Wet kwam aan vele eisen tegemoet
„Hoger
onderwijs
wordt massa-
onderwijs en
dat is nodig
en nuttig"
Uitgangspunt is
aantal leerlingen
Mei-opstand van 1968 mondde uit in een nieuwe visie
Een onzer redakteuren in gesprek met de Franse
staatssecretaris van Onderwijs Jacques Trorial
Nieuwe formule voor aantal lesuren wekt grote bezorgdheid
Soepel
Samenstelling
Centralisatie
Test
Enorm veel
Risico
Materiële zekerheid
Probleem
Studieloon
Trots
Geen utopie
Tweedelig
Aantal
Soepel
PARIJS 't Is rustig onder de
Franse studenten. En dat bij
omstandigheden, die hen voor
heen massaal de straat zouden hebben
opgedreven, onder felle kreten, met
wilde armgebaren, revolutionaire lie
deren zingend, spandoeken torsend
vol hartstochtelijk geformuleerde
eisen...
Niets van dat al.
Rustig, die koele zondagavond dat
de Gaulle viel. Rustig, die lauwe
avond van de eerste mei, anders
traditioneel-roerig op Boulevard Saint
-Michel.
D ustig, in deze weken waarin de
politieke strijd om de opvolging
van de president ontbrandt. Wat
herrie op enkele lycea. Niets van
betekenis.
Precies een jaar geleden was het
Quartier Latin, Parijs' studentenwijk,
wekenlang toneel van een revolutie.
En niet alleen aan de oude Sorbonne
revolteerden toen de studenten; aan
zo véél universiteiten in Frankrijk
kwamen jonge intellectuelen fel in
beweging. Een jaar terug, toen de
Franse studenten het plaveisel opbra
ken en barricaden opwierpen, wankel
de al de troon van De Gaulle. In die
dagen hield Pompidou het hoofd koel.
Naar een onuitroeibare legende zou
hij toen al de generaal hebben aange
raden, af te treden. In elk geval: één
jaar geleden was Frankrijk zeer dicht
bij een revolutie.
Een reden kan zijn het (bittere)
besef der studentenleiders dat
zij de massa der welvarende
werknemers toch niet mee zullen
krijgen in een strijd tegen het „Esta
blishment".
Een tweede, o.i. veel belangrijker,
reden is dat in de nieuwe wet op het
hoger onderwijs, kort na de revolte
van mei 1968 tot stand gekomen, aan
de eisen der studenten ver is tegemoet
gekomen.
Over deze wet, van 7 november
1968, hadden wij een lang ge
sprek met Jacques Trorial.
staatssecretaris van onderwijs, die met
minister Edgar Faure deze wet heeft
gemaakt. In een land als het onze, dat
zijn „Tilburg" en zijn „Nijmegen"
heeft, zijn Studentenvakbeweging en
zijn mini-Cohn-Bendits, maar óók zijn
doortastende minister van onderwijs
Veringa. kan, één jaar na de revoltes
der Franse studenten, kennisneming
van de situatie zoals zij daar onder een
nieuwe wet nu is en nog moet groeien,
van betekenis zijn.
Maar de revolte der studenten
werd niet overgenomen door de
massa der arbeiders. Twee rede
nen zien we ervoor: a. ook toen was
„links" in Frankrijk al sterk in zich
zelf verdeeld (dit maakt het bij de
presidentsverkiezingen van straks o.i.
kansloos) en b. de grote massa der
Franse werknemers, erkennend hoe
sterk de laatste jaren hun materiële
positie is verbeterd, ziet geen belang
in revolte, in hervorming van de
samenleving. Een paar dagen staken,
om een loonsverhoging af te dwingen,
dat wel! Maar de welvaart in de
waagschaal stellen? Dat is andere
koek!
Waarom bleven, krek een jaar na die
meirevoltes, onder oneindig veel labie-
lere omstandigheden, de Franse stu
denten nu wel zo rustig?
FRANSE STUDENT
gelooft weer in de toekomst
Welke hervormingen van het hoger
onderwijs, na de revoltes van mei 1968
genomen, acht u essentieel, monsieur le
ministre?
