Kabinet in belasting-perikelen
Achtergronden en
gevolgen van de
valutakoorts"
Aan het ziekbed is de ethiek
achtergebleven bij de techniek
Gesprek over leven en dood
op de dag van de verpleging
H
„Ik vergat dat
ik zelf niets
mocht doen..:"
j Ook de stervende
is h mondig mens
V
De „Protesf'-biljetten op de achterruit
van vele auto's zijn wat verbleekt In de
felle zonneschijn van de afgelopen da
gen ze hebben trouwens wel zo onge
veer hun dienst gedaan. De komende
weken immers moet de beslissing vallen
over de vraag of en met hoeveel de
benzine In prijs zal worden verhoogd en
daarmee worden dan tevens de voor
postengevechten geleverd over de strijd
vraag of straks ook de motorrijtuigenbe
lasting omhoog moet ter compensatie
van de belasting-correctie (lees: belas
tingverlaging ter correctie van de infla
tie), die volgens afspraak op 1 januari
moet worden doorgevoerd.
De automobilisten zijn trouwens niet de
enigen die zich hebben aangegord tot de
strijd, ook de economen en vooral de
politici zijn bezig van deze laatste weken
van mei beslissende weken te maken.
Oppositieleider drs. Den Uyl heeft zijn
kkzers al verzekerd dat „dit kabinet geen
dag langer aan het bewind mag blij
ven", waarop de liberale fractieleider mr.
Toxopeus zich gehaast heeft te verkla
ren dat er niet eens een werkelijke op
positie is, die bij een kabinetscrisis een
alternatief zou kunnen bieden. Daartegen
over trachten de economen een uitweg
te vinden uit de impasse waarin het
complex van belastingverhogingen en be
lastingverlagingen toch wel verzeild lijkt
te zijn.
Zij staan voor een niet zo eenvoudige
opgave. Allereerst zijn er de wetsontwer
pen ter verhoging van enkele accijnzen,
die vermoedelijk op 21 mei door de Twee
de Kamer zullen worden behandeld. Erg
duidelijk of de minister van financiën de
hieruit voortvloeiende gelden wel dan niet
dringend nodig heeft - ze zouden mede
moeten dienen om de verhoogde defen
sie-inspanning te bekostigen zal het
de meeste Kamerleden niet zijn, want veel
inzicht in het wel en wee van het lopen
de jaar is er niet. Gisteren werd dan ook
bekend dat de regering waarschijnlijk ge
noegen zou nemen met een verhoging
van de benzineprijs met twee cent in
plaats van de oorspronkelijke 37* cent.
De eerste meevaller dus voor de Protest-
rijders!
Veel moeilijker nog zit het met de be
lastingcorrecties van 1 januari. Om die op
te vangen dienen de motorrijtuigenbelas
ting en sommige BTW-tarieven te wor
den verhoogd. Niemand zal willen ont
kennen dat die belastingcorrectie een bil
lijke zaak is: de volle belasting te moe
ten betalen over een stuk loon dat men
eigenlijk niet ontvangt omdat het weg
gaat aan prijsverhogingen, is zuur. Maar
de echatkist kan de f 900 miljoen die met
deze operatie gemoeid is, niet missen en
daarom wordt met de andere hand ge
nomen wat men de ene is teruggegeven:
verhoging der indirecte belasting. Gezien
in het licht van de Europese belasting
harmonisatie zou dat nog niet zo erg zijn
maar Nederland heeft de schrik te pak
ken van alle kostenstijgingen en vreest
dat hogere BTW-tarieven opnieuw een
golf van prijsstijgingen los zullen makenm
Men kan het ook anders zeggen: die
voorgenomen belastingcorrectie komt op
het psychologisch eest ongeschikte mo
ment!
