- verjaardag van de kerk
Ds. F. Slump (73)
inventariseert
170 jaar zending
Het humanisme is
een antwoord op
een uitdaging"
VAN OER WOUD NAAR ARCHIEF IS NIET ZON GROTE STAP
V
Strijd om het ja
Tussenpositie
Meedoen
Een antivoord
PINKSTERFEEST
\\\\\\\\v\v\\vv\\vv\uv\\vuv\\\\\\v
nwuwvwmuv
Morgen is het Pinksterfeest. De kerk is jarig. Ja,
zo kun je het zeggen. Maar tegelijk kan daarbij de
gedachte opkomen: „Ze begint dan ook al knap oud
te worden." Wat zich aanvankelijk voordeed als een
krachtige bergstroom, is dat niet geworden tot een
brede rustig voortkabbelende rivier, waar de vaart
uit is? Wij moeten er maar niet omheen draaien: bij
velen heeft de kerk zo langzamerhand alle good-will
verloren. Ik kan dat begrijpen. Ondanks alle gepraat
over oecumene zijn wij nog niet zo veel dichter bij
de eenheid gekomen. Als je leest hoe christenen elkaar
uit naam van de waarheid in ingezonden stukjes te
lijf kunnen gaan heb je al gegeten en gedronken. Veel
liefde is er vaak niet bij. Het maakt nogal eens de
indruk van angstbijten. Trouwens, wat lopen er veel
rond met één voortdurende angst voor een wrekende
God. Juist in onze omgeving wonen er velen. Als je
als buitenstaander ziet de druk waaronder zij leven,
zou je er bepaald niet jaloers op worden. U kunt spre
ken over de kerk, die steeds op het beslissende mo
ment de boot schijnt te missen. U kunt wijzen op
Zeker, U kunt zo nog wel een poosje doorgaan, daarbij
verzekerd van blijvend applaus. Merkwaardig genoeg:
ook op applaus van veel kerkmensen.
Het is waar: het klachtenboek over de kerk is een
dik dossier. En er staan rake opmerkingen in. Al
leen, is het altijd even eerlijk? Een klachtenboek is
bijna altijd eenzijdig, omdat daarbij de goede zijden
niet aan bod kunnen komen.
De kerk is jarig. Maar willen wij een eerlijk oor
deel over haar kunnen geven moeten we dan ook niet
letten op de positieve kanten? Ik moet ook kijken naar
de missionaris en die zendeling, die het er toch maar
voor over hebben zich te begraven in een of ander
afgelegen oerwoudnederzetting. Misschien is het wel
een melaatsenkolonie, waar zij bewust het risico ne
men de gevreesde ziekte ook te krijgen. En waarom
niet eens aandacht voor al die mensen, die vaak gro
te delen van hun vrije tijd opofferen, bijvoorbeeld om
uwmwwnwwmuv
i\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\V
in een primitief barakje jeugd op te vangen, die an
ders aan haar lot overgelaten wordt? Als wij eerlijk
zijn, moeten wij dan niet erkennen, dat er vele chris
tenen zijn, die blozend van schaamte om gemiste kan
sen, willen proberen nieuwe wegen te zoeken? 't Is
toch werkelijk meer dan een pogen zieltjes te winnen.
Men tracht wel degelijk verouderde structuren te door
breken, hoe moeizaam dat ook gaat, hoe taai de te
genstand ook is.
Wat wij vooral niet mogen vergeten is de houding
van al die gewone mensen, die proberen, met vallen
en opstaan, toch iets waar te maken van wat zij be
lijden. Mensen, die iets voor een ander zijn, door hun
opgewektheid, ondanks allerlei tegenslagen. Mensen,
die de tijd willen nemen om naar je te luisteren.
