- verjaardag van de kerk Ds. F. Slump (73) inventariseert 170 jaar zending Het humanisme is een antwoord op een uitdaging" VAN OER WOUD NAAR ARCHIEF IS NIET ZON GROTE STAP V Strijd om het ja Tussenpositie Meedoen Een antivoord PINKSTERFEEST \\\\\\\\v\v\\vv\\vv\uv\\vuv\\\\\\v nwuwvwmuv Morgen is het Pinksterfeest. De kerk is jarig. Ja, zo kun je het zeggen. Maar tegelijk kan daarbij de gedachte opkomen: „Ze begint dan ook al knap oud te worden." Wat zich aanvankelijk voordeed als een krachtige bergstroom, is dat niet geworden tot een brede rustig voortkabbelende rivier, waar de vaart uit is? Wij moeten er maar niet omheen draaien: bij velen heeft de kerk zo langzamerhand alle good-will verloren. Ik kan dat begrijpen. Ondanks alle gepraat over oecumene zijn wij nog niet zo veel dichter bij de eenheid gekomen. Als je leest hoe christenen elkaar uit naam van de waarheid in ingezonden stukjes te lijf kunnen gaan heb je al gegeten en gedronken. Veel liefde is er vaak niet bij. Het maakt nogal eens de indruk van angstbijten. Trouwens, wat lopen er veel rond met één voortdurende angst voor een wrekende God. Juist in onze omgeving wonen er velen. Als je als buitenstaander ziet de druk waaronder zij leven, zou je er bepaald niet jaloers op worden. U kunt spre ken over de kerk, die steeds op het beslissende mo ment de boot schijnt te missen. U kunt wijzen op Zeker, U kunt zo nog wel een poosje doorgaan, daarbij verzekerd van blijvend applaus. Merkwaardig genoeg: ook op applaus van veel kerkmensen. Het is waar: het klachtenboek over de kerk is een dik dossier. En er staan rake opmerkingen in. Al leen, is het altijd even eerlijk? Een klachtenboek is bijna altijd eenzijdig, omdat daarbij de goede zijden niet aan bod kunnen komen. De kerk is jarig. Maar willen wij een eerlijk oor deel over haar kunnen geven moeten we dan ook niet letten op de positieve kanten? Ik moet ook kijken naar de missionaris en die zendeling, die het er toch maar voor over hebben zich te begraven in een of ander afgelegen oerwoudnederzetting. Misschien is het wel een melaatsenkolonie, waar zij bewust het risico ne men de gevreesde ziekte ook te krijgen. En waarom niet eens aandacht voor al die mensen, die vaak gro te delen van hun vrije tijd opofferen, bijvoorbeeld om uwmwwnwwmuv i\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\V in een primitief barakje jeugd op te vangen, die an ders aan haar lot overgelaten wordt? Als wij eerlijk zijn, moeten wij dan niet erkennen, dat er vele chris tenen zijn, die blozend van schaamte om gemiste kan sen, willen proberen nieuwe wegen te zoeken? 't Is toch werkelijk meer dan een pogen zieltjes te winnen. Men tracht wel degelijk verouderde structuren te door breken, hoe moeizaam dat ook gaat, hoe taai de te genstand ook is. Wat wij vooral niet mogen vergeten is de houding van al die gewone mensen, die proberen, met vallen en opstaan, toch iets waar te maken van wat zij be lijden. Mensen, die iets voor een ander zijn, door hun opgewektheid, ondanks allerlei tegenslagen. Mensen, die de tijd willen nemen om naar je te luisteren. Mensen die- U kunt zeggen: „Natuurlijk, zoals overal heb je er ook prachtmensen onder" Maar daarmee doet u hun in wezen toch onrecht. Je zou moeten vragen: „WAt in wezen toch onrecht. Je zou moeten vragen: „Wat het geheim van hun leven ligt in hun geloof. Dat het ligt in die band met God van wiens liefde ze zich zeker weten, omdat Hij het laatste