De moeilijkheid is echter en dan is
men weer terug in het politieke vlak
dat vooral de VVD haar hart aan die be
lastingcorrecties heeft verpand. De kie
zers van mr. Toxopeus rekenen er op
en daarom zal er veel moeten gebeuren
wil men de liberalen ervan overtuigen
dat het beter zou zijn die belastingope
ratie maar in etappes uit te voeren. Toch
lijkt dat de enige oplossing en het zou mi
nister Witteveen sieren als hij daarmee
voor den dag zou komen. Want blijft hij op
dit punt halsstarrig dan is het niet uit
gesloten dat het kabinet-De Jong het
einde van de rit niet haalt. En dat zou
te betreuren zijn niet omdat het fi
nanciële beleid van deze ministers-ploeg
zo bijster overtuigend is, maar omdat we
evenmin als mr. Toxopeus een alterna
tief zien.
Wellicht hebben de vroege vakan
tiegangers het gemerkt toen zij bij een
van de banken of bij de grenswissel
kantoren hun Duitse mark gingen
kopen: rond f 94,moesten zij be
talen voor 100 marken, omstreeks
anderhalve gulden meer dan normaal.
Waarschijnlijk hebben zij ook niet
naar de reden gevraagd wat weet
de niet direct daarbij betrokkene van
het verschijnsel dat men „valuta
koorts" noemt? En wat deert het hem
in feite of de Duitse mark nu al dan
niet opgewaardeerd wordt?
Die houding van onverschilligheid is
begrijpelijk desondanks zal men moe
ten beseffen dat die valutakoorts een ge
vaarlijk verschijnsel is dat op het eco
nomisch wel en wee van een land (en
dus ook van de daarmee verbonden
landen) grote invloed kan uitoefenen.
Devaluatie of revaluatie zijn nu een
maal maatregelen die ook in het leven
van de enkeling ingrijpen. Ook in Ne
derland, ook al mogen wij op dit punt
zeker niet klagen. Immers, hoe einde
loos lang ook de lijst is van waarde-
wijzigingen van de valuta's, vrijwel
steeds is in de laatste jaren de gulden
als een rots in de branding overeind ge
bleven. Een uitzondering hierop was het
jaar 1961 toen de gulden gelijk met de
Westduitse Mark werd opgewaardeerd.
Maar toen in 1967 het pond sterling viel
en toen in november 1968 de Franse
franc aan de rand stond van devalua
tie werd de Nederlandse gulden niet
aangetast, zulks in tegenstelling tot ve
le andere geldsoorten.
Hoe zit het eigenlijk allemaal in el
kaar? In theorie is het niet zo moei
lijk: als ieder land orde op eigen za
ken houdt, dan is er geen enkele reden
voor valutakoorts of welke andere mo
netaire onrust ook. Maar dat is nu juist
niet het geval. Na de spanningen in
Frankrijk is het vertrouwen in de Fran
se franc sterk ondermijnd. Frankrijk is
nu bezig orde op eigen zaken te stellen,
gesteund door een machtig internatio
naal crediet Voor Engeland geldt het
zelfde, zij het dat het de Britse indus
trie moeilijker schijnt te vallen in het
internationaal verkeer mee te lopen.
Met Duitsland is het precies andersom.
