Reuzendieren bij Rhenen leefden in warm klimaat Zwarte tand bracht geleerden op 't spoor Ronselpraktijken van v.v. Scherpenzeel' Vondsten toonden leven van olifantennijlpaarden en... woelmuizen aan Wedvlucht Corbeil SKF-junioren eisten Spitbokaal voor zich op Verliefd door Adriaan P. de Kleuver Zand Botten Warmer Zoom Redactie clubblad Valleivogels: Smakeloos Geen publiciteit Sterke defensies Korfbal Pagina 5 DINSDAG 3 JUNI 1969 En al die dieren eiv planten dan lie van de aardbodem verdwenen zdjn? Ze maakten plaats voor andere. Het minst doeltreffend uitgeruste en ook dat wat niet meer door klimatologische of mi lieu-omstandigheden in staat is zich te handhaven verdwijnt van het levensto neel. Is in veel gevallen zelfs reeds ver dwenen en ziedaar dan wat Darwin be doelde met zijn betoog over de strijd om het bestaan. Altijd zijn er wel plan ten en dieren geweest die opgewassen waren tegen de veranderde omstandig heden. En ziedaar nu waar het in dit hoofdstuk van de geschiedenis van het leven in ons dierbare Zuidoost-Utrecht om gaat. De mammoet en het reuzen- hert, de wolharige ^eushoorn en het rendier, die wel, maar een hele reeks dieren en uiteraard ook planten legden het loodje toen van lieverlede ons land vergletsjerd werd. Wat een tijd moet dat geweest zijn, kort voor de eerste symptomen van de derde ijstijd, het Drentien, zich aandienden! Het was hier toen nog aardig „warm" en wat meer daarvoor nog zelfs sub tropisch warm. En wat méér zegt: wij hebben daarvoor de onomstotelijke be wijzen in handen. Het is allemaal erg vreemd gegaan. In feite lag de sleutel tot dit alles al vijf jaar op mijn werkkamer. Die sleu tel was een zwarte tand. En als dr. P. Sondaar (zoon van de beeldhouwer die in het Veenendaalse Raadhuis de bron zen portretbuste van H. M. de Koningin gemaakt heeft) op een keer die sleu tel niet in handen genomen had, dan zat de, geweldige uitstalkast van de Schepper misschien nóg op slot. Of dat dan zó maar mag. in de werkkamer van de Schepper rondneuzen? Nou, dan moet men maar geen kustmest meer strooien of plastic maken, atomen split sen of maanreizen op touw zetten, 't Is allemaal lood om oud ijzer. En wat die schatkamer van Rhenen dan wel ople verde? Kennis! Kostbare kennis over een tijd waarvan men wel wèt afwist, maar niet zoveel als wij nu. En die zwarte tand dan? Die ligt in een brand kast in het Geologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Het is de tand van een nijlpaard die ik in Rhe nen simpelweg van een afvalhoop bij Vogelenzang aan de Rijn-raapte. En dit fossiel is voor de kennis van de die renwereld van zo'n 300.000 jaar geleden even belangrijk als het schedeldak van een Neandertaler die dan in ons land nog gevonden moet worden. Kunt u be grijpen hoe verheugd dr. Paul Sondaar met die pijlpaardtand is!! hebben van grote waarde is hoog van de toren blazen: Ik voelde dat het om iets bijzonders ging. Daarom bewaarde ik het ook zo zorgvuldig. Wel kan ik zeggen dat het mijn dag geweest is toen ikhet wist. Want mijn sub-tropen-theo- rie" voor onze streek werd er staande de receptie door bevestigd. In de gla ciale tijden leefden bij ons ook een oli fant en een neushoorn, harige beesten, maar nét zo echt als wat. Denk even wel een nijlpaard dat in een ijskoude rivier moest leven! Kan niet! En die „subtropen-theorie" dan? Wij hadden een onderkaakhelft van een „warme" olifant, kiezen van „warme" neushoorns en bovendien het voorste ge deelte van de bovenkaak van een tapir. Het kon eigenlijk al niet missen. Wat voor geweidelen van een reuzenhert aangezien werd, bleken dito delen van een zéér merkwaardig en reusachtig, totaal uitgestorven elandachtig dier te zijn. Ook al weer een gast uit „warme" streken. En wat ook zo geweldig