DEZE WEEK: nader beschouwd
Een kilo suiker en de mens
Wachten op de kerken
TIJD VAN BEZINNING OP DE KOMENDE
UNIVERSITAIRE HERVORMINGSSTRIJD
„Student kan niet
meebeslissen
over de leerstof"
„Student wil wel
meebeslissen
over z'n studiedoel"
SOLLICITEREN ALS ADSPIRANT-RAADSLID
D'66 gaf
Apeldoorn
n primeur
Prof, dr. A. Querido:
Prof, dr. C. J. Lammers:
Fataal
Gedelegeerde
Leerstof
Welzijn
Er is geen enkele reden om ach en
wee te roepen over de „suikeroorlog"
die de afgelopen week in Nederland is
ontbrand en er is nog minder reden om
medelijden te hebben met de kruideniers
die daaraan meedoen als men al me
delijden moet hebben dan is het met hen
die er niet aan kunnen meedoen en waar
schijnlijk straks noodgedwongen hun
winkeldeur zullen moeten sluiten. Niet
vanwege dat kilo suiker maar om alles
wat er achter schuilt. Dat „alles" is in
drie woorden samen te vatten: „Geld
moet rollen" het lijkt een wat ver
kwistende uitspraak, maar men vindt er
de grondregel in van het moderne za
kendoen.
Zo eenvoudig mogelijk voorgesteld ge
beurt er dit: een winkelier beschikt over
f 10.000 en investeert die in de artikelen
die hij ten verkoop aanbiedt. Verkoopt
hij al die artikelen in vier weken tijds
bij een winstmarge van 20 pet, dan heeft
hij na die vier weken weer f12.000 in
handen f2.000 verdiend dus (om het
eenvoudig te houden praten we niet over
de kosten). Stel echter dat hij nu kans
ziet die artikelen niet in vier weken maar
in één week aan de man te brengen bij
eenzelfde winstpercentage, dan heeft hij
nu die f2.000 in één week verdiend (nog
maals, de kosten, nu hogere kosten
waarschijnlijk, buiten beschouwing gela
ten). Met andere woorden: omzet en
winstpercentage zijn belangrijk, maar
minstens zo belangrijk is de omzetsnel-
held. Hoe sneller het geld de inkoop
verkoop-ronde gemaakt heeft, des te
groter is de kans op winst zelfs als het
winstpercentage naar beneden gaat.
Dit alles is helemaal niet nieuw - uit
eindelijk vindt men dit principe ook te
rug in de al zoveel jaren bestaande uit
verkoop. De grootwinkelbedrijven zijn 't
systeem echter met wetenschappelijke
precisie gaan toepassen en de cash- and
carrybedrijven hebben nog eens een ex
tra stoot in die richting gegeven. Als men
maar genoeg klanten weet te trekken
dan kan men de winstmarges aanzienlijk
verkleinen en toch nog een zeer redelij
ke winst maken. En op dit ogenblik zijn
„stuntprijzen" hét middel om klanten te
trekken, want vooral de huisvrouw is im
mers ingehamerd dat ze „prijsbewust"
moet zijn. Daarom een kilo suiker voor
een cent of zelfs met een dubbeltje toe.
En daarom ook nog zoveel andere goed
kope aanbiedingen meer.
Nu heeft ook deze medaille twee kan
ten. De mooie kant is dat deze „geld
moet rollen' -aanpak inderdaad de kos
ten van levensonderhoud drukt. Dat de
klant het „uiteindelijk toch zelf betaalt"
is in de meeste gevallen niet waar -
het geld wordt niet terugverdiend op an
dere artikelen maar door de snelheid
van omzet. De kwade kant is dat deze
ontwikkeling aan een aantal winkeliers
(meestal de kleinere) de kop kost. Dat
is logisch. Het aantal op de levensmid
delenmarkt kopende klanten ligt vrijwel
vast en ook de hoeveelheden die ze ko
pen liggen vast. Met behulp van veel re
clame worden wel steeds nieuwe behoef
ten gecreëerd, maar meestal heeft dat
tot gevolg dat andere behoeften verdwij
nen. De komst van nieuwe soorten mar
garine met nieuwe eigenschappen doet
de afzet van „ouderwetse" margarinen
teruglopen, want men koopt er niet meer
om. Aantal kopers en hoeveelheid pro-
dukt liggen dus vast - wil iemand dus
zijn omzetsnelheid doen stijgen dan
moet hij klanten bij een ander wegha
len. En als die ander om welke reden
dan ook niet voldoende terug kan doen,
gaat zijn zaak er onderdoor. Dat is de
trieste werkelijkheid.
