Reuzendieren bij
Rhenen leefden
in warm klimaat
Zwarte tand bracht
geleerden op 't spoor
Ronselpraktijken van
v.v. Scherpenzeel'
Vondsten toonden leven van
olifantennijlpaarden
en... woelmuizen aan
Wedvlucht Corbeil
SKF-junioren
eisten Spitbokaal
voor zich op
Verliefd
door
Adriaan P. de Kleuver
Zand
Botten
Warmer
Zoom
Redactie clubblad Valleivogels:
Smakeloos
Geen publiciteit
Sterke defensies
Korfbal
Pagina 5
DINSDAG 3 JUNI 1969
En al die dieren eiv planten dan lie
van de aardbodem verdwenen zdjn? Ze
maakten plaats voor andere. Het minst
doeltreffend uitgeruste en ook dat wat
niet meer door klimatologische of mi
lieu-omstandigheden in staat is zich te
handhaven verdwijnt van het levensto
neel. Is in veel gevallen zelfs reeds ver
dwenen en ziedaar dan wat Darwin be
doelde met zijn betoog over de strijd
om het bestaan. Altijd zijn er wel plan
ten en dieren geweest die opgewassen
waren tegen de veranderde omstandig
heden. En ziedaar nu waar het in dit
hoofdstuk van de geschiedenis van het
leven in ons dierbare Zuidoost-Utrecht
om gaat. De mammoet en het reuzen-
hert, de wolharige ^eushoorn en het
rendier, die wel, maar een hele reeks
dieren en uiteraard ook planten legden
het loodje toen van lieverlede ons land
vergletsjerd werd. Wat een tijd moet
dat geweest zijn, kort voor de eerste
symptomen van de derde ijstijd, het
Drentien, zich aandienden!
Het was hier toen nog aardig „warm"
en wat meer daarvoor nog zelfs sub
tropisch warm. En wat méér zegt: wij
hebben daarvoor de onomstotelijke be
wijzen in handen.
Het is allemaal erg vreemd gegaan.
In feite lag de sleutel tot dit alles al
vijf jaar op mijn werkkamer. Die sleu
tel was een zwarte tand. En als dr. P.
Sondaar (zoon van de beeldhouwer die
in het Veenendaalse Raadhuis de bron
zen portretbuste van H. M. de Koningin
gemaakt heeft) op een keer die sleu
tel niet in handen genomen had, dan
zat de, geweldige uitstalkast van de
Schepper misschien nóg op slot. Of dat
dan zó maar mag. in de werkkamer
van de Schepper rondneuzen? Nou, dan
moet men maar geen kustmest meer
strooien of plastic maken, atomen split
sen of maanreizen op touw zetten, 't Is
allemaal lood om oud ijzer. En wat die
schatkamer van Rhenen dan wel ople
verde? Kennis! Kostbare kennis over
een tijd waarvan men wel wèt afwist,
maar niet zoveel als wij nu. En die
zwarte tand dan? Die ligt in een brand
kast in het Geologisch Instituut van de
Rijksuniversiteit te Utrecht. Het is de
tand van een nijlpaard die ik in Rhe
nen simpelweg van een afvalhoop bij
Vogelenzang aan de Rijn-raapte. En dit
fossiel is voor de kennis van de die
renwereld van zo'n 300.000 jaar geleden
even belangrijk als het schedeldak van
een Neandertaler die dan in ons land
nog gevonden moet worden. Kunt u be
grijpen hoe verheugd dr. Paul Sondaar
met die pijlpaardtand is!!
hebben van grote waarde is hoog van
de toren blazen: Ik voelde dat het om
iets bijzonders ging. Daarom bewaarde
ik het ook zo zorgvuldig. Wel kan ik
zeggen dat het mijn dag geweest is toen
ikhet wist. Want mijn sub-tropen-theo-
rie" voor onze streek werd er staande
de receptie door bevestigd. In de gla
ciale tijden leefden bij ons ook een oli
fant en een neushoorn, harige beesten,
maar nét zo echt als wat. Denk even
wel een nijlpaard dat in een ijskoude
rivier moest leven! Kan niet!