Na de oorlog moest de industrie van dit
land van de grond af worden opge
bouwd. De Amerikanen hebben daarbij
krachtig geholpen als gevolg waarvan
de Duitsers een dusdanig modern indus
trieel apparaat ter beschikking hebben
dat zij in het internationale verkeer wel
haast de boventoon kunnen voeren. Met
als gevolg dat zij met een enorm over
schot aan buitenlandse deviezen kam
pen. Zo is in West-Europa tussen de
landen onderling een wanverhouding ge
schapen die de basis is voor de valuta-
onrust. Hoe dat komt is niet moeilijk te
verklaren. Tussen dit alles door im
mers moet de internationale handel la
veren. Naast alle onzekerheid hoe die
handel haar produkten tegen voordeli
ge prijzen kan afzetten, komt nu ook
onzekerheid over het geld dat die han
del voor haar produkten ontvangt. In
ons systeem van vaste wisselkoersen,
dat de basis vormt voor de internatio
nale handel, omdat de handel dan weet
waar zij met de koersen aan toe is,
mag eigenlijk geen plaats zijn voor on
zekerheid. Het Internationale Monetai
re Fonds heeft dan ook bepaald dat de
koersen van de valuta's alleen maar
binnen enge grenzen mogen scheme-
len. Stijgt de koers van een bepaalde
muntsoort tot aan de grens, dan rust
op de centrale bank van dat bewuste
land de plicht om door alle mogelijke
operaties de koers binnen de grens te
houden. De plannen die de Westduitse
regering heeft opgesteld zijn hiervan
een voorbeeld: belasting op de export,
vermindering van de belasting op im
port, bevriezing van overheidsuitgaven,
het de banken moeilijker maken bui
tenlandse deviezen aan te nemen. Het
kan ook gebeuren, zoals met Frankrijk
het geval was, dat de koers een diep
tepunt nadert en ook dan rust op de
regering van zo'n land de plicht de
koers met alle middelen te bescher-
WINNAAR STRAUSS
men. Wat meestal kapitalen kost aan
deviezen en goud.
Dat is de theorie in de praktijk
blijkt het allemaal minder eenvoudig.
Immers, als een bepaalde muntsoort
eenmaal onder druk staat en regering
en centrale bank ten koste van veel
moeite trachten hun valuta te bescher
men, dan wil dat nog niet zeggen dat
men ook de oorzaak van de onrust weg
neemt. Slaagt men daar niet in dan
blijft de druk voorduren, want handel
en industrie hebben immers ten aanzien
van hun eigen bedrijf de plicht zich zo
goed mogelijk tegen calamiteiten als de
valuatie of revaluatie te dekken. Blijft
men bij voorbeeld de Franse franc
wantrouwen, dan zal geen handelaar
tegoeden in Franse francs willen aan
houden het kan hem alleen maar
geld kosten! Zo rolt de sneeuwbal
dan dus op volle toeren, daarmee weer
nieuwe onrust verwekkend, omdat nie
mand bij een koerswijziging aan de pan
wil blijven hangen. Geruststellende ver
klaringen zullen niet of slechts heel tij
delijk helpen. Slechts een waardewijzi-
ging geeft (voorlopig) soulaas. En om
dat de economieën van de westerse lan
den nauw met elkaar verbonden zijn,
zal zulk een eenzijdige waardewijziging
ook voor de omrngende landen ernsti
ge consequenties hebben.
Door dit alles heen speelt begrij
pelijk ook de politiek een belangrijke
rol. In Frankrijk moet een nieuwe re
gering komen na het vertrek van presi
dent De Gaulle. Devaluatie stel dat
die nu nodig zou zijn - zal altijd worden
uitgelegd als een zwaktebod en dat is
bij een nieuwe start politiek een onhaal
bare trek. In Duitsland ligt het al niet
anders. Ook daar zijn in het najaar nieu
we verkiezingen nodig en die omstandig
heid bepaalt mede het lot van de Mark.
Zou de huidige regering namelijk de
Mark revalueren, dan brengt men daar
mee een slag toe aan de export-indus
trie en aan de boeren. Vooral de boeren
vrezen een opwaardering, omdat zij
voor hun produkten aanzienlijk minder
geld zullen ontvangen, aangezien de
ladbouwprijzen gekoppeld zijn aan een
bepaalde hoeveelheid goud zo wil
het nu eenmaal het Europese landbouw
beleid.