De conclusie jvan dit alles kan kort
zijn: dat de staatssecretaris van Econo
mische Zaken volkomen gelijk heeft met
de gisteren in ons blad gepubliceerde
opmerking: „Het wordt de hoogste tijd
dat we redelijke sociale voorzieningen
gaan treffen voor de winkelier die het
niet langer kan bolwerken". Onze moder
ne „way of life" is hard daar is niet
aan te ontkomen. Des te meer reden om
medemenselijkheid te betrachten daar
waar dat ons mogelijk is.
Dat men bij de onlusten in Noord-ler-
land (misschien moet men al spreken
van een burgeroorlog) de partijen splitst
In katholieken en protestanten is een uit
daging aan de kerken. Die namen wor
den ten onrechte gegeven - laat dat dui
delijk zijn. Van een godsdienstoorlog zo
als we die in vroeger eeuwen hebben
gekend is geen sprake -- de strijd gaat
tussen Ierse nationalisten die in dit deel
van Ierland een minderheid vormen en
voor zover een buitenstaander dat kan
beoordelen - ook als een minderheid
worden behandeld, en degenen die niets
willen weten van een afscheiding van 't
Britse imperiurh. Dat deze scheidingslijn
samenvalt met de godsdienstige overtui
ging van de beide partijen is een his
torisch gegeven, waarvan men hoogstens
onze koning-stadhouder Willem III de
schuld zou kunnen geven maar in on
ze schoolgeschiedenisboeken is hij nog
altijd een held en dat laten we maar lie
ver zo. Misschien kont det tijd nog wel
dat onze geschiedenis met iets minder
chauvinisme omringd wordt!
Desondanks liggen die namen er voor
de strijdende partijen: katholieken en pro
testanten. In een tijd waarin de kerken
zich meer dan ooit inspannen voor de
vrede en met het profetisch zwaard dat
alleen de Kerk mag hanteren alles en ie
der telijf gaan die de vrede in de weg
staan: de politici uit Oost én West, de
rassen- en stammenwaan van Noord en
Zuid. de welvaart, de zelfgenoegzaam
heid, het egoïsme van de rijkdom." Die
namen: protestanten en katholieken voor
de strijdende partijen daar in Ierland, ver
duisteren dat profetisch woord - hoe
schamper zijn de opmerkingen aan het
adres der kerken van de velen die het
toch al niet op de kerk hebben voor
zien. Voor hen staat het vast dat de ker
ken schuld hebben, want het zijn toch
protestanten en katholieken die daar
vechten!
Daarom is dit een uitdaging aan de
kerken, zeker aan de Europese kerken.
Een grotere uitdaging dan de armoede
in Zuid-Amerika of het rassenprobleem
in Zuid-Afrika. Want door deze strijd
wordt de naam des Heren gelasterd,
rechtstreeks omdat er mensen bij be
trokken zijn die de naam christenen dra
gen. Daarom wachten we op het profe
tisch woord dat nu door de kerken ge
sproken moet worden. En op de daden
die daarop moeten volgen want de kerk
van vandaag is een kerk van daden. Het
is een wachten met ongeduld!
Het is stil op het Binnenhof en rond de
Haagse hofvijver en het is stil ook in de col
legezalen en laboratoria van onze universi
teitssteden. Niet stil in die zin dat er geen
mensen zijn want het prachtige centrum van
Nederlands parlementaire bestel trekt in de
ze zomermaanden duizenden toeristen. En
Amsterdam heeft zeker ook niet over studen
tikoos aandoende belangstelling te klagen: het
Nationaal Monument op de Dam lijkt steeds
meer het ontmoetingspunt (en slaapplaats!)
te gaan worden van de in de zomer door
Europa zwervende jeugd, komend uit alle
werelddelen en met elkaar de minachting de
lend voor wat tegenwoordig de „establish
ment" heet.
