Wie er oog voor heeft ontdekt nog veel zeldzame flora en fauna Oude spoorsloten zijn vlucht plaatsen voor plant en dier DE WAALSTROOM WORDT GROENZOOM door Adriaan P. de Kleuver Openbaring Prikkels Goud Vetblad Salamander Atomen Grafje Riempjes 1V-- TIEL - Hel voormalige hotel „De Waalstroom" aan de Grote Brugse Grintweg valt dezer dagen onder de slopers hamer. Omdat het half afgebrande, leegstaande gebouw het stadsbeeld danig ontsierde, heeft de gemeente opdracht gegeven het af te breken. Op de plaats van het gebouw zal wat gras ingezaaid worden, plannen om er iets nieuws neer te zetten zijn er (nog) niet. Hiermede komt een roemloos einde aan een gebouw dat hetere dagen heeft gekend. Tientallen jaren als hotel, tot brand het gebouw verwoestte. De laatste jaren als trefpunt voor de jeugd: eën showbureau uit Den Bosch had het (op commerciële basis) ingericht als Beatcen- trum, maar ook hieraan maakten de vlammen een eind. VEILINGEN Veiling Geldermalsen Veiling Zaltbommel DINSDAG 26 AUGUSTUS 196? «••••••••••••••••••••••«•••••••••••••••••••■••••••••a Ql Op de afbeelding hiernaast achter eenvolgens het ,,vangtoestel van een rondbladige zonnedauw (A), daar naast een doorsnede van een van de bladeren van een vetblad met een ge vangen insekt (B) en tenslotte het vangtoestel van blaasjeskruid (C). Vroeg of laat zou het er tóch wel van gekomen zijn om het hoogst interessante onderwerp van de „vleesetende" planten te behandelen. Als u in de tropische kassen van onze diergaarden en arboretinus komt dan ziet u de grote beker- planten met op de bodem een plasje waarin dode kakkerlakken drijven die aan het „verteren" zijn; Althans de weke delen. Laatst 't was op een V.V.V.-excursie liet ik op één van de weinige overgebleven natte heideplek- jes in de omgeving van Veenendaal ons zonnedauwtje zien. Een uit het voor malige Ned. Oost-Indië afkomstige mevrouw zei toen: „Bij ons in Buitenzorg hingen de bekerplanten van de bomen". Dan sta je daar je best te doen om het wonder van zo'n nietig heidebewonertje aan de man (en de vrouw) te bren gen. Goed, dat van die Indische dame kan ik onderbrengen in het vakje heimwee, maar als het op het biologische wonder aankomt dan is óns zonne dauwtje zéker zo groots. Het blaasjeskruid niet minder en zéker ook niet het vetblad. Zijn die er dan nog allemaal? Zo zult u vragen. Door de ontstellende verdro ging in de zuidelijke Eemvallei wél al zeldzamer en zeldzamer. In een vorig artikel had ik het er over dat de spoor sloten en spoorgronden langs de spoor lijnen in feite vlucHtplaatsen zijn voor plant en dier. Zo werden grote opper vlakten droge spoorgreppels tussen Ede en Wolfheze tot natuurreservaat ver klaard. De weinige vrije tijd die mij deze prachtige zomer overbleef heb ik besteed aan onderzoek van de spoorslo ten langs de lijn UtrechtArnhem en dan in de richting Maarn. Het is een openbaring geworden. In de meeste gevallen behoeft men geen bekeuring te riskeren en kan men van de buitenste oever van de nogal in ver- landende toestand- verkerende brede greppels af de situatie overzien. Op een plek trof ik dan een ongekend weelderi ge begroeiing met de kleine en de ron de zonnedauw. De bodem zag er róód van. Maar er stonden ook de kleine wolfs klauw zo dicht als haren op een hond, en wat blauwe klokjesgentianen. Op de koop toe de héél zeldzame grote zwarte watersalamander. Ja, die met de gele vlekken. Een héél mooi dier dat in ons land zeer sporadisch voorkomt en op héél wat plekken nog nieuwe vindplaat sen met koningsvaren. Ja, zelfs nog een veldje met orchideetjes. Dat allemaal bij elkaar is nou iets om over naar huis te schrijven. Voor mijn lezers is het misschien wat vremd dat er planten bestaan die het vermogen bezitten dierlijke eiwitten te verteren, want héél die aanduiding „vleesetend" (beter is van insectenver- terend te spreken) berust