DEZE WEEK: nader beschouwd Een kilo suiker en de mens Wachten op de kerken TIJD VAN BEZINNING OP DE KOMENDE UNIVERSITAIRE HERVORMINGSSTRIJD „Student kan niet meebeslissen over de leerstof" „Student wil wel meebeslissen over z'n studiedoel" SOLLICITEREN ALS ADSPIRANT-RAADSLID D'66 gaf Apeldoorn n primeur Prof, dr. A. Querido: Prof, dr. C. J. Lammers: Fataal Gedelegeerde Leerstof Welzijn Er is geen enkele reden om ach en wee te roepen over de „suikeroorlog" die de afgelopen week in Nederland is ontbrand en er is nog minder reden om medelijden te hebben met de kruideniers die daaraan meedoen als men al me delijden moet hebben dan is het met hen die er niet aan kunnen meedoen en waar schijnlijk straks noodgedwongen hun winkeldeur zullen moeten sluiten. Niet vanwege dat kilo suiker maar om alles wat er achter schuilt. Dat „alles" is in drie woorden samen te vatten: „Geld moet rollen" het lijkt een wat ver kwistende uitspraak, maar men vindt er de grondregel in van het moderne za kendoen. Zo eenvoudig mogelijk voorgesteld ge beurt er dit: een winkelier beschikt over f 10.000 en investeert die in de artikelen die hij ten verkoop aanbiedt. Verkoopt hij al die artikelen in vier weken tijds bij een winstmarge van 20 pet, dan heeft hij na die vier weken weer f12.000 in handen f2.000 verdiend dus (om het eenvoudig te houden praten we niet over de kosten). Stel echter dat hij nu kans ziet die artikelen niet in vier weken maar in één week aan de man te brengen bij eenzelfde winstpercentage, dan heeft hij nu die f2.000 in één week verdiend (nog maals, de kosten, nu hogere kosten waarschijnlijk, buiten beschouwing gela ten). Met andere woorden: omzet en winstpercentage zijn belangrijk, maar minstens zo belangrijk is de omzetsnel- held. Hoe sneller het geld de inkoop verkoop-ronde gemaakt heeft, des te groter is de kans op winst zelfs als het winstpercentage naar beneden gaat. Dit alles is helemaal niet nieuw - uit eindelijk vindt men dit principe ook te rug in de al zoveel jaren bestaande uit verkoop. De grootwinkelbedrijven zijn 't systeem echter met wetenschappelijke precisie gaan toepassen en de cash- and carrybedrijven hebben nog eens een ex tra stoot in die richting gegeven. Als men maar genoeg klanten weet te trekken dan kan men de winstmarges aanzienlijk verkleinen en toch nog een zeer redelij ke winst maken. En op dit ogenblik zijn „stuntprijzen" hét middel om klanten te trekken, want vooral de huisvrouw is im mers ingehamerd dat ze „prijsbewust" moet zijn. Daarom een kilo suiker voor een cent of zelfs met een dubbeltje toe. En daarom ook nog zoveel andere goed kope aanbiedingen meer. Nu heeft ook deze medaille twee kan ten. De mooie kant is dat deze „geld moet rollen' -aanpak inderdaad de kos ten van levensonderhoud drukt. Dat de klant het „uiteindelijk toch zelf betaalt" is in de meeste gevallen niet waar - het geld wordt niet terugverdiend op an dere artikelen maar door de snelheid van omzet. De kwade kant is dat deze ontwikkeling aan een aantal winkeliers (meestal de kleinere) de kop kost. Dat is logisch. Het aantal op de levensmid delenmarkt kopende klanten ligt vrijwel vast en ook de hoeveelheden die ze ko pen liggen vast. Met behulp van veel re clame worden wel steeds nieuwe behoef ten gecreëerd, maar meestal heeft dat tot gevolg dat andere behoeften verdwij nen. De komst van nieuwe soorten mar garine met nieuwe eigenschappen doet de afzet van „ouderwetse" margarinen teruglopen, want men koopt er niet meer om. Aantal kopers en hoeveelheid pro- dukt liggen dus vast - wil iemand dus zijn omzetsnelheid doen stijgen dan moet hij klanten bij een ander wegha len. En als die ander om welke reden dan ook niet voldoende terug kan doen, gaat zijn zaak er onderdoor. Dat is de