CREMATIEgeen
strijdpunt meer
op leven en dood
0
B
ZIE
Personeel nuttiger laten werken, klanten prettiger bedienen
Crematorium Dieren ondergaat
een belangrijke uitbreiding
Zaterdag
13 september 1969
Over enkele weken wordt bij het crematorium in
Dieren (ruim 2000 crematies per jaar) een belangrijke
uitbreiding in gebruik genomen: meer aularuimte,
twee extra ovens, grotere wachtruimte en een
geluidscabine. Het aantal crematieplechtigheden
kan daardoor toenemen van één per drie kwartier tot
één per half uur.
Dit beeld is representatief voor de situatie in het
hele land: in 1960 werden 3501 van de 87.825 over
leden Nederlanders gecremeerd, in 1968 waren het
er 10.177 op een totaal van 104.971 overledenen.
Bijna 10 dus bij een jaarlijkse stijging van onge
veer 1
Hoewel de percentages in Nederland lager liggen
dan in vele andere landen (in Engeland is het zelfs
50 is de crematie in de loop van de jaren een vrij
grote zaak geworden en er zijn dan ook heel wat
bouwplannen. Die zullen ongetwijfeld het percentage
sneller opvoeren, want overal bleek tot dusver, dat
het aantal crematies in een bepaalde streek toenam
wanneer er een crematorium kwam.
Na Velsen (1914) en Dieren (1954) volgden Gro
ningen in 1962 en Den Haag in 1966. Het crematorium
van Rotterdam komt nog dit jaar in gebruik, in Utrecht
is de eerste paal geslagen, in Leeuwarden is terrein
gekocht, Eindhoven zoekt een terrein, in Twente be
staan ook bouwplannen en Drente wacht op mm
provinciaal rapport.
Inmiddels hebben de Vereniging voor Facafto#**!
Crematie en de AVVL samen de Crematorium ver eat
ging Nederland opgericht, die zelf crematoria bouwt
en bovendien de Stichting Voorlichtingscentrum
matoriumbouw heeft opgericht. Dese stichting h
de gemeenten van dienst, die self crematoria
en exploiteren.
Een onzer redacteuren sprak o.m. met de heer J. W.
van Eek, directeur van de Facultatieve, van de Cremo-
toriumvereniging Nederland en administrateur van de
Stichting Voorlichtingscentrum, over enkele aspecten
van crematie. Een enkele conclusie uit dat gesprek:
veel van het onbekende en daardoor afschrikkende in
het cremeren is er de laatste jaren afgegaan, vooral
nadat de wetgever en veruit de meeste kerkgenoot
schappen hun afwijzende houding hadden laten varen.
De meesten van ons kunnen in alle rust zelf besGssen
wat met hun stoffelijk overschot zal gebeuren. Maar
er is nog een grote groep van mensen die er nauwelijks
over nadenken. Tot hen richten zich de crematorium
verenigingen niet in de eerste plaats om hen tot
andere gedachten te brengen, maar om hen bij deze
zaak te bepalen juist in de tijd waarin ze dat nog rustig
kunnen doen.
n de nog tamelijk rimpelloze vij
ver van de vaderlandse samenleving tegen
het einde van de vorige eeuw valt opeens een
steen, die brede kringen trekt: enkele nieuw
lichters van liberalen huize spreken de wens
uit, dat hun stoffelijk overschot te zijner tijd
niet zal worden begraven, maar verbrand. Zij
zijn in Italië geweest en hebben daar gezien,
hoe dit gebruik vanuit andere werelddelen werd
ingevoerd. De sfeer rondom de lijkverbran
ding heeft hen getroffen: waarom deze ma
nier van lijkbezorging ook niet hier te lan
de geïntroduceerd?