aar dig was: wjj meenden alles aJ zo'n beet je te hebben, toen ik in een doosje nog een sprongbeentje uit de poot van een hert vond. Maar dat was van een héél, heel klein hertje, zoals ze nu nog leven in de moerasbossen langs de Nijl. Mijn nijlpaard leefde ook in een rivier als nu de Njjl is, hoe die rivier dan wel heette? Héél simpelweg de Rijn. Of de Maas. Want die stroomden daar samen in één bedding. Bewyzen? In de grind en zandafzettingen waaruit al die fos sielen kwamen vond ik zowel Rijn- als Maasgesteenten. Hoe dieper men even wel komt des te meer Rijngesteenten treft men aan. En dan ineens een dik ke kleillaag, de beroemde Needienklei. Die klei heeft heel wat last veroor zaakt. Niet alleen dat de steenfabrikan ten er zo erg veel last van ondervon den. Dit zat stevig in de weg. Op een moment maakte een dynamietontplof- Fossielen van neushoorn, reuzeneland en paard; vondsten uit de grintlagen van zanderij Vogelenzang. Het lijkt allemaal zo ongeloofwaardig en in „bepaalde" kringen komen bij de steile en behoudende broederen en zusteren dikke rimpels op het voorhoofd, bezorgde rimpelingen omdat naar hun mening „oude waarden" aangetast wor den, maar de stille getuigen liegen er niet om. Tot nu toe heeft de wetenschap steeds het laatste woord en dat woord is waarheid. Ieder wil „de waarheid" en „de kennis" om daar gelukkig mee te zijn. Die waarheid kan héél simpel aanvaard worden. De onbegrepen dingen laat men eenvoudig rusten en dan neemt men maar „onbegrepen" aan. Een mooi gezegde dat al jaar en dag van de kansels klinkt. Maar wat doen nu de „geleerden" die de drang in zich voe len dóór te dringen in hetgeen voor de massa onbegrepen stof is. Zij blijven zoeken en na enorme geestelijke inspanningen wordt een tipje van de sluier opgelicht. In het vorige artikel maakte u kennis met het stuifmeelonderzoek uit fossiele afzettingen. Soms opent zich de schoot van moeder aarde wat wij der, als de mens ergens grote delen ervan gaat aanspreken voor eigen gebruik. Voor de fabricage van kalkzandsteen b.v. als bij Rhenen 'het geval is. En dan inééns gunt de Schepper ons een blik in Zijn schatkamer. Het is waanzin de Schepper uit te schakelen bij het proces op aarde dat leven heet Zo goed van hen die niet wensen te geloven in de evolutie als van hen die maar moeilijk kunnen geloven dat achter alles op aarde de bevruchtende scheppingsdrang van een Eeuwige Kracht aanwezig is. Het wonderlijke is dat de Schepper zich van dit alles niets aantrekt en voortwerkt ja, onophoudelijk aan de touwtjes trekt en nooit moede wordt door het levenswonder in de steek te laten. Men wist in één keer veel meer. Het ging aanvankelijk allemaal zo stroef. Uit Leiden waren er al geleerden geweest, maar wat daarmee aan de hand was, dat zal wel een raadsel blijven. De di recteur van Vogelenzang, de heer P. van den Berg, voelde er toen niet veel voor alles wat door de heer W. Boven- schen en mij zo zorgvuldig bijeenge bracht was zonder meer aan die Leid- se heren mee te geven. Het bleef voor alsnog in Rhenen. Na veel vijven en zessen is het later naar de universiteit te Utrecht gegaan. Dr. Sondaar had het nog nooit gezien en die werd er op slag „verliefd" op. Zo kwam hij ook met zijn staf bij mij terecht. Daar kon ten slotte nog wel eens wat „liggen". En hét lag er. Laat ik u niet in het onge wisse laten over het feit dat ik, hoewel ik dat zwarte fossiel honderden malen hoofdschuddend in handen had geno men, niet op het grandiose denkbeeld gekomen ben dit als een nijlpaardtand te determineren. Ik behoor niet tot de genen die zodra iets dat ze gevonden fing er een einde aan. Ik had er toen al heel wat uit verzameld en brokken ervan leverden enorme zoetwatermos selschelpen op. En ook stukken