Duizenden jaren geleden
leefde op toendra's rond
Veenendaal de mammoet
Ruige reuzen konden
zich niet handhaven
DVSA organiseert weer-
veteranentoernooi
DE VALLEI
Onder een laag dekzand van 14
meter ligt „brief uit de oertijd
Neem nu een abonnement op
Reuzen
Toendraveen
IJskoud
Zoogdieren
door
Ad riaan P. de Kleuver
Wapens
Milder
ir 1V1 irttirtai'ifikl imvihn^iWwi-^a&iftiaÉi
(Door Adriaan P. de Kleuver) naar Afrika, Indonesië of het
negebied moeten verhuizen.
DINSDAG 13 MEI 1969
Hèt was een ijskoude wereld in de Eemvallei. Over de besneeuwde toendra-
vlakten sjokten de reuzen van Veenendaal voort. Straks zou het weer lente
worden. Dan werd de vallei één groot wit veld. Dan bloeide de dryas zoals dat
nu op Spitsbergen in de korte zomer het geval is. Wij vertoeven in gedachten
in de vierde ijstijd toen de Markt en de Vendel heuvels van om en bij de 30
meter hoogte waren, kale heuvels met niets dan hoog opschietend rendiermos en
op de kale plekken wat harde grassoorten. Geen boom stond er. Enkel uit kei
hard bevroren grond bestond de bodem permanent bevroren bodem met al
léén gedurende de korte zomers aan de oppervlakte wat ontdooide plekken
waar een aangepaste en hoogst summiere plantengroei mogelijk was.
naar Afrika, Indonesië of het Amazo
negebied moeten verhuizen. Een
vreemd denkbeeld? Helemaal niet, want
dat is ai viermaal gebeurd. En keer
zelfs met pre-historische mensen. Maar
ach, het intellect van die primitieven
was zó gering dat ze eenvoudig door
de koude ten gronde gingen: de Nean-
dertalers. Ik kóm hier in een volgend
artikel nog op terug.
De toendratijd kende een permanent
diep bevroren bodem want er heerste
een ijstijd. De vierde! Eij uit die tijd
die Tubantien (en vroeger Würm-ijs-
tijd) genoemd wordt is dan dat harde,
zwarte veen afkomstig. Zo'n toendra
zou men nu kunnen gaan bekijken in
Lapland bijvoorbeeld. Maar wat u zult
missen zijn de geweldige reuzen die
hier éérst ca. 150.000 jaar geleden leef
den, daarna „de benen namen" om in
die merkwaardige toendratijd van ons
land weer te keren en vooral onze val
lei „bevolkt" hebben. Helaas heb ik
zeer weinig d ierfossielen kunnen be
machtigen. Alles ligt bedolven onder
een zanddek van 14 meter. Toch heb
ik uit de toendralagen twee bij elkaar
behorende paardekiezen en een poreus
stuk bot van een mammoet in mijn be
zit. Zo'n putboring hier en daar is te
beschouwen als een speldeprik op de
huid van een olifant. Begrijpt u dan
wel hóe zeldzaam een fossiel uit de
toendralaag moet zijn? Met dat veen
is het anders gesteld. Dat is op tien
tallen plaatsen aangetroffen. Over de
Dryas octopetala schreef ik reeds.
Maar onze vallei was ook bedekt met
lage wilgen en zéker met het dwerg
berkje Betula nana. Héél bijzonder was
het vinden van een slakkenhuisje in
zo'n brok veen. Het is nog voor onder
zoek naar een geologisch instituut.
Onlangs werden mij grondmonsters
gebracht, hard, zwart veen uit een
diepteboring bij Ederveen, afkomstig
van ca. 14 meter onder het maaiveld.
Daar vóór mij lag dan het toendraveen
uit de vallei. Neen, niet de vallei die
wij nu kennen, maar van de vallei die
achterbleef nadat ca. 120.000 jaar gele
den de Eemvallei een half, een binnen
zee dus, geweest was. En wat toonde
dat zwarte, harde veen uit een laagje
van 50 cm afkomstig mij? Op het eer
ste gezicht niets. Maar met een schil
dermesje heb ik tóch een splijtvlak
gekregen. En daarin tro- ik twee blad-
af druk jes van dryas en ook een blaad
je van een dwerkwilgje. Nu ben ik hé-
iemaal geen auriositeitenverzamelaar.