trieste werkelijkheid. De conclusie jvan dit alles kan kort zijn: dat de staatssecretaris van Econo mische Zaken volkomen gelijk heeft met de gisteren in ons blad gepubliceerde opmerking: „Het wordt de hoogste tijd dat we redelijke sociale voorzieningen gaan treffen voor de winkelier die het niet langer kan bolwerken". Onze moder ne „way of life" is hard daar is niet aan te ontkomen. Des te meer reden om medemenselijkheid te betrachten daar waar dat ons mogelijk is. Dat men bij de onlusten in Noord-ler- land (misschien moet men al spreken van een burgeroorlog) de partijen splitst In katholieken en protestanten is een uit daging aan de kerken. Die namen wor den ten onrechte gegeven - laat dat dui delijk zijn. Van een godsdienstoorlog zo als we die in vroeger eeuwen hebben gekend is geen sprake -- de strijd gaat tussen Ierse nationalisten die in dit deel van Ierland een minderheid vormen en voor zover een buitenstaander dat kan beoordelen - ook als een minderheid worden behandeld, en degenen die niets willen weten van een afscheiding van 't Britse imperiurh. Dat deze scheidingslijn samenvalt met de godsdienstige overtui ging van de beide partijen is een his torisch gegeven, waarvan men hoogstens onze koning-stadhouder Willem III de schuld zou kunnen geven maar in on ze schoolgeschiedenisboeken is hij nog altijd een held en dat laten we maar lie ver zo. Misschien kont det tijd nog wel dat onze geschiedenis met iets minder chauvinisme omringd wordt! Desondanks liggen die namen er voor de strijdende partijen: katholieken en pro testanten. In een tijd waarin de kerken zich meer dan ooit inspannen voor de vrede en met het profetisch zwaard dat alleen de Kerk mag hanteren alles en ie der telijf gaan die de vrede in de weg staan: de politici uit Oost én West, de rassen- en stammenwaan van Noord en Zuid. de welvaart, de zelfgenoegzaam heid, het egoïsme van de rijkdom." Die namen: protestanten en katholieken voor de strijdende partijen daar in Ierland, ver duisteren dat profetisch woord - hoe schamper zijn de opmerkingen aan het adres der kerken van de velen die het toch al niet op de kerk hebben voor zien. Voor hen staat het vast dat de ker ken schuld hebben, want het zijn toch protestanten en katholieken die daar vechten! Daarom is dit een uitdaging aan de kerken, zeker aan de Europese kerken. Een grotere uitdaging dan de armoede in Zuid-Amerika of het rassenprobleem in Zuid-Afrika. Want door deze strijd wordt de naam des Heren gelasterd, rechtstreeks omdat er mensen bij be trokken zijn die de naam christenen dra gen. Daarom wachten we op het profe tisch woord dat nu door de kerken ge sproken moet worden. En op de daden die daarop moeten volgen want de kerk van vandaag is een kerk van daden. Het is een wachten met ongeduld! Het is stil op het Binnenhof en rond de Haagse hofvijver en het is stil ook in de col legezalen en laboratoria van onze universi teitssteden. Niet stil in die zin dat er geen mensen zijn want het prachtige centrum van Nederlands parlementaire bestel trekt in de ze zomermaanden duizenden toeristen. En Amsterdam heeft zeker ook niet over studen tikoos aandoende belangstelling te klagen: het Nationaal Monument op de Dam lijkt steeds meer het ontmoetingspunt (en slaapplaats!) te gaan worden van de in de zomer door Europa zwervende jeugd, komend uit alle werelddelen en met elkaar de minachting de lend voor wat tegenwoordig de „establish ment" heet. Maar dat al alles is de zomerse aanblik de in Den Haag thuishorende parlementa- riërs en de studentenbevolking van de uni versiteitssteden zijn met vakantie of vervul len andere plichten. Zodat het lijkt alsof par lement en studentenwereld rimpelloze vijvers zijn van rust. Dat is schijn men merkt het als er zo af