Al lang voordat het eerste stoffelijk over
schot in Nederland zal worden verbrand, stijgt
de discussie tot het kookpunt een misschien
wat gewaagde vergelijking, maar toch wel ter
zake. De meerderheid van het volk moet er
niets van hebben. Hier te lande is immers al
tijd iedereen begraven, met uitzondering van
degenen die op de brandstapel het leven lieten
of tijdens roemruchte ontdekkingsreizen een
zeemansgraf vonden in de golven. We zien het:
Nederland is Italië niet
Maar, dit moet erbij worden gezegd, de ar
gumentatie is hier anno achttienhonderd-zoveel
ook anders. Voor- en tegenstanders gaan weinig
behoedzaam te werk. Je kunt een voorstander
soms horen zeggen dat het „ergens nuttig voor
kan zijn", de laatste resten in pulver te laten
verdwijnen. Tegenstanders vatten dat op als
een poging van de persoon in kwestie zich te
onttrekken aan het laatste oordeel. Ook wordt
menigmaal het tegenargument vernomen, dat
de mens niet gerechtigd is, eigenmachtig zijn
lichaam ook al is het leven er uit geweken
te vernietigen.
Pas later zullen de debaters nader tot el
kaar komen in een nuchter gesprek. Pas dan
hoort men niet meer „dat de godloochenaar X
zich heeft laten verbranden en dat het daarom
vast niet goed is" Ook geldt dan niet meer
als argument vóór de lijkverbranding „dat het
behoudende deel van de natie er tegen is en
dat je het daarom juist moet doen". Maar voor
alsnog zegt de protestantse voorman dr. Abra
ham Kuyper dat de schoolwet en de strijd
tegen de crematie uitzonderlijk veel van zijn
tijd vragen. Tegelijkertijd geldt bij de rooms-
katholieken evenzeer de regel, dat bij het den
ken aan de laatste dingen crematie op de
laatste plaats en zelfs bij voorkeur daar nog
niet dient te komen.
eertig jaar later, in het begin van
jaren negentienhonderd, wordt vlak bij de
begraafplaats Westerveld te Velsen het eerste
crematorium gebouwd. De crematie is dan ook
al een zaak meer van één bevolkingsgroep:
naast de Vereniging voor Facultatieve Crema
tie is er de Arbeidersvereniging voor Lijk
verbranding (AVVL) gekomen en te zamen gaan
die verenigingen intensieve propaganda voe
ren. Er zijn nu duidelijke argumenten. Vastge
steld wordt, dat crematoria veel minder grond
vragen dan kerkhoven, hetgeen in een dicht
bevolkt land een factor van betekenis kan zijn.
Crematie sluit verontreiniging van grond, wa
ter en lucht uit. Verwaarlozing van oude gra
ven en het stuitende „ruimen" van kerkhoven
na een bepaalde tijd zouden tot het verleden
kunnen behoren. Crematoria kennen geen klas
sen.
Onder meèr met deze argumenten richten
de voorstanders van crematie zich nu tot het
volk, dat zich niet spontaan te luisteren zet -
je dénkt nu eenmaal liever aan andere din
gen - maar waaruit zoetjesaan toch meer
waarmerk van de crematoriumverenigingen in
dat postbodén, in de overtuiging dat zij daar
mee goed werk verrichten, stukken met het
waarmerk van de crematoriumverenigingen in
de sloot werpen in plaats van ze te bezorgen.
Tot 1955 toe is crematie voor de Nederlandse
wet zelfs iets illegaals: strafvervolging blijft
alleen uit omdat in de begrafeniswet nie
mand verantwoordelijk wordt gesteld voor het
begraven van een stoffelijk overschot. Wel kan
deze onwettigheid financiële consequenties met
zich meebrengen voor overheidsdienaren, die
ambtshalve crematies bijwonen: soms worden
hun reis- en verblijfsdeclaraties geschrapt....
pnieuw zal het veertig jaar duren
voordat het tweede crematorium er komt: in
Dieren, 1954. Het gesprek tussen voor- en te
genstanders heeft dan al veel van zijn scherpe
kanten verloren De grote kerkgenootschappen
zetten zich tot luisteren, bespreken de zaak
ernstig in eigen kring. De Rooms-Katholieke
Kerk heft in 1964 het crematieverbod op en
aanvaardt enkele jaren later een speciale ge
bedsdienst voor de crematie. De Gereformeer
de Synode van 1961 verklaart, cremeren niet in
strijd met het christelijk geloof te achten. Ook
de nationale wetgeving wordt soepeler en
slecht in 1968 de laatste hindernissen.
Dit alles betekent overigens nog niet dat je
er alles maar over kunt zeggen. Directeur J.
