„Je hoeft niet gek te zijn om te
vliegen, maar het is wel gemakkelijk"
„Touwtrekken is
bepaald
geen domme sport"
Klootschieten: volledig
uit de kluiten gegroeid
&SÉÉËX
STUDENT GERRIT WOLSINK VAAK IN
HET NIEUWS, MAAR...ALS MOTOCROSSER
ZWEEFVLIEGKAMPIOEN JAAP VAN STEINFOORN:
Brood verdienen
Drie diamanten
Noodlanding
NTB-VOORZITTER J. W. MARKINK:
Kleinste voorop
Stevige Jongens
Coach
Kritiek
Fanclub
Training
SPORT
VOOR JONG
EN OUD
Steenwerpen
Nieuw leven
Conservatief
X
„Vliegen heeft mtf altjjd geboeid. Het
is zo fascinerend". Jaap van Steinfoorn,
met zijn 25 lentes de jongste zweefvlieg-
kampioen van Nederland, zocht met z\jn
ogen de hemel af. Daarboven voelt hij
zich thuis. Dat is zijn wereldje. In een
■weefkist roerloos stil; in een Piper wat
luidruchtiger. Op Teuge is Jaap van
Steinfoorn een graag geziene figuur, die
overal voor open staat. Hij is een vak
man in de lucht, maar staat met beide
benen op de grond.
„Als jongetje van vier vloog ik wel
eens met mijn vader mee. Die was vlie
ger-arts in Indonesië. Op mijn veer
tiende kroop ik voor het eerst in een
zweefkist en vier jaar geleden haalde
ik het B3-brevet, met instrumentenbe
voegdheid en meermotorige-aanteke-
ning".
Jaap van Steinfoorn is zo'n beetje dag
en nacht op Teuge te vinden. Als be
roepsvlieger brengt hij zakenmensen
naar Hannover, Parijs en noem maar
op. Heel Europa heeft hij al vanuit de
lucht verkend. Vanaf Teuge maakt hij
luchttochtjes met mensen, die Apeldoorn
en omgeving eens van de andere kant
willen zien. En verder trekt hij zo nu en
dan luchtreclame. Gedurende zijn elf
jarige vliegcarrière zweefde hij 875
uren en zat hij 1050 uren aan de stuur-
knuppel van een motorkist. Die zweef-
uren vloog hij in 2300 vluchten bij el
kaar.
„Ik zit het liefst in een zweefkist.
Dat is meer sport. Maar ja, je moet je
brood verdienen en dus vlieg ik ook
commercieel. Ik doe hier op Teuge zo'n
beetje alles wat er te doen is. 't Is leuk
werk, maar ik zie toch wel uit naar een
job bij een luchtvaartmaatschappij".
Jaap van Steinfoorn zit het vliegen in
het bloed. Dat is een duidelijke zaak.
Al enkele jaren knokt hij voor de hoog
ste eer in de Nederlandse zweefvlie
gerij. En hij kwam altijd een paar
plaatsen tekort. Behalve dit jaar, waar
in hij kampioen in de standaardklasse
werd en een derde plaats veroverde in
de open klasse. Over het verloop van de
kampioenschappen vertelt hij: „de eer
ste dag heb ik bijzonder goed gevlogen.
Op de concurrenten kwam ik zo'n 350
punten voor te staan en daar heb ik
vier dagen lang op geteerd. De zesde
dag ben ik er weer tegen aan gegaan en
slaagde erin om 260 punten uit te lopen'
En de open klasse: „Eerlijk gezegd
stelt dat niets voor. Het is een ongelij
ke strijd. Men zou het kunnen vergelij
ken met een race tussen een Porsche
en een V.W. Tegen die superkisten kun
je niet op. Toch heeft die KA 6 van mij
het nog aardig gedaan, want ik had nog
twee superkisten achter me in het eind
klassement. Men kan nu eenmaal niet
de ontwikkeling van de zweefvliegtuigen
tegenhouden, vandaar dat er bij de
Nederlandse kampioenschappen 'n open
klasse was. Wil je daar in de open klas
se een beetje leuk voor de dag komen,
dan moet je toch minstens dertig uur
met zo'n kist gevlogen hebben, voordat
je weet wat erin zit".