voor hen heeft overgehad: Zijn Zoon. Vandaar de blijdschap, die hen dringt op hun beurt anderen lief te hebben. Zo durft Paulus, de apostel te zeggen „dat de liefde Gods is uitgestort in onze harten door de Heilige Geest" Dat is het geheim van de kerk. Dat is wat ons bezielt. Dat is het geheim van Pinksteren. Zou het toch niet kunnen, dat wij soms in bepaalde men sen God ontmoeten? Nu is het aan U, waarop U de nadruk wilt leggen: op het negatieve of het positieve. Alleen, als U slechts aandacht hebt voor de fouten van de kerk, wilt U zich dan eens afvragen of dat misschien in Uw straatje te pas komt? Omdat u zelf probeert te ontkomen aan het beslag dat die God ook op u wil leggen? Waarom zoudt u zichzelf niet de weelde gunnen U ook te baden in Zijn Liefde? Rhenen, Ds. J. Goldschmeding ï\HUH\\\\\\\\\\v\n\\\\\\\\\\\\\mv\u\\m\\\\\nu\\\\m\\\\\\»\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\uum\\\\\\\\\\\\\\\\\m\\v\\vvvv\\\v\\\\\\\v\\v\\\\\\\\\\m\u\\w Een zendeling tussen de ar chiefstukken daar denk je eigenlijk zo gauw niet aan. Maar hij is er: dominee Frits Slump (73) komt dagelijks in ie kelders onder 't Hervormd Zendingshuis te Oegstgeest, waar de zendingsarchieven sinds 1797 liggen opgeslagen. Wat hij ermee gedaan heeft en nog doet is dit: het toegan kelijk maken van waardevolle gegevens voor de zending van nu, die tot dusver met die ge gevens eigenlijk niets kon doen. In de kranten heeft ge staan, dat ds Slump dezer da gen afscheid heeft genomen van zijn werk. Wanneer daar mee bedoeld werd dat er af- scheidswóórden tot hem zijn gesproken klopt het wel maar veel meer is er niet ge beurd. Hij komt nu een uur tje later, gaat een uurtje eer der weer weg, maar dat ar chief zal in orde komen, als hij de kracht blijft houden om het werk tot het einde toe af te maken. Velen heeft hij al voortgeholpen met dit werk. In de toekomst zullen het er nog veel meer zijn. Zo is dat. A/ele en vele jaren heeft hy er overigens opzitten op de zendingsvelden van Nieuw-Guinea, waar aan alles werd gedacht, behalve aan archiveren. Verpleger van ori gine, kwam de jonge Slump in 1917 als zen deling-kwekeling aan in het Hervormd Zen dingshuis te Oegstgeest. Vijf jaar later stond hij op zijn eerste post bij Fak-Fak, Nieuw Guinea. In zendingstermen gesproken was daar niets, maar dan ook helemaal niets. Na een paar jaar stond er van alles en kon het gebied worden overgedragen aan de In dische kerk. Met verlof naar Apeldoorn daarna terug en wel naar het eiland Japen. Wat zegt dat, na al die jaren? Onder meer dit: terwijl vliegtuigjes het eindeloze land in kaart brachten, waarbij kapitein Wissel later naar hem genoemde meren ontdekte, opende men vanuit die eenzame zendings- posten ander gebieden voor de Papoea's: er kwam onderwijs, er kwam medische ver zorging, er kwam ook een helpende hand in de strijd tegen de angsten van het dagelijkse leven in het primitieve heidendom. T^oen de oorlog uitbrak was hij juist in Ne- land en in die tijd leerde Apeldoorn hem kennen. Het begon heel eenvoudig je moest toch werken, nietwaar? Daarom viel hij in als predikant voor de wijk Het Loo van de Hervormde Kerk, waar al bij zijn eerste bezoek een bejaard gemeentelid tegen hem zijn: „Van de Papoea's? Nou man. je spreekt toch al aardig goed Nederlands". Maar al gauw gebeurde er veel meer dan het wijkwerk alleen. De bezetter had al!» jeugdorganisaties verboden behalve die van de kerken. Dat opende perspectieven