Holland bezat eens de
beroemdste vogeloorden
van West-Europa
MIA EN VICKY DOEN
PARIJS VERBIJSTEREN
Van het klokje tot
de tijdcentrale
D
O
H,
O
D
y.
Hoge precisie
'"•71
Niet ver van het dorp Zevenhuizen, de
hoofdplaats van het Waterschap Schie-
land, omvattende de boezem van de
Rotte, de Zuidpias- en de Prins Alexan-
derpolder (tegenwoordig ongeveer ge
situeerd in de splitsing der spoorwegen
Gouda-Rotterdam en Gouda-Den Haag)
bevond zich in de 17e eeuw een der ver-
maardste vogelkolonies van W.-Europa
„Sevenhuysen in de Veenen", waar o.m.
de kwak in menigte broedde. Een na-
tuurlievend plaatselijk predikant, dr. Ni-
kolaas Zas, maakte er een curieus vers
op:
Hier siet men wonderlyk geplant
Het grootste bos in 't laeghste lant.
Hier siet men eisen, welcker tacken
Tweemaal des jaers van reygers,
quacken.
Schier door haer swaer gewighte
scheuren
En naulyx 't hooffd op kunnen beuren.
Hier heeft men witte lepelaers
En 't stapelrecht van schollevaers
(Ao 1658)
'oor een geleerde natuurhistori
sch onderlegde Jezuïet van de Middeleeu
wen, werd eens Hongarije, na een bezoek
aan de Donau en Theissvlakte, in deftig
kerk-latijn gekarakteriseerd met de woor
den „Amplissium est Hungaria
aviarium". Zij mogen nog steeds gel
den en vele vogelvrienden (ook jagers) uit
tal van landen trokken, evenals deze orde
broeder, naar de rijke landen van de Ste-
fanskroon met hun broed- en trekwild in
poest en moeras. Ongeveer terzelfder tijd
had een loflied gezongen kunnen worden
over de vogelwereld van het moerassige
veengebied van Holland en inderdaad zijn
er zowel Britten als Duitsers geweest, die
verbaasd stonden over de onvoorstelbare
rijkdom aan gevolgelte in lucht, bos, gra
zigheid en water. Zij hebben er in hun wer
ken vaak prachtig geïllustreerde folian
ten met geestdrift van getuigd.
We konden ruimschoots met de Magyaren
concurren en al zijn we er helaas veel
van kwijt geraakt door cultuur en techniek,
droqglegging en turfgraverij, toch denk ik
er gedurig aan terug. Ge moet dit maar
niet krenterig en van een huisbakken klein
zieligheid vinden. Ik stem in met het oude
spreekwoord: „De rook van het vaderland
De kwak, een kleine reigersoort, komt
als restant van vele omvangrijke kolo
nies in het rivierengebied van Midden-Ne
derland zeer sporadisch voor. Hij ontleent
zijn naam aan het harde, krakende geluid,
dat voornamelijk 's nachts wordt gehoord;
de vogel kwam erdoor in kwade roep te
staan en de oude Hollanders noemden hem
nachtraaf". Shakespeare spreekt ergens
van: ,,The hoarse Night-Raven, trompe of
doleful dreere". De lange veren op de kop
der mannetjes (ook van de blauwe reiger
vormden een bij het vluchtbedrijf zeer be
geerde trofee; deze aigrettes werden op
baret en jagershoed gedragen. In het
,,Dianae-lied ter eeren van den Edelen
Heere Iohan van Duvenvoirde, Lieutenant
Hout-vester van Holland en West-Vries
land" staat:
De Quackschvederbos
end 's Reygers schoone top
Verdere t'aller stond
den wei-beminden cop
is aangenamer dan het vuur in den
vreemde!" Zetten wij de wellicht wat ge
waagde beeldspraak vort, dan kan worden
aangevoerd, dat onze „rook" nog zichtbaar
•is in enige watersportgebieden en met kunst
en vliegwerk verkregen en behouden geble
ven natuurreservaten, zoals het Naarder-
meer en de Akkerdijkse Plassen.
Doch juwelen als het Wollefoppen-meer,
Soetermeer, Schollevaarseiland en het ver
maarde moerasbos van Sevenhuysen, gin
gen jammerlijk verloren. Het laatste lag
ten wasten van Gouda en bestond, uit wilgen,
elzen en zwaarder hout, z.g. reigerbossen
geheten wegens de vele vogels van deze
aard, die er in complete nederzettingen
woonden en in aantal ver de vissers, jagers
en misschien de eerste verveners overtrof
fen.