(er zijn mensen die menen dat mijn
hele huis vol staat met schedels en bot
ten, opgezette vogels en dieren, ste
nen en fossielen, antiquiteiten en oude
meesters, maar totaal niets en dan ook
hélemaal niets van dien aard), maar
dat harde stuk veen uit zo grote diep
te heb ik wél met grote aandacht be
studeerd. Het was eigenlijk een brief
uit de oertijd. Ze vertelde, over het le
ven van toen. En al jaren heb ik in
mijn achtertuin een aardige plant Dry
as Ootopétala. Die subfossiele blaadjes
uit dat stukje toendraveen zien er voor
100 procent precies zo uit als die van
mijn springlevende dryas! Ze zijn bei
de elliptisch stomp gelobd. Het toen
draplantje bloeit regelmatig bij mij
met héél grote, wat crème witte roos
achtige bloemen. Het mooiste zijn
evenwel, de enorme kuiven die de
vruchten hebben, 't Zijn precies vogel
veertjes. 't Ja, en dat prachtige plant
je groeide in de Eemvallei zó overvloe
dig dat het dikke veenlagen vormde.
En daarover werden door gigantische
stormen zulke dikke lagen stuifzand
geblazen dat dit dekzand overal 14
meter dik de vallei verder opvulde.
Het is eigenlijk een beetje vreemd
en tegen de draad in wat ik nu aan
het doen ben. Ik wil u wat kennis bij
brengen over de opbouw van de val
lei. Je zou bij het begin moeten begin
nen en een vorige keer vertelde ik al
over de allerbovenste lagen, waar be
slist nooit een rivier gestroomd kan
hebben. Welnu, we gaan steeds dieper
en dieper, 't Is wel eens aardig voor
de verandering eens de weg te volgen
van de boorpuls!
Wij waren dus reeds gekomen tot
het toendraveen op grote diepte. Om
daar bij te komen was de laag van 14
meter dekzand doorboord. Dat dekzand
is in de gehele Eemvallei aanwezig. U
zult zich ongetwijfeld afgevraagd heb
ben waar al dat fijne stuifzand van
daan gekomen is. Er is evenwel nog
een ander aspect aan verbonden. Dat
is nóg wonderbaarlijker: de löss op de
oostelijke Veluwezoom en op het ge
bied rond. B°ek bij N'"'
tirHöss komen beide van de Ülrècmse
heuvelrug. Het héél fijne zand en de
losse leemdeeltjes werden bij ons van
de heuvelrug geblazen, ja tienduizen
den jaren lang en daalden elders weer
neer. Wat het zwaarst weegt dus dicht
bij (stuifzand) en wat lichter was ver
derop (leemdeeltjes), maar ze waren
in ieder geval oorzaak van een gerin-
Het reuzenhert, dat ook op de toen
malige toendra's leefde en waar
van het gewei soms wel een span
wijdtebereikte van ca. 4 meter.
ge verlaging van het gehele stuwwal-
gebied.
In ieder geval is 3 tot 5 meter van
het totale heuvelmassief verdwenen!
Deze afzetting van stuifzand en stuif-
leem noemt men acolische sedimenta
tie, maar u denkt maar gewoon aan
verplaatsing van grond met de wind.
Dat hebt u toch zeker wel eens gezien
hoe bij harde wind hele „wolken stof"
opgewaaid werden. Dat „stof" nu is
zand, leem en in cultuurland óók de zo
onmisbare humus. Maar om het cul
tuurverschijnsel humus ging het dui
zenden en duizenden jaren geleden nog
niet.
Dat verstuiven begon al in de derde
ijstijd. De benedenste zone van de löss in
Zuid-Limburg moet als aeolisch sedi
ment aangevoerd zijn geweest zo'n
150.000 jaar geleden en de herkomst
moet eveneens van de Gooise, Utrecht
se en Westveluwse heuvelruggen zijn.
De bovenste lagen zijn jonger, maar
hebben toch grote overeenkomst met
de diepere wat de samenstelling be
treft. Ook daarover volgt meer; dit is
maar even een opmerking ter zijde.
Het ging ons in hoofdzaak om dat veen
uit grote diepte. Geen zinnig mens zal
in onze tijd toch zó dom zijn te bewe
ren dat dit veen nu eens niet van plan
tengroei afkomstig zal zijn. De steen
kool in uw haard is óók „veen" dat
verkoolde na miljoenen jaren hoge
druk.
