Kabinet in belasting-perikelen Achtergronden en gevolgen van de valutakoorts" Aan het ziekbed is de ethiek achtergebleven bij de techniek Gesprek over leven en dood op de dag van de verpleging H „Ik vergat dat ik zelf niets mocht doen..:" j Ook de stervende is h mondig mens V De „Protesf'-biljetten op de achterruit van vele auto's zijn wat verbleekt In de felle zonneschijn van de afgelopen da gen ze hebben trouwens wel zo onge veer hun dienst gedaan. De komende weken immers moet de beslissing vallen over de vraag of en met hoeveel de benzine In prijs zal worden verhoogd en daarmee worden dan tevens de voor postengevechten geleverd over de strijd vraag of straks ook de motorrijtuigenbe lasting omhoog moet ter compensatie van de belasting-correctie (lees: belas tingverlaging ter correctie van de infla tie), die volgens afspraak op 1 januari moet worden doorgevoerd. De automobilisten zijn trouwens niet de enigen die zich hebben aangegord tot de strijd, ook de economen en vooral de politici zijn bezig van deze laatste weken van mei beslissende weken te maken. Oppositieleider drs. Den Uyl heeft zijn kkzers al verzekerd dat „dit kabinet geen dag langer aan het bewind mag blij ven", waarop de liberale fractieleider mr. Toxopeus zich gehaast heeft te verkla ren dat er niet eens een werkelijke op positie is, die bij een kabinetscrisis een alternatief zou kunnen bieden. Daartegen over trachten de economen een uitweg te vinden uit de impasse waarin het complex van belastingverhogingen en be lastingverlagingen toch wel verzeild lijkt te zijn. Zij staan voor een niet zo eenvoudige opgave. Allereerst zijn er de wetsontwer pen ter verhoging van enkele accijnzen, die vermoedelijk op 21 mei door de Twee de Kamer zullen worden behandeld. Erg duidelijk of de minister van financiën de hieruit voortvloeiende gelden wel dan niet dringend nodig heeft - ze zouden mede moeten dienen om de verhoogde defen sie-inspanning te bekostigen zal het de meeste Kamerleden niet zijn, want veel inzicht in het wel en wee van het lopen de jaar is er niet. Gisteren werd dan ook bekend dat de regering waarschijnlijk ge noegen zou nemen met een verhoging van de benzineprijs met twee cent in plaats van de oorspronkelijke 37* cent. De eerste meevaller dus voor de Protest- rijders! Veel moeilijker nog zit het met de be lastingcorrecties van 1 januari. Om die op te vangen dienen de motorrijtuigenbelas ting en sommige BTW-tarieven te wor den verhoogd. Niemand zal willen ont kennen dat die belastingcorrectie een bil lijke zaak is: de volle belasting te moe ten betalen over een stuk loon dat men eigenlijk niet ontvangt omdat het weg gaat aan prijsverhogingen, is zuur. Maar de echatkist kan de f 900 miljoen die met deze operatie gemoeid is, niet missen en daarom wordt met de andere hand ge nomen wat men de ene is teruggegeven: verhoging der indirecte belasting. Gezien in het licht van de Europese belasting harmonisatie zou dat nog niet zo erg zijn maar Nederland heeft de schrik te pak ken van alle kostenstijgingen en vreest dat hogere BTW-tarieven opnieuw een golf van prijsstijgingen los zullen makenm Men kan het ook anders zeggen: die voorgenomen belastingcorrectie komt op het psychologisch eest ongeschikte mo ment! De moeilijkheid is echter en dan is men weer terug in het politieke vlak dat vooral de VVD haar hart aan die be lastingcorrecties heeft verpand. De kie zers van mr. Toxopeus rekenen er op en daarom zal er veel moeten gebeuren wil men de liberalen ervan overtuigen dat het beter zou zijn die belastingope ratie maar in etappes uit te voeren. Toch lijkt dat de enige oplossing en het zou mi nister Witteveen sieren als hij daarmee voor den dag zou komen. Want blijft hij op dit punt halsstarrig dan is het niet uit gesloten dat het kabinet-De Jong het einde van de rit niet haalt. En dat zou te betreuren