Mensen die-
U kunt zeggen: „Natuurlijk, zoals overal heb je er
ook prachtmensen onder" Maar daarmee doet u hun
in wezen toch onrecht. Je zou moeten vragen: „WAt
in wezen toch onrecht. Je zou moeten vragen: „Wat
het geheim van hun leven ligt in hun geloof. Dat
het ligt in die band met God van wiens liefde ze zich
zeker weten, omdat Hij het laatste voor hen heeft
overgehad: Zijn Zoon. Vandaar de blijdschap, die
hen dringt op hun beurt anderen lief te hebben. Zo
durft Paulus, de apostel te zeggen „dat de liefde
Gods is uitgestort in onze harten door de Heilige
Geest" Dat is het geheim van de kerk. Dat is wat
ons bezielt. Dat is het geheim van Pinksteren. Zou
het toch niet kunnen, dat wij soms in bepaalde men
sen God ontmoeten? Nu is het aan U, waarop U de
nadruk wilt leggen: op het negatieve of het positieve.
Alleen, als U slechts aandacht hebt voor de fouten
van de kerk, wilt U zich dan eens afvragen of dat
misschien in Uw straatje te pas komt? Omdat u zelf
probeert te ontkomen aan het beslag dat die God ook
op u wil leggen? Waarom zoudt u zichzelf niet de
weelde gunnen U ook te baden in Zijn Liefde?
Rhenen,
Ds. J. Goldschmeding
ï\HUH\\\\\\\\\\v\n\\\\\\\\\\\\\mv\u\\m\\\\\nu\\\\m\\\\\\»\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\uum\\\\\\\\\\\\\\\\\m\\v\\vvvv\\\v\\\\\\\v\\v\\\\\\\\\\m\u\\w
Een zendeling tussen de ar
chiefstukken daar denk je
eigenlijk zo gauw niet aan.
Maar hij is er: dominee Frits
Slump (73) komt dagelijks in
ie kelders onder 't Hervormd
Zendingshuis te Oegstgeest,
waar de zendingsarchieven
sinds 1797 liggen opgeslagen.
Wat hij ermee gedaan heeft
en nog doet is dit: het toegan
kelijk maken van waardevolle
gegevens voor de zending van
nu, die tot dusver met die ge
gevens eigenlijk niets kon
doen. In de kranten heeft ge
staan, dat ds Slump dezer da
gen afscheid heeft genomen
van zijn werk. Wanneer daar
mee bedoeld werd dat er af-
scheidswóórden tot hem zijn
gesproken klopt het wel
maar veel meer is er niet ge
beurd. Hij komt nu een uur
tje later, gaat een uurtje eer
der weer weg, maar dat ar
chief zal in orde komen, als
hij de kracht blijft houden om
het werk tot het einde toe af
te maken. Velen heeft hij al
voortgeholpen met dit werk.
In de toekomst zullen het er
nog veel meer zijn. Zo is dat.
A/ele en vele jaren heeft hy er overigens
opzitten op de zendingsvelden van
Nieuw-Guinea, waar aan alles werd gedacht,
behalve aan archiveren. Verpleger van ori
gine, kwam de jonge Slump in 1917 als zen
deling-kwekeling aan in het Hervormd Zen
dingshuis te Oegstgeest. Vijf jaar later stond
hij op zijn eerste post bij Fak-Fak, Nieuw
Guinea. In zendingstermen gesproken was
daar niets, maar dan ook helemaal niets.
Na een paar jaar stond er van alles en kon
het gebied worden overgedragen aan de In
dische kerk. Met verlof naar Apeldoorn
daarna terug en wel naar het eiland Japen.
Wat zegt dat, na al die jaren? Onder meer
dit: terwijl vliegtuigjes het eindeloze land
in kaart brachten, waarbij kapitein Wissel
later naar hem genoemde meren ontdekte,
opende men vanuit die eenzame zendings-
posten ander gebieden voor de Papoea's:
er kwam onderwijs, er kwam medische ver
zorging, er kwam ook een helpende hand in
de strijd tegen de angsten van het dagelijkse
leven in het primitieve heidendom.
T^oen de oorlog uitbrak was hij juist in Ne-
land en in die tijd leerde Apeldoorn
hem kennen. Het begon heel eenvoudig
je moest toch werken, nietwaar? Daarom
viel hij in als predikant voor de wijk Het
Loo van de Hervormde Kerk, waar al bij
zijn eerste bezoek een bejaard gemeentelid
tegen hem zijn: „Van de Papoea's? Nou man.
je spreekt toch al aardig goed Nederlands".