Ik begon mijn artikel deze keer met
vast te stellen dat in onze Eemvallei
een ijskoude wereld heerste. Laten wij
éven wat duidelijker zijn. Er waren in
onze pleistocene (ij s)tijden vier eeuwen
en eeuwen durende koudegolven. Daar
tussen drie interglaciale tussentijden.
Mogelijk leven wij zelfs in een tussen
tijd of misschien zelfs maar in een- in-
terstadiale periode en komt over dui
zenden jaren wéér een niet te stuiten
gletsj erge weid onze cultuur wegvagen.
Persoonlijk houd ik daar altijd nog re
kening mee. Dan zullen alle mensen
Het is zéker dat bij Veenendaal mam
moeten geleefd hebben. Maar bij on
derzoekingen van soortgelijke lagen bij
de aanleg van het Twente-Rijnkanaal
is de complete dierenwereld van toen
bekend geworden. Daarom schrijf ik
ook over „de ruige reuzen van Veenen
daal". Niemand heeft ze ooit in „leven
den ljjve" gezien en mensen met ge
ringe ontwikkeling halen er hun schou
ders over op. Kan het je wat schelen
wat er vroeger geleefd heeft. Zulke
mensen weten b.v. niet eens hoe hun
grootvaders en grootmoeders heten.
Laat staan dat ze beseffen dat ze het
éindeloze produkt van celdeling zijn;
dat hun liefdeavontuurtjes deel zijn
van dat grootste wonder op waarde: het
leven. De grootste geleerden staan
voor dat raadsel éven machteloos als
een pasgeboren kind. En dat vind ik
nu een nog véél groter wonder. Alle
geleerden te zamen van de gehele we
reld zijn nog niet in staat geweest het
Groot Geheim van de Groote Meester te
ontrafelen. De altijd werkzame Geest
van de Eeuwige Schepper werkt maar
voort.
De kleine mensjes vinden het nodig
elkaar zo bij tijd en wijle óók een spel
deprik toe te dienen. Aan mij zelf is
wat dat aangaat niets menselijks
vreemd. Maar waar het op aan komt
is dat men leert buigen voor die al
beheersende Macht over het leven.
Ja! En dan Macht met een hoofdlet
ter. Wat zo vreemd in deze cyclus
lijkt en toch zo goed te begrijpen is
als men studie van de natuur maakt,
is het feit dat moeder natuur haar
kroost éérst uitrust met allerlei be
schermende middelen en ze daarna
van ellende laat creperen. Dat is óók
al weer een wonder. Het wonder van
de aanpassing. Planten en dieren on
dergaan soms langs natuurlijke weg
klimatologische omstandigheden. Het
is een natuurlijke factor dat deze me
tamorfosen erfelijk zijn... en blij
vend. Er blijkt nooit een weg terug
te zijn geweest! Ze gelden alléén voor
verworvenheden die de omstandighe
den „in het leven" riepen. Als de kli
matologische omstandigheden zich wij
zigden werden de ontstane toestanden
veelal de ondergang van de soort.
Dat is het geweest waardoor zo veel
dieren (en ook planten) letterlijk het
loodje gelegd hebben. De gevormde
lezer zal begrijpen dat ik hiermede
niet alleen de evolutie bedoel, maar
ook de merkwaardige veranderingen
die in de natuur geleidelijk op gaan
treden. Als méést opzienbarende ver
schijning op aarde mag dan de uitge
storven mammoet gelden; ééns een
dier dat voor Veenendaal even ge
woon was als een fabrieksarbeider
van nu!
Wat zulke dieren alzo aten? Ren
diermos, zeggen en harde grassen en
vanzelf ook dryas en al die dwerg
boompjes. Het aantal zoogdieren dat
gedurende het Tubantien Nederland
bewoonde is veel geringer dan nu. Wij
kennen nog zo'n zeventig zoogdieren
(wild levende) tegen toen slechts
twaalf. De meest kenmerkende voor
die tijd waren de mammoet, een oli
fant met lang bruin haar en een dikke
vetlaag onder de huid, en de wolharige
neushoorn, al evenzeer een dikhuidige.
Wij kennen hun uiterlijk van twee zij
den: uit de grotten van Zuid-Frank
rijk en Spanje toen ze gedurende de
ijstijden daar ook huisden en van wer
kelijk uit het eeuwige ijs van Siberië
afkomstige exemplaren die daar als
in een ijskast ingevroren zitten en
waarvan zo nu en dan een nog gaaf
exemplaar ontdekt wordt.