zijn niet omdat het fi nanciële beleid van deze ministers-ploeg zo bijster overtuigend is, maar omdat we evenmin als mr. Toxopeus een alterna tief zien. Wellicht hebben de vroege vakan tiegangers het gemerkt toen zij bij een van de banken of bij de grenswissel kantoren hun Duitse mark gingen kopen: rond f 94,moesten zij be talen voor 100 marken, omstreeks anderhalve gulden meer dan normaal. Waarschijnlijk hebben zij ook niet naar de reden gevraagd wat weet de niet direct daarbij betrokkene van het verschijnsel dat men „valuta koorts" noemt? En wat deert het hem in feite of de Duitse mark nu al dan niet opgewaardeerd wordt? Die houding van onverschilligheid is begrijpelijk desondanks zal men moe ten beseffen dat die valutakoorts een ge vaarlijk verschijnsel is dat op het eco nomisch wel en wee van een land (en dus ook van de daarmee verbonden landen) grote invloed kan uitoefenen. Devaluatie of revaluatie zijn nu een maal maatregelen die ook in het leven van de enkeling ingrijpen. Ook in Ne derland, ook al mogen wij op dit punt zeker niet klagen. Immers, hoe einde loos lang ook de lijst is van waarde- wijzigingen van de valuta's, vrijwel steeds is in de laatste jaren de gulden als een rots in de branding overeind ge bleven. Een uitzondering hierop was het jaar 1961 toen de gulden gelijk met de Westduitse Mark werd opgewaardeerd. Maar toen in 1967 het pond sterling viel en toen in november 1968 de Franse franc aan de rand stond van devalua tie werd de Nederlandse gulden niet aangetast, zulks in tegenstelling tot ve le andere geldsoorten. Hoe zit het eigenlijk allemaal in el kaar? In theorie is het niet zo moei lijk: als ieder land orde op eigen za ken houdt, dan is er geen enkele reden voor valutakoorts of welke andere mo netaire onrust ook. Maar dat is nu juist niet het geval. Na de spanningen in Frankrijk is het vertrouwen in de Fran se franc sterk ondermijnd. Frankrijk is nu bezig orde op eigen zaken te stellen, gesteund door een machtig internatio naal crediet Voor Engeland geldt het zelfde, zij het dat het de Britse indus trie moeilijker schijnt te vallen in het internationaal verkeer mee te lopen. Met Duitsland is het precies andersom. Na de oorlog moest de industrie van dit land van de grond af worden opge bouwd. De Amerikanen hebben daarbij krachtig geholpen als gevolg waarvan de Duitsers een dusdanig modern indus trieel apparaat ter beschikking hebben dat zij in het internationale verkeer wel haast de boventoon kunnen voeren. Met als gevolg dat zij met een enorm over schot aan buitenlandse deviezen kam pen. Zo is in West-Europa tussen de landen onderling een wanverhouding ge schapen die de basis is voor de valuta- onrust. Hoe dat komt is niet moeilijk te verklaren. Tussen dit alles door im mers moet de internationale handel la veren. Naast alle onzekerheid hoe die handel haar produkten tegen voordeli ge prijzen kan afzetten, komt nu ook onzekerheid over het geld dat die han del voor haar produkten ontvangt. In ons systeem van vaste wisselkoersen, dat de basis vormt voor de internatio nale handel, omdat de handel dan weet waar zij met de koersen aan toe is, mag eigenlijk geen plaats zijn voor on zekerheid. Het Internationale Monetai re Fonds heeft dan ook bepaald dat de koersen van de valuta's alleen maar binnen enge grenzen mogen scheme- len. Stijgt de koers van een bepaalde muntsoort tot aan de grens, dan rust op de centrale bank van dat bewuste land de plicht om door alle mogelijke operaties de koers binnen de grens te houden. De plannen die de Westduitse regering heeft opgesteld zijn hiervan een voorbeeld: belasting op de export, vermindering van de belasting op im port, bevriezing van overheidsuitgaven, het de banken moeilijker maken bui tenlandse deviezen aan te nemen. Het kan ook gebeuren, zoals met Frankrijk het geval was, dat de koers een