En die „subtropen-theorie" dan? Wij
hadden een onderkaakhelft van een
„warme" olifant, kiezen van „warme"
neushoorns en bovendien het voorste ge
deelte van de bovenkaak van een tapir.
Het kon eigenlijk al niet missen. Wat
voor geweidelen van een reuzenhert
aangezien werd, bleken dito delen van
een zéér merkwaardig en reusachtig,
totaal uitgestorven elandachtig dier te
zijn. Ook al weer een gast uit „warme"
streken. En wat ook zo geweldig aar
dig was: wjj meenden alles aJ zo'n beet
je te hebben, toen ik in een doosje nog
een sprongbeentje uit de poot van een
hert vond. Maar dat was van een héél,
heel klein hertje, zoals ze nu nog leven
in de moerasbossen langs de Nijl. Mijn
nijlpaard leefde ook in een rivier als
nu de Njjl is, hoe die rivier dan wel
heette? Héél simpelweg de Rijn. Of de
Maas. Want die stroomden daar samen
in één bedding. Bewyzen? In de grind
en zandafzettingen waaruit al die fos
sielen kwamen vond ik zowel Rijn- als
Maasgesteenten. Hoe dieper men even
wel komt des te meer Rijngesteenten
treft men aan. En dan ineens een dik
ke kleillaag, de beroemde Needienklei.
Die klei heeft heel wat last veroor
zaakt. Niet alleen dat de steenfabrikan
ten er zo erg veel last van ondervon
den. Dit zat stevig in de weg. Op een
moment maakte een dynamietontplof-
Fossielen van neushoorn, reuzeneland
en paard; vondsten uit de grintlagen
van zanderij Vogelenzang.
Het lijkt allemaal zo ongeloofwaardig en in „bepaalde" kringen komen bij de
steile en behoudende broederen en zusteren dikke rimpels op het voorhoofd,
bezorgde rimpelingen omdat naar hun mening „oude waarden" aangetast wor
den, maar de stille getuigen liegen er niet om. Tot nu toe heeft de wetenschap
steeds het laatste woord en dat woord is waarheid. Ieder wil „de waarheid"
en „de kennis" om daar gelukkig mee te zijn. Die waarheid kan héél simpel
aanvaard worden. De onbegrepen dingen laat men eenvoudig rusten en dan
neemt men maar „onbegrepen" aan. Een mooi gezegde dat al jaar en dag van
de kansels klinkt. Maar wat doen nu de „geleerden" die de drang in zich voe
len dóór te dringen in hetgeen voor de massa onbegrepen stof is. Zij blijven
zoeken en na enorme geestelijke inspanningen wordt een tipje van de sluier
opgelicht. In het vorige artikel maakte u kennis met het stuifmeelonderzoek
uit fossiele afzettingen. Soms opent zich de schoot van moeder aarde wat wij
der, als de mens ergens grote delen ervan gaat aanspreken voor eigen gebruik.
Voor de fabricage van kalkzandsteen b.v. als bij Rhenen 'het geval is. En dan
inééns gunt de Schepper ons een blik in Zijn schatkamer. Het is waanzin de
Schepper uit te schakelen bij het proces op aarde dat leven heet Zo goed van
hen die niet wensen te geloven in de evolutie als van hen die maar moeilijk
kunnen geloven dat achter alles op aarde de bevruchtende scheppingsdrang
van een Eeuwige Kracht aanwezig is. Het wonderlijke is dat de Schepper zich
van dit alles niets aantrekt en voortwerkt ja, onophoudelijk aan de touwtjes
trekt en nooit moede wordt door het levenswonder in de steek te laten.