klei waarin je ronde stengelafdrukken van waterplanten zag. Een rekensommetje leverde als uitkomst een tijdsbestek tus sen 350.000 tot 300.000 jaar op, dus zo'n vijftigduizend jaar. Voor ons een on voorstelbaar lange tijd; in de geschie denis van moeder aarde een seconde slechts. Dikwijls stelt men de vraag: maar hóé weten jullie dat nou". En dan is alweer mijn antwoord kennis en onderzoek. Wie dat zich met een paar woorden in een paar seconden eigen denkt te kunnen maken doet beter hele maal geen moeite te doen. Het is een stof waarvan men zich stap voor stap meester moet maken. En het pad is zo'n geitepaadje met aan weerszijden afgronden. Of een tunnel waar héél in de verte een lichtspleet zichtbaar is. Wie al die moeite wil nemen zal eens het licht van de waarheid zien. Deei van de rechter onderkaak van de Hesperolotcodou anüquus. Reconstructie van het landschap bij Rhenen gedurende het Needien. V.l.n.r. olifant Hesperoloxodou)neushoorn en nijlpaard. ruggen weg; die kwamen eerst later door de stuwende werking van het land- ijs. paard geleefd kunnen hébben, je het zo voor kunnen stellen. Je zou Kort nè de tweede ijstijd (Mindel-ijs- tijd of met de Nederlandse aanduiding Taxandrien) begon met de vermilde- ring de zeespiegel weer te reizen. Weer werd ons land met de zee bedekt. Maar al minder dan voorheen. In de tweede ijstijd, vooral aan het begin heeft de Rijn een machtig zandlagenpakket in ons land gedeponeerd in Limburg en Brabant. Later trok de Rijn zich meer naar het oosten terug en nam de Maas de plaats in. Wij weten al dat geduren de een ijstijd regenval stagneert en dus ook minder water in zee terecht komt. Voeg daarbij dat wel in kortere of langere perioden veel smeltwater van de gletsjers vanaf de Alpen kwam die al maar zand en nog eens zand en bij tajd en wijle grof of fijn grind aanvoer den dan is het te begrijpen dat de bo dem van ons land telkens omhoog kwam. Wij onderscheiden dan ook Rijn- lagen met schuifstenen er in van vulka nische oorsprong (trachiet van de Dra- chenfels, melafeit en agaten uit het stroomgebied van de Nahe, bazalt uit de Eifel en rode jaspis van de Dill etc.) en daarnaast zelfs porfiroïde uit Noord- Frankrijk en conglomeraten uit de om geving van Burnot die in de Maaslagen liggen. De aanvoer ging door tot ons land in de derde ijstijd voor een deel wer kelijk vergletsjerd werd. En juist aan het einde van de tweede ijstijd ging de Maas bij ons furore maken. Toen het al milder werd, de bossen terug kwa men, de directe omgeving van die oer- Maas met een welig grastapijt bedekt werd en rond de honderden kreekjes moerasbosjes kwamen, toen begon het lieve leven in ons land opnieuw. Daar bij Rhenen moet die oer-Maas een ge weldige meander gemaakt hebben en zo verder de noordwestelijke richting gevolgd hebben. Ja, ook hebben de ri vieren hun bedding tientallen malen verlegd. Maar bij Rhenen moet héél lang eenzelfde toestand bestaan hebben. En zoals dat nu eenmaal met rivieren gaat, zo ging dat ook daar. Als lange tijd het water kalm en rustig over de omliggende velden stroomt bij hoge wa terstand, dan bezinkt daar klei. Over kilometers breedte werden die kleilagen afgezet. Ze vulden zelfs oude beddingen geheel op. Maar het wonder lijkste was toch die enorme bocht bij Rhenen. Was deze er niet geweest, dan waren de dode dieren die soms in de stroom voortdreven eenvoudig naar de Noordzee afgedreven. In de rivierbed ding van die meander vinden wij veel grind aan de „stille zijde". De stroom draad ging uiteraard dicht langs de oever en zo lag de wijde bocht haast als een „meer" terzijde. Om dit alles nog beter te kunnen be grijpen nogmaals dit: denk de heuvel- Op zeker moment vond ik de eerste „botten" en op het laatst bleek dat daar