Zeventig verenigingen in Apeldoorn en naas te omgeving werden onder één noemer ge bracht: die van de kerk. Nu mocht alles, zelfs de padvinderij, die voor het eersi en wellicht voor het laatst in haar geschiedenis optrad als kerkelijke jeugdorganisatie. Ds. Slump was er een centrale figuur in en hij bleef dat, ook toen alles nog veel moeilijker werd. De razzia's kwamen. Ook die grote razzia na de aanslag op Rauter, waarbii honderden jonge mannen naar Duitsland werden gevoerd. „Ontvoerd", zegt ds Slump. Al gauw was in Apeldoorn bekend, waar ze waren gebleven: in het gebied rond Elten en Rees. niet zover van de grens. Ds. Slump begon een soort privé postkantoor, dat de jongens van post en !:ic o; i: an pakjes voorzag. Maar zou het niet mogelijk zijn hen eens op te zoeken? Hij kende een Apeldoorner ene meneer Den Hollander, die zeer in tegenspraak met zijn naam rijksduitser was. Tegen zijn zin was hij naar Bocholt gestuurd om daar een platgebom bardeerde messenfabriek weer op poten te zetten. Hij hielp ds. Slump en hofpredikant ds. F. J. Berkel aan passen en andere rijk met adelaars bestempelde papieren, waar mee zij een fietstocht naar Duitsland konden beginnen. Het lukte allemaal. Er werden zie ken bezocht, groeten overgebracht, er was weer echt contact met thuis. Alleen ze mochten niet als groep bij elkaar komen. De twee dominees gingen er nog eens over pra ten met de autoriteiten. Ze werden uitge vloekt, maar kregen uiteindelijk de toestem ming: „Maar denk erom. het mag alleen in een kerk, nergens anders". Zo'n kerk werd gevonden in het zwaar gebombardeerde stadje Elten. Ze praatten en ze zwegen er samen bij één enkel kaarsje, die Apeldoor- nprs in het vijandelijk land. ÏJoeveel later was het, dat ds. Slump te- rug kon gaan naar zijn post op Nieuw Guinea? Het léék zoveel later, maar het was nog maar begin 1946, toen hij op een zondagochtend per Nederlandse mijnenveger weer aankwam bij zijn gemeente daar. Zel den zal een dominee op zo'n manier ter och tenddienst zijn gearriveerd. Op 't eerste ge zicht leek alles heel bemoedigend. Vrijwel nergens had het zendingswerk door kunnen gaan, maar op dit stukje Nieuw Guinea bij ue Vogelkop juist wél. Men vertelde hem van een Japanse christen-officier, die niet al- ieen toestemming had gegeven om het werk voort te zetten, maar bij tijd en wijle zelf ook de kansel beklom. Verderop in het binnenland was de toe stand ernstiger: dt Papoea's daar waren weer aan 't koppen snellen gegaan. Ze de den dat niet uit dwarsheid of zoiets, maar gewoon om hun weggevoerde dorpsgenoten le wreken. De adat eiste, dat voor elk leven een leven werd gegeven, al was het dan niet het leven van de moordenaar. De zending kon hier weer van voren af aan beginnen. Met hulp onder meer van een dorpshoofd, die kans zag het vreselijke teken waarmee de slachtoffers werden aangewezen gewoor op te kopen... Er kwamen weer nieuwe scholen, nieuwe medewerkers. Toen ds. Slump en zijn vrouw in 1951 teruggingen naar Nederland, konden zij weer een kleur rijke en vruchtdragende hof achterlaten. Die werd vc ;öciv m. n c! )or de Doopsgezinde zending in het grote geheel van de F.vange- lisch Christelijke Kerk van Indonesië. Wat een eenheid, daar. W7eer terug in Nederland, nu als docent aan de Zendingshogeschool in het Her vormd Zendingshuis te Oegstgeest. Daar was voor deze veteraan nog heel wat te be leven. Bij het eeuwfeest van de zending op Nieuw-Guinea werd bijvoorbeeld