Men wist in één keer veel meer. Het
ging aanvankelijk allemaal zo stroef. Uit
Leiden waren er al geleerden geweest,
maar wat daarmee aan de hand was,
dat zal wel een raadsel blijven. De di
recteur van Vogelenzang, de heer P.
van den Berg, voelde er toen niet veel
voor alles wat door de heer W. Boven-
schen en mij zo zorgvuldig bijeenge
bracht was zonder meer aan die Leid-
se heren mee te geven. Het bleef voor
alsnog in Rhenen. Na veel vijven en
zessen is het later naar de universiteit
te Utrecht gegaan. Dr. Sondaar had het
nog nooit gezien en die werd er op slag
„verliefd" op. Zo kwam hij ook met
zijn staf bij mij terecht. Daar kon ten
slotte nog wel eens wat „liggen". En
hét lag er. Laat ik u niet in het onge
wisse laten over het feit dat ik, hoewel
ik dat zwarte fossiel honderden malen
hoofdschuddend in handen had geno
men, niet op het grandiose denkbeeld
gekomen ben dit als een nijlpaardtand
te determineren. Ik behoor niet tot de
genen die zodra iets dat ze gevonden
fing er een einde aan. Ik had er toen
al heel wat uit verzameld en brokken
ervan leverden enorme zoetwatermos
selschelpen op. En ook stukken klei
waarin je ronde stengelafdrukken van
waterplanten zag. Een rekensommetje
leverde als uitkomst een tijdsbestek tus
sen 350.000 tot 300.000 jaar op, dus zo'n
vijftigduizend jaar. Voor ons een on
voorstelbaar lange tijd; in de geschie
denis van moeder aarde een seconde
slechts. Dikwijls stelt men de vraag:
maar hóé weten jullie dat nou". En
dan is alweer mijn antwoord kennis en
onderzoek. Wie dat zich met een paar
woorden in een paar seconden eigen
denkt te kunnen maken doet beter hele
maal geen moeite te doen. Het is een
stof waarvan men zich stap voor stap
meester moet maken. En het pad is
zo'n geitepaadje met aan weerszijden
afgronden. Of een tunnel waar héél in
de verte een lichtspleet zichtbaar is.
Wie al die moeite wil nemen zal eens
het licht van de waarheid zien.
Deei van de rechter onderkaak van
de Hesperolotcodou anüquus.
Reconstructie van het landschap bij
Rhenen gedurende het Needien. V.l.n.r.
olifant Hesperoloxodou)neushoorn
en nijlpaard.
ruggen weg; die kwamen eerst later
door de stuwende werking van het land-
ijs.
paard geleefd kunnen hébben,
je het zo voor kunnen stellen.
Je zou
Kort nè de tweede ijstijd (Mindel-ijs-
tijd of met de Nederlandse aanduiding
Taxandrien) begon met de vermilde-
ring de zeespiegel weer te reizen. Weer
werd ons land met de zee bedekt. Maar
al minder dan voorheen. In de tweede
ijstijd, vooral aan het begin heeft de
Rijn een machtig zandlagenpakket in
ons land gedeponeerd in Limburg en
Brabant. Later trok de Rijn zich meer
naar het oosten terug en nam de Maas
de plaats in. Wij weten al dat geduren
de een ijstijd regenval stagneert en
dus ook minder water in zee terecht
komt. Voeg daarbij dat wel in kortere
of langere perioden veel smeltwater van
de gletsjers vanaf de Alpen kwam die
al maar zand en nog eens zand en bij
tajd en wijle grof of fijn grind aanvoer
den dan is het te begrijpen dat de bo
dem van ons land telkens omhoog
kwam. Wij onderscheiden dan ook Rijn-
lagen met schuifstenen er in van vulka
nische oorsprong (trachiet van de Dra-
chenfels, melafeit en agaten uit het
stroomgebied van de Nahe, bazalt uit
de Eifel en rode jaspis van de Dill etc.)
en daarnaast zelfs porfiroïde uit Noord-
Frankrijk en conglomeraten uit de om
geving van Burnot die in de Maaslagen
liggen.