een compleet kerkhof van reuzendieren aanwezig was: olifanten, neushoorns en wat al niet meer. Het werd een com plete fossielenjacht. Het wonderlijkste was dat boven die „warme" dierenwe reld ook nog iets uit het begin van de derde ijstijd lag in de vorm van ske- letdelen van mammoeten. Die oude Maas-meander heeft daar dus zéér lang stand gehouden! Naast de wonderbare dierenwereld moet nog een andere genoemd worden, die van heel kleine dieren. De ontdek king daarvan ging evenwel niet zo een voudig. De enorme kiezen, kaken en botten, die kon iedereen „ontdekken" maar wat denkt u b.v. van muizen. Zo'n skeletje, daar is toch niets van over ge bleven. En toch werd hun aanwezigheid in het Needien van Rhenen aangetoond. Iedereen zal direct begrijpen dat de hardste delen van knaagdiertjes hun tanden en kiesjes zijn. Héél kleine kies- jes dus, maar al vanouds met een op merkelijke vorm. Het ging dus om die kiesjes. Je zou ze in het zand niet eens ontdekken. Dus werd daar wat anders op bedacht. In de zanderij van de NV Leccius de Ridder zat een flinke klei- schol. Die werd afgeschaafd met een plat mes en je zag zó takjes, vruchtjes, schelpjes en nog meer uit de ontstaans tijd zitten. Wij waren juist op tijd want ze hebben die bonk klei wat later op geblazen. Grote papieren zakken vol werden op de ovens van de kalkzand- steenfabriek Vogelenzang gebracht. Ook uit een paar klei-afzettingen in de zan derij van Vogelenzang. Het spul droog de snel uit. En toen moest dat uitge spoeld worden. Met auto's bracht men het naar de snelstromende Hierdense beek, waar een bak van rondom zéér fijnmazig „gaas" in geplaatst was. De bodem bestond uit het fijnst denkbare materiaal, zodat alle zand er op bleef liggen toen de klei weggespoeld werd. Eindelijk dan had men wat men wilde hebben. Uit het overgebleven materiaal haalde men met een vergrootglas er bij de kiesjes en tandjes van woelmui zen! Die leefden eens pp de oeverlanden van die oer-Maas. Toen deed men een ng wonderbaarlijker ontdekking! Dat minuscule spul was van een soort woel- muis die men alléén nog maar kende uit soortgelijke klei die in Hongarije aangetroffen was. Een bewijs dus dat in ons oude Europa zo'n 300.000 (drie honderdduizend )jaar geleden een zelf de klimaat heerste. Wel niet zó tro pisch als men wel eens dacht, maar toch behoorlijk warmer dan nu. Hoe zou gedurende het hoogtepunt van dit in- terglaciaal anders bij Rhenen het nijl- Na de tweede (Mindel-) ijstijd werd het warmer en al spoedig moet het niet door de zee bedekte deel van ons land een flora gehad hebben als wij nu ken nen. Hoe warmer het werd des te weel deriger werd hier het plantenkleed. Zo zijn dan op de groene vlakten langs de rivieren al die dieren op komen dagen. Later, toen het weer kouder werd en de derde ijstijd op komst was, keerde de toestand zoals wij die nu kennen te rug, tot de verkillende sneeuw- en firnvelden de dierenwereld van toen ge heel van het toneel deed verdwijnen. Dat is het wonderlijkste. Er leefden wel 4 a 5 soorten olifanten. Maar ze gingen niet op de vlucht. Ze kwamen uiteindelijk hier om. Slechts één over leefde het: de mammoet. Van de mogelijke drie soorten neus hoorns wist er één zich evenals de mam moet aan te passen aan het èl kouder wordende klimaat, de wolharige neus hoorn. De paarden stierven uit en de herten, de woelmuizen uit het Needien verdwenen en keerden niet terug in de toenmalige vorm. Dieren zijn zo anders dan planten. Planten hebben het wél en dieren niet. Planten „volgen" het klimaat en die ren blijven „hangen" tot de dood er op volgt. Eens was héél de wereld met olifanten bevolkt en nu leven op aarde nog maar twee soorten. Geen zinnig mens gelooft nog in het voortbestaan er van. Eens zullen er beslist