Jaap van Steinfoorn bezit 't goudbre
vet met drie diamanten. Dat is het
hoogste wat men in de zweefvliegsport
kan behalen. Toen hij achttien jaar was
had hij 't „goud" al te pakken en daar
na kwam er elk jaar een diamant bij.
Zijn grootste vlucht ooit gemaakt was
die van Teuge naar Le Havre en bij
Issoir (Frankrijk) slaagde hij erin zijn
kist naar een hoogte van 7200 meter te
brengen. Zijn laagste punt lag op 80 me
ter. Van Steinfoorn: „Maar dan moet
Jaap van Steinfoorn, zweefvlieg
kampioen '69, met zijn trofee.
je ook donders goed weten wat je doet
Als je dan niet meer omhoog kunt ko
men kun je nog twee en een halve kilo
meter uitglijden eer je aan de grond
staat. Je moet van tevoren al het lan
dingsterrein bepaald hebben. Een leer
ling moet op een hoogte van 500 me
ter al naar een geschikt „neerkomen"
gaan zoeken. Het leuke is echter dat je,
wanneer je op zo'n 80 m zweeft, soms
weer omhoog gaat. Maar dat komt spo
radisch voor. Bij wedstrijden neem je
wel eens zulke risico's. Normaal is 150
m mooi genoeg. Ik heb altijd gemazzeld.
Ik heb nog nooit met de een of andere
boer ruzie gehad. Je moet dan wel zor
gen, dat je niet in een mooi korenveld
landt. Wanneer je veel vliegt krijg je
wel enige ervaring in het kiezen van
een geschikt landingsterrein.
Met enige trots vertelt Jaap van
Steinfoorn, dat hij nog nooit een schram
heeft opgelopen. „Ik heb wel eens een
noodlanding gemaakt. Dat was in Zwit
serland tijdens een zakenreis. Ik kreeg
moeilijkheden met de toevoer van de
benzine. Ik was net over de Alpen heen
toen het gebeurde. Voordat ik het wist
zat ik op 2000 voet. Een minuut later
stond ik op een akker. Ik kon de ma
chine net voor een telefoonpaal tot
stilstand brengen. We hebben de zaak
nagekeken, de kist gerepareerd en zijn
er weer uitgevlogen, 't Ging net. Op
het moment van de noodlanding was ik
aardig nuchter, maar twee dagen later
had ik de schrik goed in de benen."
Jaap van Steinfoorn, beroepsvlieger in
hart en nieren. Een man ook die het
vak verstaat. Dit jaar gaat hij Neder
land vertegenwoordigen bij de wereld
kampioenschappen zweefvliegen, die
bij Marfa (Texas) gehouden worden.
Van Steinfoorn: „Ik hoop, dat ik een
goede kist meekrijg. Het liefst een su-
perkist, anders heb ik niet veel kans".
alleen kracht. Een goede timing is ook
erg belangrijk".
„De meeste mensen zien in touwtrek
ken geen sport. Ze zeggen, dat het een
bezigheid is voor domme boerenkrach-
ten. Dat vind ik een trieste zaak. Want
het tegendeel is het geval. Er komt
veel meer bij kijken dan alleen maar
aan dat touw trekken. Veel clubs ko
men op de koffie omdat ze denken „dat
versieren we wel". Er is zeker vijf a
zes jaar ervaring voor nodig om met
een ploeg in de prijzen van een gewoon
toernooi te vallen", aldus de heer J.
W. Markink, oprichter en voorzitter
van de 11-jarige Nederlandse Touwtrek
kers Bond, die de meeste van zijn 350
leden in de Achterhoek telt. Maar ook
in Eerbeek, Klarenbeek en Beekbergen
wordt de sport beoefend. De NTB is
aangesloten bij de TWIF (Tug of War
International Federation) en sinds kort
bij de Nederlandse Sport Federatie.
„Wij zijn niet de kleinste bond in Ne
derland", zegt de heer Markink trots.
„De Boks-Beugel Bond is kleiner".
„In het verleden was het touwtrek
ken voornamelijk als attractie te zien
op kermissen eti zomerevenementen.
