Glorie en leed van een verloren slag Sosabomki zal er niet zijn Ze ®70 ,w Tekst en foto's van M. H. Snijders bezi* was de witt' Htnen te WÊEb Op het Airborne-kerkhof in Oosterbeek staat, vaag beschenen door de ondergaande zon, een vrouw. Haar lippen prevelen de regel in de witte steen: „We loved you in life, we love you yet those happy memo ries, we never forget"Verderop staat een bejaarde man. De confrontatie met het graf van zijn zoon is voor hem kennelijk te veel. Terwijl hij een zakdoek te voorschijn haalt, leggen twee jonge vrouwen op het graf ernaast rode rozen. Een stille groet van twee kin deren aan hun gesneuvelde vader, die zij nauwelijks hebben gekend In deze septemberdagen trekt het Airborne-kerkhof weer veel bezoek. Toch moeten de meeste Engelse pelgrims nog komen. Over enkele dagen z.al de spe ciale trein weer stoppen bij het Jdeine stationnetje in het dal. Na 25 jaar maakt de Slag om Arnhem nog steeds geschiedenis. Die wordt geschreven door de overlevenden en door de nabestaanden van hen die in de hel van Arnhem omkwamen. Elk jaar wordt de pelgrimstocht naar Arnhem en Oosterbeek ondernomen. De Engelsen zullen dat nog lang blijven doen, want zo lang deze generatie leeft en misschien nog langer zal de Slag om Arnhem het symbool blijven van bovenmenselijke moed, van onmenselijk lijden en van, hoe paradoxaal het ook moge klinken, medemenselijkheid en offergezindheid. Voor de Engelsen, voor de Arnhemmers en de Oos terbekers is 17 september méér dan een gewone her denkingsdag. Het is de dag, zoals de Engelse histo ricus Christopher Hibbert het noemde, van de over winning van menselijke geestkracht. Nog meer dan voorheen lopen dit najaar Engelse mannen en vrou wen over de Rijnbrug, bezoeken er nog meer het Air borne-kerkhof en de omgeving van hotel Martenstein van waaruit generaal Roy Urquhart de Eerste Lucht landingsdivisie aanvoerde. Nog meer dan in andere jaren zullen de kribben in de Rijn tussen Arnhem en Oosterbeek en het terrein van het St. Elisabethsgast- huis door Engelsen worden betreden. Plaatsen die, zoals een Engelse oud-strijder dezer dagen zei, be zocht zullèn worden zo lang er nog een man van de voormalige luchtlandingsdivisie leeft. Arnhem is een van de weinige plaatsen ter wereld waar zo'n herdenking bestaat. Op alle continenten hebben Engelse soldaten gevochten, maar tot geen stad voelt de Engelsman zich zó aangetrokken als tot Arnhem. Uit het puin en de chaos van een duizenden levens verslindende strijd bloeide telijkheid en verbondenheid op, die nu, na 25 jaar, nog steeds onverwelkt is. Voor velen mag de Slag om Arnhem al onvoorstel baar zijn geworden, niet voor hen die er aan deelna men. Zeker niet voor hen die er hun zoon, man o broer in verloren. Het zijn vooral dè laatsten die wiü len weten hoe het allemaal kon gebeuren, die blijver vragen en voor wie elk antwoord èen nieuwe vraai doet opwellen. Zij trachten een antwoord te krijgen op die ene, honderd maal gestelde vraag: Hoe vorid hij de dood? In Arnhem en Oosterbeek wetem ze het niet. De dood kondigde zich in de Slag om Arnhem op hon derd-en-één manieren aan. Wie kan met zekerheid zeggen of parachutist P. M. Murray in de morgen van die zeventiende september heelhuidlop de grond is gekomen of dat hij door een kogel werd getroffen toen zijn parachute, traag slingerenduds een pluimpje van een reusachtige paardebloem, naar de velden bij Wolfheze zakte? En wie weet hoe zijn kameraad J A. Jones de dood heeft gevonden? Zijn medestrijders konden het later niet vertellen; zij kwamen misschien om in straat gevechten of verdronken in de Rijn toen zij, natte, dagen hel, zwemmend trachtten te ontkomen. Wie is er getuige geweest van de dóód, van S. Cooks- ly? Zijn vader moest er bij zijn graf-; in Oosterbeek naar raden, evenals de nabestaanden van de andere achttienhonderd soldaten die er begrpven liggen. En wat moet er omgegaan zijn in het hart van die vrouw uit Wales, die een bezoek bracht aan de doden akker waar haar man misschien be gr a ven ligt. Zeker - heid daarover zal ze nooit kunnen krijgen, omdat zijn stoffelijk overschot niet werd geïdentificeerd. nown unto God". God alleen weet hoeveel leed A de moeder heeft moeten dragen wier zes zoons in dienst moesten en van wie er drie bij Arnhem sneu velden. Na de Slag schreef Montgomery aan generaal Urquhart, dat het een groot voorrecht is voor een man te kunnen zeggen: „I fought at Arnhem". Een oud st rijder uit Birmingham besefte pas jaren later op het Airborne-kerkhof de diepe betekenis van deze woor- tellen Voor de Engelsman waren die stenen merkte kens in de geschiedenis geschroeide, alarmerende vingers. 