De heer Trorial, pratend met zelfs voor
een Fransman ongebruikelijke radheid,
steekt zonder één aarzeling van wal:
;,De wet van 7 november 1968 brengt de
meest essentiële vernieuwingen terzake a. de
autonomie der universiteiten en hogescholen
en b. de deelneming van studenten (en
andere groepen) in het bestuur der universi
teiten. Dat zie ik als de twee hoekstenen van
het nieuwe beleid: autonomie en participa
tie.
Wat die autonomie betreft: de wet
voorziet in ruime onafhankelijkheid van de
leiding der universiteiten bij het opstellen
der studieprogramma's, organisatie van de
research en examens, etc., en ook in grotere
financiële onafhankelijkheid, in soepeler
controle op de besteding van het beschik
bare geld door het ministerie van opvoeding.
Wat bestuurlijke autonomie aangaat: arti
kel 12 van de wet bepaalt dat universiteiten
en hogescholen worden bestuurd door een
gekozen raad, en worden geleid door een
president die uit deze raad en door die raad
wordt gekozen.
Wie kiezen die raad? Dat zijn (art. 13) de
hoogleraren, de lectoren, de studenten en
het niet onderwijzend personeel. Onder
bepaalde omstandigheden kan de raad van
een universiteit worden uitgebreid met
mensen van buiten de instelling, te kiezen
vanwege hun belangrijke regionale activitei
ten, maar als dat gebeurt mag hun aantal
niet kleiner zijn dan een zesde, niet groter
dan een derde van het aantal leden van de
raad. Ook is bepaald dat niemand in meer
dan één universitaire raad kan worden
gekozen".
Met nadruk herhaalt de onderminister
Trioral enige malen: „Autonomie en partici
patie, dat zijn centrale uitgangspunten voor
de nieuwe structuur. Wij hebben kunnen
constateren dat de wijzigingen voldoen aan
de meeste, voor zo ver redelijke, eisen van
universiteiten en studenten".
Het universitair onderwijs was, vergeleken
met het onze, in Frankrijk altijd zeer
schools, gekenmerkt door voortdurende
zware controles op verkregen kennis, uiter
mate grote afstand tussen hoogleraren en
studenten, sterke centralisatie van elke
beslissingsbevoegdheid in het ministerie van
Opvoeding. Minister Trorial zet ons uitvoe
rig uiteen wat de betekenis is van de
wijzigingen die de wet van 7 november 1968
heeft gebracht:
„Elke student begint met een verplicht
stage-jaar op de universiteit. In dat jaar
wordt onderzocht of hij geschikt is voor de
door hem gekozen richting. Aan het eind
van het jaar kan hem worden aanbevolen
een andere studierichting te kiezen aan
dezelfde universiteit. Volgt de student die
aanbeveling, dan wordt hij definitief voor
die studierichting ingeschreven. Blijft hij
ondanks afwijzend advies bij zijn eerste
keuze, dan mag hij nog één jaar stage lopen.
De conclusies die uit dat tweede jaar worden
getrokken zijn definitief. Dan moet hij dus
de aanbeveling tot studie van een bepaalde
richting volgen of die universiteit verla
ten".
Tweede belangrijke hervorming: weg met
de grote amfi-theaters vol met honderden
studenten, luisterend allemaal naar één
hoogleraar. Aan alle universiteiten en hoge
scholen, en voor alle studierichtingen, ko
men kleine groepen van studenten die onder
directe leiding van hoogleraar, lector of
assistent werken.
„Dit stelt ons", aldus onderminister Tro
rial, „voor enorme personeelsproblemen. Wij
hebben zeer veel nieuwe onderwijskrachten
op elk niveau aan onze universiteiten
nodig."