geen oli fanten meer zijn. Eens dreunde de grond van het oude Europa van de kud den wisenten. Nu moet men naar Ar- tis of een andere „dierentuin" om de oer-bisons van ons continent te zien en in Polen leven er dan nog een paar honderd in „het wild". Zó sprong en springt het wezen homo met de schep selen Gods om. Nu „geloof" ik niet dat er al primitieve, voor-menselijke we zens aan die oer-Maas bij Rhenen woonden. Toch frappeerde het mij dat dr. Sondaar vooral er steeds op bedacht was daar ook iets van te vinden. Maar daarvoor is hij- dan ook een vermaard paleontoloog. Men kan immers nooit weten. Maar in al de jaren dat soort gelijke klei bij Neede (vandaar Nee dien) onderzocht is vond men evenmin iets „menselijks". De voor-menselijke typen vond men wel u,it die periode. Maar dan in de échte tropen. Daarover dan in een volgend artikel. Met dat ai is Rhenen o:p paleontolo gisch gebied beroemd geworden. Zo'n onderzoek duurt lang. Men is nog doen de met het pollenonderzoek van de klei uit het Needien van Rhenen. Planten „spreken" niet zo tot de verbeelding als dieren. Maar het is toch een won der dat stuifmeel van thans levende planten er precies zo uitziet als van de zelfde plant die een half miljoen jaar geleden leefde. En kom nu niet aan boord met het rekensommetje van die Engelse bisschop uit weet ik welke eeuw die precies berekende dat de Schepper voor ca. 6000 jaar (die geestelijke noemde zelfs jaar, dag en datum!) al les „geschapen" had. God is geen char latan! In onze Bijbel staat één tekst die voor alle tijden geldt als Jesaja (de groot ste onder de groten) zegt dat hij de heerlijkheid Gods zag: hjj zag de „zoom" van Gods kleed. Voor mij is die zoom van dat heerlijk kleed héél dat wondere plantenleven van onze aarde. En u moest eens weten wat een orde daarin heerst! Hoeó kan dat ook anders als het meest ordentelijke Wezen daar van de Schepper is. Zo formeerde de zelfde Schepper ook dat nog verborgen plantenkleed dat zo'n 300.000 jaar gele den de Rhenense bodem bedekte. Wij weten dat toen ons land al zo goed als geheel aan de zee ontrukt was. Rijn en Maas deden hun werk grondig. En ze hebben bij Rhenen geleefd, die gewel dige olifanten met schouderhoogten van 5 meter, de neushoorns.... en het nijl paard. Ja, en ook de woelmuisjes op de oeverlanden. En niet te vergeten dat heerlijk plantenkleed. Ja, driedui zend eeuwen geleden. Zo rijk nu is de geschiedenis van de natuur. En geloof mij, men kan het bestaan nooit looche nen. Het is alles tastbare werkelijkheid. Adriaan P. de Kleuver. SCHERPENZEEL De redactie van het clubblad van de voetbalvereniging Valleivogels uit Scherpenzeel spreekt in de laatste editie van het verenigings orgaan haar afkeuring uit over het feit dat de andere plaatselijke voetbalver eniging, Scherpenzeel, zich in de overschrijvingsperiode veelvuldig heeft bezig gehouden met ronselpraktijken. Liefst vier eerste-elftalspelers van Valleivogels zouden door bestuursleden van Scherpenzeel zijn benaderd. „Bestuursleden die hen met een bezoek kwamen vereren met het overschrijvingsformulier in de hand", aldus het cluborgaan. In het blad wordt een voorbeeld ge- gegeven van een speler die enkele ja ren bij Scherpenzeel heeft gespeeld en op een gegeven ogenblik overschrijving aanvraagt naar Valleivogels. Na diver se strubbelingen wordt hem die ver leend en de voetballer komt enkele sei zoenen voor Valleivogels uit. Maar het bestuur van Scherpenzeel bezoekt „de verdwenen krachten" elk jaar weer om te proberen hen terug te winnen voor de vereniging. En dat vindt de redactie van „De Valleivogels" smakeloos. Een citaat tilt het artikel in het clubblad: „De redactie is de mening toege daan, dat dergelijke ronselpraktijken in geen enkele sportieve