Ook nu is dat nog wel het geval. Sinds
wij echter de koppen bij elkaar gesto
ken hebben 16 januari 1959 werd de
bond opgericht wordt de sport geleid
en in competitieverband beoefend. Zes
tien ploegen nemen eraan deel. En er
wordt fel om de hoogste eer gestre
den", voegt de heer Markink eraan toe.
Het touwtrekken kent ook een Euro
pees kampioenschap. Vorig jaar vond
dit evenement plaats in Borculo. Ne
derland legde toen beslag op de vierde
plaats. Het jaar daarvoor waren onze
landgenoten nog goed voor een derde
plaats en het eerste jaar, dat het EK
plaatsvond, presteerden wij het zelfs
om op de tweede plaats beslag te leg
gen. De heer Markink: „Drie maanden
voor de Europese titelstrijd wordt er
een selectieteam gekozen, waarmee
tweemaal in de week intensief getraind
wordt". Het touwtrekkersland bij uit
stek? „Engeland. Zonder twijfel. Dat is
een klasse apart. De Engelsen zijn ook
grootmeesters in het bepalen van het
juiste gewicht van een team. Het touw
trekken kent namelijk twee gewichts
klassen: zwaargewicht (720 kg) en mid
dengewicht (640 kg). Dit houdt in, dat
de acht man van een zwaargewichtploeg
niet zwaarder mogen zijn dan 720 kg.
.Elke speler mag dus 90 kg in de strijd
werpen".
Op onze vraag of de touwtrekkers bo
men van kerels zijn, die ook nog een
paar levensgrote handen aan het lijf
hebben, antwoordt de heer Markink:
„Het zijn stevige jongens, allicht, maar
de grootte zegt niets. Over het alge
meen slagen andere sportmensen bij
deze tak van sport ook wel. En de men
sen moeten echt niet denken, dat het
een domme sport is. Er komt wel de
gelijk „koppie" aan te pas. Het is niet
Bij een wedstrijd staat de kleinste
man voorop; de grootste sluit de rij.
Hij heet de ankerman en heeft het
touw in een speciale greep. Er wordt
getrokken op banen van twee meter
breed en 50 meter lang. De lengte van
het touw varieert van 30 tot 34 meter.
De omtrek is 12 cm.
Een wedstrijd begint als volgt: wan
neer de ploegen staan opgesteld, geeft
de scheidsrechter het sein „gereedma
ken". De spelers hebben het touw over
de rechtervoet liggen, waarna ze allen
tegelijk het touw met de voet optillen
en het vervolgens met de hand van de
voet te pakken. Het feest kan beginnen
wanneer de scheidsrechter zijn han
den laat zakken. Mits de ploegen goed
staan. Er wordt maximaal vier meter
getrokken. Winnaar is de ploeg, die
vier meter touw van zijn tegenpartij
naar zich toe heeft getrokken. Bij het
I A Touwtrekken: sport voor stevige jongens
trekken hebben de spelers het touw on
der de oksel. Er mag niet geklemd wor
den. Het touw wordt gewoon met de
handen vastgehouden, op een armleng
te van elkaar.
„Bij een wedstrijd speelt de coach
een belangrijke rol", zegt de heer Mar
kink. „Hij is onmisbaar. Hij kent de
kneepjes van het vak. Hij geeft de
ploeg aanwijzingen en vertelt zijn spe
lers, zij het met allerlei vreemde geba
ren, anders loopt het bij de tegenpar
tij in de gaten, wanneer ze in de aan
val moeten gaan of wanneer ze verde
digend moeten gaan trekken. Wanneer
de spelers in de verdediging gaan lig
gen ze gestrekt achterover. Ze mogen
echter de rond niet raken. Want ook
het touwtrekken heeft zijn taboes. Be
halve dat de spelers dus niet mogen
gaan liggen, mogen ze het touw niet
inpalmen, niet bij elkaar op de schoe
nen gaan zitten en niet met rukken
trekken. Bovendien moeten ze schoe
nen dragen, die zijn voorzien van glad
de zolen. Alleen de hiel mag uitgesle
pen zijn („zet zich lekker vast").
Een wedstrijd duurt gewoonlijk vijf
zes minuten. Acht minuten is al een
unicum. Touwtrekken is een vermoei
ende sport. Hoe intensief er wel getrok
ken wordt blijkt uit het volgende: soms
komt het voor, dat de vingers van de
spelers na een zware wedstrijd nog een
poosje in de „trekhouding" blijven
staan. Ook komt het wel voor, dat
ploegen, die pas komen kijken, in een
overhemd trekken. Na enige minuten
hangen de lappen stof erbij. Maar er
wordt doorgetrokken.
