is een gebruikte wagen door
gaans de enige mogelijkheid. En een
Ford of Chevrolet van 1950 die in goe
de staat verkeert brengt in de twee
dehands autohandel soms zelfs nog
3000 Amerikaanse dollar op.
Doorgaans koopt iemand die een auto
wil hebben dan ook eerst een oud
model.
Daarna gaat hij ruilen om aldus suc
cessievelijk een nieuwer model te
krijgen.
Ouderwetse auto's fungeren echter ook
als statussymbool en zijn als zodanig
populair bij de jongere generatie.
In vele gevallen gaat een gezinsauto van
de ene generatie op de andere over.
Zo is de 48-jarige Alberto Vila de trit-
se eigenaar van een groene Chevro
let 1932, een wagen die nog steeds zijn
oorspronkelijk bekleding heeft.
De motor is nog nooit in de reparatie
geweest, zegt Vila, op een toon alsof
het niets bijzonder is. Ik heb er zelfs
geen andere zuigerveren ingezet.
De wagen is weinig gebruikt en heeft
volgens de kilometerteller slechts
94.000 kilometer gelopen. Volgens Vi
la ligt de prestatie van de wagen nog
altijd boven het gemiddelde.
Vila's vader placht de wagen te gebrui
ken voor weekendtochtjes met z'n ge
zin. Nadat mijn vader ziek geworden
was en niet meer kon rijden heb ik
zijn plaats ingenomen, zegt Vila.
Het teveel aan ouderwetse auto's ver
oorzaakt niettemin problemen. Dit is
de moeilijkste markt voor onderde
len in de hele wereld, zegt een plaat
selijke dealer.
De onderdelen worden voornamelijk uit
Europa en Mexico geïmporteerd. Ze
worden gemaakt door fabrikanten die
zich op dit gebied hebben gespeciali
seerd. Sommige onderdelen, zoals zui
gers, worden gemaakt in Uruguay zelf
en wel door het Duitse bedrijf Mahle.
Behalve voor auto's in Uruguay leveren
de plaatselijke dealers ook de onder
delen voor alle particuliere wagens,
die in gebruik ztfn op de kleine Falk
land Eilanden, een Britse kroonkolo
nie.
Deze liggen op 2.000 mijl afstand in het
zuidelijk deel van de Atlantische
Oceaan voor de kust van zuidelijk
Argentinië. Op de eilandjes lopen 27
vooroorlogse Hillmans en Austins.
Verschillende werkplaatsen specialise
ren zich in het maken van onderde
len die niet meer te krijgen zijn.
Ook moeten wel verkrijgbare onderde
len soms zodanig worden omgedok-
terd, dat de klanten ze gebruiken kun
nen. Knappe vaklui leveren op dit ge
bied soms kunstzinnige prestaties en
geven op die manier de oude wagens
van Uruguay onsterfelijkheid.
pas afgezonken caisson en heeft dus
minder kans omschade aan te rich
ten. Er stroomt door het Volkerak nog
meer water dan indertijd door het
Veerse Gat: tachtig miljard liter per
getij.
Ervaringen bij de afsluiting van het
Veerse Gat hebben er ook toe geleid
dat de onderwaterdrempel waarop de
caissons komen te staan, geleidelijk
naar de oevers oploopt.
Het sluitgat bij Veere had steile oe
vers, waarin de stroom tijdens het
werk gaten schuurde van 34 meter diep
te. Dat kan in het Volkerak niet gebeu
ren.
De Volkerdam is verder belangrijk
De werkhoven met de caissons,
waarmee het Volkerak deze maand
zal worden afgesloten.
Ir. G. Swier (links) directeur van
Rijkswaterstaat, en ir. J. Volkers,
hoofd van de Deltadienst, tonen aan
de hand van een maquette hoe het
Volkerak met caissons zal worden af
gesloten.
voor het verkeer en voor de toekomsti
ge zoetwatervoorziening van de Delta-
meren.
De dam sluit aan op het Hellegats
plein en vormt daarmee de kortste ver
binding tussen Brabant en de Zuidhol
landse en Zeeuwse eilanden.
Er komt tenslotte een zoetwater-in
laat in de dam, die open wordt gezet
op tijden dat het Rijnwater minder vuil
is dan normaal. Dat water moet helpen
de kwaliteit van het Deltawater op peil
te houden of te verbeteren.
Broodfabrieken en massaproduktie van banket
knabbelen aan 't voortbestaan van warme bak
ker en banketbakker. De gestaag groeiende ma
chinale vervaardiging van ons dagelijks brood,
gebak en zoetigheid bedreigt de traditie van hun
oud en eerbiedwaardig ambacht. Lopende ban
den en produktiestromen verdringen de brood-
en banketkunstenaar.
Brood, banket en zoete lekkernijen hebben
hun eigen, rijke geschiedenis die honderden,
soms duizenden jaren geleden is begonnen. De
Duitse kunstcriticus en publicist Hans Jürgen
Hansen heeft nu deze historie van de meest
vergankelijke van alle uitingen van kunstnij
verheid vastgelegd.