Maar dat al alles is de zomerse aanblik
de in Den Haag thuishorende parlementa-
riërs en de studentenbevolking van de uni
versiteitssteden zijn met vakantie of vervul
len andere plichten. Zodat het lijkt alsof par
lement en studentenwereld rimpelloze vijvers
zijn van rust. Dat is schijn men merkt
het als er zo af cn toe een steen(tje) in die
vijver valt, want dan komt het water al
merkbaar in beweging. Alsof het de storm
voorvoelt die straks dreigt los te breken als
minister Veringa (dit najaar) aan het parle
ment zijn plannen zal voorleggen om de
structuur van ons hoger onderwijs te herzien.
Zulk een steen in de vijver was in de af
gelopen week de mededeling van prof. dr.
A. Querido, hoogleraar in de sociale genees
kunde aan de medische faculteit van de uni
versiteit van Amsterdam, dat hij vervroegd
ontslag had gevraagd. Een mededeling die
hij op niet mis te verstane wijze toelichtte
met de zin: „Het doel van de studenten is
niet vernieuwing van de universiteit maar
vernietiging". Merkwaardigerwijze kwam bij
na gelijktijdig met deze ontslagaanvrage de
uitslag op tafel van een door de Lcidse so
cioloog prof. dr. C. J. I.ammers ingesteld
onderzoek naar de maatschappijvisie van de
studenten. Men zou kunnen zeggen dat zijn
conclusie bijna tegenovergesteld is aan die
van zijn Amsterdamse collega!
Hieronder publiceren we twee interviews
waarin elk van deze hoogleraren zijn con
clusie nader toelicht. Juist nu immers, in de
ze korte periode van rust, is er gelegenheid
zich te bezinnen op wat er nu feitelijk in
de universitaire wereld aan de hand is en
wat er gebeuren moet en kan. Tot deze be
zinning dragen deze interviews zeker bij.
Orol. dr. A. Querido is op het
ogenblik 68 juar niet
ver verwijderd dus meer van het
ogenblik waarop hoogleraren
met pensioen plegen te gaan.
Toch heeft hij die weinige jaren
niet meer willen uitdienen: juist
door nu zijn ontslag te vragen
heeft hij te kennen willen geven
niet langer te willen meewerken
aan een universiteit die naar zijn
mening de verkeerde kant op
gaat. Een universiteit die zo
is zijn overtuiging bedreigd
wordt door een groep studenten
activisten die onder het motto
vernieuwing slechts vernietiging
van het instituut nastreven. Zijn
stap is des te opvallender omdat
luist aan de medische faculteit de
onrust niet bijzonder groot is ge
weest; het percentage Maagden
huisbezetters van deze faculteit
was zelfs miniem. Maar onrust
is ook niet het kardinale punt
bij deze ontslagaanvrage. Het
gaat bij prof. Querido hierom:
aan een universiteit kan naar
zijn mening geen gelijkheid
heersen tussen studenten en
hoogleraren.
Dit is de visie die prof. Querido
ons in een vraaggesprek gaf.
„Studenten zo zei hij komen
naar de universiteit om iets te le
ren van ons. Wij weten er meer
van dan zij. Dit verschil in ken
nis impliceert een verhouding le
raar-leerling. In deze verhouding
is geen medebeslissingsrecht van
de studenten over de dirngen die
zij moeten leren en over degenen
van wie zij de lessen moeten
krijgen. De leerstof kan geen punt
van discussie zijn, hoogstens de
manier waarop die gegeven
wordt."
Hoe ziet u de positie van de
wetenschappelijk staf?
„Voor de wetenschappelijke
staf en voor de oudere studen
ten, laat ik die er ook maar bij
betrekken, ligt de zaak iets an
ders, genuanceerder. Mijn me
ning is dat hoewel de weten
schappelijke staf ook een zeer
heterogeen gezelschap is met pas
afgestudeerden en lectoren bin
nen bepaalde grenzen enige in
spraak mogelijk is. Ik denk dan
aan de leerstof en de examenstof.
Ik vind het onjuist ze te laten
meebeslissen over de hoogleraar
benoemingen. Ik moet u wel di
rect erbij zeggen dat de zaak
voor mij bijzonder gecompliceerd
is. Ik ben al oud en stel mezelf
dan ook voortdurend de vraag:
Zie ik het allemaal wel goed. Wij
hebben ook al jarenlang kritiek,
gelukkig maar, op de situatie bin
nen de universiteit. Maar als ik
dan weer de studenten hoor (en
het valt me op hoe verschikkelijk
veel zeer jonge studenten daarbij
zijn) dan vraag ik me toch steeds
af: hebben zij op dezelfde gron
den kritiek of grijpen zij de on
rust aan voor verder liggende doe
len. En ik denk vaak dat dat het
geval is".