'nze eigen dichter-historicus mr.
W. Bilderdijk (1756-1831) schreef over de ge
daante des lands om als van een „moeras
sige landstreek, waarvan de grond vlug en
lang, maar vruchtbaar en onuitgeput, zich
van rondom met bosschen bedekte en door
duizenden van moerassen en waterspranken
doorsneden, eerst tot een veilige en onge
stoorde toevlucht voornamelijk van water-
gevogelt' versterkte, tot zich de steeds
verder westwaarts afzakkende volksstam
men der hoogere landen daar nederzetteden
en door de bewoning zelve de bewoonbaar
heid meêbrachten, die aanplanting en uit
roeiing, delving en bedijking vereischt om
volkomen te zijn..." En dan pruttelt hij
verder: „Dat wij, Hollanders, onzen grond
zouden ontwoekerd hebben aan de baren, is
een leugen van verzenmakers. Wij hebben
juist andersom, al 't mogelijke gedaan om
de Natuur, die bezig was ons grondje be
woonbaar te maken, in haren arbeid tegen
te werken".
Bilderdijk meende, dat de bodem door aan
slibbing vanzelf hoger zou zijn geworden en
dat, zo er nooit gegraven of zelfs gedijkt was,
het mensdom boven de rivieren zou hebben
gewoond! „Men zegt, dat de Nederlanders
hun land geschapen hebben en dit klinkt
zeer fraai, maar de waarheid der zaak is,
dat God het hun toebereidde en hun onge
duld Hem willende vóórkomen 't op 'n al-
lervernuftigste wijze bedorven hebben, om
er eindelijk mee te verzinken
Jonge blauwe reigers, uitgebroed in de
boomtoppen.
Vijftig jaar later was het er niet meer en tot
een nuchtere polder vervormd. Er ging iets
heel moois mee verloren, al werden naar de
zede des tijds de gevederde bewoners in
't bijzonder het op uitvliegen staande
broed elk jaar op gruwelijke wijze ge
brandschat.
In een onlangs geschreven bijdrage over
de fauna der rivieren had ik reeds gelegen
heid hierop te wijzen, doch deze oud-Hol
landse vogelarij is waard, er iets meer over
te vertellen. Juist over het historisch cultu
rele uit het buitenleven vernemen we graag
't een en ander. Zelden toch staat in onze
natuurhistorische literatuur iets over de vin-
kenbaan, 't ganzenslag, de snippenflouw, de
eendenkooi, de lijsters- en pluvierenvangst,
de valkerij enz; wie zag ooit jagers met het
kwartelbeentje, wie kent steekgarens, sprei-
of kwettelnet en legt men nog snippenbed
jes aan? De bedrijven, het divertissement
en de uitdrukkingen raakten in 't vergeet
boek. Zo weet men hedendaags nauwelijks
meer, wat de „schuddinghe", die telken-
jare van Hemelvaartsdag tot Pinksteren,
driemaal in een seizoen, met veel feestelijk
vertoon in het bos van Zevenhuizen plaats
vond, betekende; het was 't uitschudden van
de jonge langpoten uit hun horsten.
nze dichter was van oordeel, dat
de mens de natuur rustig haar gang had
moeten laten gaan en ge kent mij genoeg,
om aan te nemen dat ik hem daarin wel kan
volgen. Dan zou een waardig en niet te ver
vangen natuurmonument van woud, riet,
biezen en water als het Zevenhuizense Bos,
parel van de Rijndelta, met rondom gelijk
waardige rijkdommen, bewaard zijn geble
ven. Deze belangwekkende broedplaatsen
(o.m. van blauwe- en purperreigers, lepe
laars, aalscholvers, kwakken en soortgelij
ke figuren) verdwenen door drooglegging
en inpoldering bij het begin van de 18e eeuw.