„Ook als ik erken dat die voorheen erg
rigoureus was, mag men toch wel constate
ren dat het zonder examens, zonder contro
le, zoals sommige studenten wel willen, toch
ook niet gaat. 't Is een subtiele kwestie; aan
de ene kant kan ik mij het verzet tegen een
voortdurende te rigoureuze controle goed
voorstellen, aan de andere kant lijkt de
aantallen nodig zal hebben tot des
integratie van het universitaire milieu
omdat steeds meer studenten komen uit
gezinnen waar men absoluut vreemd staat
tegenover universitair onderwijs?
„Zonder twijfel is dat zo", antwoordt de
heer Trorial. „Maar ik geloof niet dat dit
verschijnsel een aanleiding is of was tot
studentenonrust, tot de crisis van mei '68
bijv. Dat immers was geen revolte, ontstaan
door zulke problemen, maar vooral door de
niet meer hanteerbare aantallen studenten,
voor wie de bestaande voorzieningen onvol
doende waren. U moet daarbij niet vergeten:
tot vrij kort geleden waren studenten, zeker
in een grote stad, een kleine minderheid. Nu
zijn ze een grote groep, duidelijk waarneem
baar, en in aantal ligt macht. Die macht
tingen die men als student dan tegenover de
staat op zich neemt (Inspecteur des finances
bijv.). Maar als algemeen systeem zou ik
studieloon een schijnrechtvaardigheid en
daarmee in feite een onrechtvaardigheid
achten.
Ik ben en dat streeft de regering dan
ook na voor een zo ruim als enigszins
mogelijk beurzensysteem. Ieder jong mens
boven de zestien jaar dat enige studie wil
volgen heeft hier recht op bepaalde steun
maar afhankelijk van zijn sociale omstandig
heden. Door dat recht royaal toe te passen
willen we ook sterk bevorderen en in de
nieuwe wet is dat vastgelegd in art. 23 dat
mensen die al in de maatschappij aan het
werk zijn alsnog op latere leeftijd naar de
universiteit gaan. We hebben er nu al, dank
Kunnen wij, die ons goede democra
ten achten, tegelijk juichen als Tsjechi
sche en Poolse, dan wel Spaanse en
Portugese studenten zich verzetten tegen,
de situatie in hun land maar tegelijker
tijd de studentenbewegingen in landen als
het uwe, het mijne, Engeland etc. in ons
hart dat de middelbare leeftijd heeft
bereikt veroordelen omdat die studen
ten een „Establishment" aanvallen dat
het onze is?
De heer Trorial geeft voor het eerst niet
meteen antwoord. Na een zeer lang naden
ken zegt hij:
conclusie gerechtvaardigd dat vaak de slecht
ste studenten het hardst tegen de controle
revolteren..."
In de praktijk ziet de heer Trorial twee
mondelinge controles per jaar tentamina
bijv. en één schriftelijke aan het eind van
het jaar toch wel als minimaal.
Fundamenteel acht hij ook de wijziging
in de controle op de verkregen kennis die
van oudsher aan de Franse universiteiten
uitermate zwaar was.
Het aantal studenten neemt ook in
Frankrijk de laatste jaren sterk toe. Er zijn
er nu zo'n 700.000. Uitdrukkelijk gaat de
Franse regering ervan uit dat iedereen die
het einddiploma middelbare school heeft
gehaald, en vervolgens wil verder studeren,
daar ook de kans toe moet krijgen, en dat
het dus taak der overheid is voor voldoende
plaats op de universiteiten etc. te zorgen.
Dat dit in het studiejaar 1969-'70 al bereikt
zou kunnen worden is een illusie.
Leidt niet ook in Frankrijk, net als in
alle ontwikkelde landen, de sterk toene
mende hoeveelheid studenten die de
samenleving trouwens in steeds grotere
willen ze gebruiken. De democratisering van
het hoger onderwijs die noodzakelijk is
geeft ze onvermijdelijk ook meer kansen om
die macht te gebruiken.