op het opne men van eiwitten. Dat eiwit is nodig omdat het voor de plant zo nodige stikstof om in de groe ne plantendelen eiwit te maken op de plaatsen waar zonnedauw groeit niet in voldoende mate aanwezig is. Ik heb mensen wel eens de opmerking horen maken: „Waarom staat zo'n plantje nu juist daèr; op een plek met stikstof in de bodem was al die poespas helemaal niet nodig". Om dit voor de plant mogelijk te ma ken zou zo'n zonnedauwtje moeten kun nen denken. Dat denken maakte de meest primitieve prehistorische wezens reeds tot mens. Zelfs dieren nemen geen andere leefwijze aan dan ze van „nature" bezitten. Komen nog niet ontdekte pri mitieve volken (ze bestóón ergens onbe twist!!) nooit met de „beschaving" in aanraking, dan zelfs zullen deze men sen nimmer hun oeroude leefgewoonten prijsgeven. Dan hebben wij toch al van doen met leden van het geslacht homo sapiëns, de met rede begaafde mens. Als gees telijk laag ontwikkelde mensen hun leefgewoonten aanhouden, wat dan te denken over een plantje als zonnedauw. Juist! Ook voor dat „misdeelde" plantje zorgde de Schepper. En hoe!! Voor ik het „gedrag" van onze zonne dauw met u ga behandelen eerst nog iets over wat wij denken noemen. Het ■choot mij nu te binnen. de gedachten van de mens niet kunnen „gevormd" worden door bepaalde wrij ving van atomen?" Iedereen lachte om dat „doordenkertje" en we zijn twintig jaar verder. Die jongen is nu 37 jaar en ik heb hem nooit meer gesproken sinds het gezin uit Veenendaal vertrok ken is. Hoe hij er zelf nu tegenover staat weet ik niet: Ik kon er tóén geen antwoord op geven en nu nóg niet. En toch! Die gedachte over onze gedach ten, ontsproten aan het wat té vroeg gerijpte brein van in wezen nog een kind, is groots. Zó groots dat ze in fei te ons gehel zijn bepaalt. In het licht van onze huidige weten schap weten wij dat ons lichaam inder daad één onnoemelijk gevarieerde com binatie van atomen is. Het leven is er door een nog groter raadsel geworden. Als onze reflexen en zintuigelijke waar nemingen ontstaan door onbeschrijfelij ke krachten waarbij atoomkracht te pas komt, dan moet er met ons ver standelijke vermogens iets in die geest plaats hebben zou de eindconclusie moe ten zijn. Maar het bewijs...? Als de Schepper achter deze in het verleden onvermoede krachten staat, ja van méét af aan stond, dan is dit in wezen niet eens zo'n onwijze vraag. Wij ménsen zijn zó stinkend verwaand dat 't wel eens tijd wordt op te houden met te modderen in de grote levensge heimen. Laten onze gedachten dan eens ontstaan door de wrijving van atomen. Wat dan nog? Is de mens dan in staat kunstmatig gedachten te gaan maken. Wat voor robot krijgen we dan weer? Het moge zo zijn, maar de krachten die achter zien en horen liggen, zijn dan toch dezelfde in andere vorm!? drinkt omdat de rode haren zich stuk voor stuk over het insekt heenbuigen, Dit nu is ook de bedoeling. Die knopjes gaan, na over het lichaampje gebogen te zijn van functie veranderen. Eerst waren het kliertjes die het kleverige vocht afgaven; het worden zuignapjes die de verkeerde delen van het insekt in de vorm van eiwit opnemen. Dat vocht namelijk heeft dezelfde eigenschap als ons maagsap is dus pep- sinehoudend en het aldus opgeloste ei wit wordt door de zuignapjes opgeno men. Zoek die blaadjes maar af. U vindt er honderden met het onverteer de „insektengeraamte". Zonnedauw is dus een echte „insek- tenetende" plant. Het geringe wortel gestel dient er slechts voor om deviant stevig aan de bodem te verankeren en voor het opnemen van vocht. In zulke natte grond zit niet veel stikstof. Dat was het dan. En zegt u nou niet dat dit geen natuurwonder is. Op sommige plekken was de zonne dauw als het ware gebed in moeras wolfsklauw. Nooit zag ik die zó weelde rig groeien. Och, wat een peutertjes zijn dat nog maar als je bedenkt dat eens moeder