L ït terrein besloeg een oppervlak
te van ruim 26 ha en Rotterdam bezat er
het z.g. stapelrecht van, waarop dominee
Sas in zijn gedicht doelt. Dit is het recht, dat
voorheen steden zich aanmatigden en waar
bij zij bepaalden, dat de produkten van het
omliggende land alleen in de stad mochten
worden verkocht, b.v. Groningen over de
z.g. Ommelanden. Dat zulks ten aanzien
van ons onderwerp wel de moeite waard
was blijkt uit 'n notitie over Jacobus I van
Engeland (1566-1625), die jaarlijks 2 sche
pen vol vogels uit het Bos van Zevenhuizen
ontving, waaronder zich evenwel geen
schollevaars bevonden. Of uiteindelijk de
vogels toch zo'n jaarlijkse aderlating niet
hebben kunnen doorstaan of dat andere fak-
toren een rol hebben gespeeld, valt moeilijk
te zeggen. Wel is bekend, dat zij allengs ver
huisden naar het niet minder beroemde
Schollevaars-eiland en later ook vandaar
verdreven werden naar het Horstermeer, de
Wollefoppenpolder, Lekkerkerk met als
laatste toevlucht het Naardermeer, dat voor
de lepelaars ten leste een paar filialen op
Texel leverde. Het is echter niet meer dan
een afschaduwing van de „goede oude tijd",
nog in 1877 telden de Engelse natuurhistori-
ci Sclater en Forbes boven het Horster
meer „500 spoonbills circling in the air over
our heads". De lucht was voorts „filled with
an enormous flight of cormorants" (is aal
scholvers). De Britten vernamen, dat er
van de lepelaar „several thousand nests"
waren; in 1898 vond Sclater bovendien in
het Zwanewater onder Callantsoog 300 pa
ren, maar de grote ornitholoog Seebohm
vertelt in zijn standaardwerk „A history of
British Birds (1883/'85)" dat de scholle
vaars elke zaterdag werden beroofd van hun
eieren, die verkocht werden. Of men de le
pelaars spaarde, weet ik niet, doch het is
merkwaardig, dat het vooral buitenlandse
geïnteresseerden waren, die ons op de hoog
te brachten van onze eigen natuurrijkdom-
men. Dit blijkt ook uit menig kabinet en
particuliere verzameling vooral in Enge
land waarin specimina van preparaten en
eieren, die vele tientallen jaren geleden in
Nederland verkregen werden en waarvan
wij zelf niets of weinig hebben.
e exploitatie ener vogelarij als
die van Zevenhuizen was voor die tijd zeker
lucratief te noemen en kon de aanstelling
van de zogenoemde kastelein of bosbewaar-
der met „timmeragie" of wachthuis best af.
Het aantal uitgeschudde slachtoffers beliep
n.l. soms 800 „op een dach, tweemaal
sweecx" en voorts leverde het grasgewas
aan de eigenaar, baron v. Pelenberg te Leu
ven, liefst f 3000 per jaar op en dit beteken
de voor die dagen stellig een hoog bedrag.
Nergens blijkt, dat de eigenaar er ooit de
verre tocht voor over heeft gehad, om aan
een spelevaart (b.v. met de dijkgraaf, de
hoogheemraden met hun vrouwen en annex
Zó zag het Schollevaars-eiland er onge
veer een eeuw geleden nog uit, toen hei
bezocht werd door prof. H. Schlegel, die er
zijn tekenaar Klapmuts een litho van liet
maken.
hoge personagiën, die zich niet zelden aan
het schouwspel kwamen vergapen) voor de
oogst der nestelingen mee te doen. De En
gelse bezoekers moesten zich trouwens
heel wat meer moeite voor hun nasporingen
getroosten, doch het is goed, dat zij dit de-
d^n, want de meeste lectuur, die wij van de
indrukwekkende Hollandsé vogelparadijzen
bezitten, vinden wij in boek en geschrift aan
de overkant dat is waar. Soms zijn het
weinig meer dan reisverslagen, doch ook
daaruit kan een snuffelaar menig graantje
pikken.
m eigen bodem werden we o.a.
nogal wat gewaar door een predikant, de le
raar der Remonstranten ds. Cornelius Noze-
man, die van 1760 tot '85 te Rotterdam stond
en zich meer aan de ornithologie dan aan
het kerkelijk werk schijnt, te hebben gewijd.
Hij was de auteur van" het omvangrijke
werk „Nederlandsche Vogelen". Omdat hij
betrekkelijk dicht bij onze delicatessen van
het lage land woonde, leerde hij „den Schol
ver, den Kwak en den Lepelaer" ter plaatse
kennen. Hij stond versteld over het groot
aantal vogels in de kolonie van het Scholle
vaars-eiland, dat hij hun kweekschool
noemt.
