Rika Caransa heeft
'n nieuwe
hobby
2>e LU I
er op
de Loei
Bont komt voor jonge
mannen in de mode
Annemarie Oster vindt toneel
niet zo fijn als televisie
Maar veel verdient
ze er niet mee
Makreel met
kap.
wnes
Ajax voor mijnheer paarden voor mevrouw
Mooie draf
Tas leeg
Amstelveense ontwerper meent:
Leer en bont
Biertje en twee
sneden brood
niet gelijk
Managerziekte
treft soms
ook vrouwen
„IK PARODIEER MIJN EIGEN SEXYIMAGE"
LEUK OM TE DOEN
GROTE ONBEKENDE
Ginds Pasen heeft ze het; er is ook niets meer aan te doen.
Alle koersen gaat ze af. En dan nog twee keer in de
week met een zak appels, penen en suikerklontjes
naar Hoofddorp. Mevrouw Caransa inderdaadde vrouw
van de man die in zijn eigen Amstelhotel kan gaan slapen)
is sinds een paar maanden helemaal weg van paarden.
Geen Belgische klei-knollen, maar van dat ranke werk,
waarnaar drievier keer in de week duizenden komen kij
ken van Pietertje S tot Jannetje P. Donderdagmiddag
twee uur is het weer tijd voor een rit naar de stoeterij, waar
vier van haar zes paarden in glanzende vorm worden ge
houden. Niet in de Rolls Royce met bar, want die moest
naar Schiphol om meneer Caransa te halen.
Mevrouw: „Mijn man komt uit Cannes. We hebben daar
een boot en die wordt weer teruggevaren. Negentien meter
is die. En hij steekt 1,25 meter. Daarom moet die buiten
om. Anders moet je in Frankrijk door al die sluizen: 32.
Er zitten leerlingen van de zeevaartschool op. Die ste
ken er heel wat van op. Drie jaar geleden, toen de boot
naar Cannes ging, hebben we dat ook gedaan".
Over de chaffeur: „Ik vind het hele
maal niet erg zonder chauffeur hoor.
Ik wil die man ook niet altijd overlast
geven, hè. Ik kan zelf niet ryden, maar
dan heb ik op zondag voor de koersen
een chauffeuse. Naar Mereveld, Hilver
sum of Duindigt. Iemand die zich inte
resseert voor koersen, hè".
„Nou kijk ik net in het boekje en nou
zie ik, dat er dit keer ook een paard
van mij loopt in Groningen. Dat is wel
ver hoor. Nee, ik weet nooit precies
wanneer en waar ze lopen. Dat zoekt
de trainer uit. Jan Hoenenbos is dat.
Een goeie is dat".
Goed, maar we waren bij Pasen blij
ven siteken. De familie Caransa voor
het eerst naar de paardenkoersen, op
Duindiigt. Mevrouw Caransa: „M'n man
was toevallig een keer naar Ajax. Nee,
ik had zelf niet zoh grote hoed, niks
voor mij. Maar er waren er wel een
paar van die opvallende dingen".
„Nou, we ziiltten zo te kijken hè. En
er loopt een paardje mee, dat had een
mooie draf. En ik zeg dat tegen Maup.
Maar tien meter voor de finish krijgt
het paard een sinteltje tegen z'n oor,
hij schudt met z'n hoofd en verliest.
Zonder dat sinteltje had hij zeker ge
wonnen".
„Maup even weg; komt ie even la
ter terug, zegt hij: Vond je dat een
leuk paard. Ik zeg: Ja. Zegt hij: Nou,
het is van jou, ik heb het net gekocht".
Dat was het begin. Nu heeft mevrouw
Caransa vijf paarden en een veulen.