De aanvoer ging door tot ons land
in de derde ijstijd voor een deel wer
kelijk vergletsjerd werd. En juist aan
het einde van de tweede ijstijd ging de
Maas bij ons furore maken. Toen het
al milder werd, de bossen terug kwa
men, de directe omgeving van die oer-
Maas met een welig grastapijt bedekt
werd en rond de honderden kreekjes
moerasbosjes kwamen, toen begon het
lieve leven in ons land opnieuw. Daar
bij Rhenen moet die oer-Maas een ge
weldige meander gemaakt hebben en
zo verder de noordwestelijke richting
gevolgd hebben. Ja, ook hebben de ri
vieren hun bedding tientallen malen
verlegd. Maar bij Rhenen moet héél
lang eenzelfde toestand bestaan hebben.
En zoals dat nu eenmaal met rivieren
gaat, zo ging dat ook daar. Als lange
tijd het water kalm en rustig over de
omliggende velden stroomt bij hoge wa
terstand, dan bezinkt daar klei.
Over kilometers breedte werden die
kleilagen afgezet. Ze vulden zelfs oude
beddingen geheel op. Maar het wonder
lijkste was toch die enorme bocht bij
Rhenen. Was deze er niet geweest, dan
waren de dode dieren die soms in de
stroom voortdreven eenvoudig naar de
Noordzee afgedreven. In de rivierbed
ding van die meander vinden wij veel
grind aan de „stille zijde". De stroom
draad ging uiteraard dicht langs de
oever en zo lag de wijde bocht haast
als een „meer" terzijde.
Om dit alles nog beter te kunnen be
grijpen nogmaals dit: denk de heuvel-
Op zeker moment vond ik de eerste
„botten" en op het laatst bleek dat daar
een compleet kerkhof van reuzendieren
aanwezig was: olifanten, neushoorns en
wat al niet meer. Het werd een com
plete fossielenjacht. Het wonderlijkste
was dat boven die „warme" dierenwe
reld ook nog iets uit het begin van de
derde ijstijd lag in de vorm van ske-
letdelen van mammoeten. Die oude
Maas-meander heeft daar dus zéér lang
stand gehouden!
Naast de wonderbare dierenwereld
moet nog een andere genoemd worden,
die van heel kleine dieren. De ontdek
king daarvan ging evenwel niet zo een
voudig. De enorme kiezen, kaken en
botten, die kon iedereen „ontdekken"
maar wat denkt u b.v. van muizen. Zo'n
skeletje, daar is toch niets van over ge
bleven. En toch werd hun aanwezigheid
in het Needien van Rhenen aangetoond.
Iedereen zal direct begrijpen dat de
hardste delen van knaagdiertjes hun
tanden en kiesjes zijn. Héél kleine kies-
jes dus, maar al vanouds met een op
merkelijke vorm. Het ging dus om die
kiesjes. Je zou ze in het zand niet eens
ontdekken. Dus werd daar wat anders
op bedacht. In de zanderij van de NV
Leccius de Ridder zat een flinke klei-
schol. Die werd afgeschaafd met een
plat mes en je zag zó takjes, vruchtjes,
schelpjes en nog meer uit de ontstaans
tijd zitten. Wij waren juist op tijd want
ze hebben die bonk klei wat later op
geblazen. Grote papieren zakken vol
werden op de ovens van de kalkzand-
steenfabriek Vogelenzang gebracht. Ook
uit een paar klei-afzettingen in de zan
derij van Vogelenzang. Het spul droog
de snel uit. En toen moest dat uitge
spoeld worden. Met auto's bracht men
het naar de snelstromende Hierdense
beek, waar een bak van rondom zéér
fijnmazig „gaas" in geplaatst was. De
bodem bestond uit het fijnst denkbare
materiaal, zodat alle zand er op bleef
liggen toen de klei weggespoeld werd.
