DEZE WEEK: nader beschouwd NSF miste de juiste toon 25 jaar Benelux ts? Waar West raakt aan het Oosten Waakzaam en verdraagzaam zijn is het Scandinavische devies DE VRIENDELIJKE KOUDE VREDE JUBILEUM ZONDER VLAGGEN m Vissersschepen" Voorzichtig Geen atoomwapens Grensgebied I De Nederlandse Sport Federatie heeft de kans om aan de politieke bel te kun nen trekken met beide handen aangegre pen - maar het geproduceerde geluid had wat te veel weg van het lawaai dat een enthousiast stadion- of zwembadpubliek pleegt tp maken: meer oorverdovend dan net oor strelend. De NSF kreeg die kans geboden door de vaste Kamercommissie die zich onder het voorzitterschap van de heer G. A. Kieft pleegt bezig te houden met de zaken van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk. Deze commissie bereidt de openbare behandeling voor van de sportnota die (al weer geruime tijd ge leden) door minister Klompé is uitge bracht en die hopelijk binnen afzienbare tijd onderwerp van discussie kan worden in ons parlement. Dat men In sportkringen met die mi nisteriële nota niet erg gelukkig was is te begrijpen. Dr. Klompé heeft een visie op sportzaken die in theorie bijzonder aan vaardbaar lijkt: „De overheid moet de samenleving stimuleren om met ideeën te komen, om vervolgens te zien wat hier van te realiseren is, mede op basis van de beschikbare middelen". Zij ziet sport als een zaak van particulier Initiatief, zich voor een groot deel afspelend op plaatselijk niveau - het is niet de taak van de landelijke overheid om een doel gericht nationaal sportbeleid te gaan voe ren. Hoogstens kan die overheid de hel pende hand bieden als daarom gevraagd wordt en voor zover de middelen dat toelaten. De praktijk blijkt anders dan de theo rie. Sport is heel wat anders en heel wat meer geworden dan een ontspanningsmo gelijkheid, In hoofdzaak op plaatselijk ni veau. Natuurlijk Is dat de basis en ook het doel van alle sport en spel: ontspan ning. Maar uit de sport is de topsport ge groeid die eisen stelt die ver boven elk plaatselijk niveau uitgaan. Die topsport oefent aantrekkingskracht uit op de jeugd met als gevolg dat de accommodatie over het hele land bezien veel en veel te klein is. Die topsport is voor miljoenen een niet meer weg te denken passieve recreatie geworden: één voetbalwedstrijd op een doordeweekse middag kan ons hele indus triële raderwerk vertragen! Die topsport Is op haar beurt een miljoenenindustrie geworden, waarin zoveel gebeunhaasd wordt dat het onbegrijpelijk is niet in te zien dat hier een taak ligt voor de lande lijke overheid. Het gesol over ja dan nee uitzenden van een voetbalwedstrijd is er een voorbeeld van. De NSF nu had de kans dit alles eens haarfijn aan de welwillende Kamerleden uit te leggen door een tegennota op tafel te leggen - men heeft die kans gemist. Wat men wil is dit: dat de Kamer eerst de nota van minister Klompé van de ta fel veegt. Daarmee bewijst de NSF dat men even weinig van politiek begrijpt als minister Klompé van sport. Gezien onze huidige politieke constellatie zal deze mi nister ongeschonden ook uit het sport- nota-debat tevoorschijn komen als de Kamer niet tevreden is gaat de nota in de ijskast tot 'n nieuwe minister die er weer eens uithaalt. Daaraan zou ook een staatssecreta ris de grote wens van de NSF niets kunnen veranderen. Het was de taak van de NSF geweest nu de Kamerleden iets goeds in handen te spelen, iets construc tiefs. In plaats daarvan is men alleen maar ten de Kamerleden gewoonlijk niet verle- met kritiek gekomen - maar daarom zit- gen. Alleen maar aan de bel trekken is niet moeilijk het juiste geluid voort te brengen Is de kunst. In België, Nederland en Luxemburg zijn deze week geen vlaggen .uitgestoken. Toch viel er eigenlijk wel iets te vieren: 25 jaar geleden ondertekenden de drie landen in Londen de douaneovereenkomst die het uitgangspunt werd voor de Bene lux. Het is moeizaam gebleken de landen in een wezenlijke gemeenschap bijeen te brengen. Het gaat zo langzaam... „Het duurt inderdaad erg lang voor de economische unie er is. Maar dat is volko men begrijpelijk. De ondertekening van het verdrag in 1944 was een belangrijke politieke beslissing. Je komt immers ner gens aan toe als de regeringen niet de politieke wil hebben om iets samen te dien. Maar na de oorlog, eigenlijk in 1948, kwam d« Benelux pas goed op gang. Maar ik ben het er mee eens dat de verdere een wording wel wat vlugger kan". Dr. C. D. J. baron van Lynden, secre taris-generaal van de Benelux economi sche unie in Brussel wikt zijn woorden als hij deze uitspraak doet. Hij