diep tepunt nadert en ook dan rust op de regering van zo'n land de plicht de koers met alle middelen te bescher- WINNAAR STRAUSS men. Wat meestal kapitalen kost aan deviezen en goud. Dat is de theorie in de praktijk blijkt het allemaal minder eenvoudig. Immers, als een bepaalde muntsoort eenmaal onder druk staat en regering en centrale bank ten koste van veel moeite trachten hun valuta te bescher men, dan wil dat nog niet zeggen dat men ook de oorzaak van de onrust weg neemt. Slaagt men daar niet in dan blijft de druk voorduren, want handel en industrie hebben immers ten aanzien van hun eigen bedrijf de plicht zich zo goed mogelijk tegen calamiteiten als de valuatie of revaluatie te dekken. Blijft men bij voorbeeld de Franse franc wantrouwen, dan zal geen handelaar tegoeden in Franse francs willen aan houden het kan hem alleen maar geld kosten! Zo rolt de sneeuwbal dan dus op volle toeren, daarmee weer nieuwe onrust verwekkend, omdat nie mand bij een koerswijziging aan de pan wil blijven hangen. Geruststellende ver klaringen zullen niet of slechts heel tij delijk helpen. Slechts een waardewijzi- ging geeft (voorlopig) soulaas. En om dat de economieën van de westerse lan den nauw met elkaar verbonden zijn, zal zulk een eenzijdige waardewijziging ook voor de omrngende landen ernsti ge consequenties hebben. Door dit alles heen speelt begrij pelijk ook de politiek een belangrijke rol. In Frankrijk moet een nieuwe re gering komen na het vertrek van presi dent De Gaulle. Devaluatie stel dat die nu nodig zou zijn - zal altijd worden uitgelegd als een zwaktebod en dat is bij een nieuwe start politiek een onhaal bare trek. In Duitsland ligt het al niet anders. Ook daar zijn in het najaar nieu we verkiezingen nodig en die omstandig heid bepaalt mede het lot van de Mark. Zou de huidige regering namelijk de Mark revalueren, dan brengt men daar mee een slag toe aan de export-indus trie en aan de boeren. Vooral de boeren vrezen een opwaardering, omdat zij voor hun produkten aanzienlijk minder geld zullen ontvangen, aangezien de ladbouwprijzen gekoppeld zijn aan een bepaalde hoeveelheid goud zo wil het nu eenmaal het Europese landbouw beleid. Zo wordt het duidelijk waarom minis ter van Financiën Strauss lijnrecht stond tegenover minister van Economische Za ken Schiller. De CDU van Strauss moet het onder meer van de stemmen van de boeren hebben, De Duitse socialisten van Schiller hebben daar veel minder belang bij, zouden graag een wig drij ven in die CDU-aanhang. Het is tot dus verre niet gelukt: Strauss heeft gewon nen en menige speculant in marken heeft daardoor een gevoelig verlies ge leden. Of echter met deze politieke re deneringen de Duitse en Europese eco nomie als geheel zijn gediend is een heel andere vraag. Overigens, het is de ironie van het lot dat het land dat de oorlog heeft verloren en dat zoveel el lende over de wereld heeft gebracht, op dit ogenblik een bolwerk van kracht in de wereldeconomie is. Ieder wil nu maar wat graag de munt van dat land in zijn bezit hebben. Aan geld zit geen reuk... patiënt in een kaatje al of niet met raampjes en co waaruit hy na verloop van tyd vanzelf weer tevoorschyn komt al of niet genezen. De dokter als oppertechnicus, de verpleegkundigen als ngvere monteurs, machinisten en programmeur*. Voor de leek is dat al een toekomstbeeld. Hü ziet die toekomst dan met enige zorg tegemoet. Zal hy in die heel moeiiyke uren van zqn leven mens onder (helpende) mensen kunnen blyven De medische wetenschap èn de verpleegkundigen zoeken naar een antwoord op deze vraag, die ook henzelf bezig houdt. Want aan de andere kant van 't ziekbed willen zy ook voor alles mensen biy ven. In een van de Utrechtse Jaarbeurshallen is er ter gelegenheid van de Dag der Verpleging heel lang over gepraat. Verpleegkundigen (officieel spreekt men niet zo vaak meer