Met die vijf heeft ze al tien of elf keer
een koers gewonnen. En dat is heel
veel voor een beginneling. Alleen al Fu
rie het paard van het sinteltje
heeft achtduizend gulden tot nu toe op
gebracht. Zegt trainer en rijder Jan
Hoenenbos: „Dat is heel veel. Zeker
als je bedenkt dat er maar zo'n dertig
paarden zijn die per jaar tienduizend
guldien kunnen winnen".
Mevrouw Caransa over Furie: „De
mensen zeggen gauw zo wat van: Ach,
Caransa, hoe kan je nou zo'n paard
kopen. Dat is niks dan harde bokking.
Daarna heeft ie niks ails koersen ge
wonnen. Nou zeggen ze: Wat in jouw
handen komt, wordt goud. Dat is onzin
natuurlijk".
Hoofddorp ligt niet ver van Amster
dam. Ergens links in de Haarlemmer-
meerpolder ligt tien hectare gras. Het
lijkt een stuk uitgekapte beschaving in
het oerwoud van graan. Op dat gras 50
tot 60 paarden met een waarde die on
geveer gelijk is aan twee hoofdprijzen
in de SUS-loterij. Dertig paarden zijn
van de eigenaar van de stoeterij, de
familie Van Oord.
„Dertig", zegt mevrouw Caransa,
„nee, zoveel wil ik er toch niet hebben;
dan kan ik het niet meer overzien. Nou
is het net leuk. Waar zijn mijn appel
tjes en de wortels, dan zullen we eens
aan het werk gaan. Zo ben je zeker dat
je in vrijwel elke koers wel een paard
hebt lopen. Je moet nooit twee van je
eigen paarden tegen elkaar laten lopen.
Dat is niet goed. Trouwens, Furie krijgt
nou een paar weken rust. Dat moet je
doen, anders blijft zo'n beest nergens
meer. Winnen is mooi, maar hij moet
zijn speelsigheid nog kwijt raken".
Isidöor, Ikor R., Furie ze komen alle
Amsterdammers, van wie men
gekscherend wel eens zegt dat zij
maar twee soorten vogels kennen
namelijk de sijs en de drijfsijs heb
ben toch maar weer gezorgd voor een
originele vondst op dierengebied.
Toen wij dezer dagen het Dolfina
rium van Harderwijk verlieten na een
prachtige show van de merkwaardig
speelse en intelligente dolfijnen, hoor
den wij uit de mond van een Amster
dammer een nieuwe naam voor een
dolfijn: kapsones-makreel
drie aan de beurt. Zonder suikerklon
tjes dit keer. Mevrouw Caransa: „Ach,
je moet het een beetje variëren".
Het paardenspul is voor mevrouw
Caransa nog wat nieuw. Het vinden
van de stoeterij iis bijvoorbeeld zoeken
en proberen. De naam van een paard
dat ze pas heeft gekocht, moet ze van
een papiertje lezen: Grande Geste.
„Dat is een duur paard, het heeft al
veel gewonnen".
Eindelijk komen de paardenstallen
van de familie Van Oord in zicht: „Kijk
daar lopen ze ai. Ik geloof dat ik Furie
zie. Ik zou best buiten willen wonen,
maar dan bij mijn paarden".
Even later, in de stallen: „Dag Furie
dag ouwe snoepdoos. Ja ik weet het
wel; jij wil uit m'n tasje eten".
De heer Van Oord dirigeert de foto
graaf: „Nu een foto nemen. Nee, pas
als z'n oren omhoog staan. Zo hoort
het".
Het wordt een heel probleem. De tas
leeg. Mevrouw Caransa: „Ik kom nog
altijd te kort hoor".
Met de auto de hectaren in, op weg
naar het veulen dat ergens achterin
staat. Mevrouw Caransa: „O, wat is
het gegroeid".
Alle paarden willen op de foto. Hele
maal gerust is mevrouw Caransa er
niet op. Karansa Rika heet het veulen.
De K moet van de Draf en Rensport:
En voor de rest heet het veulen naar
mevrouw Caransa zelf.