Maar al gauw gebeurde er veel meer dan
het wijkwerk alleen. De bezetter had al!»
jeugdorganisaties verboden behalve die
van de kerken. Dat opende perspectieven
Zeventig verenigingen in Apeldoorn en naas
te omgeving werden onder één noemer ge
bracht: die van de kerk. Nu mocht alles,
zelfs de padvinderij, die voor het eersi en
wellicht voor het laatst in haar geschiedenis
optrad als kerkelijke jeugdorganisatie. Ds.
Slump was er een centrale figuur in en hij
bleef dat, ook toen alles nog veel moeilijker
werd. De razzia's kwamen. Ook die grote
razzia na de aanslag op Rauter, waarbii
honderden jonge mannen naar Duitsland
werden gevoerd. „Ontvoerd", zegt ds
Slump.
Al gauw was in Apeldoorn bekend, waar
ze waren gebleven: in het gebied rond
Elten en Rees. niet zover van de grens. Ds.
Slump begon een soort privé postkantoor,
dat de jongens van post en !:ic o; i: an
pakjes voorzag. Maar zou het niet mogelijk
zijn hen eens op te zoeken? Hij kende een
Apeldoorner ene meneer Den Hollander, die
zeer in tegenspraak met zijn naam
rijksduitser was. Tegen zijn zin was hij naar
Bocholt gestuurd om daar een platgebom
bardeerde messenfabriek weer op poten te
zetten. Hij hielp ds. Slump en hofpredikant
ds. F. J. Berkel aan passen en andere rijk
met adelaars bestempelde papieren, waar
mee zij een fietstocht naar Duitsland konden
beginnen. Het lukte allemaal. Er werden zie
ken bezocht, groeten overgebracht, er was
weer echt contact met thuis. Alleen ze
mochten niet als groep bij elkaar komen. De
twee dominees gingen er nog eens over pra
ten met de autoriteiten. Ze werden uitge
vloekt, maar kregen uiteindelijk de toestem
ming: „Maar denk erom. het mag alleen in
een kerk, nergens anders". Zo'n kerk werd
gevonden in het zwaar gebombardeerde
stadje Elten. Ze praatten en ze zwegen er
samen bij één enkel kaarsje, die Apeldoor-
nprs in het vijandelijk land.
ÏJoeveel later was het, dat ds. Slump te-
rug kon gaan naar zijn post op Nieuw
Guinea? Het léék zoveel later, maar het
was nog maar begin 1946, toen hij op een
zondagochtend per Nederlandse mijnenveger
weer aankwam bij zijn gemeente daar. Zel
den zal een dominee op zo'n manier ter och
tenddienst zijn gearriveerd. Op 't eerste ge
zicht leek alles heel bemoedigend. Vrijwel
nergens had het zendingswerk door kunnen
gaan, maar op dit stukje Nieuw Guinea bij
ue Vogelkop juist wél. Men vertelde hem
van een Japanse christen-officier, die niet al-
ieen toestemming had gegeven om het werk
voort te zetten, maar bij tijd en wijle zelf
ook de kansel beklom.
Verderop in het binnenland was de toe
stand ernstiger: dt Papoea's daar waren
weer aan 't koppen snellen gegaan. Ze de
den dat niet uit dwarsheid of zoiets, maar
gewoon om hun weggevoerde dorpsgenoten
le wreken. De adat eiste, dat voor elk leven
een leven werd gegeven, al was het dan niet
het leven van de moordenaar. De zending
kon hier weer van voren af aan beginnen.
Met hulp onder meer van een dorpshoofd,
die kans zag het vreselijke teken waarmee
de slachtoffers werden aangewezen gewoor
op te kopen... Er kwamen weer nieuwe
scholen, nieuwe medewerkers. Toen ds.
Slump en zijn vrouw in 1951 teruggingen
naar Nederland, konden zij weer een kleur
rijke en vruchtdragende hof achterlaten. Die
werd vc ;öciv m. n c! )or de Doopsgezinde
zending in het grote geheel van de F.vange-
lisch Christelijke Kerk van Indonesië.
