Rika Caransa heeft 'n nieuwe hobby 2>e LU I er op de Loei Bont komt voor jonge mannen in de mode Annemarie Oster vindt toneel niet zo fijn als televisie Maar veel verdient ze er niet mee Makreel met kap. wnes Ajax voor mijnheer paarden voor mevrouw Mooie draf Tas leeg Amstelveense ontwerper meent: Leer en bont Biertje en twee sneden brood niet gelijk Managerziekte treft soms ook vrouwen „IK PARODIEER MIJN EIGEN SEXYIMAGE" LEUK OM TE DOEN GROTE ONBEKENDE Ginds Pasen heeft ze het; er is ook niets meer aan te doen. Alle koersen gaat ze af. En dan nog twee keer in de week met een zak appels, penen en suikerklontjes naar Hoofddorp. Mevrouw Caransa inderdaadde vrouw van de man die in zijn eigen Amstelhotel kan gaan slapen) is sinds een paar maanden helemaal weg van paarden. Geen Belgische klei-knollen, maar van dat ranke werk, waarnaar drievier keer in de week duizenden komen kij ken van Pietertje S tot Jannetje P. Donderdagmiddag twee uur is het weer tijd voor een rit naar de stoeterij, waar vier van haar zes paarden in glanzende vorm worden ge houden. Niet in de Rolls Royce met bar, want die moest naar Schiphol om meneer Caransa te halen. Mevrouw: „Mijn man komt uit Cannes. We hebben daar een boot en die wordt weer teruggevaren. Negentien meter is die. En hij steekt 1,25 meter. Daarom moet die buiten om. Anders moet je in Frankrijk door al die sluizen: 32. Er zitten leerlingen van de zeevaartschool op. Die ste ken er heel wat van op. Drie jaar geleden, toen de boot naar Cannes ging, hebben we dat ook gedaan". Over de chaffeur: „Ik vind het hele maal niet erg zonder chauffeur hoor. Ik wil die man ook niet altijd overlast geven, hè. Ik kan zelf niet ryden, maar dan heb ik op zondag voor de koersen een chauffeuse. Naar Mereveld, Hilver sum of Duindigt. Iemand die zich inte resseert voor koersen, hè". „Nou kijk ik net in het boekje en nou zie ik, dat er dit keer ook een paard van mij loopt in Groningen. Dat is wel ver hoor. Nee, ik weet nooit precies wanneer en waar ze lopen. Dat zoekt de trainer uit. Jan Hoenenbos is dat. Een goeie is dat". Goed, maar we waren bij Pasen blij ven siteken. De familie Caransa voor het eerst naar de paardenkoersen, op Duindiigt. Mevrouw Caransa: „M'n man was toevallig een keer naar Ajax. Nee, ik had zelf niet zoh grote hoed, niks voor mij. Maar er waren er wel een paar van die opvallende dingen". „Nou, we ziiltten zo te kijken hè. En er loopt een paardje mee, dat had een mooie draf. En ik zeg dat tegen Maup. Maar tien meter voor de finish krijgt het paard een sinteltje tegen z'n oor, hij schudt met z'n hoofd en verliest. Zonder dat sinteltje had hij zeker ge wonnen". „Maup even weg; komt ie even la ter terug, zegt hij: Vond je dat een leuk paard. Ik zeg: Ja. Zegt hij: Nou, het is van jou, ik heb het net gekocht". Dat was het begin. Nu heeft mevrouw Caransa vijf paarden en een veulen. Met die vijf heeft ze al tien of elf keer een koers gewonnen. En dat is heel veel voor een beginneling. Alleen al Fu rie het paard van het sinteltje heeft achtduizend gulden tot nu toe op gebracht. Zegt trainer en rijder Jan Hoenenbos: „Dat is heel veel. Zeker als je bedenkt dat er maar zo'n dertig paarden zijn die per jaar tienduizend guldien kunnen winnen". Mevrouw Caransa over Furie: „De mensen zeggen gauw zo wat van: Ach, Caransa, hoe kan je nou zo'n paard kopen. Dat is niks dan harde bokking. Daarna heeft ie niks ails koersen ge wonnen. Nou zeggen ze: Wat in jouw handen komt, wordt goud. Dat is onzin natuurlijk". Hoofddorp ligt niet ver van Amster dam. Ergens links in de Haarlemmer- meerpolder ligt tien hectare gras. Het lijkt een stuk uitgekapte beschaving in het oerwoud van graan. Op dat gras 50 tot 60 paarden met een waarde