cn toe een steen(tje) in die vijver valt, want dan komt het water al merkbaar in beweging. Alsof het de storm voorvoelt die straks dreigt los te breken als minister Veringa (dit najaar) aan het parle ment zijn plannen zal voorleggen om de structuur van ons hoger onderwijs te herzien. Zulk een steen in de vijver was in de af gelopen week de mededeling van prof. dr. A. Querido, hoogleraar in de sociale genees kunde aan de medische faculteit van de uni versiteit van Amsterdam, dat hij vervroegd ontslag had gevraagd. Een mededeling die hij op niet mis te verstane wijze toelichtte met de zin: „Het doel van de studenten is niet vernieuwing van de universiteit maar vernietiging". Merkwaardigerwijze kwam bij na gelijktijdig met deze ontslagaanvrage de uitslag op tafel van een door de Lcidse so cioloog prof. dr. C. J. I.ammers ingesteld onderzoek naar de maatschappijvisie van de studenten. Men zou kunnen zeggen dat zijn conclusie bijna tegenovergesteld is aan die van zijn Amsterdamse collega! Hieronder publiceren we twee interviews waarin elk van deze hoogleraren zijn con clusie nader toelicht. Juist nu immers, in de ze korte periode van rust, is er gelegenheid zich te bezinnen op wat er nu feitelijk in de universitaire wereld aan de hand is en wat er gebeuren moet en kan. Tot deze be zinning dragen deze interviews zeker bij. Orol. dr. A. Querido is op het ogenblik 68 juar niet ver verwijderd dus meer van het ogenblik waarop hoogleraren met pensioen plegen te gaan. Toch heeft hij die weinige jaren niet meer willen uitdienen: juist door nu zijn ontslag te vragen heeft hij te kennen willen geven niet langer te willen meewerken aan een universiteit die naar zijn mening de verkeerde kant op gaat. Een universiteit die zo is zijn overtuiging bedreigd wordt door een groep studenten activisten die onder het motto vernieuwing slechts vernietiging van het instituut nastreven. Zijn stap is des te opvallender omdat luist aan de medische faculteit de onrust niet bijzonder groot is ge weest; het percentage Maagden huisbezetters van deze faculteit was zelfs miniem. Maar onrust is ook niet het kardinale punt bij deze ontslagaanvrage. Het gaat bij prof. Querido hierom: aan een universiteit kan naar zijn mening geen gelijkheid heersen tussen studenten en hoogleraren. Dit is de visie die prof. Querido ons in een vraaggesprek gaf. „Studenten zo zei hij komen naar de universiteit om iets te le ren van ons. Wij weten er meer van dan zij. Dit verschil in ken nis impliceert een verhouding le raar-leerling. In deze verhouding is geen medebeslissingsrecht van de studenten over de dirngen die zij moeten leren en over degenen van wie zij de lessen moeten krijgen. De leerstof kan geen punt van discussie zijn, hoogstens de manier waarop die gegeven wordt." Hoe ziet u de positie van de wetenschappelijk staf? „Voor de wetenschappelijke staf en voor de oudere studen ten, laat ik die er ook maar bij betrekken, ligt de zaak iets an ders, genuanceerder. Mijn me ning is dat hoewel de weten schappelijke staf ook een zeer heterogeen gezelschap is met pas afgestudeerden en lectoren bin nen bepaalde grenzen enige in spraak mogelijk is. Ik denk dan aan de leerstof en de examenstof. Ik vind het onjuist ze te laten meebeslissen over de hoogleraar benoemingen. Ik moet u wel di rect erbij zeggen dat de zaak voor mij bijzonder gecompliceerd is. Ik ben al oud en stel mezelf dan ook voortdurend de vraag: Zie ik het allemaal wel goed. Wij hebben ook al jarenlang kritiek, gelukkig maar, op de situatie bin nen de universiteit. Maar als ik dan weer de studenten hoor (en het valt me op hoe verschikkelijk veel zeer jonge studenten daarbij zijn) dan vraag ik me toch steeds af: hebben zij op dezelfde gron den kritiek of grijpen