over verpleegsters en broeders) uit het hele land waren er bijeen om vragen te stellen aan een forum. In dat forum zaten naast elkaar de Utrechtse internist drs. S. A. Duursma en een heel hippe leerling-verpleegkundige, geminirokt en met een haartooi tot halverwege de zoom van die rok: mej. A. J. Bakker. Om iets van de sfeer te tekenen: zy mocht even serieus meepraten als haar geleerde buurman en ze dééd dat ook. Er was een theoloog: drs. H. v.d. Kwaak uit IJmuiden. Een psycholoog: drs. R. T. Schneeman, eveneens uit Utrecht. Iemand van de zakelqke kant: dr. G. de Vos, directeur van het Algemeen Ziekenfonds Amersfoort en Omstreken. Als verpleegkundigen mej. M. L. Boelen, districtsverpleegster kankerbestrijding te Nqmegen en mej. A. Wessels van de Stichting Thuisdialyse te Utrecht. Als medisch student, die het straks allemaal zal gaan zien tenslotte de heer W. M. Huisman uit Amsterdam. J kp deze dag, georganiseerd door de federatie van vereni gingen, die de verpleging en andere onderdelen van de gezondheidszorg bevorderen, was het oentrale thema: „Verpleging tussen ethiek en techniek." Een onzer redacteuren luisterde mee. Hy zag, hoe het ingewikkelde tydschema werd afgewerkt met de stiptheid, waarmee de verpleegkundigen in hun dageiykse werk de thermometer aanleggen. Maar tegeiykertyd was er een sfeer van bewogenheid, die men maar zelden aantreft op congressen en aanverwante byeen- komsten. Hier werd door mensen over mensen gepraat, op manier, alsof die patiënten er zelf by waren. De man waarover het ging werd zorgvuldig uitgetekend. Hij was veertig jaar oud, woonde in een nieuwbouwwijk met vrouw en vier schoolgaande kinderen. Hij leefde het le ven van alledag en vond dat niets bijzonders, totdat het o een dag allemaal niet meer ging. Het duurde nog een hele tijd voordat de bu ren wisten wat „die man van hiernaast" nu eigenlijk mankeerde, maar later werd hij groot nieuws in de buurt: hij zou een kunst- nierinstallatie thuis krijgen. Wat was daaraan voorafgegaan? De artsen hadden een opgegeven nierfunctie geconsta teerd. De oplossing zou zijn: een paar maal per week aan de kunstnier in een ziekenhuis. Maar er was geen plaats nergens in het he le land was nog plaats. Thuisdialyse dan een kunstnier thuis? Ja, maar zoiets kun je niet bij iemand thuisbrengen alsof het een wasautomaat is. Thuisdialyse vraagt zowel van de patiënt als van minstens één huisge noot psychische geschiktheid. Bovendien is de bediening tamelijk ingewikkeld, je moet een heel secure piet zijn om er mee om te kunnen gaan. Maar goed, onze man en zijn vrouw gingen in opleiding voor thuisdialyse en de kunstnier kwam. Een half jaar ging het goed. Toen maakte hij door pure slordigheid een fout en een ambulance met loeiende si renes bracht hem terug naar het ziekenhuis. Of hij daar overleden is werd op deze bijeen komst in Utrecht in 't midden gelaten. Alleen werd er de aandacht op gevestigd, dat rond om deze man een hele serie vragen van ethiek en techniek in de verpleging was te stellen. jfo'n vraag was: Hoe kunnen we het in 's hemelsnaam verteren, dat sommige patiënten niet geholpen kunnen worden, ter wijl de technische middelen er zijn?" De „man-van-het-voorbeeld" werd in eerste in stantie geconfronteerd met het feit, dat er geen kunstnier in een ziekenhuis beschik baar was. Hij was nog zo gelukkig, dat hij werd goedgekeurd voor thuisdialyse. Maar anderen worden dat soms niét. En er kunnen ook niet meer patiënten gekeurd worden dan er apparaten voor thuisdialyse beschikbaar zijn. We hebben op 't ogenblik in onze samen leving een zij het kleine categorie pa tiënten gekregen, die we vroeger niet had den: patiënten die niet beter worden, ter wijl ze wéten dat de technische mogelijkhe den bestaan. Het antwoord van de verpleeg kundigen en het forum kon alleen maar zijn: „Nee, dat is niet te