schoen passen. Dat heren „bestuursleden" zich met der gelijke zeer afkeurenswaardige zaakjes wensen bezig te houden, geeft zeer te denken. Laat men elkaar met gelijke wapens bestrijden! De redactie van „De Vallei vogel" heeft niets tegen het bestuur van Scher penzeel, doch het lijkt ons nuttig dat ieder lid van Valleivogels weet op wat voor een manier sommige bestuursle den van vv Scherpenzeel voetballers trachten over te halen van vereniging te veranderen." Een bestuurslid van Velleivogels, de heer B. W. Hooijer, is van mening dat er maar geen publiciteit aan de zaak moet worden gegeven. „Het artikel is van de redactie van het clubblad en niet van het bestuur. Wij hebben dit seizoen overigens geen eerste-elf tal spelers verloren aan Scher penzeel." Reactie van een Scherpenzeel-be stuurder, de heer W. van de Berg: „Er is mij van ronselpraktijken niets be kend. Onze vereniging stelt het uiter aard zeer op prijs als zich nieuwe leden komen aanmelden, maar om die leden zelf te gaan werven daar voelt Scher penzeel niets voor. Wat dat betreft maakt Valleivogels zich meer schuldig aan vreemde prak tijken. VEENENDAAL De postduiven vereniging „De Luchtreiziger" uit Vee- nendaal nam afgelopen week deel aan de wedvlucht vanaf Corbeil over een afstand van 437 km.. De duiven werden om 7.10 uur losgelaten en de eerste meldde zich bij de heer W. J. van Dam om 13.25 uur. De verdere uitslag is: W. J. v. Dam 1, 3, 9, 12, 22, 24; H. Beijk 2, 10, 18; W. Schakel 4; H. v. Kooten 5, 20; C. v. Gin- kel 6, 7; A. v. d. Bovenkamp 8, 19, 21, 29; J. W. v. Schaik 11, 25. 26; G. Fasse 8; A. Versteeg 14; A. v. Barneveld 15, 30; B. H. C. Schuurman 16, 17, 23, 27, 28. Veel jeugdleden van onze vereniging worden b.v. benaderd door Valleivogels. Nee, wanneer er één vereniging in Scherpenzeel op het verkeerde pad la, dan is het wel Valleivogels..." VEENENDAAL Elk jaar wordt er door de GUKB een toernooi georgani seerd om de Spitbokaal. Dit is een of ficieel kampioenschap voor junioren In dit district waaraan de 3 afdelingskam pioenen deelnemen. Dit jaar vonden de wedstrijden plaats op het KVO-terrein in Soesterberg tussen RDZ (Zeist), Al- tius (Hilversum) en SKF (Veenendaal). In de eerste wedstrijd speelde Altius tegen RDZ, welk duel Altius met 5-1 wist te winnen. Altius was duidelijk de sterkste omdat RDZ vooral in 't mid denvak de tegenstander te veel ruimte liet om vrijuit te spelen. De tweede wedstrijd ging tussen RDZ en SKF en wilde SKF nog een kans op de bokaal maken dan moest het in ieder geval deze match winnen. Ook nu beging RDZ de fout om te veel ruimte te géven aan zijn tegenstander, maar toch duurde het tot vlak voor de rust voordat SKF de leiding nam door een doorloopbal van Anton Bakker. Na rust maakte Jos Hessels er vrij spoe dig 2-0 van door een fout van de RDZ- verdediging af te straffen. Met de vol gende twee doelpunten ging het vrij vlot. Miel Mering maakte er onder de paal 3-0 van en Jaap Hage scoorde van afstand 4-0. De laatste wedstrijd Altius SKF moest dus de doorslag geven. Tot de rust was het een open strijd waarin de beide verdedigingen de over hand hadden. Maar in het middenvak van SKF gaf men zijn tegenstanders geen centimeter ruimte, zodat Altius niet in zijn normale spel kon komen. Na de rust draaide de SKF-aanval be ter, hetgeen snel resulteerde in twee doelpunten. Twee fraaie doorloopballen van An ton Bakker, aangegeven door Jos Hes sels, waren voldoende voor de overwin ning (2-0). Bij de prijsuitreiking kregen de spe lers nog een verrassing. De hele ploeg werd door de selectiecommissie aange wezen om als bondsteam deel te ne men aan het driebondentoernooi (LKB en RKB) dat zaterdag in Rotterdam wordt gehouden.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 5