In de Zuideuropese grotten werden
ze als totemdieren afgebeeld. Men
meent dat dat gebeurde om dóór zo'n
reusachtig dier in de rotswouden te
griffen met scherppuntige stenen dat
„macht" over de levende exemplaren
verkregen werd die men moest van
gen om als voedsel voor de gehele
stam te dienen. Het valt steeds op hoe
goed die ijstijdjagers hun buit afbeeld
den. Vooral de hoge vetbult achter de
kop is steeds karakteristiek. Zo'n
mammoet was niet eens een erg grote
olifant. Dat varieerde tussen een
schouderhoogte van 3 tot 5 meter. Men
denkt dat de voorvader de beroemde
Archidiskadou uit het Tiglien was, die
dus een paar honderd duizend jaar
eerder leefde die wél een giant was
Al die Europese olifanten zijn stuk
voor stuk uitgestorven. De mammoet
hield het nog uit door de dikke vet
laag onder de huid en de dichte pels.
„Onze" olifanten zien er zo kaal uit;
dat komt door het leven in de tropen.
Eens waren de olifanten over de héle
wereld verspreid (mastodonten in
Amerika en mammoeten in Europa);
thans moet men terdege oppassen of
héél deze merkwaardige diersoort valt
ten offer aan de hebzucht van de
mens: ivoor! Dan komen wij op het
punt waar het om gaat: de geweldige,
wel twee meter lange sterk gekromde
mammoetslagtanden. Eigenlijk „din
gen" die niets meer met hun functie
van wegenbouwkundige aard in de
oerbossen van doen hadden. Lang
zaam aan volgde voor deze „gehandi
capte" dieren de ondergang. Men zal
zich afvragen waarom ze hier bleven
rondhangen tot homo sapiëns met al
zijn listen en lagen op het toneel ver
scheen en aan het uitroeien ging. Een
vraag die nooit beantwoord zal kun
nen worden. Ze hadden zich in die dui
zenden jaren aan de toendra's ge
hecht. Hun „slagtanden" waren gek
ke, kromme toestanden geworden.
ke, kromme toestanden geworden.
Toen het klimaat wilder werd en van
het zuiden uit de bossen op kwamen
dringen, toen bleef er maar zo weinig
leefruimte meer over. Met die wijd
uitstaande, gekromde, monsterachti
ge „tanden" had het dier geen uit
wijkmogelijkheden naar de bescher
mende bossen.
Met die enorme aangroeisels ver
sperde het dier zich zelf de weg naar
de oorden van herkomst: de bossèn.
Zo ging het óók met die andere toen
drabewoner, het reuzenhert. Een
schonkig geval met een gewei dat een
maximale breedte van wel vier me
ters had. En al weer was het homo
sapiëns die dit dier volkomen uitge
roeid heeft? Onderging de wolharige
neushoorn met twee machtige wapens
op de kop hetzelfde lot? De veertien
meter dikke dekzandlaag heeft dit al
les aan ons oog onttrokken. In de Rijn
bedding vindt men bij baggerwerk
wel restanten van deze dieren. Ze
hebben bij ons geleefd. Evengoed als
die mooie plant Dryas octopetalis, die
in de korte zomer Spitsbergen met een
crèmewit kleed bedekt. Dan leefden
bij ons nog elanden en rendieren,
steppenwisenten en oerrunderen en
beslist ook reeds het edelhert. En al
léén de laatste hield het bij ons tot de
dag van vandaag uit. Het wonderlijke
is dat uit fossiele vondsten is komen
vasf te staan dat ons edelhert er pre
cies zo uitziet als de edelherten van
pakweg vijftigduizend jaar geleden.
Wij hebben het al enige malen over
homo sapiëns gehad, de mens dus,
maar toch wil ik dat laten rusten tot
een volgend artikel. Er is een vondst
gedaan die men aanvankelijk van de
hand wees en die nu door vakmensen
als beslist Pleistoceen aanvaard wordt.