4W. van Eek van de Vereniging voor Facultatie
ve Crematie ervaart dat als hij - nu vier jaar
geleden - in een advertentiecampagne de slo
gan „Begraafplaatsen of sportvelden?" lan
ceert. Het nuchtere vraagje wordt overspoeld
door een golf van verontwaardiging, die hoog
opslaat tegen de burelen van de vereniging in
Den Haag. De heer Van Eek, nog wat napein
zend over die onverwachte reactie: „Er
schuilt wel degelijk nog een taboe onder de
mensen, als er over crematie wordt gesproken.
Moét dan nou eigenlijk? In Engeland gebruir
ken ze de slagzin „Save the land for living" en
daar hebben ze er nooit moeilijkheden mee".
Inmiddels heeft hij een nieuwe slagzin be
dacht: „Meer crematoria-meer leefruimte." Dat
slaat beter aan. Er komen geen klachten op.
Wel aanmeldingen van nieuwe Jeden.
rt I met al is de crematiegedachte
hier te lande aangekomen in het rustige vaar
water, waarin men elkaar niet zo gauw in de
weg zit. Het is een vrije persoonlijke belis-
sing geworden, waar anderen niet rpeer van
opkijken. Een beslissing ook. die op zeer uiteen
lopende gronden wordt genomen.
Punten die daarbij in hoofdzaak het beeld be
palen zijn er eigenlijk niet. Sommigen geven
te kennen, dat zij hun nabestaanden alleen
maar de vaak koude en natte tocht naar het
kerkhof willen besparen. Anderen vinden het
een akelig idee, dat een kerkhof na een be
paald aantal jaren „geruimd" wordt met alle
weerzinwekkende tonelen van dien. Zeker zijn
er ook mensen die door de in medische kringen
welbekende vrees zijn beyangen dat zij onder
grond weer „wakker" zullen worden, maar of
crematie daartegen een remedie is, staat te
bezien. Velen tenslotte houden het gewoon op
/je redenering dat ons land te klein wordt voor
steeds meer en grotere begraafplaatsen. Of er
bij hen toch ook wel een emotionele achter
grond bestaat - wie zal het zeggen en wat doet
het er eigenlijk ook toe?
De mannen van de praktijk zijn er in ieder
geval van overtuigd, dat de meeste propaganda
uitgaat van het bijwonen van een crematie.
Telkens weer komen bij de Facultatieve en
de AVVL aanmeldingen binnen van mensen,
die dermate zijn getroffen door de verstilde
wijding van een crematie, dat zij het later
óók willen. De verenigingen sluiten hierop aan
met excursies, uiteraard op tijden dat er geen
crematies zijn en dat is alleen op zondag.
Directeur P. A. van Rossum van het Haagse
crematorium „Ockenburgh": „Zo'n excursie
werkt nog veel krachtiger dan het bijwonen
van een crematie. Je ondergaat het anders
dan wanneer je iemand wegbrengt van wie je
hebt gehouden, nietwaar?" Maar er zijn ook
andere ervaringen Dierens directeur G. E. J.
Krosse bijvoorbeeld heeft bij excursies wel
waargenomen, dat sommige deelnemers het
als een uitje beschouwden en telkens terug-
kwarfien.
ij zo'n excursie komen nog vele
misverstanden aan het licht. Nimmer ont
breekt de bezoeker, die argwanend opmerkt dat
de stoffelijke overschotten zeker worden opge
spaard totdat er genoeg zijn om het bedrijf lo
nend te maken. Maar mag dat hier en daar in
het buitenland gebeurerff in Nederland komt
het niet voor. De heer Van Eek: „Het is geen
opruimingswerk, maar een vorm van lijkbe
zorging die aan de hoogste eisen moet voldoen.
In ons land voldoen we aan die eisen."
In de praktijk komt het er op neer, dat ieder
stoffelijk overschot vrijwel onmiddellijk na de
uitvaartplechtigheid gecremeerd wordt, mét de
kist, waarin een onbrandbaar identiteitssteentje
is gelegd. De as kan dan bijgezet worden of
verstrooid, dit laatste op een terrein bij het
crematorium of boven de Noordzee. Maar de
gedachte „dat je toch maar niet weet wat ze
ermee doen" blijft bij velen bestaan. Dat
komt ook door de ervaringen van de oorlog,
van de concentratiekampen. Minstens een ge
neratie lang zal de ontzettende gruwel met
ons blijven meeleven, dat miljoenen mensen
als afval in ovens zijn verbrand. Er leven in
ons land mensen, die als gevangenen daarbij
hebben moeten helpen. Die raken dat nooit
meer kwijt. Als ze er een heel enkele keer
over praten met anderen, die het niet hebben
meegemaakt, komen er weer mensen bij, die
het óók niet kwijt raken. Onze crematorium
officials weten dat en zij begaan gelukkig niet
de fout, die dingen weg te wuiven naar het
verleden, waarin dit is gebeurd.