„Je lacht je dood met die paarden",
zegt Rika (Nee, niet het veulen). Ik
lach trouwens toch veel. Ja, wat moet
je anders? Huilen soms?"
Het hoeft niet; zeker niet ais je de
vrouw bent van Maup Caransa, de ko
per van Amsterdam. Hoeveel ze in de
ze nieuwste hobby „Ik heb wel altijd
poedels gehad" heeft geïnvesteerd,
wil mevrouw Caransa niet kwijt.
Ze zegt wel: „Er veel mee verdienen,
is nauwelijks mogelijk. Er is nog nooit
iemand rijk van geworden. Ik heb geen
kinderen meer thuis, dus is het een
mooi tijdverdrijf. Ze verstaan je niet,
maar daarom kan je nog wel tegen die
paarden praten".
En wat dacht ik nu dat de plezierigste ervaring was
geweest in haar vakantie? Ik kon het onmogelijk raden,
want zij is een van die vrouwen, die niet zozeer blij zijn met een
dode mus als wel met elk levend vinkje. Een uitzonderlijk mooie dag
weer, een heerlijk etentje in een afgelegen uitspanning, een
wandeling langs een onbekend bospaadje zelfs een bloeiende
gouden regen boven een tuinmuur kunnen voor haar een streepje aan
de balk betekenen.
Ik noemde dus een hele catalogus op van deze en dergelijke genoegens,
maar zij schudde lachend het hoofd. Néé: wat haar elke dag,
weer of geen weer, een bijzondere traktatie had geleken dat was
het uitgebreid assortiment aan broodsoorten, dat ze elke dag vers
had kunnen krijgen.
En dat vlak in de buu$f, op de hoek van de eigen straat, waarin
zij voor drie weken een huis had gehuurd. Hoe kon het zo treffen!
Daar dreef een ijverige warme bakker, te zamen met zijn
kwieke vrouw, een drukke nering in eigen gebakken brood en „alle
soorten koek en kleingoed", om met de camera obscura te spreken.
Elke morgen toog zij er weer opgewekt heen met haar
boodschappennet aan de arm. En zij zorgde wel dat zij royaal
haar portie kreeg van de bijna vergeten geur van warm vers brood
door met opzet achterin de volte rustig op haar beurt te staan wachten.
Want vol was het in die kleine propere winkel, en dat niet alleen
met klanten uit de buurt. De magere zwijgzame bakker genoot
blijkbaar in de wijde omtrek een welverdiende faam, want de
gehele dag door stopten autors langs zijn stoeprand om nonchalant
geklede vakantiegangers uit te laden, die kwamen inslaan als
voor een beleg.
Het was daarom wel zaak niet te laat op de morgen te komen,
want de planken in de bakkerij naastaan waren maar al te snel leeg.
De goede man stond voor alles alleen, een knecht kon of wilde
hij er blijkbaar niet op na houden. En dat was eigenlijk maar goed
ook, want wie weet hoe de kwaliteit van zijn kostelijk brood
dan toch geleden had: er gaat immers niemand boven de baas zelf.
Maar die baas had ook maar twee, zij het klaarblijkelijk rechterhanden
en daarmee kon hij de klantenstroom niet onafgebroken van vers
brood in allerhande varianten voorzien. Daarom was het zaak
alle gedachten aan het zelfbedieningssysteem uit je hoofd te zetten
en terug te keren tot de ouderwetse regel, dat wie het eerst komt,
het eerst maalt.
Je zette in die winkel om zo te zeggen een paar stappen terug
in de ontwikkeling van het bakkerswezen. En voelde je opeens weer
een kleine meid, die met een tas en een knipbeurs door moeder op
een vakantiedag om brood wevd gestuurd.
Niet al te hard gebakken, denk erom, laat je geen zwarte korst
in de handen stoppenEn mèlkbrood, je weet wel, met dat ouweltje
aan de onderkant.