die on geveer gelijk is aan twee hoofdprijzen in de SUS-loterij. Dertig paarden zijn van de eigenaar van de stoeterij, de familie Van Oord. „Dertig", zegt mevrouw Caransa, „nee, zoveel wil ik er toch niet hebben; dan kan ik het niet meer overzien. Nou is het net leuk. Waar zijn mijn appel tjes en de wortels, dan zullen we eens aan het werk gaan. Zo ben je zeker dat je in vrijwel elke koers wel een paard hebt lopen. Je moet nooit twee van je eigen paarden tegen elkaar laten lopen. Dat is niet goed. Trouwens, Furie krijgt nou een paar weken rust. Dat moet je doen, anders blijft zo'n beest nergens meer. Winnen is mooi, maar hij moet zijn speelsigheid nog kwijt raken". Isidöor, Ikor R., Furie ze komen alle Amsterdammers, van wie men gekscherend wel eens zegt dat zij maar twee soorten vogels kennen namelijk de sijs en de drijfsijs heb ben toch maar weer gezorgd voor een originele vondst op dierengebied. Toen wij dezer dagen het Dolfina rium van Harderwijk verlieten na een prachtige show van de merkwaardig speelse en intelligente dolfijnen, hoor den wij uit de mond van een Amster dammer een nieuwe naam voor een dolfijn: kapsones-makreel drie aan de beurt. Zonder suikerklon tjes dit keer. Mevrouw Caransa: „Ach, je moet het een beetje variëren". Het paardenspul is voor mevrouw Caransa nog wat nieuw. Het vinden van de stoeterij iis bijvoorbeeld zoeken en proberen. De naam van een paard dat ze pas heeft gekocht, moet ze van een papiertje lezen: Grande Geste. „Dat is een duur paard, het heeft al veel gewonnen". Eindelijk komen de paardenstallen van de familie Van Oord in zicht: „Kijk daar lopen ze ai. Ik geloof dat ik Furie zie. Ik zou best buiten willen wonen, maar dan bij mijn paarden". Even later, in de stallen: „Dag Furie dag ouwe snoepdoos. Ja ik weet het wel; jij wil uit m'n tasje eten". De heer Van Oord dirigeert de foto graaf: „Nu een foto nemen. Nee, pas als z'n oren omhoog staan. Zo hoort het". Het wordt een heel probleem. De tas leeg. Mevrouw Caransa: „Ik kom nog altijd te kort hoor". Met de auto de hectaren in, op weg naar het veulen dat ergens achterin staat. Mevrouw Caransa: „O, wat is het gegroeid". Alle paarden willen op de foto. Hele maal gerust is mevrouw Caransa er niet op. Karansa Rika heet het veulen. De K moet van de Draf en Rensport: En voor de rest heet het veulen naar mevrouw Caransa zelf. „Je lacht je dood met die paarden", zegt Rika (Nee, niet het veulen). Ik lach trouwens toch veel. Ja, wat moet je anders? Huilen soms?" Het hoeft niet; zeker niet ais je de vrouw bent van Maup Caransa, de ko per van Amsterdam. Hoeveel ze in de ze nieuwste hobby „Ik heb wel altijd poedels gehad" heeft geïnvesteerd, wil mevrouw Caransa niet kwijt. Ze zegt wel: „Er veel mee verdienen, is nauwelijks mogelijk. Er is nog nooit iemand rijk van geworden. Ik heb geen kinderen meer thuis, dus is het een mooi tijdverdrijf. Ze verstaan je niet, maar daarom kan je nog wel tegen die paarden praten". En wat dacht ik nu dat de plezierigste ervaring was geweest in haar vakantie? Ik kon het onmogelijk raden, want zij is een van die vrouwen, die niet zozeer blij zijn met een dode mus als wel met elk levend vinkje. Een uitzonderlijk mooie dag weer, een heerlijk etentje in een afgelegen uitspanning, een wandeling langs een onbekend bospaadje zelfs een bloeiende gouden regen boven een tuinmuur kunnen voor haar een streepje aan de balk betekenen. Ik noemde dus een hele catalogus op van deze en dergelijke genoegens, maar zij schudde lachend het hoofd. Néé: wat haar elke dag, weer of geen weer, een bijzondere traktatie had geleken dat was het uitgebreid assortiment aan broodsoorten, dat ze elke dag vers had kunnen krijgen. En dat vlak in de buu$f, op de hoek van