aarde bedekt geweest is met een plantenkleed van louter sporeplan- ten. De wolfsklauwen waren toen reus achtige bomen als nu eik en beuk. Dat waren de Lepidendrons en Sigillaria's. Hoe we dit weten? Ze voerden de plan- tenheerschappij gedurende de Car- boonperiode, vormden de geweldige veenlagen die, na bedolven te zijn door zandlagen en kleibezinksels, langza merhand gingen verkolen. Onder de zware druk van gebergten die zich daarboven vormden ontstond daaruit na miljoenen jaren steenkool. Over de sporeplanten schreef ik vorig jaar een artikel. Over wolfsklauwen en paardestaarten repte ik toen niet. Even als de paddestoelen zijn dit vaatkryp- togamen. Ook de varens en mossen. Al deze planten (wie zou willen beweren dat varens en wolfsklauwen b.v. geen „planten" ziijn) dragen geen bloemen en vormen geen zaad. Wat er van afstuift zijn microscopisch kleine sporen die voor de versprei ding moeten zorg dragen. De wind neemt ze mee in alle richtingen. Het is dan ook niet eens zo verwonderlijk dat die moeras wolfsklauwplantjes op zo'n voch tig plekje langs 'n spoorlijn voorkomen. Eén spore was voldoende het plantje daar te lokaliseren. Het werden er tien, honderd, duizend, tienduizend... nooit zag ik zo'n wolfsklauwenveld. De groei van een plant ontspruit aan dezelfde krachten. Of het voorgaande dan wel iets met zo'n nietig zonnedauw- plantje van doen heeft? Ja zeker! Dat plantje reageert op prikkels die opge wekt worden om het te kunnen laten le ven op juist die grond die zonder dit plantje kaal en dood zou zijn. Op wat lager plantenleven na als algen en wolfsklauwen. Het aardige was dat ik op een laag gelegen plekje langs de spoorlijn twee soorten zonnedauw bij elkaar aantrof, de kleine en de rondbladige. De kleine met spatelvormige blaadjes het meest. Vooral de rondbladige (Drosera rotun- difolia) heeft mooie bladrozetten met cirkelronde blaadjes aan lange stelen. Op de bovenkant bevinden, zich rode haren met aan de top knopjes. 't Zijn precies kleine speldjes. Ieder knopje draagt een druppeltje vocht. In de zon glinsteren die druppeltjes als dauwdruppels (naam!) en voor de in- sekten doen ze zich voor als honingdrup pels in een bloem. Dat is voor een in sekt nu nét funest. Dat plantje is een gruwelijke moordenaar. Tóch is dat aanlokkelijke voorkomen „nep"? Inderdaad! Op de heetste dag verdampt dat vocht niet. Het smaakt zelfs niet zoet. En tóch tuimelen die in- sekten er in. Zó bedrieglijk is dat val letje. Want veel anders dan dat is zo'n mooi blaadje niet. De rode haren zijn als tentakels van een inktvis. Er is evenwel nog meer wonderlijks te ontdekken. Een spoorsloot die nog niet volgegroeid was met riet bood ons een aanblik als was ze overdekt met puur goud. Dat was in juni. Als kenner weet je meteen wat je voor je hebt. Je denkt dan: „Ha, al wéér zo'n carnivoor onder de planten". Inderdaad, een sloot vol blaasjeskruid. Wat daar zo mooi bloeide waren de boven het water uitstekende stengels met botergele bloemen die iets hebben van een leeuwenbekje. Er is mij wel gevraagd of dat „water-mimulus" was. Zó gek was die vraag niet eens. Daarop lijken de bloempjes nog het meest. Tóch is het een vertegenwoordiger van een geheel andere familie. Mimulus is een tuinplant en blaasjeskruid een uitgesproken waterplant. En wat voor een! De plant „leeft" geheel onderge doken en bezit geen wortels. Wie goed kijkt ziet onder de waterspiegel een bun del stengels met zeer fijn verdeelde blad slipjes. Enige van die bladslipjes zijn voorzien van kleine blaasjes met een klepje. Als u ooit van een „moordkuil" ge hoord hebt dan in dit geval. Dat klep je kan alléén naar binnen open. Een valkuil dus óók ook. Rond de opening zit een krans van haren die een zoeti ge vloeistof afgeven. Komt een kleine muggenlarve of een watervlo van dat zoete spul snoepen dan botst zo'n dier tje tegen