Voor die taaie zwarte korst behoefde je bij deze vakman niet bang
te zijn; hij leverde hoogstens lekker doorbakken waar. In dezelfde
varianten die voor je moeder destijds ook dagelijkse kost waren.
En die je spelenderwijs van haar leerde, zoals de namen van
groenten en vleeswaren en vissoorten. Het was een sensatie als uit je
schooljaren om bij je bescheiden verzoek om een heel gesneden
mèlkbrood de bakkerin welwillend te horen preciseren: een tijger
of een knip of een vlecht of misschien een casino?
Een casino je kreeg bijna een kleur van genoegen om zoveel luxe
onder handbereik. Want ook dat kwam weer terug uit je schooljaren:
een casinobrood was het puikje van de bakkerij, een super de luxe
produkt dat vooral bij feestelijke gelegenheden werd aangesneden.
Op verjaardagen, om de mooiste en grootste broodschaal met
sandwiches te vullen. Je zag opeens je moeder weer in de keuken
bezig met smeren en beleggen: het Keulse potje vol roomboter
en het bordpapieren plateau van de slager met wel tien worstsoorten
vóór haar op de keukentafel.
En voor het schoolreisje kreeg je ook altijd een stapeltje keurige
pakketjes mee in vetvrij papierdubbele sneetjes casinobrood met
komijnekaas of ham ertussen.
Hier stond het weer op de planken, alleen de snijmachine en de
geprepareerde zak hadden moeders broodmes en vetvrij papier vervangen.
En daarnaast prijkten de gestrengelde luxe broodjes, de vlinders
en de maanzaadbroodjes, het rozijnen- en het spijsbrood. Met nog
een vitrine vol keurig afgewogen halve ponden botersprits en allerhande
en janhagel en noem al de oude bekenden maar op.
Wat een vakantie: je vergat je lijn en je budget volslagen bij zoveel
overdaad. Want thuis, straks, was het weer onherroepelijk afgelopen
met de variatie. Zelfs in haar provinciestad, waar de nieuwe
woonwijken gestadig de weilanden rondom vol beton stapelden, was
mèlkbrood alleen al een historische rariteit geworden.
In de oude binnenstad waren nog drie, zegge drie, warme bakkers
overgebleven. Bij de oudste kon je elke dag nog voor het ouweltje
terecht, bij de tweede alleen op zaterdag, en de derde leverde het
alleen op bestelling. Voor de rest was je op het verpakte fabrieksbrood
van de zelfbediening aangewezen. En de mensen hadden er
met zon- en feestdagen fietstochten van een half uur voor over om
dan tenminste iets lekkers uit eigen bakkerij op tafel te zetten.
Wij gaan met reuzensprongen vooruit. Loop naar de maan! is al lang
geen verwensing meer. Maar de bakker op de hoek heeft het
blazen verleerd behalve in de vakantie.
W/anneer het morgen wefer 30 graden
is en ik kom een jonge man tegen
in een bontjas, dan vind ik dat gek.
„Logisch geredeneerd is het ook gek",
zegt dan in Amstelveen de heer Marcel
Alérion, „maar mode is niet logisch.
Wanneer ik op een bloedhete boulevard
in Parijs zit, dan trek ik liefst alles uit,
maar intussen paraderen er wel jonge
mensen rond in strakke shetland-trui-
en. Ze hebben het niet meer van de hit
te, maar zo'n shetland-truitje is mode
en dat is belangrijker".
Men zou Marcel Alérion, die voor de
burgerlijke stand Alfred Adier in Am
stelveen is, mode-ontwerper kunnen
noemen.
Een ontwerper van mode voor jon
ge mensen, die ieder jaar maar liefst
voor zes tot acht nieuwe collecties
zorgt en vooral ontwerpt voor de tallo
ze Nederlandse boetieks (voor mannen).