een collec te gehouden, die een ton opbracht: de helft kwam uit Nederland, de andere helft en dat is geen geringe zaak van Nieuw-Gui nea. Wat kon je nu eens met dat geld doen? Er kwam een studiefonds voor jonge Pa poea's, die in Nederland dan een middelbare school konden bezoeken en eventueel verder studeren. Ds. Slump zat er midden in. Een paar herinneringen: „We konden het die jongens natuurlijk niet aandoen om ze in een grote stad te zetten. Het werd Zutphen en voor alle zekerheid brachten we ze dan nog onder bij plattelandsfamilies in de om geving. Het ging prachtig. Van alles hebben ze hier gedaan, van studie aan een universi teit tot een opleiding rotanbewerken in Noordwolde. Meisjes zijn er ook geweest, die zijn verpleegster geworden". De mees ten zijn teruggegaan naar Nieuw-Guinea, zo als eigenlijk ook de bedoeling was. Zij zijn de kernen geworden, waaromheen ook nu nog hard wordt gewerkt en dan ir het eigen land. Nog altijd in aansluiting op het zen dingswerk van vroeger, dat nu voor een groot deel is overgenomen ook door mensen uit het eigen land. LIij vond in Oegstgeest ook dat archief toen al, het is dus echt geen bezigheid voor na de langdurige diensten op ander ge bied. Ds. Slump had nogal aanleg voor dit soort dingen en men liet het hem allemaal maar eens zien. Het was een verschrikking. Een papierwinkel waar geen touw aan vast te knopen was, maar met gegevens, die op velerlei terrein van grote waarde konden zijn. Kan een zendeling daar dan ook eens iets doen, waarbij hij nog heel dicht bij de rechtstreekse zendingsarbeid staat? Het is geen vraag voor ds. Slump hij weet het al lang. Op een dag kwam hij boven met de boodschap: het zit nu goed in elkaar van 1797 tot 1962. Er kwamen meteen aanvragen om gegevens uit binnen- en buitenland. Niet van verzamelaars of vrijblijvend geïnteres seerden, maar van mensen, die er iets mee gingen doen. Er zijn al proefschriften voor promoties gemaakt met behulp van de stuk ken, die nu voor de dag zijn gekomen. Er zijn ook stukken gevonden, die aanknopings punten gaven voor onderwerpen, waarover verder in de hele wereld niets te koop was. Cinds 1917, het jaar waarin de zendeling- kwekeling Frits Slump naar Oegstgeest kwam, zijn de bomen in de tuin van het Zendingshuis aardig wat gegroeid, maar de houten traptreden zijn nog nauwelijks uitge sleten. Hij is er na een rijk leven terugge keerd en zet dat rijke leven daar onvermin derd voort. Hij heeft er een kamer en hij heeft er zijn uitgestekte archiefkelders on der het gebouw. En wanneer hij trap op, trap af en door de lange gangen gaat van zijn kamer naar de kelders, zeggen de an dere medewerkers niet tegen elkaar: „Kijk daar gaat de oude dominee Slump naar zijn archief". Want wie nog een levenstaak heeft, is niet zo overtuigend oud. En dat werk van hem draagt vrucht. Ze willen wel graag, dat hij er nog lang mee kan doorgaan. Het verhaal is historisch ook al heeft het zich geruime tijd geleden afgespeeld. F>n dominee had Van Praag horen spreken, prof. Cr. J. -vz: .zaj, vc. v het Humanistisch Verbond. „Hoe was het?" werd hem gevrragd. Zijn anavcord was geënt op het woord van koning Agrippa nadat hy de apostci Faulus had horen spreken: „Hjj beweegt my byna humanist te worden!" Het afgelopen weekend heeft het Humanistisch Verbond zyn 18e congres gehouden. Een belangryk congres omdat er een (86 pagina's dikke!) beleidsnota ter tafel lag waarin heel het doen en laten van het