Zo wordt het duidelijk waarom minis
ter van Financiën Strauss lijnrecht stond
tegenover minister van Economische Za
ken Schiller. De CDU van Strauss moet
het onder meer van de stemmen van
de boeren hebben, De Duitse socialisten
van Schiller hebben daar veel minder
belang bij, zouden graag een wig drij
ven in die CDU-aanhang. Het is tot dus
verre niet gelukt: Strauss heeft gewon
nen en menige speculant in marken
heeft daardoor een gevoelig verlies ge
leden. Of echter met deze politieke re
deneringen de Duitse en Europese eco
nomie als geheel zijn gediend is een
heel andere vraag. Overigens, het is de
ironie van het lot dat het land dat de
oorlog heeft verloren en dat zoveel el
lende over de wereld heeft gebracht, op
dit ogenblik een bolwerk van kracht in
de wereldeconomie is. Ieder wil nu
maar wat graag de munt van dat land
in zijn bezit hebben. Aan geld zit geen
reuk...
patiënt in een kaatje al of niet met raampjes en co
waaruit hy na verloop van tyd vanzelf weer tevoorschyn
komt al of niet genezen. De dokter als oppertechnicus,
de verpleegkundigen als ngvere monteurs, machinisten en
programmeur*. Voor de leek is dat al een toekomstbeeld. Hü
ziet die toekomst dan met enige zorg tegemoet. Zal hy in die
heel moeiiyke uren van zqn leven mens onder (helpende)
mensen kunnen blyven De medische wetenschap èn de
verpleegkundigen zoeken naar een antwoord op deze vraag,
die ook henzelf bezig houdt. Want aan de andere kant van
't ziekbed willen zy ook voor alles mensen biy ven. In een van
de Utrechtse Jaarbeurshallen is er ter gelegenheid van de Dag
der Verpleging heel lang over gepraat. Verpleegkundigen
(officieel spreekt men niet zo vaak meer over verpleegsters
en broeders) uit het hele land waren er bijeen om vragen te
stellen aan een forum. In dat forum zaten naast elkaar de
Utrechtse internist drs. S. A. Duursma en een heel hippe
leerling-verpleegkundige, geminirokt en met een haartooi
tot halverwege de zoom van die rok: mej. A. J. Bakker.
Om iets van de sfeer te tekenen: zy mocht even serieus
meepraten als haar geleerde buurman en ze dééd dat ook. Er
was een theoloog: drs. H. v.d. Kwaak uit IJmuiden. Een
psycholoog: drs. R. T. Schneeman, eveneens uit Utrecht.
Iemand van de zakelqke kant: dr. G. de Vos, directeur van
het Algemeen Ziekenfonds Amersfoort en Omstreken. Als
verpleegkundigen mej. M. L. Boelen, districtsverpleegster
kankerbestrijding te Nqmegen en mej. A. Wessels van de
Stichting Thuisdialyse te Utrecht. Als medisch student, die
het straks allemaal zal gaan zien tenslotte de heer W. M.
Huisman uit Amsterdam.
J kp deze dag, georganiseerd door de federatie van vereni
gingen, die de verpleging en andere onderdelen van de
gezondheidszorg bevorderen, was het oentrale thema:
„Verpleging tussen ethiek en techniek." Een onzer redacteuren
luisterde mee. Hy zag, hoe het ingewikkelde tydschema werd
afgewerkt met de stiptheid, waarmee de verpleegkundigen
in hun dageiykse werk de thermometer aanleggen. Maar
tegeiykertyd was er een sfeer van bewogenheid, die men
maar zelden aantreft op congressen en aanverwante byeen-
komsten. Hier werd door mensen over mensen gepraat, op
manier, alsof die patiënten er zelf by waren.
De man waarover het ging werd zorgvuldig
uitgetekend. Hij was veertig jaar oud,
woonde in een nieuwbouwwijk met vrouw en
vier schoolgaande kinderen. Hij leefde het le
ven van alledag en vond dat niets bijzonders,
totdat het o een dag allemaal niet meer ging.
Het duurde nog een hele tijd voordat de bu
ren wisten wat „die man van hiernaast" nu
eigenlijk mankeerde, maar later werd hij
groot nieuws in de buurt: hij zou een kunst-
nierinstallatie thuis krijgen.