zij de on rust aan voor verder liggende doe len. En ik denk vaak dat dat het geval is". „Iedereen zegt nu, de studenten hebben gelijk, ik zeg: deze weg is fataal voor de universiteit. Het doel van de studenten is vernieti ging, geen vernieuwing. Studen ten hebben een te smalle basis om te oordelen. Bovendien ont breekt de continuïteit. Willen zij inspraak dan zouden zij zich eigenlijk moeten laten vertegen woordigen door deskundigen Maar deskundigen zijn in hun ogen al weer verdacht." Hoe was de situatie in uw eigen faculteit? „De medische faculteit is nooit de lastigste. Onze studenten zijn in en buiten de universiteit aan een zekere hiëarchie gewend. Hoewel er ook alweer kritiek is op de heersende houding van de arts. Maar in mijn faculteit gold ik toch wel progressief. Tussen twee haakjes: de progressieve hoogleraren voelen de meeste weerstand tegen de huidige gang van zaken. Ik had al jaren de hoorcolleges ondingen afge schaft. Ik ben met kleine groep jes begonnen aan discussiemidda gen, maar pas de laatste tijd kreeg ik wat weerwerk. Het viel me altijd weer op dat de studen ten niet in staat waren zinnige vragen te stellen. Begrijpelijk, maar daaruit volgt weer onmid dellijk dat de ongelijkheid in kennis van student en hoogleraar een gegeven is waar je niet on deruit kunt. Geloof me, ik ben er van overtuigd dat studenten goe de en rechtvaardige informatie kunnen verschaffen over de ma nier van doceren van een docent. Maar dat kan niet vooraf gebeu ren. Dat kan pas na verloop van enkele jaren. Maar moet je hoog leraren dan maar tijdelijk gaan benoemen? Ik geloof niet dat je daar iemand voor krijgt." U vindt dat de universiteit op de verkeerde weg is. Dus moet er iets veranderen. Wat? „Er moet meer efficiency ko men. Een kortere studie. De stof die we terecht kunnen beschou wen als ballast moet worden op geruimd en de leerstof verbeterd. Het zijn evolutionaire gedachten waarbij geen bèhoefte is aan in spraak van studenten. Ik zie wel mogelijkheden om met ze te praten over de inde ling van de examens, maar het moet geleidelijk gaan. De snel heid waarmee nu alles gaat is te hoog. Als het zo doorgaat wordt de boel volledig kapot gedraaid. We hebben hier geen revolutie nodig. Onze geschiedenis is vol voorbeelden dat wij hier zonder bloedvergieten de vruchten kun nen plukken van revoluties elders, denk maar aan het jaar 1848." Als u in 1970 vrijwillig en vroegtijdig afscheid hebt ge nomen van de universiteit bent u dan werkloos? „Neen. Ik ben aangesteld als gedelegeerde van de wetenschap pelijke adviescommissie, die het bestuur van het zgn. Preventie fonds voorlicht over de verdeling van de tien miljoen waarover dit fonds jaarlijks beschikt. Doel van dit Preventiefonds is het bevorde ren van onderzoek ter voorkoming van ziekten en het bevorderen van revalidatie. Ik ben daar erg ver heugd over omdat ik hierin duide lijke verbindingslijnen met de so ciale geneeskunde zie." Zonder twijfel heeft D '66 (voluit: Politieke Partij Democraten '66) met haar dagbladad vertentie van gisteren Apeldoorn een primeur bezorgd bij ons weten althans is het nog nooit eerder in Nederlands politieke geschiede nis voorgekomen dat een partij op deze wijze haar medeburgers oproept te solliciteren naar de functie van gemeenteraadslid. Of laten we liever zeggen: adspirant-gemeenteraadslid, want D'66 weet uiteraard nog niet of de door haar op de lijst geplaatste kandidaten ook in derdaad een raadszetel zullen halen. Het is een originele gedachte - dat staat voorop. Vermoedelijk ook wel wat ingegeven door de omstandigheden. Toen in 1966 voor de laatste maal verkiezingen voor de gemeente raad werden gehouden, was D'66 nog in statu nascendi, niet veel meer dan een clubje poli tiek geïnteresseerde