Maar Marcel Alérion, zoon van een
man die ook in. het textielvak zit, zou
het liever anders willen zeggen. „Mo
de-ontwerpers bestaan niet", vindt hij.
„Mode is het resultaat van besprekin
gen en veel rondkijken. Goed, en dan
is er uiteindelijk één man of vrouw,
diie de resultaten van die besprekingen
op papier zet".
Wat de man in Amstelveen, pas 31
jaar geworden, ontwerpt na die bespre
kingen (met boetiekhouders) en veel
rondkijken (in Parijs bijvoorbeeld) is'
dan dit: lange leren jassen voor jonge
mannen, die in de verte doen denken
aan de leren jas van de man die bij
ons aanbelt en dan roept ,Het elektrisch'
of „Het ziekenfonds".
Korte nauwe jakjes van heel soepel
leer, leren blazers, maxi-jassen voor he
ken, korte bont jakjes. Hij ontwerpt ook
„Maar", zegt hft „vergeet niet dat
herenibadkleding in Bermuda-stijl en
héél nauw sluitende truitjes met lange
rits van voren.
Het is maar een greep, maar leer en
bont zijn voor hem op dit moment de
belangrijkste materialen.
Nu vind ik een jas van ruig wolsbont
wel begrijpelijk, maar een man in een
getailleerde, beetje grootmoederachtige
lange jas van „vrouwenbont", ik weet
het niet.
Marcel Alérion weet het wel bont
wordt „in" voor jonge mannen wie
op dit moment goed rondkijkt riet al
het begin.
„maar", zegt hij, „vergeet niet dat
ik uitsluitend ontwerp voor de lange
slanke man tussen de zeventien en pak
weg 25 jaar. Jeugd vind ik geweldig,
ongedwongen en ze inspireert me. Het
lijkt me veel minder interessant om
dingen te moeten maken voor een man
achter een kinderwagen".
Aldus die man, die zijn opleiding in
het textielvak kreeg in Frankrijk, zijn
talen leerde in Engeland en Duitsland,
acht jaar bij zijn vader in de zaak
werkt en sinds een aantal jaren daar
naast jonge mode ontwerpt onder de
naam Marcel Alérion.
Dan moet me nu even iets van het
hart. Mannen hoeven niet steeds rond
te stappen in een keurig gedekt pak
plus grijze, driekwart regenjas, maar
mannen in damestruitjes, kralensnoer-
tjes en bontjas doen je nu ook niet di-
reet denken: „Dat zijn nu kérels".
„Een modeverschijnsel gaat soms
erg snel voorbij", zegt de mode-maker.
„Maar wanneer iemand iets draagt dat
hem staat, dan is het hele probleem
opgelost".
Er zijn natuurlijk een hoop gekke din
gen te zien, ook bij Marcel Alérion.
Maar eerlijkheidshalve moet ik erbij
zegeen, dat hij ook dingen maakt, die
zelfs voor een man achter een kinder
wagen (of autostuur) ndet gek zijn.
VOOR DE calorieën-telsters onder
ons: een glas bier van driehonderd cc
bevat 114 caloriën. Dat is veel meer
dan een bruine boterham, die maar 87
calorieën bevat. Een glas bier heeft
daarentegen veel minder voedingswaar
de dan een bruine boterham, zodat het
gezegde „een biertje is twee sneden
brood" niet opgaat.
wij Importeren sinds kort op
kleine schaal damesschoenen uit Grie
kenland. Die schaal kan groter worden,
want zo schrijft Schoen-Express,
weekblad voor de schoenenbranche
de Grieken leveren praktisch dezelfde
stijl als de Italianen, ze zijn alleen veel
goedkoper.
MIES BOUWMAN bijvoorbeeld
heeft al een paar van die Griekse
schoentjes in de kast staan. Van twee
tinten gevlochten leer en ze droeg ze
tijdens haar jongste tv-actie.