Wat was daaraan voorafgegaan? De artsen
hadden een opgegeven nierfunctie geconsta
teerd. De oplossing zou zijn: een paar maal
per week aan de kunstnier in een ziekenhuis.
Maar er was geen plaats nergens in het he
le land was nog plaats. Thuisdialyse dan
een kunstnier thuis? Ja, maar zoiets kun je
niet bij iemand thuisbrengen alsof het een
wasautomaat is. Thuisdialyse vraagt zowel
van de patiënt als van minstens één huisge
noot psychische geschiktheid. Bovendien is
de bediening tamelijk ingewikkeld, je moet
een heel secure piet zijn om er mee om te
kunnen gaan. Maar goed, onze man en zijn
vrouw gingen in opleiding voor thuisdialyse
en de kunstnier kwam. Een half jaar ging het
goed. Toen maakte hij door pure slordigheid
een fout en een ambulance met loeiende si
renes bracht hem terug naar het ziekenhuis.
Of hij daar overleden is werd op deze bijeen
komst in Utrecht in 't midden gelaten. Alleen
werd er de aandacht op gevestigd, dat rond
om deze man een hele serie vragen van ethiek
en techniek in de verpleging was te stellen.
jfo'n vraag was: Hoe kunnen we het in
's hemelsnaam verteren, dat sommige
patiënten niet geholpen kunnen worden, ter
wijl de technische middelen er zijn?" De
„man-van-het-voorbeeld" werd in eerste in
stantie geconfronteerd met het feit, dat er
geen kunstnier in een ziekenhuis beschik
baar was. Hij was nog zo gelukkig, dat hij
werd goedgekeurd voor thuisdialyse. Maar
anderen worden dat soms niét. En er kunnen
ook niet meer patiënten gekeurd worden dan
er apparaten voor thuisdialyse beschikbaar
zijn. We hebben op 't ogenblik in onze samen
leving een zij het kleine categorie pa
tiënten gekregen, die we vroeger niet had
den: patiënten die niet beter worden, ter
wijl ze wéten dat de technische mogelijkhe
den bestaan. Het antwoord van de verpleeg
kundigen en het forum kon alleen maar zijn:
„Nee, dat is niet te verteren. Maar we we
ten op 't ogenblik ook niet hoe we het moe
ten veranderen. Het is heel erg." De zieken
fondsman in het gezelschap zei: „Als we nu
toch allemaal weten dat we er iets aan moe
ten doen, laten we dan in eigen kring bij het
kleine beginnen. Een kunstnier, in het zieken
huis of thuis, kost ongeveer f 35.000 per jaar.
Als we 500 verpleegdagen per jaar kunnen
uitsparen, hebben we er één kunstnier per
jaar bij. Die 500 dagen zouden we kunnen
uitsparen door artsen en bijvoorbeeld ook
röntgenafd. in ploegendienst te laten werken".
Van medische zijde werd toen gezegd, dat
het specialisatieprogramma in de ziekenhui -
sen en de vrije artsenkeuze dan in de knel
komen. Maar de ziekenfondsdirecteur had nog
meer op z'n hart: „Als in een ziekenhuis met
500 bedden elke dag op elk bed één kwartje
wordt bespaard, hebben we in een jaar tijd
óók een kunstnier erbij. Iedere verpleegkun
dige weet heel goed, waar zo'n kwartje kan
zitten". Met dat al werd hier niet voor de
eerste keer dit gruwelijke vraagstuk onze
technisch zo knappe maatschappij ingeslin-
gerd.
F)e gesprekspartners gingen de noodzakelij-
kerwijs hierop volgende vraag niet uit de
weg: „Hoe begeleiden we de patiënt, die we
niet meer kunnen helpen, terwijl het technisch
mogelijk was geweest? Het is een bijzonder
persoonlijke vraag voor alle betrokkenen,
waarop geen enkel congres een pasklaar ant
woord kan geven. Dit werd er van gezegd:
„Als we dit niet meer kunnen, zijn we alle
maal aan het eind. We moeten ons hier per
soonlijk op trainen en ons vooral realiseren
dat we heel simpele mensen blijven en el
kaar als zodanig moeten helpen". Maar moet
die verplegende mens op een bepaald moment
tégen iemand zeggen, dat hij gaat sterven?