„Iedereen zegt nu, de studenten
hebben gelijk, ik zeg: deze weg
is fataal voor de universiteit. Het
doel van de studenten is vernieti
ging, geen vernieuwing. Studen
ten hebben een te smalle basis
om te oordelen. Bovendien ont
breekt de continuïteit. Willen zij
inspraak dan zouden zij zich
eigenlijk moeten laten vertegen
woordigen door deskundigen
Maar deskundigen zijn in hun
ogen al weer verdacht."
Hoe was de situatie in uw
eigen faculteit?
„De medische faculteit is nooit
de lastigste. Onze studenten zijn
in en buiten de universiteit aan
een zekere hiëarchie gewend.
Hoewel er ook alweer kritiek is
op de heersende houding van de
arts. Maar in mijn faculteit gold
ik toch wel progressief. Tussen
twee haakjes: de progressieve
hoogleraren voelen de meeste
weerstand tegen de huidige gang
van zaken. Ik had al jaren de
hoorcolleges ondingen afge
schaft. Ik ben met kleine groep
jes begonnen aan discussiemidda
gen, maar pas de laatste tijd
kreeg ik wat weerwerk. Het viel
me altijd weer op dat de studen
ten niet in staat waren zinnige
vragen te stellen. Begrijpelijk,
maar daaruit volgt weer onmid
dellijk dat de ongelijkheid in
kennis van student en hoogleraar
een gegeven is waar je niet on
deruit kunt. Geloof me, ik ben er
van overtuigd dat studenten goe
de en rechtvaardige informatie
kunnen verschaffen over de ma
nier van doceren van een docent.
Maar dat kan niet vooraf gebeu
ren. Dat kan pas na verloop van
enkele jaren. Maar moet je hoog
leraren dan maar tijdelijk gaan
benoemen? Ik geloof niet dat je
daar iemand voor krijgt."
U vindt dat de universiteit op
de verkeerde weg is. Dus
moet er iets veranderen.
Wat?
„Er moet meer efficiency ko
men. Een kortere studie. De stof
die we terecht kunnen beschou
wen als ballast moet worden op
geruimd en de leerstof verbeterd.
Het zijn evolutionaire gedachten
waarbij geen bèhoefte is aan in
spraak van studenten.
Ik zie wel mogelijkheden om
met ze te praten over de inde
ling van de examens, maar het
moet geleidelijk gaan. De snel
heid waarmee nu alles gaat is te
hoog. Als het zo doorgaat wordt
de boel volledig kapot gedraaid.
We hebben hier geen revolutie
nodig. Onze geschiedenis is vol
voorbeelden dat wij hier zonder
bloedvergieten de vruchten kun
nen plukken van revoluties elders,
denk maar aan het jaar 1848."
Als u in 1970 vrijwillig en
vroegtijdig afscheid hebt ge
nomen van de universiteit
bent u dan werkloos?
„Neen. Ik ben aangesteld als
gedelegeerde van de wetenschap
pelijke adviescommissie, die het
bestuur van het zgn. Preventie
fonds voorlicht over de verdeling
van de tien miljoen waarover dit
fonds jaarlijks beschikt. Doel van
dit Preventiefonds is het bevorde
ren van onderzoek ter voorkoming
van ziekten en het bevorderen van
revalidatie. Ik ben daar erg ver
heugd over omdat ik hierin duide
lijke verbindingslijnen met de so
ciale geneeskunde zie."
Zonder twijfel heeft D '66 (voluit: Politieke
Partij Democraten '66) met haar dagbladad
vertentie van gisteren Apeldoorn een primeur
bezorgd bij ons weten althans is het nog
nooit eerder in Nederlands politieke geschiede
nis voorgekomen dat een partij op deze wijze
haar medeburgers oproept te solliciteren naar
de functie van gemeenteraadslid. Of laten we
liever zeggen: adspirant-gemeenteraadslid,
want D'66 weet uiteraard nog niet of de door
haar op de lijst geplaatste kandidaten ook in
derdaad een raadszetel zullen halen.