Ze hoort niet thuis in het tijdvak
waarover ik nu schreef, het Tuban
tien dus, maar is ouder. Véél ouder
zelfs! Ze is ook niet hier vervaardigd,
maar zal met het grind van de oer-
Rijn meegekomen zijn. De vindplek
is de zanderij van NV Van Schoonho
ven aan de Oude Veenendaalse Grind
weg. Met dat al weten wij niets héle
maal niets van bewoning, uit de vierde
ijstijd (Tubantien), waarvan wél de
Dryaslagen bekend zijn, ja zelfs de
mammoet! Óns gebied maakte deel
uit van het stuifzandgebied dat het
valleidal opvulde. In de vierde ijstijd
begon dat reeds toen stuifzand, ver
mengd met sneeuw, door geweldige
stormen verplaatst werd. Dat dekte de
Eemlagen en het daarop rustende
toendra ven volkomen af.
w r?» -fi,
OC) pKtlALA
Uit het voorgaande kwam vast te
staan dat gedurende de vierde ijstijd
ons laiv-1 mét ijs bedekt was en
gew°est is.
Het was ook een stormachtige tija.
Ook deze tijden gingen voorbij en we
derom deed een milder klimaat zijn
intrede en daar profiteren wij nog
steeds van. Onze tijd noemt men he.t
holoceen en dat is, gerekend van de
oudste tijd, te verdelen in boreaal,
atlanticum, subboreaal en subatlanti-
cum. Wij leven dan in de laatste tijd.
Ik besluit dit artikel met wat getallen.
Als wij de gehele ijstijd op een mil
joen jaar stellen (de inleiding er toe
meegerekend), dan is de tijd waarin
ons land gedeeltelijk door ijs bedekt
is geweest ca. 200.000 tot 120.000 jaar
geleden. De vierde ijstijd, het hier
voor geschetste Tubantien, moet ca.
80.000 tot 10.000 jaar geleden zijn. Wij
moeten ons realiseren dat de ijstijd
nog niet zo lang geleden geweken is.
De mammoet.
Het is niet om U aan het schrikken te
.maken, maar persoonlijk denk ik dat
de ijstijdcyclus nog niet afgesloten is
en wij in een tijd leven als tussen de
derde en vierde ijstijd lag. Maar tóén
was de Gelderse Vallei een complete
zee. Daarover een volgende keer.
Adriaan P. de Kleuver
AMERONGEN Evenals in voorgaande jaren zal er ook in 1969 door het be
stuur en de veteranencommissie van voetbalvereniging DVSA uit Amerongen
een veteranen-nederlaagtoernooi worden georganiseerd.
De volgende wedstrijden staan vermeld op het programma:
31 mei, 15.30 uur: DVSARenswoude; 31 mei 18.30 uur: DVSAScherpenzeel;
7 juni 15.30 uur: DVSAPostduiven; 7 juni 18.30 uur: DVSAPatria; 14 juni
18.30 uur: DVSAOranje-Wit; 21 juni 18.30 uur: DVSACandia '66; 28 juni
18.30 uur: DVSAUtr. Boys; 5 juli 18.30 uur: DVSASVF; 12 juli 18.30 uur:
DVSA—Hoogland; 19 juli 18.30 uur: DVSA—HDS; 26 juli 18.30 uur: DVSA—DEV;
2 aug. 18.30 uur: DVSAMaurik.
Alle wedstrijden worden gespeeld in het sportpark De Burgwal.
Voor de ploeg die het elftal van DVSA de grootste nederlaag toebrengt staat een
prachtige beker ter beschikking. Het elftal, dat de Amerongers de op een na
grootste nederlaag toebrengt ontvangt een fraaie 2e prijs, terwijl voor de spor
tiefste ploeg van het toernooi eveneens een prijs is gereserveerd.
BON INVULLENPOSTEN (zonder postzegel)EN KLAAR
Naam
Adres
Woonplaats
abonneert zich op DE VALLEI
per week ad0,97
per maand ad 4,15
per kwartaal ad 12,35
(Doorhalen wat niet wordt gewenst)
Deze bon uitknippen-en in open enveloppe verzenden.
Wij betalen de port. U behoeft geen postzegel te plekken, indien
als volgt wordt geadresseerd
Dagblad De Vallei,
Antwoordnummer 8,
VEENENDAAL
Ue /allei wordt nog op de dag van uitgifte bezorgd in
Veenendaal - De Klomp - Ederveen - Renswoude - Scherpenzeel -
Overberg - Amerongen - Leersum - Eist - Kesteren - Opbeusden -
Rhenen - Achterberg.