71 heeft ook gent raai Urquhart niet in zijn boek geschreven, dat hij zich had verwonderd over het eel y.an zijn soldaten kans hadden gr aan-de hel van Arnhem te ontsnappen? Welge teld waren dat er 2491 van de 10.095 van de Eerste Britse Luchtlandingsdivisie die omlaag sprongen en gleden op landingsplaatsen ten westen van de stadHet zijn de kille cijfers van een verloren slag. Ook van een bovenmenselijke strijd, gestreden door mensen van wie Router later getuigde: ^Sie waren Helden DB}e Engelsen warén niet voor een heldenrol in het vliegtuig gestapt, zij lijn het tóch geworden. Hun opdracht luidde: GaI om een bitter onrecht te herstel len. Voor de Engelse oud-strijders betekent Arnhem een stuk van hun leven. Ook een stad waarin de mens, ondanks alle verschrikkingen, tot ongekende hoogte kon stijgen en waarin hij waarden leerde kennen die in onze ver materialiseerde samenleving nog slechts zelden aan de dag treden. Dat was, zoals een oud- strijder eens opmerkte, de glorie van de slag. Men hoeft geen oud-strijder of beroepsmilitair te zijn om te beseffen, dat de Slag om Arnhem waard is om te worden doorverteld. Daarom zit Urquhart tij dens de herdenking m een Arnhemse bioscoop. Ook na 25 jaar kijken dé t, Engelsen en de Arnhemmers en ^^de steeds op het reünieprogram- Ima terugkerende film „Theirs is the Glory". In hun \ogen is de actualiteit van de Slag om Arnhem onver- bleekt. Jaar in, jaar uit wordt op familiebijeenkom- \sten over de zeventiende september gepraat. Voor hen \die het hebben meegemaakt is de Slag een ongekende realiteit, de herdenking een mystiek gebeuren. Een brug te ver... ij gaan een brug te ver", moet een parachutist van de Eerste Britse Lucht landingsdivisie hebben gezegd toen hij op een Engelse basis in een Stirling-vliegtuig stapte. Maar toen hij op zondag 17 septem ber, 's middags om 1 uur, met zijn kame raden ten westen van Wolfheze landde, leek niets er op dat de geallieerde legeraan voerders zich hadden vergist en dat die landing het begin was van een tragedy, waarvan de omvang nauwelijks te peilen ls. Veldmaarschalk Montgomery *meendè? dat een luchtlanding bij Arnhem de oorlog tot een snel einde zou brengen. Hij wilde de legers in het zuiden laten doorstoten naar het gebied rond Deventer en vandaar naar het oosten tot in Duitsland. Belangrijk voor de uitvoering van dat plan was het in han den krijgen van de bruggen bij Grave, Nijmegen en Arnhem. De Eerste Britse Luchtlandingsdivisie kreeg de opdracht de brug bij Arnhem intact te veroveren. Aan beide zijden van de brug zouden de bataljons van deze divisie vol doende terrein bezet moeten houden om een heden van het Britse Tweede Leger een snelle doorgang te kunnen geven. De divi sie stond onder bevel van generaal-majoor R. E. Urquhart en bestond uit de Eerste en Vierde Parachutebrigade en de Eerste Luchtlandingsbrigade, respectievelijk onder bevel van de brigade-generaals Lathbury, Hacket en Hicks. Generaal Urquhart kreeg tevens de beschikking over de Eerste Onaf hankelijke Poolse Parachutistenbrigade, die werd aangevoerd door generaal-majoor Sta- nislaw Sosabowski. Hmper 2 uur na de landing van de eerste bataljons rukten de Engelsen op ln de richting van de Arnhemse Rijnbrug. Na enkele vrij hevige gevechten bereikten zij 's avonds om half negen de noordelijke oprit van de brug. Andere bataljons had den opdracht gekregen de spoorbrug tussen Arnhem en Oosterbeek in handen te krijgen. Daar kregen de Engelsen hun eerste ver liezen te incasseren. Nauwelijks hadden zij de spoorbrug bereikt, of deze werd door de Duitsers opgeblazen. Zelf werden zij