verteren. Maar we we ten op 't ogenblik ook niet hoe we het moe ten veranderen. Het is heel erg." De zieken fondsman in het gezelschap zei: „Als we nu toch allemaal weten dat we er iets aan moe ten doen, laten we dan in eigen kring bij het kleine beginnen. Een kunstnier, in het zieken huis of thuis, kost ongeveer f 35.000 per jaar. Als we 500 verpleegdagen per jaar kunnen uitsparen, hebben we er één kunstnier per jaar bij. Die 500 dagen zouden we kunnen uitsparen door artsen en bijvoorbeeld ook röntgenafd. in ploegendienst te laten werken". Van medische zijde werd toen gezegd, dat het specialisatieprogramma in de ziekenhui - sen en de vrije artsenkeuze dan in de knel komen. Maar de ziekenfondsdirecteur had nog meer op z'n hart: „Als in een ziekenhuis met 500 bedden elke dag op elk bed één kwartje wordt bespaard, hebben we in een jaar tijd óók een kunstnier erbij. Iedere verpleegkun dige weet heel goed, waar zo'n kwartje kan zitten". Met dat al werd hier niet voor de eerste keer dit gruwelijke vraagstuk onze technisch zo knappe maatschappij ingeslin- gerd. F)e gesprekspartners gingen de noodzakelij- kerwijs hierop volgende vraag niet uit de weg: „Hoe begeleiden we de patiënt, die we niet meer kunnen helpen, terwijl het technisch mogelijk was geweest? Het is een bijzonder persoonlijke vraag voor alle betrokkenen, waarop geen enkel congres een pasklaar ant woord kan geven. Dit werd er van gezegd: „Als we dit niet meer kunnen, zijn we alle maal aan het eind. We moeten ons hier per soonlijk op trainen en ons vooral realiseren dat we heel simpele mensen blijven en el kaar als zodanig moeten helpen". Maar moet die verplegende mens op een bepaald moment tégen iemand zeggen, dat hij gaat sterven? Of moet de dokter het doen? Of de geeste lijke of een familielid misschien? In de discussiestukken stond ronduit: „Het is als een leugen aan te merken, wanneer een pa tiënt die zal sterven de waarheid over zijn naderende dood wordt onthouden". Dat was dus geen vraag er bleef alleen de vraag over, op welk tijdstip het moet gebeuren. En daarbij ging het natuurlijk niet alleen meer om de ongeneeslijke nierpatiënten. De dis trictsverpleegster van de kankerbestrijding zei: „Het gaat zo vaak van de patiënt zelf al uit. Zijn omgeving moet dan weten, of de tijd rijp is". Er kwamen voorbeelden. Iemand vertelde van een ongeneeslijk zieke man, die ging sterven, maar niemand had het hem verteld. Hij zei: „Het zou zoveel gemakkelij ker zijn, als ik een vrouw had". De ver pleegster hoefde daar in dit geval alleen maar „ja" op te zeggen, Maar toen vervolg de de man: „Dan zou die vrouw alleen ach terblijven en dat zou voor haar weer heel moeilijk zijn". Daarmee was het dóórgespro ken. Misschien niet aanvaard maar daar ging het niet om, dat is een zaak apart. T even en sterven is een zaak van mondige mensen die gedachte kwam telkens weer terug bij deze besprekingen in Utrecht. Mondigheid bij 't leven, daar zijn we 't in grote lijnen wel over eens in onze samenle ving. Maar de mondigheid van de ernstig zieke die gaat sterven, dat is een andere zaak. Velen ook artsen, ook verpleegkundigen, ook geestelijken vinden de ingreep in ve le gevallen te groot. Hoe zal de patiënt re ageren? Kun je hem dit aandoen? Ook maar weer als enkel voorbeeld, werd in Utrecht het volgende verhaal verteld. Er was een man, die nog enkele weken te leven had. Ie dere religieuze belangstelling was hem vreemd dat dacht zijn omgeving tenmin ste. Zoals zijn omgeving ook dacht, dat hij niet wist hoe ernstig zijn toestand was. Kort om, niemand praatte met hem over zijn na derende einde. Totdat hij op een keer uit barstte: „Ik wil over God praten, maar als ik erover begin draait de zuster zich om, de ■•■■■■■■■•■■■■■■■■■■■■■■■■■•■■•■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■a dokter moet opeens weg en de kapelaan zegt