De heer Markink kijkt alweer met
veel belangstelling uit naar de Europe
se kampioenschappen, die dit jaar in
september in Cork (Ierland) gehouden
worden. „Twee ploegen", zo zegt hij,
„komen voor uitzending in aanmerking:
Heure uit Borculo en Medler uit Vor-
den. Ze geven elkaar niet veel toe. Ik
ben benieuwd".
Wij ook. Eén moet er toch aan het
langste eind trekken....
AMSTERDAM Gerrit Wolsink (22)
wordt door de bewoners van de studen
tenflat in de Weesperstraat, waar hij
ook een kamer heeft, vaak ontvangen
met de kreet: Joh, je hebt weer fijn
het nieuws gehaald.
Zijn activiteiten kunnen op het tele
visiescherm regelmatig worden gevolgd.
Toch hebben deze niets te maken met
acties tegen verouderde structuren op
de universiteit of bezettingen van welk
gebouw dan ook. Wolsink komt in het
nieuws als motocrosser.
Hij is een van de driftige motorrij
ders die door stof, modder en over hob
belige velden het zoet van de overwin
ning zoeken. En vaak lukt het hem
dit te vinden.
Voor zijn grote supportersvereniging
die, evenals zijn ouders, in Hengelo
gehuisvest is wilde hij wel wat laten
zien. En dat deed hij ook, ondanks het
feit dat hij veel tijd nodig heeft voor
universitaire examens, die hij nu een
maal als derdejaarsstudent tandheel
kunde heeft af te leggen.
„Dit jaar gaat het nog allemaal wel,
maar mijn studie wordt steeds inten
siever. Of ik volgend seizoen nog van
de partij ben op de toernooivelden kan
ik nog niet bekijken".
„Misschien valt er iets te regelen
met een hoogleraar. Zo niet, dan zet
ik waarschijnlijk de motorsport even
op een zacht pitje. Stoppen met mijn
studie trekt me weinig aan."
'U«,
iKwlK'tt
„Veur nen goo'n kloot nao...". In de
„Weg Los", het officiële blad van de
Nederlandse Klootschieters Bond, is elke
maand wel zo'n advertentie te vinden.
De gewoonste zaak van wereld, althans
in Twente, waar de sport intensief be
oefend wordt. „In het westen van het
land zou men bulderen van het lachen
of misschien wel minachtend de neus
ophalen. Hier wordt men er niet heet
of koud van", aldus de heer G. J. Smel-
link, secretaris/penningmeester van de
NKB. „Wel hebben we doelbewust ge
probeerd de naam te veranderen in een
wat acceptabeler betiteling, maar daar
wilde men niet aan. De naam klootschie
ten is hier te diep ingeburgerd. Het is
een begrip. Het woord is overigens af
komstig van klut of kluit. Toch vind ik
het bijzonder jammer, dat de naam
klootschieten in andere delen van ons
land zo'n nare bijsmaak heeft. We zou
den de sport ook graag daar beoefend
willen zien. Ze is zo mooi en zo ge
zond".
Klootschieten dus, een oeroude sport,
misschien wel de oudste in Nederland.
En volledig uit de kluiten gegroeid.
Vroeger was het in heel Nederland po
pulair, nu wordt het ijl hoofdzaak in
Twente en in de Gelderse Achterhoek
beoefend. Zestien clubs nemen deel
aan de competitie en ieder jaar wor
den op de bondsbaan in Beuningen (bij
Denekamp), die met geldelijke steun
van de Nederlandse Sport Federatie is
aangelegd, de Nederlandse kampioen
schappen gehouden. De cupwedstrijden
ontbreken bij deze spqrt al evenmin.
Er is alleen nog geen E.K., maar plan
nen zijn er wel. Smellink: „In Ierland,
waar het klootschieten de tweede sport
is, heeft men plannen om een interna
tionale bond in het leven te roepen, die
uniformele regels uitschrijft. Een Eu
ropees kampioenschap staat ook op het
verlanglijstje".