Onze dominee acht „dit voorwerp, over het
geheel genomen, in de Natuurlijke Historie
onzes lands zoo groot en beschouwenswaer-
dig, als ik ooit eenig in onze Provincie ont
moet heb. Om 't te zien zou zig een liefheb
ber geene moeite beklagen, al moest hy 'er
etlyke mylen ver om reizen".
Genoemd eiland bleef nog tot in de twee
de helft der 19e eeuw in stand, het werd o.m.
bezocht door prof. Herm. Schlegel, dir. van
's Rijks Museum v. Natuurl. Historie te Lei
den (t 1884), die er in zijn populaire boek
over de „Vogels van Nederland" een twee
tal gezellige taferelen* van opnam. Behalve
van de beschrijvingen kunnen we ons door
middel van deze fijne tekeningen zeer goed,
ja nóg beter voorstellen, welk een weerga
loos schouwspel zo'n oud-Hollands vogeloord
moet hebben geboden.
A. B. Wigman
De roestrode puperreiger broedt hier en
daar in het lage veengebied van ons
land.
De waterraven, schollevaars of aal
scholvers in hun hooggelegen horsten.
PARIJS Een topless bruidsjapon
en modellen geïnspireerd op de
maanlanding, verbijsterden het pu
bliek op de show van Mia en Vicky
de rebellen onder de ontwerpers die
gesteund worden door de actrice Eli
zabeth Taylor.
Symbolen gaven de toon aan de collec
tie van Mda Fonssagrives, vrouw van
de Parijse couturier Louis Feraus,
en haar Engelse partner, Vicky Teal.
Deze twee meisjes ontwerpen kleding
voor Elizabeth Taylor en openden
verleden jaar in Parijs een boetiek
met de geldelijke steun van de ac
trice. Zij zijn geen leden van het ex
clusieve syndicaat van Parijse mode
ontwerpers en hielden hun show reeds
op zondag, 24 uur voordat de officiële
week begon.
Elizabeth Taylos bevond zich niet on
der de gasten, modejournalisten en
fotografen, die de mannequins in
gewaagde kleding op de maat van
Afrikaans tromgeroffel voorbij zagen
dansen.
De bruid was het ergst. Preuts gewik
keld in een witte crêpemantel, ont
hulde zij bij het opendoen een boezem
boven een minirok die opgehouden
werd door een met juwelen bezette
„halster". De bruidegom een diaman
ten halsketting in de vorm van een
Malthezer kruis dat 300.000 dollar
waard zou zijn.
Andere modellen die zacht fluiten ont
lokte en wenkbrauwen deden fronsen
droegen jumpsuits of „unitards".
Behalve de bruid werd het meest ge
fotografeerd een topless model in
bruinieren franje, een nabootsing van
de populadre hiawatha's die men veel
op straat in de stad ziet, maar hier
gedragen werd met een eenvoudige
capuchon en eenzonnemasker van
cellofaan. Vaak werden hierbij hoge
laarzen van cellophaan op dijhoogte
gedragen.
Presentatie van de collectie ,,Mia-
Vicky te Parijs. Links een heren
kostuum van zwarte jersey met hoge
suède laarzen, rechts een pakje van
groene jersey met ritssluiting. De
sieraden zijn van Van Cleef en Arpels.
De jumpsuits en unitards waren in ver
schillende gewichten van jersey, wol,
kunstvezel en fluweel, Mia en Vickey
vertelden dat zij geïnspireerd waren
door de maanlanding. Twee satijnen
mini-japonnen met vlindervleugels
waren geborduurd met de dierenriem
en „astrologische tekens". Sommige
satijnen avondjurken, die tot de grond
reikten, met de rok in smalle losse
tot bovenaan de dij reikende panden,
zouden Elizabeth Taylor zelf goed
gestaan hebben.
De Zwitserse uurwerknijverheid is
wereldvermaard om haar polshorloges.
Minder bekend z(Jn de produkten uit de
sector „groothorlogerie". Nochtans zjjn
er ook hier merkwaardige verwezenlij
kingen, zoals de zeer estetische klokjes
en de elektronische tijdmeters waarmee
de hoogste toppen van industriële pre
cisie bereikt worden. De cijfers spreken
duidelijk voor deze produkten: in de
loop van de jongste vijf jaren is de
export met 28 pet. in waarde gestegen.