dat ik maar lekker moet gaan slapen". Weer een geval dus, waarvan het initiatief van de patiënt uitging. Er moest alleen maar iemand zijn die het opving. De theoloog in het forum verbond daaraan de stelling, dat die iemand lang niet altijd een kerkelijke ambtsdrager hoeft te zijn. Nog sterker: de geestelijke ver zorging moet zo weinig mogelijk worden over gelaten aan kerkelijke ambtsdragers. Van dat laatste hoorde men wel even op, maar hij verklaarde: „We aanvaarden in onze samen leving steeds minder de scherpe scheiding tussen lichaam en ziel. Dat moet ook ieder een die een zieke verzorgt verantwoordelijk heid leren dragen voor lichaam en ziel beide. Het is pure armoede, als men dat niet kan". Daarvoor bestond wel begrip bij andere ge sprekspartners. Iemand zei: „Leven en ster ven zijn twee kanten van één zaak. Wie de mens leert helpen bij het leven, moet hem ook bij het sterven kunnen helpen. Het is onzeg baar moeilijk, maar het moet". oe komen deze en andere ethische kanten van het beroep er op 't ogenblik uit in de opleiding van verpleegkundigen? Hier kwam het geminirokte jongste lid van het forum aan het woord niet met felle uit halen en aanklachten, maar heel rustig en haarscherp terzake. Ze zei: „Wat ik er tot dusver van gezien heb is, dat de patiënt te veel wordt beschouwd als iemand, die Maar ze ivillen ook in de toekomst méér zijn dan een reparatiezuster, een monteur of een programmeur (Uit: Nederlands Tijdschrift voor Medische Studenten) zich nu eenmaal moet aanpassen bij de tech niek en bij de wetten en wetjes van het zie kenhuis. We interesseren ons buiten propor tie voor de lichamelijke kant van de zieke. Er wordt zo weinig bij stilgestaan, dat al leen al het aanpassen vanuit een heel ande re situatie een ontzettend zware opgaaf is voor een patiënt. Maar wat weten wij daar van? We weten dat verdrietige patiënten getroost moeten worden en dat opstandige patiënten alleen maar vervelend zijn maar we zouden best wat meer willen we ten, ook al tijdens onze opleiding." En de midisch student sprak in soortgelijke termen: „Als je erover dóórgaat komt er een discussie van tijdens de colleges, zo li beraal zijn ze tegenwoordig wel. Maar dat moet dan meestal in de laatste vijf minu ten. Als je dan je doctoraal hebt gedaan krijg je een mooi boekje over medische ethiek en gedragsleer. Wie zou daar meer dan een paar bladzijden van lezen? Wij moeten onze echte ethische vorming maar in de praktijk zien op te doen, waarbij dan de beslissingen vaak gemotiveerd worden met de opmerking, „dat we toch het beste met de mensen voor hebben". Er werd in de discussie ruimte gelaten voor de mogelijkheid dat het op andere Neder landse universiteiten anders is. Maar het werd toch wel duidelijk, dat bij de te genwoordige gang van zaken enorme ver schillen optreden bij het eindpunt van de ethische opvattingen. Hoe kan het anders, wanneer vrijwel alles uit de praktijk ge haald moet worden? Met plaatselijke ver beteringen komen we er niet: er zou niet alleen veel meer aan gedaan moeten wor den, maar ook zouden de opleidingen van artsen en verpleegkundigen in de ethiek pa rallel moeten lopen. De ethiek, waarvan de theoloog in het gezelschap opmerkte dat zij achterloopt bij de techniek .terwijl zij al op de toekomst gericht zou moeten zijn. p'en heel felle vraag: „Waarom wordt er publiciteit gegeven aan technische midde len of ontwikkeling, waarvan niet iedereen gebruik kan maken wanneer het nodig is?" In eerste instantie werd daarmee de publici teit rondom kunstnier en thuisdialyse be doeld. Moeten sommige mensen in de krant lezen dat zoiets bestaat en dan later ervaren, dat zij er niet mee geholpen kunnen worden? Er werden nogal pittige dingen over gezegd. Publiciteitsman Jan Mastenbroek van de ge meente Amsterdam vóór publiciteit zei: „Als we straks 25 procent van het nationale