Eindelijk dan had men wat men wilde
hebben. Uit het overgebleven materiaal
haalde men met een vergrootglas er
bij de kiesjes en tandjes van woelmui
zen! Die leefden eens pp de oeverlanden
van die oer-Maas. Toen deed men een
ng wonderbaarlijker ontdekking! Dat
minuscule spul was van een soort woel-
muis die men alléén nog maar kende
uit soortgelijke klei die in Hongarije
aangetroffen was. Een bewijs dus dat
in ons oude Europa zo'n 300.000 (drie
honderdduizend )jaar geleden een zelf
de klimaat heerste. Wel niet zó tro
pisch als men wel eens dacht, maar
toch behoorlijk warmer dan nu. Hoe zou
gedurende het hoogtepunt van dit in-
terglaciaal anders bij Rhenen het nijl-
Na de tweede (Mindel-) ijstijd werd
het warmer en al spoedig moet het niet
door de zee bedekte deel van ons land
een flora gehad hebben als wij nu ken
nen. Hoe warmer het werd des te weel
deriger werd hier het plantenkleed. Zo
zijn dan op de groene vlakten langs de
rivieren al die dieren op komen dagen.
Later, toen het weer kouder werd en
de derde ijstijd op komst was, keerde
de toestand zoals wij die nu kennen te
rug, tot de verkillende sneeuw- en
firnvelden de dierenwereld van toen ge
heel van het toneel deed verdwijnen.
Dat is het wonderlijkste. Er leefden
wel 4 a 5 soorten olifanten. Maar ze
gingen niet op de vlucht. Ze kwamen
uiteindelijk hier om. Slechts één over
leefde het: de mammoet.
Van de mogelijke drie soorten neus
hoorns wist er één zich evenals de mam
moet aan te passen aan het èl kouder
wordende klimaat, de wolharige neus
hoorn. De paarden stierven uit en de
herten, de woelmuizen uit het Needien
verdwenen en keerden niet terug in de
toenmalige vorm.
Dieren zijn zo anders dan planten.
Planten hebben het wél en dieren niet.
Planten „volgen" het klimaat en die
ren blijven „hangen" tot de dood er
op volgt. Eens was héél de wereld met
olifanten bevolkt en nu leven op aarde
nog maar twee soorten. Geen zinnig
mens gelooft nog in het voortbestaan
er van. Eens zullen er beslist geen oli
fanten meer zijn. Eens dreunde de
grond van het oude Europa van de kud
den wisenten. Nu moet men naar Ar-
tis of een andere „dierentuin" om de
oer-bisons van ons continent te zien en
in Polen leven er dan nog een paar
honderd in „het wild". Zó sprong en
springt het wezen homo met de schep
selen Gods om. Nu „geloof" ik niet dat
er al primitieve, voor-menselijke we
zens aan die oer-Maas bij Rhenen
woonden. Toch frappeerde het mij dat
dr. Sondaar vooral er steeds op bedacht
was daar ook iets van te vinden. Maar
daarvoor is hij- dan ook een vermaard
paleontoloog. Men kan immers nooit
weten. Maar in al de jaren dat soort
gelijke klei bij Neede (vandaar Nee
dien) onderzocht is vond men evenmin
iets „menselijks". De voor-menselijke
typen vond men wel u,it die periode.
Maar dan in de échte tropen. Daarover
dan in een volgend artikel.