In rijn boek Cultuurgeschiedenis van de bak
kerskunst in Nederlandse vertaling getiteld
De gecroonde kraekeling onderneemt hij een
succesrijke speurtocht door de geschiedenis van
de bakkerskunst en schetst hij boeiend de histori
sche ontwikkelingen van talloze uitingen van ar
tistieke brood-, banket- en suikerbakkers.
In musea, particuliere collecties en oude boe
ken zijn kruimels en restanten van het verleden
blijven liggen. Hansen heeft ze verzameld en
zet ons de broden, koeken en taarten van gene
raties voorouders opnieuw voor.
Ons witte of bruine boterhammetje van alle
dag blijkt dan het jongste produkt te zijn van
een broodhistorie die een kleine drieduizend jaar
voor Christus in Egypte begint. Het doodgewone
brood van alledag is van het begin af betrok
ken geweest bij alle mogelijke gebruiken en ri
tuelen van magie, volksgeloof en religie. Geen
voorwerp, mens of dier, of het is in de loop der
eeuwen in brood gebakken.
Wijd en zijd is het gebruiklijk geweest een
godheid in de vorm van brood op te peuze
len. Op die wijze deelde de eter in de heilzame
kracht van de op mystieke wijze met het brood
geïdentificeerde god. Bijzonder suggestief ge
beurde dat ten tijde van de Spaanse veroverin
gen in Mexico. Daar werd God als menselijk fi
guur in brood gebakken, zo natuurgetrouw dat
zelfs de ingewanden er voor werden nage
bootst.
Historische bakkers zagen er al evenmin been
in om broden in de vorm van skeletten, doods
beenderen en doodshoofden te bakken. In som
mige Spaanse streken wordt nog het „doden-
brood" gebakken, dat het lichaam van een over
ledene voorstelt en dat bij het begrafenismaal
wordt opgegeten.
Precies hetzelfde verschijnsel is bekend uit
de geschiedenis van het marsepein. In de tijd
van de Barok liet ene graaf Rantzau in de mar-
sepeinstad Lübeck zijn gestorven vrouw levens
groot in marsepein boetseren, waarna hij haar bij
het begrafenismaal liet oppeuzelen.
Talloos waren ook de gebruiken en ritu
elen waarbij brood speciaal werd gevormd, ge
offerd of gegeten ter verzekering van geluk en
voorspoed of vruchtbaarheid in het huwelijk. In
de Spaanse provincie Granada werd heel lang
het plegen van de huwelijksdaad in een bak
trog beschouwd als een onfeilbaar middel te
gen onvruchtbaarheid.
Veel jonger dan de geschiedenis van het brood,
is die van zoete lekkernijen als marsepein, pe
perkoek, wafels, dragant en suikerwerk. Al zijn
ze stuk voor stuk stokoud in vergelijking met
de chocolade.
Kunst en kitsch gaan vaak hand in hand bij
de ontwikkeling van de toepassingen van mar
sepein, dragant en suikerwerk. Hansen echter
is er in zijn boek in geslaagd aan te tonen hoe
uiterst vakbekwame, kunstzinnige banketbakkers
eeuwenlang door hun wijzen van vormen, gie
ten en beitelen hun eig enbijdrage leverden tot
de cultuurgeschiedenis. Hij illustreert dat met
een lange reeks foto's van werkstukken die met
behulp van bewaard gebleven vormen en mal
len opnieuw zijn gemaakt.
Heel duidelijk toont hij de verwantschap met
en beïnvloeding door de beeldende en de schil
derkunst aan. Gedurende lange perioden bestond
een intensieve wisselwerking tussen grafische
kunst en de banketbakkerij.
Een apart hoofdstuk is gewijd aan de banket
bakker als architect. Het woord „suikerbakkers
stijl", zoals de overladen tierelantijnerige bouw
stijl van de vorige eeuw wordt genoemd, her
innert nog aan de ongebreidelde fantasie waar
over banketbakkers in die tijd beschikten.
ven, want alle scheppingen van suiker, dragant
en marsepein rijn allang verdwenen en opgege
ten.
Uit deze drie basis-ingrediënten ontstond al
in de veertiende eeuw een cultuur-historisch fe-
noneem, het show-tafelstuk, dat twee eeuwen
later op weinig grote feesten in het mondaine
Europa van die tijd ontbrak. In 1347 werd er in
het Italiaanse Modena al een feestmaal aange
richt dat besloot met een „legerkamp, geheel
uit suiker vervaardigd".
Het begrafenismaal na de dood van hertog
Albrecht van Beieren in 1509 bestond uit s 24
gangen, die werden onderbroken door show
stukken. Taboes bestonden daarbij nauwelijks.
Men maakte vrolijk doodskistjes van dragant.