jongeren dat naar moge lijkheden zocht om 't vuurtje van de politieke vernieuwing tot een felle brand te doen op laaien. Het leverde in 1967 een onverwacht groot aantal Kamerzetels op, maar toch eigen lijk zonder het toen zo driftig gestelde doel: de „ontploffing" van ons partijensysteem, te bereiken. Zodat D'66 voorlopig althans gewor den is wat ze eigenlijk niet wilde zijn: een politieke partij naast de andere partijen. Van dat laatste is de consequentie dat men nu ook wel moet gaan meedoen aan de verkie zingen voor de gemeenteraden die volgend jaar zullen plaats vinden. Maar... D'66 telt wel door 't hele land afdelingen, echter geen „kiesverenigingen" zoals de andere gevestigde partijen en dat maakt het bijzonder moeilijk mensen te vinden die ook inderdaad als raads lid de burgerij vertegenwoordigen Evenmin is men er al toe gekomen een „gemeentepro gram" te formuleren, niet landelijk met daar in de plaats en taak van een gemeenteraad zo als D'66 die ziet, en ook niet plaatselijk met de specifieke wensen voor elke gemeente af zonderlijk. Het zijn manco's die men een zo jonge partij (die bovendien eigenlijk geen par tij had willen zijn!) nauwelijks mag kwalijk nemen. De afdeling Apeldoorn van D'66 is dus, dit alles overziende, tot de slotsom gekomen dat een uitnodiging per dagbladadvertentie om te solliciteren een dienstige oplossing kon bie den. Zoals in een „personeelsadvertentie" te doen gebruikelijk moest men vanzelfsprekend een omschrijving geven van de „eisen" waar aan een eventuele sollicitant zou moeten vol doen. En zo kwam men er toe de volgende vier punten te formuleren, waaraan naar de mening van D'66 een goed gemeentebestuur oehoort te voldoen: Dat daarin de gemeenteraadsleden voort durend contact onderhouden met de bur gerij: Dat daarbij de burgerij de waarborg heeft dat er ernstig rekening wordt gehouden met haar wensen en initiatieven: Een volledige openheid tegenover allen, dat wil zeggen: alle gewenste informatie wordt aan iedereen zonder beperking ver strekt; Zodat het beleid wordt bepaald door en vanuit de bevolking via haar vertegenwoor digers in de gekozen gemeenteraad. Nu zullen 9i niet vet burgen zijn. of ze nu wel dan niet tot welke politieke partij ook be horen, die tegen deze vier punten bezwaren hebben. Een gekozen gemeenteraad, voortko mend uit en in nauw contact met de bevol king, geen geheimzinnigheid maar openheid over het te voeren beleid en zo nodig inspraak in dat beleid door de bevolking - dat immers is altijd al de bedoeling van de gemeenteraad geweest en daarnaar streven ook alle politieke partijen. Zo bezien kan haast iedere burger aan de uitnodiging in de advertentie gevolg ge ven Wat is er dan tegen als u zich (voor 31 augi s; is a sopgeeft als rr «gelijk kandi daat^) voor onze lijst?" Niets dachten wij. Dat zouden wij ook denken, maar zo simpel is het toch ook weer niet. In een alinea er tus sen staat namelijk nog dat de sollicitant niet alleen die spelregels voor de gemeenteraad moet onderschrijven maar bovendien moet vinden dat „de tegenstelling links-recht on juist is en vervangen moet worden." In onze woorden gezegd: hij moet lid zijn of worden van D'66 en dus mede bereid zijn de andere politieke partijen te laten ontploffen - het doel immers van de Politieke Partij Democraten 66 Volledigheidshalve moeten we er nog wel bij vermelden dat de afdeling Apeldoorn van D'66 niet een stroom van sollicitatiebrieven verwacht - wél hoopt men dat er door de ze advertentie gesprekken op gang komen en dat uit en door die gesprekken serieuze kandidaten naar voren komen of naar voren geschoven worden. Het is dan de bedoeling deze kandidaten op een lijst te plaatsen met al hun voor's en tegen's (en daarin lijkt het dus toch weer op een