Zij gaan niet vergelijken en besparen ons
daardoor een welmenend commentaar in de
geest van: „Wij doen dat toch heel anders".
Nee - zij beginnen met van de mens uit te
gaan en van wat die mens wil. Het verbran
den als materieel proces komt daarbij op de
tweede plaats.
Ockenburghs directeur Van Rossum: „Als
cremeren al een rationalisatie van de lijkbe
zorging inhoudt, dan maakt juist die rationali
satie grotere piëteit mogelijk. De laatste eer
komt er gewoon beter uit. Je kunt rekening
houden met alle wensen, ook die van de nabe
staanden, zowel tijdens als na de plechtigheid."
B n het verlengde van dit denken ligt
natuurlijk, dat behalve het personeel niemand
aanwezig is bij het cremeren in de oven, die
met gas of elektrische stroom wordt voorver
warmd tot minimaal 700 graden, waarna de
kist ontdaan van het beslag - wordt „in
gevoerd". Terwijl dan lucht wordt toegelaten
gaan kist en stoffelijk overschot over tot zelf
ontbranding, waarbij 'de temperatuur kan op
lopen tot meer dan 1100 graden. In een uur
tijd is alles verast.
Toch is er wel een enkel summier ooggetui-
geverslag van een buitenstaander, die voor
werkzaamheden in een ovenruimte moest zijn
terwijl een crematie werd uitgevoerd. Hij
zegt: „Ik kon me eerst niet voorstellen wat
daar gebeurde, ik was er gewoon verlamd
van. Maar toen ik bleef kijken, ging er voor
mij een rust van uit, die ik niet kan verkla
ren. Toen verdween ook het gevoel dat ik er
gens naar stond te kijken terwijl het eigenlijk
niet mocht. Ik voelde me geen gluurder, maar
iemand die toevallig getuige was van iets zui
vers. Er zit een diep menselijk aspect aan dit
verbranden, maar het is de vraag of er iemand
is, die dat ooit goed zal kunnen beschrijven."
Later heeft hij er met een opzichter van dat
crematorium over gesproken. Die zei: „Och
meneer, tegen buitenstaanders zeggen we niet
meer dat het voor ons ook elke dag weer
nieuw is, want die geloven het toch niet. Die
denken, dat je er door je beroep onverschillig
voor bent geworden. Maar u hebt het nu zelf
gezien en u zult misschien van mij willen gelo
ven, dat het écht nieuw blijft voor ons."
't Is een gedachte, die je in de propaganda-
schriften voor het cremeren niet zo gauw te
genkomt, maar die misschien meer zegt dan
cijfers en getallen.
«muuuummuuumumm
im«TO«TO*mu»«»*»mm»TOmiiWTOmTO»TO*iM*TO«TOTOTO«iTO*«»TO*WTOm«TO»TOimTO*»ra%*«TO«™i»«»™«wmu*um«i«uuMM
Warenhuis zet t.v.-cameras op verkoopsters en publiek
Bij Hilversums Vroom en Dreesmann
hangen de tv-camera's in dichte tros
sen aan de zoldering. Slechts een enkele
klant voelt zich werkelijk bespied. De
meesten zien de ruim honderd camera's
en acht kilometer leiding over het hoofd.
Toch houden in een miniem kamertje
enkele Zweden het winkelende publiek en
de verkoopsters haarscherp in het oog.
Van een wand vol monitors registreren zij
J nauwkeurig de verkoophandelingen op de
diverse afdelingen.
Het warenhuis in het Gooi bijt name-
Jj lijk de spits af van een onderzoek, dal
I als alles goed gaat ook bij alle andere
t vestigingen van V. en D. in ons land
wordt gehouden. Doel is het personeel
J nuttiger te gebruikende klant prettiger
te bedienen en daarmee tot hogere om
zetten, winsten en later ook lonen te ko
men.