budget aan gezondheidszorg moeten beste den, zullen we het publiek daar ook rijp voor moeten maken. Anders komt het er gewoon niet". Daar klaterde een aardig applausje uit de zaal voor op. Maar forumvoorzitter drs. S. A. Duursma (internist) kreeg een even welgemeend applaus voor zijn antwoord: „Als je die publiciteit aanhaalt terwijl de zaak in een permatuur stadium is, wek je hoop en ver wachtingen, die wellicht niet gehonoreerd kun nen worden". Mastenbroek: „Kijk eens naar de verfceersbonden, wat die allemaal voor el kaar krijgen door publiciteit". Waarop drs. Duursma: „Ja, maar bij die bonden komt de publiciteit op een moment, waarop de din gen waar men 't over heeft ook uitgevoerd kunnen worden". Slotwoord van Mastenbroek: „De onvoorbereidheid van het publiek maakt, dat sommige dingen zo schokken. Uw kring gaat nog te vaak uit van onmondigheid van het publiek. Neem in uw medische teams eens een voorlichtingsman op". Drs. Duursma te kende nog aan, dat in Amerika de publiciteit over deze zaken gevoed wordt door particu liere instellingen. Zij steunen het medische ontwikkelingswerk en eisen inzage van de re sultaten. De publiciteit is daar gewoon nodig voor het geld. „En in Nederland begin je die tendens soms ook al waar te nemen," voegde hij er ietwat bezorgd aan toe. Al die tijd had natuurlijk ook de vraag in de lucht gehangen of we onze medische zorg moeten nationaliseren. Die vraag kwam er ook uit een zwaar punt als je 't juist gehad hebt over patiënten, die niet geholpen kunnen worden, omdat er onvoldoende appa ratuur is. Zouden we die problemen met na tionalisering kunnen oplossen? Zou deze in greep ook een verambtelijking meebrengen, die op een andere manier weer grote proble- Leerling-verpleegsters op de Dag van de Verpleging wat wisten zij te ver tellen over hun werk, hun patiënten en over zichzelf? Het Nederlands Tijd schrift voor Medische Studenten wilde dat wel eens weten en hield daarom 'n enquête. De uitslagen daarvan zijn niet alleen voor de aanstaande dokters inte ressant, zoals een bloemlezing kan le ren. WAT HEEFT DE MEESTE INDRUK OP JE GEMAAKT? - een blinde vrouw die ik eten moest geven en die graag wilde dat God haar een keertje liet zien, zodat ze mij kon zien; - dat er iemand overleed en dat het toen ineens zo stil was; - dat sommige mensen nog zo opge wekt kunnen zijn terwijl ze weten dat het heel erg met hen is, terwijl ande re mensen met een veel onschuldiger ziekte zo humeurig zijn; - de schijnheiligheid af en toe. WAT IS JE HET MEESTE OPGE VALLEN? - dat iedereen direct opvrolijkt als je binnenkomt; - dat alle verpleegsters eeuwig ren nen en vliegen en eeuwig haast heb ben; Maar ook: - je hoefde niet zo te draven en te viegen zoals men altijd zegt; - dat het met de hygëne in het zie kenhuis nogal meevalt. HOE WAS JE CONTACT MET AN DERE VERPLEEGSTERS? - redelijk. Soms bekeken ze je als een of ander vreemd beest, maar ze wil den je wél helpen; EN MET DE PATIëNTEN? - goed, maar in bepaalde situaties miste je de ervaring om een passend antwoord te vinden. WAT VOND JE HET MOEILIJKSTE DEZE WEEK? - om steeds maar mee te lopen met een andere zuster. Ik vergat vaak dat ik zelf ndets mocht doen; - niets. WAT HET FIJNSTE? - de omgang met de patiënten, als ik helemaal alleen werd gelaten op mijn zaal, de verantwoordelijkheid die ik kreeg. men oplevert? De congresgangers wilden ei genlijk niet aan een diepgaande discussie over dit punt. Men vond het een politieke zaak, die ook op politiek niveau besproken moet worden en niet in een gezelschap van wer kers in de uitvoerende sfeer. Wat er nog wél van gezegd werd, kon je trouwens heel positief noemen: „Voor ons is de vraag of we het allemaal zo goed moge lijk doen misschien belangrijker dan de vraag, of er genationaliseerd moet worden".

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 16