Verbond nu en voor de toekomst wordt door gelicht. Maar van minstens zo grote betekenis was toch wel dat prof. Van Praag op dit congres na 22 jaar de voorzittershamer neerlegde. In die afgelopen jaren immers heeft hy toch grotendeels de beleidsiynen bepaald en was hy het gezicht van het Humanis tisch Verbond. Daarom leek het ons goed de redevoering waarmee de scheidende voorzitter dit congres heeft geopend, hieronder vrywel in extenso af te drukken. Opdat men kan zien dat wat de dominee hierboven zei, niet overdreven is. Omdat deze redevoering beter dan uitvoerige discussieverslagen de plaats markeert waar het Humanistisch Verbond vandaag staat. Maar vooral ook om dusdoende de woorden van deze grote humanist aan de vergetelheid te ontrukken. Deze (simpele) publikatie zij een hommage aan prof. dr. J. P. van Praag. „Nagenoeg alle denkende koppen van onze tijdzijn het er over eens dat de humanistische cultuur is uitgebloeid en een nieuwe cultuurvorm zich thans baan- breekt". Ik weet niet of u het hiermee eens bent. Zo ja, dan bent u in slecht gezel schap, want het is een citaat uit het natio- naal-socialistische blad „Volk en Vader land" van 10 mei 1940. Het laat wel zien in wat voor een atmosfeer de gedachte van een humanistisch centrum geboren is. Het was de tijd van terreur en geweld. Hu manisten en christenen streden zij aan sji o-" het menselijke zelfbe wustzijn te redden. Nu ligt dat 23 jaar achter ons. Het Hu manistisch Verbond is een zelfstandig be grip geworden. Toen is het opgericht om iets van dat strijdbare humanisme vast te houden. Er waren christenen die dat be groetten. Ik noem namen als Pompe en Kohnstamm, later Bavinck, Kraemer en Schillebeeckx. Maar de voornaamste re actie van christelijke kant was die van ijzige argwaan en kleinzielige tegenwer king. Het was de tijd dat kreten opgeld deden als „Geen moraal houdt stand zon der God", „Ongodsdienstig humanisme moet leiden tot beestachtigheid", „Huma nisme geeft stenen voor brood". We hebben in die jaren een hardnek kige strijd moeten voeren; maar we heb ben die gewonnen door de overtuiging dat we iets te zeggen hadden en door de kracht van onze argumenten. De ijzige argwaan en de uitgesproken afschuw zijn gewe ken; de kleinzielige tegenwerking onder vinden we soms nog tot op de huidige dag. Het was toen onmogelijk te voorzien dat binnen tien jaar het getij zou keren. En weinigen van ons hebben dat durven ho pen. Want wie waren we? Een handjevol, grotendeels jbngé men*en vVan e^n der tig. We haddéh niets. Geen organisatie, geen geld, geen mensen. Niets dan geloof in onze zaak en vooral een gevoel van onver brekelijke saamhorigheid. We zijn begonnen met lege handen. We trokken door stad en land, week in week uit en we spraken met mensen; dikwijls vier of vijf, soms wat meer. Maar het is nooit het getal geweest dat beslissend was. Maar we hebben ons altijd opgesteld als voorhoede en niet als sekte. We hebben ge tracht tot uitdrukking te brengen wat er leefde bij vele buitenkerkelijken, ook al waren er voortdurend critici die meen den dat we teveel naar de ene of de an dere kant neigden. Zelfs het woord huma nisme als naam voor dit alles toenmaals een moeilijk woord moesten we er in brengen. Het was een taak van vormge ving. Daardoor kreeg het humanisme een ge zicht en een gestalte. En, zoals al vaker gezegd, handen om iets te doen. Daarop maakten we ook aanspraak, al wisten we dikwijls nauwelijks „hoe". In 