Het is een originele gedachte - dat staat
voorop. Vermoedelijk ook wel wat ingegeven
door de omstandigheden. Toen in 1966 voor de
laatste maal verkiezingen voor de gemeente
raad werden gehouden, was D'66 nog in statu
nascendi, niet veel meer dan een clubje poli
tiek geïnteresseerde jongeren dat naar moge
lijkheden zocht om 't vuurtje van de politieke
vernieuwing tot een felle brand te doen op
laaien. Het leverde in 1967 een onverwacht
groot aantal Kamerzetels op, maar toch eigen
lijk zonder het toen zo driftig gestelde doel:
de „ontploffing" van ons partijensysteem, te
bereiken. Zodat D'66 voorlopig althans gewor
den is wat ze eigenlijk niet wilde zijn: een
politieke partij naast de andere partijen.
Van dat laatste is de consequentie dat men
nu ook wel moet gaan meedoen aan de verkie
zingen voor de gemeenteraden die volgend
jaar zullen plaats vinden. Maar... D'66 telt
wel door 't hele land afdelingen, echter geen
„kiesverenigingen" zoals de andere gevestigde
partijen en dat maakt het bijzonder moeilijk
mensen te vinden die ook inderdaad als raads
lid de burgerij vertegenwoordigen Evenmin is
men er al toe gekomen een „gemeentepro
gram" te formuleren, niet landelijk met daar
in de plaats en taak van een gemeenteraad zo
als D'66 die ziet, en ook niet plaatselijk met
de specifieke wensen voor elke gemeente af
zonderlijk. Het zijn manco's die men een zo
jonge partij (die bovendien eigenlijk geen par
tij had willen zijn!) nauwelijks mag kwalijk
nemen.
De afdeling Apeldoorn van D'66 is dus, dit
alles overziende, tot de slotsom gekomen dat
een uitnodiging per dagbladadvertentie om te
solliciteren een dienstige oplossing kon bie
den. Zoals in een „personeelsadvertentie" te
doen gebruikelijk moest men vanzelfsprekend
een omschrijving geven van de „eisen" waar
aan een eventuele sollicitant zou moeten vol
doen. En zo kwam men er toe de volgende
vier punten te formuleren, waaraan naar de
mening van D'66 een goed gemeentebestuur
oehoort te voldoen:
Dat daarin de gemeenteraadsleden voort
durend contact onderhouden met de bur
gerij:
Dat daarbij de burgerij de waarborg heeft
dat er ernstig rekening wordt gehouden
met haar wensen en initiatieven:
Een volledige openheid tegenover allen,
dat wil zeggen: alle gewenste informatie
wordt aan iedereen zonder beperking ver
strekt;
Zodat het beleid wordt bepaald door en
vanuit de bevolking via haar vertegenwoor
digers in de gekozen gemeenteraad.
Nu zullen 9i niet vet burgen zijn. of ze nu
wel dan niet tot welke politieke partij ook be
horen, die tegen deze vier punten bezwaren
hebben. Een gekozen gemeenteraad, voortko
mend uit en in nauw contact met de bevol
king, geen geheimzinnigheid maar openheid
over het te voeren beleid en zo nodig inspraak
in dat beleid door de bevolking - dat immers
is altijd al de bedoeling van de gemeenteraad
geweest en daarnaar streven ook alle politieke
partijen. Zo bezien kan haast iedere burger
aan de uitnodiging in de advertentie gevolg ge
ven Wat is er dan tegen als u zich (voor 31
augi s; is a sopgeeft als rr «gelijk kandi
daat^) voor onze lijst?" Niets dachten wij.
Dat zouden wij ook denken, maar zo simpel is
het toch ook weer niet. In een alinea er tus
sen staat namelijk nog dat de sollicitant niet
alleen die spelregels voor de gemeenteraad
moet onderschrijven maar bovendien moet
vinden dat „de tegenstelling links-recht on
juist is en vervangen moet worden." In onze
woorden gezegd: hij moet lid zijn of worden
van D'66 en dus mede bereid zijn de andere
politieke partijen te laten ontploffen - het doel
immers van de Politieke Partij Democraten
66
Volledigheidshalve moeten we er nog wel
bij vermelden dat de afdeling Apeldoorn van
D'66 niet een stroom van sollicitatiebrieven
verwacht - wél hoopt men dat er door de
ze advertentie gesprekken op gang komen
en dat uit en door die gesprekken serieuze
kandidaten naar voren komen of naar voren
geschoven worden. Het is dan de bedoeling
deze kandidaten op een lijst te plaatsen met
al hun voor's en tegen's (en daarin lijkt het
dus toch weer op een personeelsadverten
tie) en op een openbare bijeenkomst waar de
ze kandidaten zich kunnen presenteren, de
aanwezigen te laten beslissen wie uiteindelijk
op de definitieve lijst geplaatst zullen wor
den en dus kans maken in de gemeenteraad
te worden gekozen. Daarbij geen voorkeurs
lijstje van het bestuur of iets van dien aard
- de burgers moeten beslissen.