Ook vrouwen kunnen lijden aan de
managerziekte, een mooi woord met
een hoop status voor een toch wel ver
velend verschUnsel. Ook voor(huis) vrou
wen dus. Want niet degenen die het
hardst werken, maar zij die voortdu
rend onder een te sterke druk van de
klok staan, worden managerziek.
Alzo vertelt Cansu(ment), de berich
tendienst voor huisvrouw en gezin. Ma
nagerziek, aldus Consu, kan men wor
den wanneer men tegelijkertijd aan
verscheidene dingen moet denken en
ook een hoop dingen tegelijkertijd moet
doen.
Een voorbeeld: de man die probeert
drie gesprekken tegelijkertijd te voeren.
Nog een voorbeeld: de vrouw die het
eten klaarmaakt, tegelijkertijd de kin
deren verzorgt en bezighoudt, nog snel
even moet omkijken naar visite, een
baby of een inwonende grootmoeder.
Vooral de vrouw die naast het ver
zorgen van huishouden en gezin ook
nog een beroep heeft, wordt „bedreigd".
Vooral bij haar komen klachten over
depressies voor, over het gevoel steeds
meer te moeten doen en steeds minder
de zaak aan te kunnen.
Het is bijna onmogelijk een portret te schrijven van Annemarie Oster.
De jonge vrouw, die door haar optreden en haar zeer aantrekkelijk
druk is, blijkt tegenover persmensendn-functie zeer terughoudend te zijn. Ze wil
uiterlijk tal van mannenharten sneller doet kloppen dan goed voor de bloed-
eigenlijk wel geïnterviewd worden, maar zodra haar vragen gesteld worden is
ze niet meer op haar gemak. Ieder antwoord is zo kort en zo zakelijk mogelijk.
Duidelijk is een zeker wantrouwen
te merken. Ze weet dat en uit haar
reacties is te merken dat ze er zelf ook
heimaal niet gelukkig mee is. Ervarin
gen in het verleden hebben haar ech
ter voorzichtig gemaakt.
In haar huisje, een-hoog aan de Am
sterdamse Paimgracht, kijkt Annema
rie Oster een beetje mistroostig naar
buiten. Dat komt mede doordat ze niet
goed weet wat ze nu wel en wat ze niet
zal zeggen.
Persoonlijke dingen vertelt ze niet.
In een snelle woordenvloed zegt ze heel
vlug, dat ze 26 jaar jong is, in Den
Haag werd geboren als dochter van
Guus Oster en Ank van der Moer, op
haar zeventiende jaar op de Amster
damse toneelschool kwam, die niet heeft
afgemaakt omdat ze toen niet geschikt
was voor actrice en bij de VPRO-radio
als omroepster heeft gewerkt.
Verdere explicaties weigert ze, vrien
delijk maar zeer beslist. Over haar
werk vertelt ze iets gemakkelijker: „Ik
vind Hadimassa erg leuk om te doen.
Het zijn geestige en goeie teksten, die
fijn zijn om te zingen. Ook de tijd bij
Lurelei vond ik fijn, omdat het zulke
goeie teksten waren. Kijk, wat bijvoor
beeld Wim de Bie en Kees van Kooten
doen, dat is enorm, 't Is eigenlijk geen
cabaret. Maar ik weet niet hoe je het
wel zou moeten noemen".
Annemarie Oster (felle grote ogen,
kuiltjes in de wangen en loshangend
rossig-blond haar) heeft geen speciale
voorkeur voor satirisch cabaret. Ook
het meer romantische spreekt haar wel
aan, maar dan moet de tekst intelli
gent rijn en toch iets van een dubbele
bodem hebben. Zelf schrijft zij ook
veel ander meer voor een elpee die
binnenkort moet verschijnen. Zij zegt:
„Schrijven is erg leuk. Als het lukt,
kun je er ontzettend opgewonden van
worden. Ik vind het alleen jammer dat
ik geen muziek kan schrijven. Ik zit al
tijd met mijn vingers de maat te trom
melen als ik een tekst maak".