Bij het klokje wordt er geen esteti
sche „lijn" gevolgd en is er geen in
vloed te bespeuren van een voorbij
gaande mode. Immers, het is een voor
werp dat jaren mee moet gaan zonder
dat men het beu wordt. Daardoor do
mineert een klassieke vormgeving. Dit
jaar valt er in het bijzonder te vermel
den:
een Louis XIV-klok met brons en
slagwerk, die niet moet onderdoen voor
de prachtigste exemplaren uit de gou
den eeuw van de klok,
een staanklokje, gekopieerd van een
Empire-model,
de terugkeer van de „veilleuse", d.i.
een klokje waarvan de wijzerplaat
draait achter een enkele vaste wijzer.
voor „wereldburgers": een grand lu
xe uitvoering van een klokje dat de
universele tijd aangeest.
Maar de liefhebbers van moderne of
fantasierijke vormen werden niet ver
geten. Voor de eersten zijn er bijvoor
beeld klokjes in de vorm van een re
actiemotor, waarbij het moderne niet
alleen te zoeken is in de stijl maar ook
in het mechanisme dat elektronisch is
en op transistors werkt. De tweede be
schikken over een variatie aan model
len, gaande van een als antieke telefoon
gebouwd toestel tot een onzelieveheers-
beestje dat onder zijn schild een 8-
dagen-wekkerklokje bergt. Er zijn zelfs
nieuwe modellen voor globetrotters:
elektronische reiswekkertjes van het
„portefeuille"-type.
Sinds eeuwen „zegt Zwitserland de
werel hoe laat het is"! Nooit was de
ze uitdrukking zo toepasselijk als nu.
Immers, bij het ontwikkelen van geper
fectioneerde tijdcentrales vergenoegt de
Zwitserse uurwerknijvrheid zich niet
meer met de uitvoer van individuele
precisie-instrumenten voor tijdmeting,
namelijk polshorloges. Zij wil daarnaast
met ultramoderne tijdmeters die met
kwarts of zelfs met atoomfrequentie-
standaard worden bestuurd, het juiste
uur verstrekken aan gehele gemeen
schappen.
Is er een beter voorbeeld van deze
nieuwe roeping denkbaar dan de re
cente levering van een tijdcentrale aan
Argentinië? Deze centrale werd uitge
werkt door een groot Zwitsers bedrijf
en zal dienen om een nationaal net
voor tijdsdistributie te voeden. Haar
precisie zal een miljoenste seconde be
dragen.
De door kwarts bestuurde tijdcentra
les die te Bazel worden geëxposeerd
zijn bestemd voor kleinere gemeen
schappen. Dit neemt niet weg dat ze
een precisie bereiken die gaat van één
honderste tot één duizendste van een
seconde. Er is een centrale mét kleine
afmetingen die 200 uurwerken kan
controleren en die geheel tot stand is ge
komen met behulp van de nieuwste aan
winst van de uurwerknijverheid: het ge-
integreerde circuit.
De elektronica beheerst het probleem
van de hoge frequenties. De frequentie
van de kwarts, de meest precieze tijd-
standaard als men de atoomhorloges
buiten beschouwing laat, bereikt ver
scheidene duizenden trillingen per se
conde.
De eerste elektronische tijdmeters
met kwarts waren nog vrij omvangrijk.
De ontdekking van het geïntegreer
de horlogecircuit heeft een gevoelige
verkleining van hun afmetingen mo
gelijk gemaakt zodat er zelfs een eer
ste kwartspolshorloge kon worden ver
vaardigd. Kenmerkend voor deze geïn
tegreerde circuits zijn niet enkele de
microscopische afmetingen enkele
vierkante millimeters volstaan voor een
indrukwekkend hoog aantal elektroni
sche bestanddelen maar meer nog
het lage verbruik. Hoe deze circuits
worden gebruikt wordt duidelijk gede
monstreerd met de expositie van een
werkingsschema door het Elektronisch
Centrum van de Uurwerknijverheid.
Te Bazel worden dit jaar verschei
dene kwartsklokjes met geïntegreerde
circuits gepresenteerd. Zij zijn bestemd
voor gewoon dagelijks gebruik, thuis of
op kantoor, en stellen zodoende de ho
ge precisie, die tot nog toe aan nijver
heid en researsh voorbehouden bleef, in
dienst van het leven van elke dag.