De heer F. de Grebber (32) van de af
deling organisatie en efficiency weet er al
les van. Hij is, ook met vakbondsbe
stuurders, naar Zweden geweest, dat op
dit gebied baanbrekend werk heeft ver
richt. Opgetogen kwam hij terug. En se
dert gisteren werkt er dan ook een Zweeds
onderzoekbureau om de Hilver^umse ac
tiviteiten van V. en D. heel nauwkeurig
vast te leggen.
Het warenhuis zit boordevol problemen.
Op het ene moment moet een ver
koopster twintig mensen tegelijk bedie
nen en schiet de dienstverlening dus "te
kort. Op het andere moment valt er niets
te ondernemen.
Het „verkoopgesprek" voor een pakje
scheermesjes is uitermate kort. Maar
dat voor een fototoestel vraagt enorm
veel tijd. Door lange werktijden is het
personeel vaak geprikkeld. Ook de be
trokkenheid van de verkoopsters bij de
gang van zaken laat nogal eens te wen
sen over.
Vanwege al deze problemen is die Hil-
versumse proef nu zo belangrijk. Met be
langstelling ziet ook de vakbeweging toe
hoe de zaak zich zal ontwikkelen.
De heer De Grebber geeft aan hoe on
geveer: Computers zullen uit de ge
registreerde waarnemingen in het waren
huis vrij precies aangeven hoe de ver
koopster van elke afdeling haar tijd be
steedt. Zij zullen zeggen waar de pieken
en waar de leegloop zit. hoe sterk de ser
vice aan de klant tekort schiet. Etage
voor etage zal het warenhuis worden
doorgelicht.
Aan de hand van die (Zweedse) rap
porten zal dan een betere bemanning per
afdeling kunnen worden gevormd. Afde
lingen zullen elkaar beter dan tot nu
toe kunnen bijspringen bij pieken in
de drukte. Want die kunnen per sector
verschillen.
De deskundigen van Ven D. ver
wachten door zo'n verbeterde perso
neelsplanning een grotere dienstverlening
aan de klant en derhalve meer omzet en
een hogere produktiviteit per werknemer.
In een volgend stadium schetst de heer
De Grebber een nieuw beloningssysteem
voor de verkoopsters (en verkopers). De
hogere produktiviteit stelt tot verbetering
in staat, waardoor het beroep ook meer
aanzien zal krijgen. Wellicht dat dat
meer huisvrouwen zal verlokken tijdelijk
een aantal uren per week aan de slag te
9 gaan en daarmee de personeelsproblemen
van het warenhuis te verlichten.
Het is de bedoeling dat er een vorm
van prestatiebeloning komt, die niet
individueel maar per groep geldt. Elke
verkoopafdeling zal dan streven naar een
zo goed mogelijk resultaat. Zelf zullen de
mensen binnen zo'n afdeling kunnen be
palen hoe de werkverdeling zal zijn. Auto
matisch krijgt ieder dan, aldus de filoso
fie, het baantje dat hem het beste ligt en
waarin hij tevens tot het grootste resul
taat kan bijdragen.
Het elkaar helpen door de afdelingen
onderling zal bij niemand op bezwaar
kunnen stuiten, de afdeling, die het niet
zo druk heeft en iemand afstaat, drukt
een man minder op de beloning. De be
trokkene die bijspringt valt automatisch
in de prestatiebeloning van zijn nieuwe
afdeling, terwijl deze laatste de verster
king vanzelf op prijs zal stellen. De be
trokkenheid van het personeel bij de gang
van zaken zal öp deze manier belangrijk
worden vergroot, zo is de mening van de
efficiency-deskundigen.
Aals de proef slaagt in Hilversum en
dat doet zij volgens de heer De
Grebber vrijwel zeker dan komt nog
een filiaal in Utrecht aan de beurt. Ge
lukt ook die proef dan zullen alle andere
V. en D.-vestigingen in ons land op
Zweedse wijze aan de slag gaan.
Het zelfonderzoek waaraan de industrie
al jaren bezig is, heeft ook zijn intrede
in de middenstand gedaan.
<*- 'vmMmmmuuiumuuwuntwwm
mumm