personeelsadverten tie) en op een openbare bijeenkomst waar de ze kandidaten zich kunnen presenteren, de aanwezigen te laten beslissen wie uiteindelijk op de definitieve lijst geplaatst zullen wor den en dus kans maken in de gemeenteraad te worden gekozen. Daarbij geen voorkeurs lijstje van het bestuur of iets van dien aard - de burgers moeten beslissen. Twee opmerkingen onzerzijds. Allereerst over de procedure. Gegeven de moeilijkhe den waarmee een zo jonge partij worstelt hebben we voor dit initiatief alle waardering. In feite wijkt het allemaal natuurlijk nauwe lijks af van de manier waarop de gevestig de partijen dit doen. Daar geen advertentie maar een nonvocatie aan de leden om ter vergadering te komen en hun wensen en ver langens ten aanzien van de kandidatenlijst kenbaar te maken. Misschien dat daar het bestuur iets meer geneigd is om invloed op die lijst uit te oefenen, maar we geloven niet dat D'66 zich daaraan op den duur zal kun nen onttrekken, alle goede bedoelingen ten spijt. Natuurlijk hoopt D'66 op deze wijze een aantal belangstellenden te trekken en binnen haar gelederen te trekken en dat is haar goed recht. De praktijk zal toch echter zijn dat maar een betrekkelijk klein groepje beslist over de eventuele bezetters van een raads zetel. De tweede opmerking gaat dieper. Het is inderdaad zo dat ook in gemeentezaken de kloof tussen bestuurders en bestuurden steeds groter dreigt te worden het is heel beslist niet zo dat de tegenstelling „links- rechts" daarvan de oorzaak is. Dit suggereert namelijk dat „de politiek", de politieke prin cipes er de oorzaak van zouden zijn dat er bij de burgerij zo weinig inzicht bestaat (en meestal ook zo weinig interesse is) in en voor het gemeentebeleid. Dat men om rede nen van eigen politiek belang de kiezers dom zou willen houden of verkeerd zou willen voorlichten. Dit is een onwaardige suggestie waarmee men de politieke partijen en de ge meenteraad in een verkeerd daglicht stelt Natuurlijk is het wél het goed recht van D'66 een vraagteken te zetten achter de thans gebruikelijke gang van zaken dat een ge meentebestuur wordt samengesteld via poli tieke partijen die een levensbeschouwing of maatschappijbeschouwing als grondslag heb ben. Maar die visie mag men niet vertolken met de simpele zin „dat de tegenstelling links-rechts onjuist is" Overigens, als deze unieke geste van D'66 de andere partijen er toe brengt wa' te gaan doen aan die bestuur- ders-bsstuurde loof dan is daarom alleen al dit initiatief te prijzenI De sociologische faculteit van de Rijksuniversiteit te Lei den waaraan prof. Lammers sinds vijf jaar verbonden is als hoogleraar in de sociologie van de organisatie is sinds enkele maanden „gedemocratiseerd". Dat betekent dat de faculteit ge leid wordt door de algemene ver gadering waarin alle leden van alle groepen die de faculteit telt een gelijkwaardige stem uitbren gen. Prof. Lammers werkt dan ook binnen een Instituutsraad, een langs democratische weg ge kozen raad van studenten, do centen, stafleden en technisch- administratief personeel. In dat licht moet men het bezien als hij de aanwezige leden van de raad erbij haalt als wij met hem pra ten over de inhoud van zijn zo juist gepubliceerd rapport: een sociologisch onderzoek naar de maatschappijvisie bij de studen ten. Het onderzoek heeft heel in het algemeen uiteraard uitge wezen dat er een verband bestaat tussen de studierichting en de vi sie die de student op de maat schappij heeft. Studenten die zich op een vak voorbereiden me dici, ingenieurs, juristen, econo men blijken behoudender dan studenten die zich voorbereiden op zuiver wetenschappelijk of op maatschappij werk: theologen, so ciologen, wijsgeren, wis- en na tuurkundigen. Als we aan prof. Lammers