dat klepje en flóép... het zit gevangen. Het klepje klapt terug. Ik be hoef geen raadseltjes op te geven. U snapt zó wel wat er te gebeuren staat. Ook dan wordt een insekt of hoe men dat levende wezentje betitelen wil ver teerd. Ook in dit geval komen de opge loste eiwitten de plant ten goede. Een véél zeldzamer verwant van de blaasjeskruiden (zeldzaam komen nóg enige soorten in ons land voor) is het vetblad. Een veeleisende plant met geel groene bladrozet en op lange stengels staande mooie paarse bloempjes. Aan de randen vooral hebben de blaadjes een zone met klieren die een kleveri ge stof afgeven. Komt daarop een insektje terecht dan spartelt het zich vaster en vaster, waar na de bladrand zich omkrult. Bijna de leefwijze van onze beide zonnedauw- soorten. Toch bfbhpron ze tot andere fa milies. De standplaats is ook anders. Vetblad groeit in schraalland op bemos te plaatsen. Langs de bedoelde spoor lijn ontdekte ik maar één groeiplaats. Een deelneemster aan dit veldwerk zei eensklaps enthousiast: „Oh, kijk eens! Gentianen!" Wat een enorm uitgegroeide planten waren dat. Ge woon trossen toen gesloten bloemen want het was al tegen donker worden. Velen zullen die mooie blauwe klokjes gentianen van het Egelmeer kennen, waar het er blauw van kon staan. Een paar jaar was 't daar helemaal mis. Het werd juist in de zomer te nat door de vele regenval. Een droge zomer als nu brengt ze wel weer op gang. De velden vol gentianen zoals wij die vroeger langs de grift hadden zijn ver dwenen. Je bent al blij als ergens nog een plekje te ontdekken valt. Wat een schoonheid is zo'n gentiaan. Men denkt altijd bij het noemen van deze bloem aan de bergen. Op een excursie zei een mevrouw: „Dat is me nou óók wat! In mijn vakantie zag ik geen enkele gen tiaan en hier (het Egelmeer) staan 'er honderden". Die mevrouw zal niet ge weten hebben dat in de bergen de gen tianen ook op vochtige plekken groei en. Maar niet in hele of halve plassen. Je moet er wel met gewone schoenen kunnen lopen. Het was nog een andere keer dat wij een zeldzame ontdekking deden in een ondiepe spoorsloot met veel veenmos aan de randen. Die was al behoorlijk aan het verlanden. In een van de plas jes zag ik een grote, zwarte salaman der met gele vlekken. Het was droog geweest en deze veel op het land levende salamander zal ver koeling gezocht hebben, want ze kan geen grote droogte verdragen. Het was een flink exemplaar maar een trage lummel. Ze liet zieh gemakkelijk van gen. Dat geelgevlekte pakje is een echte waarschuwingskleur. Vogels pakken dit mooie dier niet zo gauw. Ze scheiden achter de kop een zéér giftige stof af. Gevlekte landsalamander. In het water de vierpotige larven zoals die uit de eieren komen. Soms kan in één zin meer zinnigs ge legd worden dan er onzin staat in een dik boek. En er staót wat een onzin in dikke boeken. Twintig jaar geleden, heeft een toen 17-jarige lyceïst uit Vee nendaal mij de vraag gesteld: „Zouden Dat vocht voelt kleverig aan en zodra een vliegje zich vol begeren neerzet op het blaadje is het verloren. Met de wrie melende pootjes veegt het als het wa re kleverige druppeltjes bijeen. Het graaft daar zijn eigen grafje. Het ver- Maar ja, werden ze tóch gepakt dan betekende dat hun gewisse dood. Van daar die afschrikwekkende kleuren zwart en geel. Wonderlijk is dat de larven reeds vier pootjes hebben als ze uit de eieren komen. Daar ga ik nog eens naar op zoek. Je wilt van zo'n dier wel alles we ten. En nu begrijp ik ook de afschuw van de plattelandsbevolking voor deze .everdessen". Zulke giftige dingen beschouwde men als duivelsgebroed. Maar zag (en ziet) men dan de bedoeling er van niet in? Ook dit wezentje kreeg van zijn Schepper het vermogen mee zich te gen vijanden te verweren. Domme mensen maakten er hellebees ten van die de mens kwaad konden doen. Men ging het griezelige beesten