Annemarie Oster laat zich daardoor
echter helemaal niet van slag brengen.
Er is iets anders, dat haar meer dwars
zit: ze is bang op het toneel. Ze werkt
dan ook veel liever voor televisie. „Dan
zijn er tenminste geen mensen" zegt
zij.
„Bij televisie speel je voor een grote
onbekende. Er wordt niet zo op je ge
let. Iedereen is zelf ook bezig en dan
kun je je beter op jezelf concentreren.
Als ik toch voor een zaal moet spelen,
heb ik nog maar het liefste dat er erg
veel mensen zijn. Een klein, select
groepje toeschouwers is het ergste. Re
petities rijn ook v; selijk".
„Ik geloof dat ik er overheen zou
kunnen raken als ik zou mogen doen
wat ik zelf graag wil. Imitaties, paro
dieën op de manier zoals ik het zie en
met een eigen regisseur. Ik heb bij
voorbeeld in het programma bij Seth
Gaaikema gestaan. Naast Tonny Huur-
deman. Daar was ik ineens, het kleine,
lieve frêle meisje. En dat ben ik niet.
Dat is maar een heel piepklein onder
deeltje van me. Zie je, zoiets maakt
me dan bang. Maar nou moet je niet
schrijven dat het toneel een marteling
voor me is, hoor. Ik vind het alleen
niet zo fijn als televisie".
Annemarie Oster is voor veel vader
landse telèvisiekijkers de verpersoon
lijking van sex. Ze weet dat en ze zegt
daarover: „Het is een mengeling van
echtheid en gespeeldheid. Ik parodieer
mijn eigen sexy-image. Ik heb ook wel
eens last van zg. „vieze bellers" maar
dat is geen privilege van mij. Dat heb
ben mijn vrouwelijke collega's ook.
Maar dat wil ik niet als kop boven
het verhaal! Dat vertekent het beeld!"
En voor de zoveelste keer, zwijgt
Annemarie Oster. Na, een tijdje zegt ze,
haar woorden wikkend en wegend, dat
ze er speciale redenen voor heeft om
zo voorzichtig te zijn. „Ik vind het
moeilijk ondervraagd te worden. Ik zou
het liefst eerlijk en openhartig zijn,
maar er rijn dingen waar niemand iets
mee te maken heeft. Ik zeg dit alleen
omdat je ernaar vraagt. En ik vind
het onrechtvaardig als je dat er in de
krant niet bijzet".
Annemarie Oster wil eigenlijk wel
zeggen wat ze zelf in de krant zou
schrijven, als zij het verhaal zou moe
ten maken. „Dat alles wat ik nu doe te
danken is aan de imitaties, die ik des
tijds voor de VPRO heb gedaan. Gijs
Stappershoef heeft me geweldig gehol
pen. Het was toen een openbaring voor
me dat iemand het leuk vond. Imitatie
is het liefste, dat ik doe. Het is voor
mij ook een grote uitdaging om er nu
weer mee te beginnen".
Want dat is waarschijnlijk het geval.
Het komende seizoen gaat Annemarie
Oster misschien een eigen imitatie-pro-
ANNEMARIE OSTER
zeer op haar hoede
gramma maken. Bovendien gaat haar
werk bij Hadiimassa door en wil zij
van haar langspeelplaat een heel per
fectionistisch produkt mrken.
Dan is het vraaggesprek voorbij.
Wanneer de blocnote is verdwenen en
de ballpoint opgeborgen, praat Anne
marie Oster nog ©ven door. Plotseling
gaat het gesprek veel vlotter en meer
ontspannen. Het wantrouwen ebt lang
zaam weg. Ze ontdekt het zelf. „Hè nu
gaat het wel" zegt ze, een beetje zelf
beschuldigend. En dan is ze toch ee»
keer zichzelf geweest