de eigen straat, waarin zij voor drie weken een huis had gehuurd. Hoe kon het zo treffen! Daar dreef een ijverige warme bakker, te zamen met zijn kwieke vrouw, een drukke nering in eigen gebakken brood en „alle soorten koek en kleingoed", om met de camera obscura te spreken. Elke morgen toog zij er weer opgewekt heen met haar boodschappennet aan de arm. En zij zorgde wel dat zij royaal haar portie kreeg van de bijna vergeten geur van warm vers brood door met opzet achterin de volte rustig op haar beurt te staan wachten. Want vol was het in die kleine propere winkel, en dat niet alleen met klanten uit de buurt. De magere zwijgzame bakker genoot blijkbaar in de wijde omtrek een welverdiende faam, want de gehele dag door stopten autors langs zijn stoeprand om nonchalant geklede vakantiegangers uit te laden, die kwamen inslaan als voor een beleg. Het was daarom wel zaak niet te laat op de morgen te komen, want de planken in de bakkerij naastaan waren maar al te snel leeg. De goede man stond voor alles alleen, een knecht kon of wilde hij er blijkbaar niet op na houden. En dat was eigenlijk maar goed ook, want wie weet hoe de kwaliteit van zijn kostelijk brood dan toch geleden had: er gaat immers niemand boven de baas zelf. Maar die baas had ook maar twee, zij het klaarblijkelijk rechterhanden en daarmee kon hij de klantenstroom niet onafgebroken van vers brood in allerhande varianten voorzien. Daarom was het zaak alle gedachten aan het zelfbedieningssysteem uit je hoofd te zetten en terug te keren tot de ouderwetse regel, dat wie het eerst komt, het eerst maalt. Je zette in die winkel om zo te zeggen een paar stappen terug in de ontwikkeling van het bakkerswezen. En voelde je opeens weer een kleine meid, die met een tas en een knipbeurs door moeder op een vakantiedag om brood wevd gestuurd. Niet al te hard gebakken, denk erom, laat je geen zwarte korst in de handen stoppenEn mèlkbrood, je weet wel, met dat ouweltje aan de onderkant. Voor die taaie zwarte korst behoefde je bij deze vakman niet bang te zijn; hij leverde hoogstens lekker doorbakken waar. In dezelfde varianten die voor je moeder destijds ook dagelijkse kost waren. En die je spelenderwijs van haar leerde, zoals de namen van groenten en vleeswaren en vissoorten. Het was een sensatie als uit je schooljaren om bij je bescheiden verzoek om een heel gesneden mèlkbrood de bakkerin welwillend te horen preciseren: een tijger of een knip of een vlecht of misschien een casino? Een casino je kreeg bijna een kleur van genoegen om zoveel luxe onder handbereik. Want ook dat kwam weer terug uit je schooljaren: een casinobrood was het puikje van de bakkerij, een super de luxe produkt dat vooral bij feestelijke gelegenheden werd aangesneden. Op verjaardagen, om de mooiste en grootste broodschaal met sandwiches te vullen. Je zag opeens je moeder weer in de keuken bezig met smeren en beleggen: het Keulse potje vol roomboter en het bordpapieren plateau van de slager met wel tien worstsoorten vóór haar op de keukentafel. En voor het schoolreisje kreeg je ook altijd een stapeltje keurige pakketjes mee in vetvrij papierdubbele sneetjes casinobrood met komijnekaas of ham ertussen. Hier stond het weer op de planken, alleen de snijmachine en de geprepareerde zak hadden moeders broodmes en vetvrij papier vervangen. En daarnaast prijkten de gestrengelde luxe broodjes, de vlinders en de maanzaadbroodjes, het rozijnen- en het spijsbrood. Met nog een vitrine vol keurig afgewogen halve ponden botersprits en allerhande en janhagel en noem al de oude bekenden maar op. Wat een vakantie: je vergat je lijn en je budget volslagen bij zoveel overdaad. Want thuis, straks, was het weer onherroepelijk afgelopen met de