1954 verscheen het beruchte mande ment van de bisschoppen, waarin o.a. het humanisme voor de zoveelste maal ver oordeeld werd. Kort daarna kwam de om mekeer, zo grondig, dat jongeren nu het Humanistisch Verbond soms voor een ge vestigde instelling houden. In 5, 6 jaar tijd was de erkenning een feit. Wat volgde waren hardnekkige achterhoedege vechten. Zij duren nu nog voort. Toch was deze strijd om erkenning tenminste in mijn ogen nooit de hoofd zaak. Die is ons opgedragen doordat wij ons aandienden. Mensen van nu kunnen zich nauwelijks voorstellen wat een op schudding dat toen veroorzaakt heeft in „christelijk Nederland" zoals dat heette. Het aanvankelijk onbegrip is misschien het beste te illustreren door een, overigens onschuldig, historisch voorvalletje. In een ziekenhuis deed een dominee de ronde. Hij kwam ook aan het bed van één van onze leden (wat hij niet wist) en vroeg of hij een praatje mocht maken. Ze vond het best, maar merkte wel op dat ze hu- maniste was. „O", zei de dominee iet of wat verbouwereerd, „o, humaniste, hoe komt dat zo?" Maar zoals gezegd, het ging ons niet allereerst om het neen tegen on begrip, maar om een ja. Al voor de oor log viel het op hoe weinig innerlijk weerbaar de meeste mensen eigenlijk wa ren tegenover het opdringende fascisme. En in de oorlog bleek dat nog fataler. Zeker, er was een moedig verzet, maar ook verraad. En dan denk ik niet zozeer aan het verraad van spionnen en overlo pers, maar aan dat van kleurlozen en mee lopers. Gevaarlijker dan het verraad was de verloochening. De wedergeboorte van het humanisme was ook de verwerking van een trauma, een trauma van machteloosheid en zwakheid. In de hoop dat het ons zou lukken een Gideonsbende te vormen van mensen die weten waarom het gaat als alle uiterlijke zekerheden wegvallen. En het gaat maar om enkele dingen: om de bepaling van het eigen bestaan, respect voor anderen, solidariteit en erkenning van de regels van het spel. Zijn we daarin geslaagd? Ik weet het niet. Nieuwe generaties zijn gekomen. Nieuwe omstandigheden eisen nieuwe vor men. Het is niet een nieuw humanisme dat aan de orde is, maar een nieuwe aanpak. Het humanisme heeft altijd een tussenpositie ingenomen tussen verstarring en afbraak. In de vernietiging van ver starde vormen heeft het getracht de din gen waarop het aankomt te redden. Uit zijn aard keert het zich tegen onvrucht baarheid en conventie en staat het open voor het nieuwe in denken en doen. Maar het weet ook van de hachelijkheid van het menselijk experiment. Het neemt zijn tus senpositie in, niet uit halfslachtigheid, maar uit overtuiging. Want de waarheid is in de schakeringen. Alleen zo kan men zich met recht erf genaam noemen van de humanistische tra ditie. Daarin bestaat onze identiteit. Dat is niet iets van formules. Wat we zijn, blijkt uit wat we zijn. Jood in Arabië, goy in Israël, zoals de titel van een boek je luidt. Daarvoor hoeven we niet naar Erasmus te kijken. Het gaat om een mo dern antwoord op een moderne uitda ging, tussen verstarring en afbraak. On ze technisch-organisatorische samenleving schept vervreemding en verenkeling. De enkeling vervreemdt van de maatschap pij, de ander en zichzelf. Daarom neigt hij licht tot wantrouwen en agressie. Als het humanisme iets betekent dan is het door dat het een antwoord geeft op vervreem ding en verenkeling. Niet alleen door wat de humanist zegt, maar vooral door wat Ijij duet _£>aarvoor beschikken we