de vraag voorleggen of het rumoer onder de studenten een nieuw verschijnsel is en dan wellicht van tijdelijke aard, is dit zijn antwoord: „Studenten zijn altijd rumoerig geweest, soms veel rumoeriger dan thans. Het moleste ren van hoogleraren en het vernielen van ge bouwen is door de eeuwen heen een aanvaard gebruik bij hen geweest. Veel erger dan de stu denten het nu maken. Alleen verdedigde de stu dent vroeger vooral zijn eigen bevoorrechte standje. Nu toont hij zich demonstratief betrok ken bij de problemen van de hele samenleving. Dat is, dacht ik, wel iets geheel nieuws. Ik acht het erg onwaarschijnlijk dat deze betrokken heid van voorbijgaande aard is. Wij hebben onderzoekingen gedaan op middelbare scholen. Daar hebben we een drang tot radicalisering gevonden die, al naar u wilt, goede hoop of gro te zorg voor de naaste toekomst geeft". Is de radicale groep onder de studenten niet erg klein? „De groep die tot directe actie overgaat, is niet bijzonder groot, maar haar acties hebben wel de instemming van de zeer grote meerderheid. De groep die alleen maar gezellig wil studeren is bijzonder klein; de groep die zich actief tegen de radicalisering wil verzetten is nog kleiner". Uw onderzoek heeft uitgewezen dat de gerichtheid van de eerstejaars behoudend of progressief ai studerende afneemt. Zijn de idealen verbleekt als de student is afge studeerd? „Tijdens de studie wordt de behoudende stu dent wat progressiever en de vooruitstrevende student wat behoudender. Maar alle studenten zijn aan het eind van hun studie doorgaans voor uitstrevender dan hun vaders waren". Als de studenten, die in de faculteit de meerderheid vormen, zelf kunnen beslissen over hun programma's, is er dan niet het ge vaar dat de hele studie gaat verschralen: de juristen schaffen het Romeinse Recht af, de sociologen de statistiek, de historici de oorkondeleer. „De docenten zullen duidelijk moeten maken waarom een bepaalde leerstof wenselijk of on ontbeerlijk is. Dan beslissen niet alléén de eerste jaars die met dergelijke basisvakken worstelen. Tenslotte blijkt het dat de student die weet dat hij zelf de verantwoordelijkheid draagt, als hij goed wordt voorgelicht, er zeker niet op uit is om het zich zo gemakkelijk mogelijk te maken". Dit dragen van de eigen verantwoorde lijkheid heeft alleen maar zin als een gro te meerderheid zich wezenlijk met de vraag stukken wil bezighouden. „Wij weten nog niet of dat zal lukken, an ders zou er inderdaad de situatie kunnen groei en dat een minderheid voor de meerderheid be slist en daar wil men nu juist van af. We zijn daarom ook nog steeds aan het experimenteren en daarom geloven we ook nog niet in vaste or ganisatievormen. Hoe minder er wordt vastge steld des te meer kan er worden aangepast. Het gaat trouwens niet in de eerste plaats om bestuursproblemen. De studenten hebben een onderwijsprobleem aan de orde gesteld. De stu dent van nu wil weten wat zijn studiedoelen zijn en hij wil de vrijheid om andere doelen te eisen". Passen studenten, die in zo'n open orga nisatie hebben gestudeerd, straks in de vrij strak georganiseerde en vrij economisch ge richte samenleving? „Onze samenleving heeft tot nu toe bijna uit- uitend gelet op een economisch resultaat. Mo gelijk zijn er belangrijker zaken. Omdat de uni versiteit allang geen eiland meer is, beïnvloedt het rumoer aan de universiteit de samenleving buiten de universiteit. Er kan een samenleving groeien die zich ook op andere doelen dan lou ter economische gaat richten. Zelfs al zou het bereiken van die andere doelen het economisch resultaat verkleiner Uiteindelijk gaat het om de grote vraag van dezè tijd: de spanning tus sen welvaart en welzijn".

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 12