variatie. Zelfs in haar provinciestad, waar de nieuwe woonwijken gestadig de weilanden rondom vol beton stapelden, was mèlkbrood alleen al een historische rariteit geworden. In de oude binnenstad waren nog drie, zegge drie, warme bakkers overgebleven. Bij de oudste kon je elke dag nog voor het ouweltje terecht, bij de tweede alleen op zaterdag, en de derde leverde het alleen op bestelling. Voor de rest was je op het verpakte fabrieksbrood van de zelfbediening aangewezen. En de mensen hadden er met zon- en feestdagen fietstochten van een half uur voor over om dan tenminste iets lekkers uit eigen bakkerij op tafel te zetten. Wij gaan met reuzensprongen vooruit. Loop naar de maan! is al lang geen verwensing meer. Maar de bakker op de hoek heeft het blazen verleerd behalve in de vakantie. W/anneer het morgen wefer 30 graden is en ik kom een jonge man tegen in een bontjas, dan vind ik dat gek. „Logisch geredeneerd is het ook gek", zegt dan in Amstelveen de heer Marcel Alérion, „maar mode is niet logisch. Wanneer ik op een bloedhete boulevard in Parijs zit, dan trek ik liefst alles uit, maar intussen paraderen er wel jonge mensen rond in strakke shetland-trui- en. Ze hebben het niet meer van de hit te, maar zo'n shetland-truitje is mode en dat is belangrijker". Men zou Marcel Alérion, die voor de burgerlijke stand Alfred Adier in Am stelveen is, mode-ontwerper kunnen noemen. Een ontwerper van mode voor jon ge mensen, die ieder jaar maar liefst voor zes tot acht nieuwe collecties zorgt en vooral ontwerpt voor de tallo ze Nederlandse boetieks (voor mannen). Maar Marcel Alérion, zoon van een man die ook in. het textielvak zit, zou het liever anders willen zeggen. „Mo de-ontwerpers bestaan niet", vindt hij. „Mode is het resultaat van besprekin gen en veel rondkijken. Goed, en dan is er uiteindelijk één man of vrouw, diie de resultaten van die besprekingen op papier zet". Wat de man in Amstelveen, pas 31 jaar geworden, ontwerpt na die bespre kingen (met boetiekhouders) en veel rondkijken (in Parijs bijvoorbeeld) is' dan dit: lange leren jassen voor jonge mannen, die in de verte doen denken aan de leren jas van de man die bij ons aanbelt en dan roept ,Het elektrisch' of „Het ziekenfonds". Korte nauwe jakjes van heel soepel leer, leren blazers, maxi-jassen voor he ken, korte bont jakjes. Hij ontwerpt ook „Maar", zegt hft „vergeet niet dat herenibadkleding in Bermuda-stijl en héél nauw sluitende truitjes met lange rits van voren. Het is maar een greep, maar leer en bont zijn voor hem op dit moment de belangrijkste materialen. Nu vind ik een jas van ruig wolsbont wel begrijpelijk, maar een man in een getailleerde, beetje grootmoederachtige lange jas van „vrouwenbont", ik weet het niet. Marcel Alérion weet het wel bont wordt „in" voor jonge mannen wie op dit moment goed rondkijkt riet al het begin. „maar", zegt hij, „vergeet niet dat ik uitsluitend ontwerp voor de lange slanke man tussen de zeventien en pak weg 25 jaar. Jeugd vind ik geweldig, ongedwongen en ze inspireert me. Het lijkt me veel minder interessant om dingen te moeten maken voor een man achter een kinderwagen". Aldus die man, die zijn opleiding in het textielvak kreeg in Frankrijk, zijn talen leerde in Engeland en Duitsland, acht jaar bij zijn vader in de zaak werkt en sinds een aantal jaren daar naast jonge mode ontwerpt onder de naam Marcel Alérion. Dan moet me nu even iets van het hart. Mannen hoeven niet steeds rond te stappen in een keurig gedekt pak plus grijze, driekwart regenjas, maar mannen in damestruitjes, kralensnoer- tjes en bontjas doen je nu ook niet di- reet denken: „Dat zijn nu kérels". „Een modeverschijnsel gaat soms erg snel voorbij", zegt de mode-maker. „Maar wanneer