Twee opmerkingen onzerzijds. Allereerst
over de procedure. Gegeven de moeilijkhe
den waarmee een zo jonge partij worstelt
hebben we voor dit initiatief alle waardering.
In feite wijkt het allemaal natuurlijk nauwe
lijks af van de manier waarop de gevestig
de partijen dit doen. Daar geen advertentie
maar een nonvocatie aan de leden om ter
vergadering te komen en hun wensen en ver
langens ten aanzien van de kandidatenlijst
kenbaar te maken. Misschien dat daar het
bestuur iets meer geneigd is om invloed op
die lijst uit te oefenen, maar we geloven niet
dat D'66 zich daaraan op den duur zal kun
nen onttrekken, alle goede bedoelingen ten
spijt. Natuurlijk hoopt D'66 op deze wijze een
aantal belangstellenden te trekken en binnen
haar gelederen te trekken en dat is haar
goed recht. De praktijk zal toch echter zijn
dat maar een betrekkelijk klein groepje beslist
over de eventuele bezetters van een raads
zetel.
De tweede opmerking gaat dieper. Het is
inderdaad zo dat ook in gemeentezaken de
kloof tussen bestuurders en bestuurden
steeds groter dreigt te worden het is heel
beslist niet zo dat de tegenstelling „links-
rechts" daarvan de oorzaak is. Dit suggereert
namelijk dat „de politiek", de politieke prin
cipes er de oorzaak van zouden zijn dat er
bij de burgerij zo weinig inzicht bestaat (en
meestal ook zo weinig interesse is) in en
voor het gemeentebeleid. Dat men om rede
nen van eigen politiek belang de kiezers dom
zou willen houden of verkeerd zou willen
voorlichten. Dit is een onwaardige suggestie
waarmee men de politieke partijen en de ge
meenteraad in een verkeerd daglicht stelt
Natuurlijk is het wél het goed recht van
D'66 een vraagteken te zetten achter de thans
gebruikelijke gang van zaken dat een ge
meentebestuur wordt samengesteld via poli
tieke partijen die een levensbeschouwing of
maatschappijbeschouwing als grondslag heb
ben. Maar die visie mag men niet vertolken
met de simpele zin „dat de tegenstelling
links-rechts onjuist is" Overigens, als deze
unieke geste van D'66 de andere partijen er
toe brengt wa' te gaan doen aan die bestuur-
ders-bsstuurde loof dan is daarom alleen
al dit initiatief te prijzenI
De sociologische faculteit van
de Rijksuniversiteit te Lei
den waaraan prof. Lammers
sinds vijf jaar verbonden is als
hoogleraar in de sociologie van
de organisatie is sinds enkele
maanden „gedemocratiseerd".
Dat betekent dat de faculteit ge
leid wordt door de algemene ver
gadering waarin alle leden van
alle groepen die de faculteit telt
een gelijkwaardige stem uitbren
gen. Prof. Lammers werkt dan
ook binnen een Instituutsraad,
een langs democratische weg ge
kozen raad van studenten, do
centen, stafleden en technisch-
administratief personeel. In dat
licht moet men het bezien als hij
de aanwezige leden van de raad
erbij haalt als wij met hem pra
ten over de inhoud van zijn zo
juist gepubliceerd rapport: een
sociologisch onderzoek naar de
maatschappijvisie bij de studen
ten.
Het onderzoek heeft heel in
het algemeen uiteraard uitge
wezen dat er een verband bestaat
tussen de studierichting en de vi
sie die de student op de maat
schappij heeft. Studenten die zich
op een vak voorbereiden me
dici, ingenieurs, juristen, econo
men blijken behoudender dan
studenten die zich voorbereiden
op zuiver wetenschappelijk of op
maatschappij werk: theologen, so
ciologen, wijsgeren, wis- en na
tuurkundigen. Als we aan prof.