over onge kend? rfiogelijkheden van welvaart en welvaren. Daarvoor kunnen we ook een beroep doen op mondige mensen. Het hu manisme werkt doordat het een mid del is om hedendaagse antwoorden te vinden op hedendaagse vragen. Het Huma nistisch Verbond is het orgaan dat de ze dienst verlenen wil aan ieder die dat wenst. Daarvoor is een modern beleid nodig en een moderne aanpak. Dat vergt ook mo derne ideeën. Toch ontbreekt het ons niet zozeer aan ideeën, als aan mogelijkheden ze te verwerkelijken. Men verwondert zich vaak over de nadruk waarmee mensen met voor de hand liggende gedachten aanko men. Alsof het probleem juist niet zat in de uitvoering. En die uitvoering is een gezamenlijke taak. Daarvoor hebben we een beleidsnota opgesteld. Op dit tijdstip in ons bestaan was dat nuttig en nodig. Maar laat men niet denken dat beleid zich in formules vangen laat. En vooral niet dat het met zeggen te doen is. Ideeën, ook beleidsideeën, zijn alleen werkzaam als ze praktisch gestalte krijgen en door allen worden uitgevoerd. Er is bij de voorbereiding van deze no ta een maximale inspraak geweest. Daar bij is niet eens beslissend geweest wat er besloten wordt op Regionale Kader Confe renties, Verbondsraden en congressen Die zijn registratie van de inspraak d o langs informele wegen voortdurend heeft plaatsgevonden. Het is de taak van een bestuur daarvoor gevoel te hebben. Als het dat niet heeft, is het ongeschikt. Als het dat wel heeft, verdient het vertrouwen. Democratie betekent selectie van de ge- schiksten en delegatie van taken. Maar ook erkenning en aanvaarding van ieders me dezeggenschap en ieders taak. Dat wil zeg gen dat ieder gehouden is het gehele werk kritisch te begeleiden, maar ook dat ieder op eigen werkterrein een eigen taak heeft. Even belangrijk als de medezeggenschap is het zelfbestuur. Na het meedenken en meebeslissen komt het meedoen. En van dat meedoen hangen onze kansen af. Heel, heel langzaam bouwen we een doeltreffend apparaat op om ons werk te doen. Maar toch is het niet voldoende als het Humanistisch Verbond niets anders zou worden dan een goed georganiseerde vereniging. Het blijft uitdrukking van een beweging, steeds bezig met de behoeften van de mensen van nu. Voor alles de be hoefte om zelf betekenis te geven aan hun leven in samenhang met medemen sen. Organisatie is onvermijdelijk en on misbaar. Maar zij blijft middel. In dienst van experiment en visie. Een visie op de toekomst, waarin nieuwe sociaal-cultu rele structuren de vrije ontmoeting en de privacy mogelijk maken, van mensen die geleerd hebben op welke wijze het leven de moeite waard kan zijn. Daarom richten humanisten zich tot ie der die dit aanspreekt om met hen samen te werken. Want alleen samen kunnen we er iets van terecht brengen. Als we genoeg zelfvertrouwen hebben. Want wat hebben we aan mensen voor wie de haan niet eens driemaal hoeft te kraaien voor dat ze hun overtuiging verloochenen? Er zal van het humanisme alleen iets terecht komen als we in de gaten hebben wat ik al eens eerder gezegd heb. Het huma nisme is een antwoord op een uitdaging: het verschaft een plaats om te staan in een warrige wereld. En het zou helemaal niet de moeite waard zijn geweest dit ex periment te beginnen, met alle moeite, zorg, teleurstelling en ontmoediging die he meebrengt, als we niet het besef hadden, dat dit een zaak is van historische bete kenis.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 19