Wat een eenheid, daar.
W7eer terug in Nederland, nu als docent
aan de Zendingshogeschool in het Her
vormd Zendingshuis te Oegstgeest. Daar
was voor deze veteraan nog heel wat te be
leven. Bij het eeuwfeest van de zending op
Nieuw-Guinea werd bijvoorbeeld een collec
te gehouden, die een ton opbracht: de helft
kwam uit Nederland, de andere helft en
dat is geen geringe zaak van Nieuw-Gui
nea. Wat kon je nu eens met dat geld doen?
Er kwam een studiefonds voor jonge Pa
poea's, die in Nederland dan een middelbare
school konden bezoeken en eventueel verder
studeren. Ds. Slump zat er midden in. Een
paar herinneringen: „We konden het die
jongens natuurlijk niet aandoen om ze in
een grote stad te zetten. Het werd Zutphen
en voor alle zekerheid brachten we ze dan
nog onder bij plattelandsfamilies in de om
geving. Het ging prachtig. Van alles hebben
ze hier gedaan, van studie aan een universi
teit tot een opleiding rotanbewerken in
Noordwolde. Meisjes zijn er ook geweest,
die zijn verpleegster geworden". De mees
ten zijn teruggegaan naar Nieuw-Guinea, zo
als eigenlijk ook de bedoeling was. Zij zijn
de kernen geworden, waaromheen ook nu
nog hard wordt gewerkt en dan ir het eigen
land. Nog altijd in aansluiting op het zen
dingswerk van vroeger, dat nu voor een
groot deel is overgenomen ook door mensen
uit het eigen land.
LIij vond in Oegstgeest ook dat archief
toen al, het is dus echt geen bezigheid
voor na de langdurige diensten op ander ge
bied. Ds. Slump had nogal aanleg voor dit
soort dingen en men liet het hem allemaal
maar eens zien. Het was een verschrikking.
Een papierwinkel waar geen touw aan vast
te knopen was, maar met gegevens, die op
velerlei terrein van grote waarde konden
zijn. Kan een zendeling daar dan ook eens
iets doen, waarbij hij nog heel dicht bij de
rechtstreekse zendingsarbeid staat? Het is
geen vraag voor ds. Slump hij weet het al
lang. Op een dag kwam hij boven met de
boodschap: het zit nu goed in elkaar van
1797 tot 1962. Er kwamen meteen aanvragen
om gegevens uit binnen- en buitenland. Niet
van verzamelaars of vrijblijvend geïnteres
seerden, maar van mensen, die er iets mee
gingen doen. Er zijn al proefschriften voor
promoties gemaakt met behulp van de stuk
ken, die nu voor de dag zijn gekomen. Er
zijn ook stukken gevonden, die aanknopings
punten gaven voor onderwerpen, waarover
verder in de hele wereld niets te koop was.
Cinds 1917, het jaar waarin de zendeling-
kwekeling Frits Slump naar Oegstgeest
kwam, zijn de bomen in de tuin van het
Zendingshuis aardig wat gegroeid, maar de
houten traptreden zijn nog nauwelijks uitge
sleten. Hij is er na een rijk leven terugge
keerd en zet dat rijke leven daar onvermin
derd voort. Hij heeft er een kamer en hij
heeft er zijn uitgestekte archiefkelders on
der het gebouw. En wanneer hij trap op,
trap af en door de lange gangen gaat van
zijn kamer naar de kelders, zeggen de an
dere medewerkers niet tegen elkaar: „Kijk
daar gaat de oude dominee Slump naar zijn
archief".
Want wie nog een levenstaak heeft, is niet
zo overtuigend oud.
En dat werk van hem draagt vrucht.
Ze willen wel graag, dat hij er nog lang
mee kan doorgaan.
Het verhaal is historisch ook al heeft het zich geruime tijd geleden afgespeeld. F>n
dominee had Van Praag horen spreken, prof. Cr. J. -vz: .zaj, vc. v het
Humanistisch Verbond. „Hoe was het?" werd hem gevrragd. Zijn anavcord was geënt
op het woord van koning Agrippa nadat hy de apostci Faulus had horen spreken: „Hjj
beweegt my byna humanist te worden!"