Of moet de dokter het doen? Of de geeste
lijke of een familielid misschien? In de
discussiestukken stond ronduit: „Het is als
een leugen aan te merken, wanneer een pa
tiënt die zal sterven de waarheid over zijn
naderende dood wordt onthouden". Dat was
dus geen vraag er bleef alleen de vraag
over, op welk tijdstip het moet gebeuren. En
daarbij ging het natuurlijk niet alleen meer
om de ongeneeslijke nierpatiënten. De dis
trictsverpleegster van de kankerbestrijding
zei: „Het gaat zo vaak van de patiënt zelf
al uit. Zijn omgeving moet dan weten, of de
tijd rijp is". Er kwamen voorbeelden. Iemand
vertelde van een ongeneeslijk zieke man, die
ging sterven, maar niemand had het hem
verteld. Hij zei: „Het zou zoveel gemakkelij
ker zijn, als ik een vrouw had". De ver
pleegster hoefde daar in dit geval alleen
maar „ja" op te zeggen, Maar toen vervolg
de de man: „Dan zou die vrouw alleen ach
terblijven en dat zou voor haar weer heel
moeilijk zijn". Daarmee was het dóórgespro
ken. Misschien niet aanvaard maar daar
ging het niet om, dat is een zaak apart.
T even en sterven is een zaak van mondige
mensen die gedachte kwam telkens
weer terug bij deze besprekingen in Utrecht.
Mondigheid bij 't leven, daar zijn we 't in
grote lijnen wel over eens in onze samenle
ving. Maar de mondigheid van de ernstig
zieke die gaat sterven, dat is een andere zaak.
Velen ook artsen, ook verpleegkundigen,
ook geestelijken vinden de ingreep in ve
le gevallen te groot. Hoe zal de patiënt re
ageren? Kun je hem dit aandoen? Ook maar
weer als enkel voorbeeld, werd in Utrecht
het volgende verhaal verteld. Er was een
man, die nog enkele weken te leven had. Ie
dere religieuze belangstelling was hem
vreemd dat dacht zijn omgeving tenmin
ste. Zoals zijn omgeving ook dacht, dat hij
niet wist hoe ernstig zijn toestand was. Kort
om, niemand praatte met hem over zijn na
derende einde. Totdat hij op een keer uit
barstte: „Ik wil over God praten, maar als
ik erover begin draait de zuster zich om, de
■•■■■■■■■•■■■■■■■■■■■■■■■■■•■■•■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■■a
dokter moet opeens weg en de kapelaan zegt
dat ik maar lekker moet gaan slapen". Weer
een geval dus, waarvan het initiatief van de
patiënt uitging. Er moest alleen maar iemand
zijn die het opving. De theoloog in het forum
verbond daaraan de stelling, dat die iemand
lang niet altijd een kerkelijke ambtsdrager
hoeft te zijn. Nog sterker: de geestelijke ver
zorging moet zo weinig mogelijk worden over
gelaten aan kerkelijke ambtsdragers. Van dat
laatste hoorde men wel even op, maar hij
verklaarde: „We aanvaarden in onze samen
leving steeds minder de scherpe scheiding
tussen lichaam en ziel. Dat moet ook ieder
een die een zieke verzorgt verantwoordelijk
heid leren dragen voor lichaam en ziel beide.
Het is pure armoede, als men dat niet kan".