Daarbij komt dat het gevoel van materiële
zekerheid dat de tegenwoordige student kan
hebben, hem ook het gevoel geeft dat hij of
zij die macht kan uitoefenen zonder direct
gevaar voor het materiële bestaan. Vergeet u
niet dat zij het studeren niet meer zien en
ook niet meer behoeven te zien! als
voorrecht van een geprivilegieerde klasse
maar als een recht dat de maatschappij hun
dient te bieden omdat het voor die
samenleving eenvoudig nodig is, zo veel
mogelijk goed opgeleide mensen te krijgen.
Zeker, ik ben het met u eens, de studenten
hebben wat sterk de neiging om de materiële
verworvenheden van onze tijd als onbelang
rijk terzijde te schuiven omdat zij geen
periode hebben gekend waarin die verwor
venheden het voorrecht van maar zeer
weinigen waren. Dat is overigens een
probleem dat u noch mij alleen raakt als
resp. journalist en onderminister, maar dat
het probleem is van elke vader! Alles in het
materiële vlak schijnt zich, in de ogen van.
ons, ouderen, de studentenjeugd van tegen
woordig te kunnen veroorloven. Ik geloof
niet dat dat een slechte zaak is, integendeel.
De jongeren van nu nemen de goede dingen
van het leven als normaal. Evenzeer als zij
erop rekenen dat straks als zij afgestudeerd
zijn, de samenleving natuurlijk op hen zit te
wachten om hun een goede plaats in de zon
te bieden!
Van de materiële mogelijkheden
gesproken die de tegenwoordige generatie
der studenten heeft: Hoe staat u tegen
over studieloon?
„Strikt afwijzend. In Frankrijk is deze
zaak niet in het parlement aan de orde
geweest, het is hier dus geen politieke
kwestie. Afgezien daarvan zeg ik: ik zou dat
een onbillijk systeem vinden, een stukje
onredelijke bevoorrechting van alle jonge-
mensen die naar een universiteit gaan boven
hen die daartoe de capaciteiten of de
gelegenheid missen. Ook onredelijk, omdat
men studieloon zou dienen te geven aan élke
student, ongeacht zijn maatschappelijke
achtergrond. Bovendien: een systeem van
studieloon zou alleen maar, dacht ik, te
combineren zijn met een autoritaire struc
tuur van de universiteit, en daar wordt nu
juist zo tegen geopponeerd! Immers: als je
iemand loon geeft mag, ja, moet je eisen
stellen, omtrent studieduur, intensiteit der
studie, ja, wellicht zelfs omtrent te kiezen
studierichting.
Voor enkele opleidingen kennen we al
lang een soort studieloon, maar dan ook
gekoppeld aan zeer gedefinieerde verplich
zij de mogelijkheden daartoe, zo'n 100.000
in Frankrijk."
Onderminister Trorial is trots op de
nieuwe wet op het hoger onderwijs (Nu het
na het referendum en op 1 mei onder de
studenten van Frankrijk zo rustig bleef, is
daar aanleiding toe ook! Hij zegt ervan:
„Wij hebben het gevoel dat wij, alles in
aanmerking genomen, in die nieuwe wet alle
redelijke eisen hebben ingewilligd. Volgens
velen zijn we trouwens veel te ver gegaan!
In ieder geval mag ik constateren dat we
inzake universitaire structuur, examens,
verhouding hoogleraar - student etc., met
deze wet verder gaan dan de meeste
universiteiten in de Verenigde Staten, zeer
opvallende als Berkeley daargelaten." In dat
internationaal verband de laatste vraag:
„Ik geloof dat we niets anders kunnèn.
doen dan constateren dat in die andere
landen de dictaturen van links én van
rechts dus studenten protesteren om
andere redenen dan hier, en dat dit door die
bevolkingen daar ook zo wordt gezien. In
dictaturen van links of rechts steunt, geloof
ik, vaak een goed deel van de bevolking,
heimelijk of openbaar, de wensen der
studenten naar meer inspraak, meer vrijheid,
de wens tot verandering der samenleving.