iemand iets draagt dat hem staat, dan is het hele probleem opgelost". Er zijn natuurlijk een hoop gekke din gen te zien, ook bij Marcel Alérion. Maar eerlijkheidshalve moet ik erbij zegeen, dat hij ook dingen maakt, die zelfs voor een man achter een kinder wagen (of autostuur) ndet gek zijn. VOOR DE calorieën-telsters onder ons: een glas bier van driehonderd cc bevat 114 caloriën. Dat is veel meer dan een bruine boterham, die maar 87 calorieën bevat. Een glas bier heeft daarentegen veel minder voedingswaar de dan een bruine boterham, zodat het gezegde „een biertje is twee sneden brood" niet opgaat. wij Importeren sinds kort op kleine schaal damesschoenen uit Grie kenland. Die schaal kan groter worden, want zo schrijft Schoen-Express, weekblad voor de schoenenbranche de Grieken leveren praktisch dezelfde stijl als de Italianen, ze zijn alleen veel goedkoper. MIES BOUWMAN bijvoorbeeld heeft al een paar van die Griekse schoentjes in de kast staan. Van twee tinten gevlochten leer en ze droeg ze tijdens haar jongste tv-actie. Ook vrouwen kunnen lijden aan de managerziekte, een mooi woord met een hoop status voor een toch wel ver velend verschUnsel. Ook voor(huis) vrou wen dus. Want niet degenen die het hardst werken, maar zij die voortdu rend onder een te sterke druk van de klok staan, worden managerziek. Alzo vertelt Cansu(ment), de berich tendienst voor huisvrouw en gezin. Ma nagerziek, aldus Consu, kan men wor den wanneer men tegelijkertijd aan verscheidene dingen moet denken en ook een hoop dingen tegelijkertijd moet doen. Een voorbeeld: de man die probeert drie gesprekken tegelijkertijd te voeren. Nog een voorbeeld: de vrouw die het eten klaarmaakt, tegelijkertijd de kin deren verzorgt en bezighoudt, nog snel even moet omkijken naar visite, een baby of een inwonende grootmoeder. Vooral de vrouw die naast het ver zorgen van huishouden en gezin ook nog een beroep heeft, wordt „bedreigd". Vooral bij haar komen klachten over depressies voor, over het gevoel steeds meer te moeten doen en steeds minder de zaak aan te kunnen. Het is bijna onmogelijk een portret te schrijven van Annemarie Oster. De jonge vrouw, die door haar optreden en haar zeer aantrekkelijk druk is, blijkt tegenover persmensendn-functie zeer terughoudend te zijn. Ze wil uiterlijk tal van mannenharten sneller doet kloppen dan goed voor de bloed- eigenlijk wel geïnterviewd worden, maar zodra haar vragen gesteld worden is ze niet meer op haar gemak. Ieder antwoord is zo kort en zo zakelijk mogelijk. Duidelijk is een zeker wantrouwen te merken. Ze weet dat en uit haar reacties is te merken dat ze er zelf ook heimaal niet gelukkig mee is. Ervarin gen in het verleden hebben haar ech ter voorzichtig gemaakt. In haar huisje, een-hoog aan de Am sterdamse Paimgracht, kijkt Annema rie Oster een beetje mistroostig naar buiten. Dat komt mede doordat ze niet goed weet wat ze nu wel en wat ze niet zal zeggen. Persoonlijke dingen vertelt ze niet. In een snelle woordenvloed zegt ze heel vlug, dat ze 26 jaar jong is, in Den Haag werd geboren als dochter van Guus Oster en Ank van der Moer, op haar zeventiende jaar op de Amster damse toneelschool kwam, die niet heeft afgemaakt omdat ze toen niet geschikt was voor actrice en bij de VPRO-radio als omroepster heeft gewerkt. Verdere explicaties weigert ze, vrien delijk maar zeer beslist. Over haar werk vertelt ze iets gemakkelijker: „Ik vind Hadimassa erg leuk om te doen. Het zijn geestige en goeie teksten, die fijn zijn om te zingen. Ook de tijd bij Lurelei vond ik fijn, omdat het zulke goeie teksten waren. Kijk, wat bijvoor beeld Wim de Bie en Kees van Kooten doen, dat is enorm, 't Is eigenlijk geen cabaret. Maar ik weet niet hoe je het wel zou