om singeld en voor het grootste deel uitgescha keld. Van een hergroepering van deze troe pen of van een vereniging met de batal jons bij de verkeersbrug was toen geen sprake meer. Op 19 en 20 september kregen de Engel sen het bij de brug zwaar te verduren. Zij werden aangevallen met allerlei wapens en lagen voortdurend onder zwaar granaat- vuur. De huizen die zij bij de noordelijke oprit bezet hielden, werden totaal in puin geschoten. Ondanks gebrek aan voedsel en munitie weigerden zij hun stellingen te ver laten. Toen de avond van 20 september was gevallen waren alle huizen kapot gescho ten of stonden in brand, zodat zij nergens hun gewonden konden bergen. Hun com mandant, luitenant-kolonel J. D. Frost, pro beerde vergeefs versterking te krijgen. Terwijl de Arnhemmers in overvolle kelders zaten of elders een onderkomen hadden ge zocht, gaven de Engelsen bij de brug het laatste bloed. Arnhems centrum bezweek in zijn eigen puinhopen. Daarmee kwam het definitieve einde van deze bataljons, die vrijwel tot de laatste man werden afge slacht. Slechts enkelen wisten uit deze hel te ontkomen. Tm Enge land Tad men de "Slachtoffers ver teld, dat men de brug slechts drie dagen be- t hoefde te--houden. Dan-*«ou het Tweede Leger Arnhem over de weg hebben bereikt. De soldaten van luitenant-kolonel Frost hiel den meer dan vier dagen stand, zonder dat er uitzicht was op versterking. Troepen van de Vierde Brigade hadden nog getracht te hulp te komen, maar zij werden in de avond van 19 september tus sen Wolfheze en Oosterbeek zo zwaar door een Duitse overmacht aangevallen, dat zij zelfs terrein moesten prijsgeven. Een dag later waren van deze brigade waarbij ook 2 parachutebataljons waren aangesloten nog slechts 200 man overgebleven. Dit res tant trok zich terug op 't hoofdkartier van generaal Urquhart in hotel Hartenstein in Oosterbeek. Daar kregen zij opdracht de toegangswegen tot het hoofdkwartier af te grendelen en de grote weg naar Arnhem ter plaatse onder controle te krijgen. Intussen pleegde generaal Urquhart in allerijl overleg met zijn brigadecomman danten Hicks en Hacket. Diverse onderde len van zijn divisie waren toen in zware ge vechten gewikkeld of uitgeschakeld. Generaal Roy Urquhart, oud commandant van de Eerste Britse Luchtlandingsdivisie terug in Arnhem. Be Elk jaar in september bezoeken Engelse oud-strijders en nabestaanden van gesneu velde Airbornes plaatsen bij de Rijn waar in 1944 zwaar werd gevochten. Pesloten werd een verdedigings zone in te stellen, waarin alle troepen zich zouden proberen terug te trekken. Dat wa ren er niet zo veel meer, waarschijnlijk nog niet de helft van het aantal dat op 17 september was ingezet. Even, heel even leefde de hoop op ontzetting weer op toen de Poolse parachutisten werden afgeworpen. Helaas konden de Polen nergens anders meer springen dan ten zuiden van de Rijn bij Driel. Hun opdracht was een stevig bruggehoofd op de zuidelijke rivieroever te vormen. Daarvoor was het toen al te laat. Poolse patrouilles meldden dat de pont van het Drielse veer tot zinken was gebracht en dat de noordelijke, hoge Rijnoever weer in handen van de Duitsers was. Voor de overgebleven Engelsen die kans hadden gezien zich in de verdedigingszone rond Hartenstein terug te trekken, brak de hel toen pas goed los. Generaal Urquhart ver telt daarvan in zijn boek op een wijze, die een duidelijke afkeer verraadt van wat daar is gebeurd. Nu, na 25 jaar, spreekt men in Oosterbeek nog met ontzetting over de slachting die in en rond het oude kerkje onder de als leeu wen vechtende Engelsen werd aangericht. In de nacht van 24 op 25 september, zo vertelde generaal Urquhart later, was het mij duidelijk dat ik niets meer van mijn troepen kon verlangen, dat zij door de zwa re verliezen, de uitputting en gebrek aan voedsel, water en munitie de strijd moesten opgeven. Het vijandelijk offensief, dat zich kenmerkte door een enorm over wicht aan troepen en materiaal, zou de verdediging ineen doen storten. Pogingen van de Engelse luchtmacht om de overgebleven Airbornes vanuit de lucht van voedsel en medicamenten te voorzien mislukten