Het afgelopen weekend heeft het Humanistisch Verbond zyn 18e congres gehouden.
Een belangryk congres omdat er een (86 pagina's dikke!) beleidsnota ter tafel lag
waarin heel het doen en laten van het Verbond nu en voor de toekomst wordt door
gelicht. Maar van minstens zo grote betekenis was toch wel dat prof. Van Praag op dit
congres na 22 jaar de voorzittershamer neerlegde. In die afgelopen jaren immers heeft
hy toch grotendeels de beleidsiynen bepaald en was hy het gezicht van het Humanis
tisch Verbond.
Daarom leek het ons goed de redevoering waarmee de scheidende voorzitter dit
congres heeft geopend, hieronder vrywel in extenso af te drukken. Opdat men kan zien
dat wat de dominee hierboven zei, niet overdreven is. Omdat deze redevoering beter
dan uitvoerige discussieverslagen de plaats markeert waar het Humanistisch Verbond
vandaag staat. Maar vooral ook om dusdoende de woorden van deze grote humanist
aan de vergetelheid te ontrukken. Deze (simpele) publikatie zij een hommage aan
prof. dr. J. P. van Praag.
„Nagenoeg alle denkende koppen van
onze tijdzijn het er over eens dat de
humanistische cultuur is uitgebloeid en
een nieuwe cultuurvorm zich thans baan-
breekt". Ik weet niet of u het hiermee eens
bent. Zo ja, dan bent u in slecht gezel
schap, want het is een citaat uit het natio-
naal-socialistische blad „Volk en Vader
land" van 10 mei 1940. Het laat wel zien
in wat voor een atmosfeer de gedachte
van een humanistisch centrum geboren is.
Het was de tijd van terreur en geweld. Hu
manisten en christenen streden zij aan
sji o-" het menselijke zelfbe
wustzijn te redden.
Nu ligt dat 23 jaar achter ons. Het Hu
manistisch Verbond is een zelfstandig be
grip geworden. Toen is het opgericht om
iets van dat strijdbare humanisme vast te
houden. Er waren christenen die dat be
groetten. Ik noem namen als Pompe en
Kohnstamm, later Bavinck, Kraemer en
Schillebeeckx. Maar de voornaamste re
actie van christelijke kant was die van
ijzige argwaan en kleinzielige tegenwer
king. Het was de tijd dat kreten opgeld
deden als „Geen moraal houdt stand zon
der God", „Ongodsdienstig humanisme
moet leiden tot beestachtigheid", „Huma
nisme geeft stenen voor brood".
We hebben in die jaren een hardnek
kige strijd moeten voeren; maar we heb
ben die gewonnen door de overtuiging dat
we iets te zeggen hadden en door de kracht
van onze argumenten. De ijzige argwaan
en de uitgesproken afschuw zijn gewe
ken; de kleinzielige tegenwerking onder
vinden we soms nog tot op de huidige dag.
Het was toen onmogelijk te voorzien dat
binnen tien jaar het getij zou keren. En
weinigen van ons hebben dat durven ho
pen. Want wie waren we? Een handjevol,
grotendeels jbngé men*en vVan e^n der
tig. We haddéh niets. Geen organisatie, geen
geld, geen mensen. Niets dan geloof in
onze zaak en vooral een gevoel van onver
brekelijke saamhorigheid.
We zijn begonnen met lege handen. We
trokken door stad en land, week in week
uit en we spraken met mensen; dikwijls
vier of vijf, soms wat meer. Maar het is
nooit het getal geweest dat beslissend was.
Maar we hebben ons altijd opgesteld als
voorhoede en niet als sekte. We hebben ge
tracht tot uitdrukking te brengen wat er
leefde bij vele buitenkerkelijken, ook al
waren er voortdurend critici die meen
den dat we teveel naar de ene of de an
dere kant neigden. Zelfs het woord huma
nisme als naam voor dit alles toenmaals
een moeilijk woord moesten we er in
brengen. Het was een taak van vormge
ving. Daardoor kreeg het humanisme een ge
zicht en een gestalte. En, zoals al vaker
gezegd, handen om iets te doen. Daarop
maakten we ook aanspraak, al wisten
we dikwijls nauwelijks „hoe".