Men deinsde evenmin terug voor aspics (ge
rechten van stijfgeworden vis- of vleesgelei,
waarin vis, vlees of andere voedselbestandde-
len gevat zijn) in de vorm van een doodshoofd
met twee gekruiste beenderen. Deze doods
hoofden worden overigens nu nog in Zuid-Ame-
rika gemaakt en grote exemplaren worden
soms van binnenuit verlicht.
Steeds uitbundiger en grootser werden de
showstukken. In een beschrijving uit 1880 wordt
melding gemaakt van een showstuk dat voor
het klassieke treurspel Dido en Aeneas werd
gebouwd. Aan het ene einde van de tafel beeld
de een reusachtige marsepeintaart de woede
van Achilles uit. Aan het andere einde jaagt het
onweer de beide minnenden in een grot.
Dit onweer schijnt wel het toppunt te zijn
van wat de suikerbakkerskunst heeft voortge
bracht* Het hagelde pepernoten en suikeren bal
letjes, het sneeuwde eiwitschuim en het regen
de lavendel en rozewater.
Van overdaad hield ook koningin Elisabeth I
van Engeland. Zij liet haar hof-banketbakkers
de gestalten van Griekse en Romeinse helden
namaken. Hoogtepunt op een van haar feest
jes vormde een voorstelling van de vernietiging
van Troje, die de aanwezige dames met gekon
fijte pruimen in elkaar mochten mikken.
wegende zuilengalerij in zuiver laat-Victoriaan-
se stijl van chocolade die in 1893 in Chicago is
tentoongesteld.
De Gecroonde Kraekeling eindigt met een
lijst historische, enigszins aan deze tijd aange
paste recepten voor uiteenlopende soorten ho
ning- en peperkoek, speculaas, marsepein, dra
gant, taarten, cake en diverse bollen, koeken,
krakelingen en kransen.
Eén van die recepten is in originele vorm
weergegeven. Dit:
„Fyne kaaks, hoe men die bakken zal
Neemt een half vierdevat bloem van Tarwe
Meel, het beste dat men krygen kan; stampt
het heel fyn, met een weinigje zout daar onder,
een half loot nagelen, een half loot foelie, een
half loot note-muscaat en een half once kaneel,
doet dit gemengd met drie vierendeel poejer-
suiker onder het Meel, en kneedt het ter degen
door met anderhalf pond booter: doet'er dan by
een mingelen Room met een pintje gist, met
12 eijeren, acht zonder het wit en vier met het
wit, een weinigje Roozewater en Ambergrys:
als het wel doorkneed en gerezen is, dan moet
men 'er nog 3 ponden korenten en een pond ro-
synen zonder korrels, door een, wel fyn gesnee-
den by doen: Maakt het deeg met Kaakjes en
zet het drie uuren te bakken in een laauwe
Oven; dan haald het'er uit en bestrykt ze met
het wit van een ei en rosewater, en met suiker
bestrooid, zet ze nog eens in den Oven om de
suiker te doen kandilizeren, is delicaat om te
eeten.
(1 loot is ca. 15 g, 1 onoe is 1/12 deel van een
pond, 1 vierendeel is een kwart pond, 1 minge
len is 1 liter, ambergris is een afscheiding van
de potvis)"
Van beeldhouwer tot banketbakker was in die
tijd maar een stap. Beeldhouwers beitelden in
die tijd grafmonumenten die wel suikertaarten
leken en zij ontwierpen feesttaarten die als beeld
houwwerken werden bewonderd. Voor feestelij
ke banketten werden tafelversieringen gemaakt
van een uitbundigheid die wij ons nu nauwe
lijks nog kunnen voorstellen. Voor het nage
slacht is er helaas niets van bewaard geble-
In de Gecroonde Kraekeling is een foto opge
nomen van een historisch spektakelstuk uit de
vorige eeuw, waarvan het goed bewaard geble
ven negatief jaren geleden is teruggevonden in
Windsor Castle. Jammer genoeg bevat het boek
slechts een kleine tekening van het grootste
werk dat een banketbakkersarchitect ooit heeft
vervaardigd: de twaalf meter hoge, 1.500 kilo
Zo luidde het recept uit „de Volmaakte Hol-
landsche Keukenmeid", in 1761 in Amsterdam
verschenen. Tot slot nog een klein, eenvoudig
voorproefje:
„Meng honing, warm water, bloem, 2 eieren,
en een beetje gesmolten boter tot een glad, dun
beslag. Qiet hiervan telkens een lepelvol op een
wafelijzer en bak er wafels van".
De resultaten van dit receptje uit 1547 heten
holpinnen. Een hippe naam waarin men ook
toentertijd kennelijk al brood zag.
(De gecroonde kraekeling, cultuurgeschiede
nis van de bakkerskunst door Hans Jürgen
Hansen, Nederlandse vertaling: Wina Born.
Uitgever: Gebr. Zomer Keuning, Wageningen.
Prijs: 90 gulden.)