Lammers de vraag voorleggen of
het rumoer onder de studenten
een nieuw verschijnsel is en dan wellicht van
tijdelijke aard, is dit zijn antwoord:
„Studenten zijn altijd rumoerig geweest,
soms veel rumoeriger dan thans. Het moleste
ren van hoogleraren en het vernielen van ge
bouwen is door de eeuwen heen een aanvaard
gebruik bij hen geweest. Veel erger dan de stu
denten het nu maken. Alleen verdedigde de stu
dent vroeger vooral zijn eigen bevoorrechte
standje. Nu toont hij zich demonstratief betrok
ken bij de problemen van de hele samenleving.
Dat is, dacht ik, wel iets geheel nieuws. Ik acht
het erg onwaarschijnlijk dat deze betrokken
heid van voorbijgaande aard is. Wij hebben
onderzoekingen gedaan op middelbare scholen.
Daar hebben we een drang tot radicalisering
gevonden die, al naar u wilt, goede hoop of gro
te zorg voor de naaste toekomst geeft".
Is de radicale groep onder de studenten
niet erg klein?
„De groep die tot directe actie overgaat, is niet
bijzonder groot, maar haar acties hebben wel de
instemming van de zeer grote meerderheid. De
groep die alleen maar gezellig wil studeren is
bijzonder klein; de groep die zich actief tegen
de radicalisering wil verzetten is nog kleiner".
Uw onderzoek heeft uitgewezen dat de
gerichtheid van de eerstejaars behoudend
of progressief ai studerende afneemt. Zijn
de idealen verbleekt als de student is afge
studeerd?
„Tijdens de studie wordt de behoudende stu
dent wat progressiever en de vooruitstrevende
student wat behoudender. Maar alle studenten
zijn aan het eind van hun studie doorgaans voor
uitstrevender dan hun vaders waren".
Als de studenten, die in de faculteit de
meerderheid vormen, zelf kunnen beslissen
over hun programma's, is er dan niet het ge
vaar dat de hele studie gaat verschralen:
de juristen schaffen het Romeinse Recht af,
de sociologen de statistiek, de historici de
oorkondeleer.
„De docenten zullen duidelijk moeten maken
waarom een bepaalde leerstof wenselijk of on
ontbeerlijk is. Dan beslissen niet alléén de eerste
jaars die met dergelijke basisvakken worstelen.
Tenslotte blijkt het dat de student die weet dat
hij zelf de verantwoordelijkheid draagt, als hij
goed wordt voorgelicht, er zeker niet op uit is
om het zich zo gemakkelijk mogelijk te maken".
Dit dragen van de eigen verantwoorde
lijkheid heeft alleen maar zin als een gro
te meerderheid zich wezenlijk met de vraag
stukken wil bezighouden.
„Wij weten nog niet of dat zal lukken, an
ders zou er inderdaad de situatie kunnen groei
en dat een minderheid voor de meerderheid be
slist en daar wil men nu juist van af. We zijn
daarom ook nog steeds aan het experimenteren
en daarom geloven we ook nog niet in vaste or
ganisatievormen. Hoe minder er wordt vastge
steld des te meer kan er worden aangepast.
Het gaat trouwens niet in de eerste plaats om
bestuursproblemen. De studenten hebben een
onderwijsprobleem aan de orde gesteld. De stu
dent van nu wil weten wat zijn studiedoelen
zijn en hij wil de vrijheid om andere doelen te
eisen".
Passen studenten, die in zo'n open orga
nisatie hebben gestudeerd, straks in de vrij
strak georganiseerde en vrij economisch ge
richte samenleving?
„Onze samenleving heeft tot nu toe bijna uit-
uitend gelet op een economisch resultaat. Mo
gelijk zijn er belangrijker zaken. Omdat de uni
versiteit allang geen eiland meer is, beïnvloedt
het rumoer aan de universiteit de samenleving
buiten de universiteit. Er kan een samenleving
groeien die zich ook op andere doelen dan lou
ter economische gaat richten. Zelfs al zou het
bereiken van die andere doelen het economisch
resultaat verkleiner Uiteindelijk gaat het om
de grote vraag van dezè tijd: de spanning tus
sen welvaart en welzijn".