Met dat ai is Rhenen o:p paleontolo
gisch gebied beroemd geworden. Zo'n
onderzoek duurt lang. Men is nog doen
de met het pollenonderzoek van de klei
uit het Needien van Rhenen. Planten
„spreken" niet zo tot de verbeelding
als dieren. Maar het is toch een won
der dat stuifmeel van thans levende
planten er precies zo uitziet als van de
zelfde plant die een half miljoen jaar
geleden leefde. En kom nu niet aan
boord met het rekensommetje van die
Engelse bisschop uit weet ik welke eeuw
die precies berekende dat de Schepper
voor ca. 6000 jaar (die geestelijke
noemde zelfs jaar, dag en datum!) al
les „geschapen" had. God is geen char
latan!
In onze Bijbel staat één tekst die voor
alle tijden geldt als Jesaja (de groot
ste onder de groten) zegt dat hij de
heerlijkheid Gods zag: hjj zag de
„zoom" van Gods kleed. Voor mij is die
zoom van dat heerlijk kleed héél dat
wondere plantenleven van onze aarde.
En u moest eens weten wat een orde
daarin heerst! Hoeó kan dat ook anders
als het meest ordentelijke Wezen daar
van de Schepper is. Zo formeerde de
zelfde Schepper ook dat nog verborgen
plantenkleed dat zo'n 300.000 jaar gele
den de Rhenense bodem bedekte. Wij
weten dat toen ons land al zo goed als
geheel aan de zee ontrukt was. Rijn en
Maas deden hun werk grondig. En ze
hebben bij Rhenen geleefd, die gewel
dige olifanten met schouderhoogten van
5 meter, de neushoorns.... en het nijl
paard. Ja, en ook de woelmuisjes op
de oeverlanden. En niet te vergeten
dat heerlijk plantenkleed. Ja, driedui
zend eeuwen geleden. Zo rijk nu is de
geschiedenis van de natuur. En geloof
mij, men kan het bestaan nooit looche
nen. Het is alles tastbare werkelijkheid.
Adriaan P. de Kleuver.
SCHERPENZEEL De redactie van het clubblad van de voetbalvereniging
Valleivogels uit Scherpenzeel spreekt in de laatste editie van het verenigings
orgaan haar afkeuring uit over het feit dat de andere plaatselijke voetbalver
eniging, Scherpenzeel, zich in de overschrijvingsperiode veelvuldig heeft bezig
gehouden met ronselpraktijken.
Liefst vier eerste-elftalspelers van Valleivogels zouden door bestuursleden van
Scherpenzeel zijn benaderd. „Bestuursleden die hen met een bezoek kwamen
vereren met het overschrijvingsformulier in de hand", aldus het cluborgaan.
In het blad wordt een voorbeeld ge-
gegeven van een speler die enkele ja
ren bij Scherpenzeel heeft gespeeld en
op een gegeven ogenblik overschrijving
aanvraagt naar Valleivogels. Na diver
se strubbelingen wordt hem die ver
leend en de voetballer komt enkele sei
zoenen voor Valleivogels uit. Maar het
bestuur van Scherpenzeel bezoekt „de
verdwenen krachten" elk jaar weer om
te proberen hen terug te winnen voor de
vereniging. En dat vindt de redactie
van „De Valleivogels" smakeloos. Een
citaat tilt het artikel in het clubblad:
„De redactie is de mening toege
daan, dat dergelijke ronselpraktijken
in geen enkele sportieve schoen passen.
Dat heren „bestuursleden" zich met der
gelijke zeer afkeurenswaardige zaakjes
wensen bezig te houden, geeft zeer te
denken. Laat men elkaar met gelijke
wapens bestrijden!
De redactie van „De Vallei vogel"
heeft niets tegen het bestuur van Scher
penzeel, doch het lijkt ons nuttig dat
ieder lid van Valleivogels weet op wat
voor een manier sommige bestuursle
den van vv Scherpenzeel voetballers
trachten over te halen van vereniging
te veranderen."
Een bestuurslid van Velleivogels, de
heer B. W. Hooijer, is van mening dat
er maar geen publiciteit aan de zaak
moet worden gegeven. „Het artikel is
van de redactie van het clubblad en
niet van het bestuur.