Wat is precies klootschieten? „Het is
een simpele maar gezonde sport",
zegt de heer Smellink, die zelf ook vaak
de kloot ter hand neemt. Iedereen
A Klootschieten
door doktoren
aanbevolen
jong en oud kan de sport bedrijven.
De kunst is om de bal kloot genaamd
die van hout is gemaakt en met zes
„pillen" lood is ingelegd, zo ver moge
lijk weg te gooien. Echter alleen onder
arms. Wie de grootste afstand aflegt
is uiteraard winnaar. Er wordt indi
vidueel en in groepsverband gespeeld.
Vroeger werd alleen in de wintermaan
den gespeeld, als de grond hard be
vroren was, nu zomers en 's winters,
hoewel het beoefenen van de sport erg
afhankelijk is van het weer. Een glad
geschoren heideveld is het meest idea
le terrein voor de sport. De kloot kan
dan lekker uitrollen, hetgeen ook ge
teld wordt. Onze bondsbaan bestaat uit
een heideveld. Meestal moeten we het
doen met zandwegen, die een andere
techniek eisen. De heide biedt meer
mogelijkheden. Die is hard en glooiend,
't Is fijn spelen daar. En er komt ook
meer bij kijken. Het inzicht van de
schutter en het plaatsen is erg belang
rijk. Op straat zou een slechte speler
een ver schot kunnen maken, maar op
heide of zand spelen inzicht en techniek
een belangrijke rol. De schutter moet
voor een stok de kloot wegwerpen, al
of niet met aanloop. De „anwiezers",
meestal teamgenoten of supporters
wijzen de plek aan waar de kloot „ge
zet" moet worden. Dat is dan een hard
en vlak gedeelte van de heide waar de
kloot de meeste kans heeft een eind ver
der te rollen. Bij het bepalen van de
plek houden de „anwiezers" rekening
met de werpkwaliteiten van de schut
ter. Gemiddeld gooien de spelers zo'n
60 meter. Er zijn er ook die 80 meter
halen. Records kennen we echter niet.
Behalve van de gesteldheid van het ter
rein hangt het doorrollen af van de
kracht, die de speler aan zijn schot
geeft en van de hoedanigheid van de
boog, die de kloot maakt: hoe flauwer
de boog, hoe meer kans op rollen.
Wanneer de kloot dan door de heide
z'n weg zoekt lopen de supporters jui
chend achter het ding aan. Daar waar
hij tot rust is gekomen wordt de stok
gelegd waarachter de tweede schutter
een team bestaat uit zes spelers
plaatsneemt. Het speelveld is meestal
een kilometer lang".
Volgens ingewijden is het klootschie
ten voortgekomen uit het steenwerpen
van de oude Germanen. Zij konden er
een kunstje mee. Vroeger werden de
vijanden met stenen bekogeld, zo leer
den we op de lagere school. Wellicht
heeft het iets met de herkomst van het
klootschieten te maken. Ook het kloot
schieten is wel eens in een ware veld
slag geëindigd. Dat gebeurde in januari
1747 en duellerende plaatsen waren Ol-
denzaal en Ootmarsum. De plaatselij
ke eer stond op het spel alsmede 80
gouddukaten. De Oldenzalers, die be
halve het stadsvaandel van de H. Ple-
chelmus ook hun burgemeester in de
voorste gelederen hadden op weg naar
het grote treffen, waren zo overtuigd
van hun triomf, dat ze zelfs geen geld
hadden meegenomen. Oldenzaal schijnt
in die wedstrijd steeds de leiding gehad
te hebben, maar het verhaal wil ver
der, dat een van zijn laatste schutters,
die met een Ootmarsums meisje schar
relde, „verraad" pleegde door de kloot
in de achterwaartse richting te werpen,
waardoor Ootmarsum toch won. De Ol
denzalers namen dit uiteraard niet en
men ging op de vuist, waarbij er, naar
het schijnt, flinke klappen uitgedeeld
werden. In het strijdgewoel gelukte het
de Ootmarsummers echter Oldenzaal
zijn stadsvaandel afhandig te maken
om er, als ware overwinnaars, het
feestvierende Ootmarsum mee binnen
te trekken. Ofschoon er verschillende
pogingen werden gedaan zelfs enke
le jaren geleden nog om het vaan
del naar Oldenzaal terug te halen slaag
de men daar niet in. Het hangt nog
steeds in de raadzaal van Ootmarsum.