moeten noemen". Annemarie Oster (felle grote ogen, kuiltjes in de wangen en loshangend rossig-blond haar) heeft geen speciale voorkeur voor satirisch cabaret. Ook het meer romantische spreekt haar wel aan, maar dan moet de tekst intelli gent rijn en toch iets van een dubbele bodem hebben. Zelf schrijft zij ook veel ander meer voor een elpee die binnenkort moet verschijnen. Zij zegt: „Schrijven is erg leuk. Als het lukt, kun je er ontzettend opgewonden van worden. Ik vind het alleen jammer dat ik geen muziek kan schrijven. Ik zit al tijd met mijn vingers de maat te trom melen als ik een tekst maak". Annemarie Oster laat zich daardoor echter helemaal niet van slag brengen. Er is iets anders, dat haar meer dwars zit: ze is bang op het toneel. Ze werkt dan ook veel liever voor televisie. „Dan zijn er tenminste geen mensen" zegt zij. „Bij televisie speel je voor een grote onbekende. Er wordt niet zo op je ge let. Iedereen is zelf ook bezig en dan kun je je beter op jezelf concentreren. Als ik toch voor een zaal moet spelen, heb ik nog maar het liefste dat er erg veel mensen zijn. Een klein, select groepje toeschouwers is het ergste. Re petities rijn ook v; selijk". „Ik geloof dat ik er overheen zou kunnen raken als ik zou mogen doen wat ik zelf graag wil. Imitaties, paro dieën op de manier zoals ik het zie en met een eigen regisseur. Ik heb bij voorbeeld in het programma bij Seth Gaaikema gestaan. Naast Tonny Huur- deman. Daar was ik ineens, het kleine, lieve frêle meisje. En dat ben ik niet. Dat is maar een heel piepklein onder deeltje van me. Zie je, zoiets maakt me dan bang. Maar nou moet je niet schrijven dat het toneel een marteling voor me is, hoor. Ik vind het alleen niet zo fijn als televisie". Annemarie Oster is voor veel vader landse telèvisiekijkers de verpersoon lijking van sex. Ze weet dat en ze zegt daarover: „Het is een mengeling van echtheid en gespeeldheid. Ik parodieer mijn eigen sexy-image. Ik heb ook wel eens last van zg. „vieze bellers" maar dat is geen privilege van mij. Dat heb ben mijn vrouwelijke collega's ook. Maar dat wil ik niet als kop boven het verhaal! Dat vertekent het beeld!" En voor de zoveelste keer, zwijgt Annemarie Oster. Na, een tijdje zegt ze, haar woorden wikkend en wegend, dat ze er speciale redenen voor heeft om zo voorzichtig te zijn. „Ik vind het moeilijk ondervraagd te worden. Ik zou het liefst eerlijk en openhartig zijn, maar er rijn dingen waar niemand iets mee te maken heeft. Ik zeg dit alleen omdat je ernaar vraagt. En ik vind het onrechtvaardig als je dat er in de krant niet bijzet". Annemarie Oster wil eigenlijk wel zeggen wat ze zelf in de krant zou schrijven, als zij het verhaal zou moe ten maken. „Dat alles wat ik nu doe te danken is aan de imitaties, die ik des tijds voor de VPRO heb gedaan. Gijs Stappershoef heeft me geweldig gehol pen. Het was toen een openbaring voor me dat iemand het leuk vond. Imitatie is het liefste, dat ik doe. Het is voor mij ook een grote uitdaging om er nu weer mee te beginnen". Want dat is waarschijnlijk het geval. Het komende seizoen gaat Annemarie Oster misschien een eigen imitatie-pro- ANNEMARIE OSTER zeer op haar hoede gramma maken. Bovendien gaat haar werk bij Hadiimassa door en wil zij van haar langspeelplaat een heel per fectionistisch produkt mrken. Dan is het vraaggesprek voorbij. Wanneer de blocnote is verdwenen en de ballpoint opgeborgen, praat Anne marie Oster nog ©ven door. Plotseling gaat het gesprek veel vlotter en meer ontspannen. Het wantrouwen ebt lang zaam weg. Ze ontdekt het zelf. „Hè nu gaat het wel" zegt ze, een beetje zelf beschuldigend. En dan is ze toch ee» keer zichzelf geweest

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 9