vrijwel allemaal. Slechts een zeer gering deel kwam binnen de steeds kleiner wordende corridor terecht. Hier dient nogmaals te worden gesignaleerd de grote opofferingsgezindheid van de RAF- piloten, die door een regen van afweervuur trachtten hun in het nauw gedreven landge noten te bereiken. Nog was het einde voor de uitgemergel de Airbornes niet in zicht. Geen huis werd prijsgegeven dan na hevige gevechten. Oosterbekers die zich schuil hielden weten nu nog te vertellen bij welke huizen man- tegen-man gevechten ontstonden, hoe de Engelsen zich met messen te weer stelden N, ladat de Engelsen hier de hele nacht onder een moordend tank- en mor tiervuur hadden gelegen, deden zij bij het krieken van de dag een mislukte poging enkele verderop staande huizen te verove ren. Er werd onafgebroken gevochten, man tegen man. Dy deze herdenking van de Slag om Arnhem zal men één man missen: Stanislaw Sosabowski, de oud commandant van de Eerste Onafhan kelijke Poolse Parachutistenbrigade. Op vele herdenkingen was hij pre sent, maar nu hij nog niet zo lang geleden gestorven Ls, zal men het zon der zyn vriendelijke woorden moeten doen. Dat geeft de oud-strijders, de Arnhemmers en de Oosterbekers het besef, dat we jaren verder zijn en dat de rüen langzamerhand worden gedund. Met de dood van generaal Sosabowski verloor het aan de over kant van de Rijn liggende Driel zijn enige ereburger. Stanislaw Sosabowski en de bevol king van Driel hadden in die be nauwde septemberdagen voor eeuwig vriendschap gesloten. Op 21 september 1944 sprongen de Polen uit de vlieg tuigen van de Royal Air Force. Zoals op 17 september de Oosterbekers de den, staarden de Drielenaren sprake loos naar de lucht toen de Polen naar beneden kwamen. Voor de bewoners van Driel waren de Poolse parachu tisten een geschenk uit de hemel. TAe verbondenheid tussen de mensen van Driel en de Polen is nog al tijd groot. De school in het dorp, waarin de Polen hun gewonden had den ondergebracht, waarin zoveel sol daten zijn gestorven en die door Duit se kanonnen werd kapotgeschoten, is met financiële steun van Poolse mili tairen hersteld. Alsof zij het konden helpen dat het gebouw werd geruï neerd. Sindsdien staat de school onder het patronaat van St. Stanislas, de Poolse beschermheilige van de jeugd. De Drielenaren haden Sosabowski le ren kennen als een vriendelijke, be jaarde man die van tijd tot tijd op bezoek kwam. De pelgrims die dit jaar in groten getale naar Arnhem en Oosterbeek komen zullen één man missen: gene raal Stanislaw Sosobowski, oud-com mandant van de Eerste Poolse Para chutistenbrigade. Hij stierf in Enge land. Als banneling. Enkele jaren geleden nog, tijdens de herdenking van de gevallenen bij het monument in Oosterbeek, kwam een afvaardiging van de Drielse bevol king Sosabowski en zijn mannen de dank overbrengen voor de offers die de Polen op de zuidelijke Rijnoever hadden gebracht. Toen de Oosterbeek- se harmonie het Poolse volkslied had gespeeld en Roy Urquhart naar de he mel boven Driel wees, werd het de generaal te machtig. Zag hij toen weer „zijn jongens" springen? Ook voor generaal Sosabowski en zijn mannen is de Slag om Arnhem een tragedie geworden. Voor velen mocht de oorlog reeds lang voorbij zijn, niet voor Sosabowski. Als alle oud-strijders na de herdenking van de Slag om Arnhem naar huis gingen, moest de generaal achterblijven. Dan reisde hij de andere kant op, naar Engeland, waar hij tot zijn dood als banneling heeft geleefd. Het na oorlogse bewind in zijn vaderland was hem liever kwijt dan rijk. In Driel weten ze wat dat voor hem beteken de. ^osabowski en zyn mannen trokken in Engeland het uniform aan in de heilige overtuiging, dat zij de Duit sers in hun eigen Polen zouden gaan bevechten. Met dat doel voor ogen vormde de generaal in Engeland de Eerste Onafhankelijke Poolse Para chutistenbrigade en leerde hij op vijf tigjarige leeftijd - tegen alle medische raadgevingen in - het parachutesprin gen. Maar Sosabowski' en zijn mannen zijn niet verder gekomen dan Driel. Ze hebben er gevochten alsof het om Warschau ging. Het verschrikkelijke lot dat de Polen