Daarvoor bestond wel begrip bij andere ge
sprekspartners. Iemand zei: „Leven en ster
ven zijn twee kanten van één zaak. Wie de
mens leert helpen bij het leven, moet hem ook
bij het sterven kunnen helpen. Het is onzeg
baar moeilijk, maar het moet".
oe komen deze en andere ethische kanten
van het beroep er op 't ogenblik uit in de
opleiding van verpleegkundigen? Hier
kwam het geminirokte jongste lid van het
forum aan het woord niet met felle uit
halen en aanklachten, maar heel rustig en
haarscherp terzake. Ze zei: „Wat ik er tot
dusver van gezien heb is, dat de patiënt
te veel wordt beschouwd als iemand, die
Maar ze ivillen ook in de toekomst méér zijn dan een reparatiezuster, een
monteur of een programmeur
(Uit: Nederlands Tijdschrift voor Medische Studenten)
zich nu eenmaal moet aanpassen bij de tech
niek en bij de wetten en wetjes van het zie
kenhuis. We interesseren ons buiten propor
tie voor de lichamelijke kant van de zieke.
Er wordt zo weinig bij stilgestaan, dat al
leen al het aanpassen vanuit een heel ande
re situatie een ontzettend zware opgaaf is
voor een patiënt. Maar wat weten wij daar
van? We weten dat verdrietige patiënten
getroost moeten worden en dat opstandige
patiënten alleen maar vervelend zijn
maar we zouden best wat meer willen we
ten, ook al tijdens onze opleiding."
En de midisch student sprak in soortgelijke
termen: „Als je erover dóórgaat komt er
een discussie van tijdens de colleges, zo li
beraal zijn ze tegenwoordig wel. Maar dat
moet dan meestal in de laatste vijf minu
ten. Als je dan je doctoraal hebt gedaan
krijg je een mooi boekje over medische
ethiek en gedragsleer. Wie zou daar meer
dan een paar bladzijden van lezen? Wij
moeten onze echte ethische vorming maar
in de praktijk zien op te doen, waarbij dan
de beslissingen vaak gemotiveerd worden
met de opmerking, „dat we toch het beste
met de mensen voor hebben".
Er werd in de discussie ruimte gelaten voor
de mogelijkheid dat het op andere Neder
landse universiteiten anders is. Maar het
werd toch wel duidelijk, dat bij de te
genwoordige gang van zaken enorme ver
schillen optreden bij het eindpunt van de
ethische opvattingen. Hoe kan het anders,
wanneer vrijwel alles uit de praktijk ge
haald moet worden? Met plaatselijke ver
beteringen komen we er niet: er zou niet
alleen veel meer aan gedaan moeten wor
den, maar ook zouden de opleidingen van
artsen en verpleegkundigen in de ethiek pa
rallel moeten lopen. De ethiek, waarvan de
theoloog in het gezelschap opmerkte dat
zij achterloopt bij de techniek .terwijl zij
al op de toekomst gericht zou moeten zijn.
p'en heel felle vraag: „Waarom wordt er
publiciteit gegeven aan technische midde
len of ontwikkeling, waarvan niet iedereen
gebruik kan maken wanneer het nodig is?"
In eerste instantie werd daarmee de publici
teit rondom kunstnier en thuisdialyse be
doeld. Moeten sommige mensen in de krant
lezen dat zoiets bestaat en dan later ervaren,
dat zij er niet mee geholpen kunnen worden?
Er werden nogal pittige dingen over gezegd.
Publiciteitsman Jan Mastenbroek van de ge
meente Amsterdam vóór publiciteit zei:
„Als we straks 25 procent van het nationale
budget aan gezondheidszorg moeten beste
den, zullen we het publiek daar ook rijp voor
moeten maken. Anders komt het er gewoon
niet". Daar klaterde een aardig applausje uit
de zaal voor op. Maar forumvoorzitter drs.
S. A. Duursma (internist) kreeg een even
welgemeend applaus voor zijn antwoord: „Als
je die publiciteit aanhaalt terwijl de zaak in
een permatuur stadium is, wek je hoop en ver
wachtingen, die wellicht niet gehonoreerd kun
nen worden". Mastenbroek: „Kijk eens naar
de verfceersbonden, wat die allemaal voor el
kaar krijgen door publiciteit". Waarop drs.