De heer G. L. Hollink is het geweest,
die het klootschieten, na de gedwongen
rust tijdens de tweede wereldoorlog,
nieuw leven heeft ingeblazen. Mede
door zijn activiteiten is de sport vol
wassen geworden. Hij was mede-oprich
ter van de Twentse Klootschieters
Bond, die nu de Nederlandse Klootschie
ters Bond heet en circa 1000 leden telt.
Op de gedenksteen, die onlangs te zij
ner ere in Oldenzaal werd onthuld,
staat: „Klootscheet'n was hem al
les".
Als we tot slot aan de heer Smellink
vragen wat nu zo aantrekkelijk is aan
het klootschieten, zegt hij: „Als men
een keer met de sport behept is, dan
kan men ze niet meer in de steek
laten. Er gaat een aparte sfeer van uit,
men is buiten en het is lekker gezond.
Ook belangrijk is, dat het klootschie
ten nog beoefend kan worden wanneer
men tachtig is. Alle ledematen krijgen
een beurt. Het klootschieten wordt
door doktoren erg aanbevolen".
Een verklaring voor zijn zeges heeft
Gerrit niet. In korte zinnen, waarin
het accent dat hij spreekt zijn afkomst
uit Hengelo nog verraadt, wil hij wel
iets zeggen over de factoren die tot
een succesvolle cross kunnen leiden.
„Belangrijk zijn", zegt hij, „techniek,
een goede start en een optimale condi
tie van motor en berijders". Daarnaast
vormt kennis van het circuit een zwaar
wegend argument in de handen van de
crossrijders. Deze kennis valt alleen op
te doen tijdens training op het circuit.
En de tijd die de rijders om te trai
nen wordt toegemeten is, naar het oor
deel van Gerrit Wolsink, soms rijkelijk
krap.
„Op zulke ogenblikken merk ik dat
ik mijn mondje wel kan roeren, want
in tegenstelling tot veel andere rijders,
spui ik dan kritiek op de organisato
ren. Een kwartiertje trainen vind ik te
weinig. Als ik het terrein niet ken
en dat leer je in vijftien minuten niet
kennen dan kan ik niet vol vertrou
wen van start gaan. En het volle ver
trouwen is nodig voor een optimale
prestatie."
De jonge motorrijder staat al vroeg
vooraan in de rij van internationale
crossvedetten. Met zijn 22 jaar is hij
eigenlijk nog maar een broekje. Door
slaande successen worden meestal pas
op latere leeftijd behaald.
„Dat is logisch", zegt Gerrit Wolsink,
„want het duurt jaren voor je voldoen
de internationale ervaring hebt opge
daan en goed materiaal bezit". Zelf
schijnt hij nauwelijks verbaasd over
zijn vooraanstaande positie in de cross
wereld. Het lijkt hem allemaal even
vanzelfsprekend. Net zo vanzelfspre
kend als zijn start in deze rumoerige
knalpotwereld.
„In verband met mijn eindexamen
had ik een tijdje alle motoren aan de
kant laten staan. Ik dacht toen ook nog,
dat het motorrijden toch niets voor mij
was. Maar plotseling kriebelde het
bloed. Van een importeur kreeg ik de
mogelijkheid aangeboden om eens mee
te doen in een wedstrijd. Ik werd di
rect derde. Ik kreeg meer kansen en
toen had de cross-sport me in een vas
te greep."
Hij verwacht in de toekomst nog wel
nieuwe successen in binnen- en buiten
land. Mochten deze uitblijven dan komt
het door zijn studie. En door niets an
ders. Want om de opmerkingen die
thans voor de start van de wedstrijden
tegen hem worden gemaakt in de trant
van: Jongen, moet je niet naar het
Maagdenhuis, of: Jij zal wel erg moe
zijn hè, na al dat bezetten, kan hij wel
hartelijk lachen, want ze bevatten geen
kern van waarheid.
„Onze tandheelkundige faculteit is
erg conservatief. Daar hoef je geen ac
ties te verwachten".
Gerrit Wolsink tijdens een spectaculaire sprong.