op de zuidelijke Rijn oever trof, was het zoveelste bewijs in deze mensonterende strijd dat het op percommando zich had vergist. t^osabowski mocht zich dan door de Slag om Arnhem met Holland ver bonden voelen, voor ambtelijk Neder land bleef hij een vreemdeling. Toen hy hier de graven van zyn gesneuvel de soldaten wilde bezoeken, moest hij een inreisvisum aanvragen. Bij zijn eerste bezoek werd hem zelfs weer de boot gewezen die hij even te voren verlaten had. De generaal had onmid dellijk een weerwoord bij de hand: „Toen ik de laatste keer in Holland was heeft mij niemand naar zo'n pa pier gevraagd." Op de vraag van de ambtenaar wan neer dat was, zei de Pool: „In sep tember 1944, toen ik met mijn jongens bij Arnhem ben afgesprongen." Binnen een half uur was de zaak geregeld. ^anislaw Sosabowski heeft de vriend- schap die hy hier heeft ont vangen, altijd hoog gewaardeerd. In een brief aan de burgerij van Driel legde hij daarvan publieke getuigenis af: „Wij vlogen zoals ieder soldaat zich begeeft naar de hem bevolen plaats van gevecht in een vreemd land. Maar wij bevonden bij u een hart, dat ons een gevoel gaf bij goede mensen terecht te zijn gekomen. U gaf de bewijzen van trouw en u be wees ook, dat er slechts één doel be stond: vrijheid. Het was niet door God voorspeld, dat de vlag der over winning over uw mooi maar geslagen land zou waaien. Wij sprongen van uit de lucht in de rode gloed van vuur, die voor u nog geen zonsopgang betekende. Het was een klein vonkje licht, dat na een lang gevecht met de duisternis zou triomferen in de volle glorie van de dag." ^sabowski heeft de „volle glorie van de dag" niet meer beleefd. Enkele dagen voordat hij in Enge land stierf had hij te kennen gege ven, dat het geld dat men wellicht aan bloemen en kransen dacht te be steden beter in de kas van de Poolse padvindersorganisatie in Engeland kon worden gestort. De 74-jarige Pool se oud-strijder en banneling achtte het niet nodig, dat op zijn graf nog bloemen zouden worden gelegd. Op zijn levensweg groeiden geen bloe men. Alleen doornen. en...hoeveel doden zij op hun terugtocht achterlieten. In de morgen van de 25ste sep tember ontving generaal Urquhart een be richt van het Tweede Leger, waarin hem op de mogelijkheid van een terugtocht werd gewezen. Doordat de omstandigheden waaronder de Engelsen moesten vechten snel verslechterden, was dit op de dag echter niet mogelijk. Nadat zij nog de hele dag zware strijd hadden moeten leveren, trokken zij zich in de avond van de 25ste naar de Rijnoever terug. Omdat alle communicatie tussen de vech tende Airbornes ontbrak, schreef een batal jonscommandant zijn opdrachten op de deur van de consistorie van het oude kerkje in Oosterbeek. Van de moed en de onverzet telijkheid van deze commandant kan men nu nog kennisnemen. De deur staat thans in het Airborne Museum in kasteel Doorwerth. Het opschrift is ook thans nog goed lees baar. Tegen tienen in de avond gingen de eer ste Airbornes in de bootjes. Bij fraai herfst weer waren zij gekomen, in storm en regen en een totale uitputting nabij vertrokken zij. Tegen het aanbreken van de morgen van 26 september waren bijna 1700 man van de di visie en ongeveer 420 gliderpiloten de rivier overgezet of overgezwommen. Meer dan 300 gewonden en stervenden bleven op de noordelijke Rijnoever achterDat alles was er nog overgebleven van een strijdmacht van ruim 10.000 man. In zijn boek schrijft generaal Urquhart, dat de overtocht in volmaakte kalmte verliep. Een Duitse soldaat heeft dit later bevestigd. Niemand haastte zich om in de boten te komen, maar stond lie ver zijn plaats af aan een gewonde collega. Voor het laatst in deze slag bleek tot welke hoogte een mens kan stijgen, tot welke da den van ware kameraadschap hij in staat is. Dat was de glorie van deze slag. Of, zoals Montgomery later aan Urqu hart schreef: Weinig wapenfeiten kunnen roemvoller zijn dan het epos van Arnhem. Zij die ons opvolgen zullen een moeilijke op gave hebben, de hoogten die daar bereikt werden te evenaren. Z zaterdag 6 september <s< :i ï'-i

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 9