vinden. In het volksgeloof deed het er niet toe of een dier óók een schepsel was. En nog zijn er mensen die zo'n zwart met geel „hellebeest" doodtrappen. Spaar ze en ook al die hoe langer hoe zeldzamer wordende plantjes die hun laatste vluchtplaats vonden in spoor sloten en af geplagde terreintjes. Hoe wonderbaar schoon is ook dat geringe leventje van dier en plant. Men ziet dan toch maar dat mijn be wering dat onze spoorbermen en spoor sloten prachtige natuurreservaten zijn op waarheid berust. Dicht bij Maarn vond ik naast een pracht begroeiing van rose zeepkruid, een anjerachtige, een stevig stuk schaaf- stro. En als ik stevig schrijf dan bedoel ik stevig. Stijf opeen gepakt staat daar die zeldzame paardestaartachtige plant. Kiener. Tussen de rails van een in ongebruik geraakt spoor dat zeldzame, over de grond kruipende plantje riempjes. Hoe ze aan die naam komen weet ik nóg niet. Maar ik weet dat ze wonderscho ne bloempjes in de oksels van de blaad jes dragen. Men moet er wel de loep bij ter hand nemen. Dan ziet u dat won der. Een fijn wit sterretje met een diep glanzend paars hartje. Mooier dan de mooiste orchidee uit een bloemenwin kel. Omdat het zo lief en zo teer is en in feite niet pronkt en opvallend is. Wij gaan aan die kleine dingen voor bij. Wie denkt er nou ooit aan dat tus sen, kille spoor\jzerstaven zo veel schoon heid te vinden is. Gentiaan, zonnedauw, wolfsklauw en blaasjeskruid. CoÖp. Veilingsver. „Geldermalsen en Omstreken" G. A. Noteringen van ma. 25 aug. 1969. Appelen: E Victoria EI 69/70 17-18, 70/80 25; Tydeman Early Worcerter EI 65/70 53-57, 70/75 57-73, 75/80 60-72, 80/85 56- 72, 60/70 43-55, 70/80 56-72, 75/85 67-69 J. Grieve EI 65/70 28-34, 70/80 38-50. 80/90 30-41; EII 65/70 26-31, 70/75 33-35. 75/80 31-32, 70/80 31-43, 80/90 31-37. Re- noni EI 55/60 25-36, 60/65 36-50, 65/70 55- 67, 70/75 64-80, 75/80 65-75. M. Codlin ET 60/70 17-21, 70/80 26-29; EII 60/70 15-19. 70/80 21-24. Peren: Clapp's Favourite EI 55/60 21- 25, 60/70 27-37, 70/80 37-41, 55/65 25-28. 65/75 36-39, 75/85 38-45; EII 55/60 21-24, 60/70 26-31, 70/80 35-38, 55/65 25-27. 65/75 33-37. Pruimen: Wijn I 86-108; EI 108-114 Czar II 22, I 60-74. R. Cl. d'Ouillin I 57-74 Belle de Louvain II 25-26, I 59-81; F.I 68-82. R. Cl. d'Althan II 29-37, I 53-90. Washington II 29, I 57-76. R. Victoria II 25-30, I 67-82, EI 84-101. R a Verte I 60-73. Bramen: per doosje van 250 gr II 23- 25; I 55-60. Doordraai 11.80. Zure kroet 8. Rode doordraai 6.20. Peren: Precose de Trevoux EI 50/55 12-14, 55/60 23, 50/60 16-21, 60/70 36, 70/80 38-40, 55/60 19-24, 65/75 37. Coop. Veilingsver. Zaltbommel en omst. Prgsbericht d.d. 25-8-'69 Aardbeien: AE 74-143, A 74-86, B 52-57, ong. 25-90 per doosje. Pruimen: Czar I 62, II 51-53. Belle de L. I 56- 68, II 52-65. Reine Vict. II 57-74. R. Cl. Verte II 46-79. Wijnpruimen I 59-106 per kg. Export fruit: James Grieve I 75/80 35-42,1 70/75 35- 40, I 65/70 30-32, I 70/80 34-36, II 70/75 29-31, II 65/70 22-30 per kg. Tijdeman E. W. I 75/80 65-78, I 70/75 65-67, I 65/70 50-66, I 80/90 76-81, I 70/80 62-71 per kg. Peren Clapps F. I 70/75 41-44, I 65/75 35-39, I 60/70 31-33, II 65/75 26-34 per kg. Precose de Tr. I 65/70 28-33 per kg. Groenten: Andijvie I 48-67, II 39-59 per kg Bloemkool II -6 94-132, -8 65-76 per kg. Bospeen 47-41 per bos. Komkommers, export 40/50 15, 50/60 31, 60/75 39-42, 75/ 80 36-39 per stuk. Meloenen I 74-138, II 34-112 per stuk. Prei. A 31-50, B 38-41 perkg. Rode kool A 18-25 per kg. Sa- voye kool A 26-38 per kg. Sla II 13-25 per stuk. Spinazie 63 per kg. Snijbonen I 113-156, 76-121. Stamslabonen I 95-108, II 78-89. Stokprinsessebonen 90-120 per kg. Tomaten export A rood 335-339, licht 348-350, B rood 334-347, WcTit 344 373, C 250-280 per bakje. Uien I 24-30 per kg. Waspeen 18-22 per kg.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 5