Terwijl in landen als de onze de studenten
bewegingen veel minder worden begrepen en
aanvaard door de massa. Die massa kent, in
een comsumptieve samenleving als de onze,
niet meer die felle wens tot verandering. Die
massa zegt: Waarom revolteren met het
risico dat we prijs moeten geven wat we
hebben verworven? Woorden als anarchie,
vervreemding, Establishment worden door
studenten gebruikt over de hoofden van de
massa van de werkende mensen heen. Die
massa net als u en ik! aanvaardt dat
het leven onvolmaakt is, legt zich erbij neer,
en ziet vaak het streven der studenten als
romantische utopie."
Dat deel van de verlangens der Franse
Studenten dat niet op de wereld buiten de
universiteiten was gericht maar op de
universiteiten zelf heeft de Franse regering
echter bepaald niet als romantische utopie
gezien! Inderdaad: in de wet van 7
november 1968 is zij ver gegaan in de
richting van de wensen der studenten. Zij
deed dat stellig uit politieke overwegingen,
maar zeker ook, denken wij, op grond van
de overtuiging dat de samenleving van
morgen steeds meer en steeds beter opgelei
de academici nodig zal hebben. Of, om met
een uitspraak van de heer Trorial te
eindigen:
„In niet te verre toekomst bestaat m.i. de
mensheid uit twee categorieën:
a. de grote massa die 33 tot 35 uur per
week werkt tegen redelijk loon en daarnaast
alle tijd en ook gelegenheid heeft voor alle
goede dingen van het leven; een klasse dus
voor wie de arbeid niet meer primair is en
b. het kader, dat op hoger plan dan
ooit, na zwaardere opleiding dan nu, met
grotere verantwoordelijkheden lang, hard
en intensief zal werken.
Dat kader, dat zal goeddeels uit de
academici van morgen worden gerekruteerd.
Dat hoger onderwijs in feite massa-onderwijs
wordt is daarom niet slechts nuttig, het is
nodig. In de nieuwe wet pogen wij ook dat
te bevorderen."
STREEKSCHOLEN BANG
VOOR GROTE KLASSEN
Er is ongerustheid ontstaan over
de manier waarop het ministerie van
Onderwijs en Wetenschappen het ko
mende schooljaar het aantal lesuren
voor de middelbare scholen wil vast
stellen.
De nieuwe formule daartoe, die de leiding
van de scholen en de organisaties van
leerkrachten ter kennisneming is voorgelegd,
dreigt vooral de kleinere scholen op het
platteland te treffen.
De formule, die in opzet alleen bedoeld is
voor de zogenaamde programmascholen (die.
met brugjaren werken in het kader van de
wet op het voortgezet onderwijs), blijkt het
departement te willen toepassen voor alle
scholen met verschillende onderwijsrichtin-
gen (bijvoorbeeld de combinatie van mavo,
havo en atheneum).
Uitgangspunt van de maatregel is het
aantal leerlingen. Totnogtoe is het aantal
klassen bepalend voor het aantal lessen dat
op een school gegeven mag worden.
De plattelandsscholen, die veelal een
streekfunctie vervullen, zijn bang dat het
aantal lesuren zodanig zal teruglopen dat
voor bepaalde vakken klassen gecombineerd
zullen moeten worden óók vergelijkbare
klassen van verschillende soorten onderwijs.
Daarbij schijnt het zelfs niet uitgesloten te
zijn dat weinig vergelijkbare klassen bij
elkaar gezet moeten worden. Hierover
bestaat vooral in het noorden en oosten van
het land grote ontstemming, die nog
verhoogd wordt door de vrees, dat hier en
daar leraren overb.odig kunnen worden (wat
over het algemeen gezien de groei van de
leerlingentallen bij het middelbaar onder
wijs, niet waarschijnlijk is).
Hoewel de regeling soepel zal worden
toegepast en voorziet in de mogelijkheid om
uitzonderingen te maken, heeft de vereni
ging van rectoren en directeuren minister
Veringa van haar bange vermoedens op de
hoogte gesteld.
De vereniging van directeuren en rectoren
in de noordelijke inspectie van het mo heeft
de bewindsman per brief gevraagd de
schoolleiding de mogelijkheid te geven een
keus te maken tussen de oude en de nieuwe
regeling.