In 1954 verscheen het beruchte mande
ment van de bisschoppen, waarin o.a. het
humanisme voor de zoveelste maal ver
oordeeld werd. Kort daarna kwam de om
mekeer, zo grondig, dat jongeren nu het
Humanistisch Verbond soms voor een ge
vestigde instelling houden. In 5, 6 jaar
tijd was de erkenning een feit. Wat volgde
waren hardnekkige achterhoedege
vechten. Zij duren nu nog voort.
Toch was deze strijd om erkenning
tenminste in mijn ogen nooit de hoofd
zaak. Die is ons opgedragen doordat wij
ons aandienden. Mensen van nu kunnen
zich nauwelijks voorstellen wat een op
schudding dat toen veroorzaakt heeft in
„christelijk Nederland" zoals dat heette.
Het aanvankelijk onbegrip is misschien het
beste te illustreren door een, overigens
onschuldig, historisch voorvalletje. In een
ziekenhuis deed een dominee de ronde.
Hij kwam ook aan het bed van één van
onze leden (wat hij niet wist) en vroeg
of hij een praatje mocht maken. Ze vond
het best, maar merkte wel op dat ze hu-
maniste was. „O", zei de dominee iet of
wat verbouwereerd, „o, humaniste, hoe
komt dat zo?" Maar zoals gezegd, het ging
ons niet allereerst om het neen tegen on
begrip, maar om een ja. Al voor de oor
log viel het op hoe weinig innerlijk
weerbaar de meeste mensen eigenlijk wa
ren tegenover het opdringende fascisme.
En in de oorlog bleek dat nog fataler.
Zeker, er was een moedig verzet, maar
ook verraad. En dan denk ik niet zozeer
aan het verraad van spionnen en overlo
pers, maar aan dat van kleurlozen en mee
lopers. Gevaarlijker dan het verraad was
de verloochening.
De wedergeboorte van het humanisme was
ook de verwerking van een trauma, een
trauma van machteloosheid en zwakheid.
In de hoop dat het ons zou lukken een
Gideonsbende te vormen van mensen die
weten waarom het gaat als alle uiterlijke
zekerheden wegvallen. En het gaat maar
om enkele dingen: om de bepaling van
het eigen bestaan, respect voor anderen,
solidariteit en erkenning van de regels
van het spel.
Zijn we daarin geslaagd? Ik weet het
niet. Nieuwe generaties zijn gekomen.
Nieuwe omstandigheden eisen nieuwe vor
men. Het is niet een nieuw humanisme
dat aan de orde is, maar een nieuwe
aanpak. Het humanisme heeft altijd een
tussenpositie ingenomen tussen verstarring
en afbraak. In de vernietiging van ver
starde vormen heeft het getracht de din
gen waarop het aankomt te redden. Uit
zijn aard keert het zich tegen onvrucht
baarheid en conventie en staat het open
voor het nieuwe in denken en doen. Maar
het weet ook van de hachelijkheid van het
menselijk experiment. Het neemt zijn tus
senpositie in, niet uit halfslachtigheid,
maar uit overtuiging. Want de waarheid
is in de schakeringen.
Alleen zo kan men zich met recht erf
genaam noemen van de humanistische tra
ditie. Daarin bestaat onze identiteit. Dat
is niet iets van formules. Wat we zijn,
blijkt uit wat we zijn. Jood in Arabië,
goy in Israël, zoals de titel van een boek
je luidt. Daarvoor hoeven we niet naar
Erasmus te kijken. Het gaat om een mo
dern antwoord op een moderne uitda
ging, tussen verstarring en afbraak. On
ze technisch-organisatorische samenleving
schept vervreemding en verenkeling. De
enkeling vervreemdt van de maatschap
pij, de ander en zichzelf. Daarom neigt hij
licht tot wantrouwen en agressie. Als het
humanisme iets betekent dan is het door
dat het een antwoord geeft op vervreem
ding en verenkeling. Niet alleen door wat
de humanist zegt, maar vooral door wat
Ijij duet _£>aarvoor beschikken we over onge
kend? rfiogelijkheden van welvaart en
welvaren. Daarvoor kunnen we ook een
beroep doen op mondige mensen. Het hu
manisme werkt doordat het een mid
del is om hedendaagse antwoorden te
vinden op hedendaagse vragen. Het Huma
nistisch Verbond is het orgaan dat de
ze dienst verlenen wil aan ieder die dat
wenst.