Wij hebben dit seizoen overigens geen
eerste-elf tal spelers verloren aan Scher
penzeel."
Reactie van een Scherpenzeel-be
stuurder, de heer W. van de Berg: „Er
is mij van ronselpraktijken niets be
kend. Onze vereniging stelt het uiter
aard zeer op prijs als zich nieuwe leden
komen aanmelden, maar om die leden
zelf te gaan werven daar voelt Scher
penzeel niets voor.
Wat dat betreft maakt Valleivogels
zich meer schuldig aan vreemde prak
tijken.
VEENENDAAL De postduiven
vereniging „De Luchtreiziger" uit Vee-
nendaal nam afgelopen week deel aan
de wedvlucht vanaf Corbeil over een
afstand van 437 km.. De duiven werden
om 7.10 uur losgelaten en de eerste
meldde zich bij de heer W. J. van Dam
om 13.25 uur.
De verdere uitslag is: W. J. v. Dam
1, 3, 9, 12, 22, 24; H. Beijk 2, 10, 18; W.
Schakel 4; H. v. Kooten 5, 20; C. v. Gin-
kel 6, 7; A. v. d. Bovenkamp 8, 19, 21,
29; J. W. v. Schaik 11, 25. 26; G. Fasse 8;
A. Versteeg 14; A. v. Barneveld 15, 30;
B. H. C. Schuurman 16, 17, 23, 27, 28.
Veel jeugdleden van onze vereniging
worden b.v. benaderd door Valleivogels.
Nee, wanneer er één vereniging in
Scherpenzeel op het verkeerde pad la,
dan is het wel Valleivogels..."
VEENENDAAL Elk jaar wordt er
door de GUKB een toernooi georgani
seerd om de Spitbokaal. Dit is een of
ficieel kampioenschap voor junioren In
dit district waaraan de 3 afdelingskam
pioenen deelnemen. Dit jaar vonden de
wedstrijden plaats op het KVO-terrein
in Soesterberg tussen RDZ (Zeist), Al-
tius (Hilversum) en SKF (Veenendaal).
In de eerste wedstrijd speelde Altius
tegen RDZ, welk duel Altius met 5-1
wist te winnen. Altius was duidelijk de
sterkste omdat RDZ vooral in 't mid
denvak de tegenstander te veel ruimte
liet om vrijuit te spelen.
De tweede wedstrijd ging tussen
RDZ en SKF en wilde SKF nog een
kans op de bokaal maken dan moest het
in ieder geval deze match winnen. Ook
nu beging RDZ de fout om te veel
ruimte te géven aan zijn tegenstander,
maar toch duurde het tot vlak voor de
rust voordat SKF de leiding nam door
een doorloopbal van Anton Bakker. Na
rust maakte Jos Hessels er vrij spoe
dig 2-0 van door een fout van de RDZ-
verdediging af te straffen. Met de vol
gende twee doelpunten ging het vrij
vlot. Miel Mering maakte er onder de
paal 3-0 van en Jaap Hage scoorde van
afstand 4-0.
De laatste wedstrijd Altius SKF
moest dus de doorslag geven.
Tot de rust was het een open strijd
waarin de beide verdedigingen de over
hand hadden. Maar in het middenvak
van SKF gaf men zijn tegenstanders
geen centimeter ruimte, zodat Altius
niet in zijn normale spel kon komen.
Na de rust draaide de SKF-aanval be
ter, hetgeen snel resulteerde in twee
doelpunten.
Twee fraaie doorloopballen van An
ton Bakker, aangegeven door Jos Hes
sels, waren voldoende voor de overwin
ning (2-0).
Bij de prijsuitreiking kregen de spe
lers nog een verrassing. De hele ploeg
werd door de selectiecommissie aange
wezen om als bondsteam deel te ne
men aan het driebondentoernooi (LKB
en RKB) dat zaterdag in Rotterdam
wordt gehouden.