Duursma: „Ja, maar bij die bonden komt
de publiciteit op een moment, waarop de din
gen waar men 't over heeft ook uitgevoerd
kunnen worden". Slotwoord van Mastenbroek:
„De onvoorbereidheid van het publiek maakt,
dat sommige dingen zo schokken. Uw kring
gaat nog te vaak uit van onmondigheid van
het publiek. Neem in uw medische teams eens
een voorlichtingsman op". Drs. Duursma te
kende nog aan, dat in Amerika de publiciteit
over deze zaken gevoed wordt door particu
liere instellingen. Zij steunen het medische
ontwikkelingswerk en eisen inzage van de re
sultaten. De publiciteit is daar gewoon nodig
voor het geld. „En in Nederland begin je
die tendens soms ook al waar te nemen,"
voegde hij er ietwat bezorgd aan toe.
Al die tijd had natuurlijk ook de vraag in
de lucht gehangen of we onze medische
zorg moeten nationaliseren. Die vraag kwam
er ook uit een zwaar punt als je 't juist
gehad hebt over patiënten, die niet geholpen
kunnen worden, omdat er onvoldoende appa
ratuur is. Zouden we die problemen met na
tionalisering kunnen oplossen? Zou deze in
greep ook een verambtelijking meebrengen,
die op een andere manier weer grote proble-
Leerling-verpleegsters op de Dag van
de Verpleging wat wisten zij te ver
tellen over hun werk, hun patiënten en
over zichzelf? Het Nederlands Tijd
schrift voor Medische Studenten wilde
dat wel eens weten en hield daarom 'n
enquête. De uitslagen daarvan zijn niet
alleen voor de aanstaande dokters inte
ressant, zoals een bloemlezing kan le
ren.
WAT HEEFT DE MEESTE INDRUK
OP JE GEMAAKT?
- een blinde vrouw die ik eten moest
geven en die graag wilde dat God
haar een keertje liet zien, zodat ze
mij kon zien;
- dat er iemand overleed en dat het
toen ineens zo stil was;
- dat sommige mensen nog zo opge
wekt kunnen zijn terwijl ze weten dat
het heel erg met hen is, terwijl ande
re mensen met een veel onschuldiger
ziekte zo humeurig zijn;
- de schijnheiligheid af en toe.
WAT IS JE HET MEESTE OPGE
VALLEN?
- dat iedereen direct opvrolijkt als je
binnenkomt;
- dat alle verpleegsters eeuwig ren
nen en vliegen en eeuwig haast heb
ben;
Maar ook:
- je hoefde niet zo te draven en te
viegen zoals men altijd zegt;
- dat het met de hygëne in het zie
kenhuis nogal meevalt.
HOE WAS JE CONTACT MET AN
DERE VERPLEEGSTERS?
- redelijk. Soms bekeken ze je als een
of ander vreemd beest, maar ze wil
den je wél helpen;
EN MET DE PATIëNTEN?
- goed, maar in bepaalde situaties
miste je de ervaring om een passend
antwoord te vinden.
WAT VOND JE HET MOEILIJKSTE
DEZE WEEK?
- om steeds maar mee te lopen met
een andere zuster. Ik vergat vaak dat
ik zelf ndets mocht doen;
- niets.
WAT HET FIJNSTE?
- de omgang met de patiënten, als ik
helemaal alleen werd gelaten op mijn
zaal, de verantwoordelijkheid die ik
kreeg.
men oplevert? De congresgangers wilden ei
genlijk niet aan een diepgaande discussie over
dit punt. Men vond het een politieke zaak,
die ook op politiek niveau besproken moet
worden en niet in een gezelschap van wer
kers in de uitvoerende sfeer.
Wat er nog wél van gezegd werd, kon je
trouwens heel positief noemen: „Voor ons is
de vraag of we het allemaal zo goed moge
lijk doen misschien belangrijker dan de vraag,
of er genationaliseerd moet worden".