Daarvoor is een modern beleid nodig en
een moderne aanpak. Dat vergt ook mo
derne ideeën. Toch ontbreekt het ons niet
zozeer aan ideeën, als aan mogelijkheden
ze te verwerkelijken. Men verwondert zich
vaak over de nadruk waarmee mensen met
voor de hand liggende gedachten aanko
men. Alsof het probleem juist niet zat in
de uitvoering. En die uitvoering is een
gezamenlijke taak. Daarvoor hebben we
een beleidsnota opgesteld. Op dit tijdstip
in ons bestaan was dat nuttig en nodig.
Maar laat men niet denken dat beleid
zich in formules vangen laat. En vooral
niet dat het met zeggen te doen is. Ideeën,
ook beleidsideeën, zijn alleen werkzaam
als ze praktisch gestalte krijgen en door
allen worden uitgevoerd.
Er is bij de voorbereiding van deze no
ta een maximale inspraak geweest. Daar
bij is niet eens beslissend geweest wat er
besloten wordt op Regionale Kader Confe
renties, Verbondsraden en congressen
Die zijn registratie van de inspraak d o
langs informele wegen voortdurend heeft
plaatsgevonden. Het is de taak van een
bestuur daarvoor gevoel te hebben. Als het
dat niet heeft, is het ongeschikt. Als het
dat wel heeft, verdient het vertrouwen.
Democratie betekent selectie van de ge-
schiksten en delegatie van taken. Maar ook
erkenning en aanvaarding van ieders me
dezeggenschap en ieders taak. Dat wil zeg
gen dat ieder gehouden is het gehele werk
kritisch te begeleiden, maar ook dat ieder
op eigen werkterrein een eigen taak heeft.
Even belangrijk als de medezeggenschap
is het zelfbestuur. Na het meedenken en
meebeslissen komt het meedoen. En van
dat meedoen hangen onze kansen af.
Heel, heel langzaam bouwen we een
doeltreffend apparaat op om ons werk te
doen. Maar toch is het niet voldoende als
het Humanistisch Verbond niets anders
zou worden dan een goed georganiseerde
vereniging. Het blijft uitdrukking van een
beweging, steeds bezig met de behoeften
van de mensen van nu. Voor alles de be
hoefte om zelf betekenis te geven aan
hun leven in samenhang met medemen
sen. Organisatie is onvermijdelijk en on
misbaar. Maar zij blijft middel. In dienst
van experiment en visie. Een visie op de
toekomst, waarin nieuwe sociaal-cultu
rele structuren de vrije ontmoeting en de
privacy mogelijk maken, van mensen die
geleerd hebben op welke wijze het leven
de moeite waard kan zijn.
Daarom richten humanisten zich tot ie
der die dit aanspreekt om met hen samen
te werken. Want alleen samen kunnen
we er iets van terecht brengen. Als we
genoeg zelfvertrouwen hebben. Want wat
hebben we aan mensen voor wie de haan
niet eens driemaal hoeft te kraaien voor
dat ze hun overtuiging verloochenen? Er
zal van het humanisme alleen iets terecht
komen als we in de gaten hebben wat
ik al eens eerder gezegd heb. Het huma
nisme is een antwoord op een uitdaging:
het verschaft een plaats om te staan in
een warrige wereld. En het zou helemaal
niet de moeite waard zijn geweest dit ex
periment te beginnen, met alle moeite,
zorg, teleurstelling en ontmoediging die he
meebrengt, als we niet het besef hadden,
dat dit een zaak is van historische bete
kenis.