ziet wel wat er achter dat langzaam-aan steekt. „De groei van de eenwording betekent telkens een stukje opoffering van soeve reiniteit. Dat is voor regeringen niet zo gemakkelijk." Hij stipt daarbij aan, dat de douane-unie inmiddels al heel wat muurtjes heeft geslecht. Om maar iets te noemen: het handelsverkeer tussen de drie landen werd vrij. Benelux ging in veel zaken als eenheid naar buiten treden. „De economische unie waar we naartoe moeten is natuurlijk veel meer. Die vraagt om een gecoördineerd beleid. En dat is nogal wat, omdat dan geen enkele van de drie regeringen meer iets op z'n eigen houtje kan doen. Daarom vind ik dat degenen die menen dat de unie er al had moeten zijn, met illusies leven", zegt de heer Van Lynden. Waar het In wezen op aankomt bij zo'n beleid is dat de drie landen er alles op zetten om elkaar niet te hinderen. De heer Van Lynden geeft een praktisch voorbeeld: de inflatie in één land kan ge volgen hebben voor de twee andere. Daar om moet een land dat met de inflatie hoog in de boom schiet, eventueel lonen en prijzen knijpen om de andere twee geen last te geven. In april hebben de regeringen van de drie landen in Den Haag een conferentie gehouden. Er is toen, volgens baron Van Lynden, iets belangrijks uit de bus geko men. „Dat was het stimuleringscollege. Laten we eerlijk zijn, het systeem van Be nelux om tot een economische unie te ko men werkt onvoldoende. Het college is nu aan het bestuderen hoe het doeltreffender kan worden gemaakt. Het Is al verschei dene malen bijeen geweest". Komt de instelling van dat college niet neer op weer een commissie erbij, en nog meer gepraat? „Neen, het is niet zo dat dit een nieuwe commissie is in het raderwerk van Bene lux", werpt de secretaris-generaal tegen. „Het college staat daarbuiten en heeft al leen tot taak adviezen uit te brengen. En ik verwacht dat het met bruikbare aanbe velingen komt". Maar terwijl het college werkt en plan nen smeedt wordt er in Benelux niet stil gezeten. „We leggen ons de laatste tijd ook sterk toe op de ruimtelijke ordening", zegt de heer Van Lynden. „Overeenstem ming daarin is vooral voor de grensge bieden van belang". Als er op dit terrein meer samenwer king komt, betekent dit dan ook dat met name de Nederlandse en Belgische re gering hun stimuleringsmaatregelen voor vestiging van industrie meer op elkaar gaan afstemmen? Op deze vraag komt geen ja of neen, wel een oordeel over het stimuleren. „Met die stimulansen om industrie aan te trek ken heeft de overheid veel minder in de hand dan zij voorgeeft", luidt het ant woord. „De bedrijven weten doorgaans van tevoren al waar ze gaan zitten. Maar dat zeggen ze niet in de hoop er nog Iets uit te kunnen slaan". Baron van Lynden, die sinds 1956 se cretaris-generaal is, heeft zowel in deze functie als bij ander werk, de draaikolken in de internationale samenwerking goed leren kennen. Bij zijn werk voor het tot stand brengen van buitenlandse monetaire akkoorden - hij was toen bij De Neder- landsche Bank - en ook als directeur fi nanciën bij de Hoge autoriteit van de Ko len- en Staalgemeenschap, zag hij meer malen internationale handreikingen In de diepte gezogen. Heeft Benelux, die de stoot gaf tot die andere, grotere gemeenschap, de EEG, geen sp1|t daartoe te hebben aangezet nu die eenwording ook zo hakkelend verloopt? „Beslist niet", zegt de heer Van Lynden lachend. „Onze ervaring is dat Benelux ook door de EEG wordt gestimuleerd. En omgekeerd is er ook een stimulans. En wat elke echte Beneluxiaan voor ogen staat, is een grotere gemeenschap in Europa". Het vormen van de grote en de kleine re gemeenschap verloopt stroef. Er is geen reden tot juichen en daarom ging de vlag niet uit. Maar halfstok behoefde hij ook beslist niet te hangen. De ski is voor de mannen van de bri gade-noord van het Noorse leger een vertrouwd uitrustingsstuk. Weliswaar is de brigade geheel gemoderniseerd en voorzien van gemotoriseerde eenheden, maar het transport naar de soms onherbergzame bergstreken moet dikwijls per ski of met behulp van paarden plaatsvinden. Do discussie is misschien wat minder fel geworden na de Russische invasie in Tsje- cho-Slowakije, maar deson danks is in haast ieder Wes ters land de vraag nog actu eel: „Heeft de Navo nog zin en moeten wij er lid van blij ven?". De (meer of minder koude) vrede die wij in Euro pa kennen sinds de tweede wereldoorlog doet bij menig een de vraag rijzen of een sterke defensie nog wel zo hard nodig is. Dat geldt vooral voor de twee Navo-partners die, ster ker dan West-Europa, met het Oostblok te maken hebben: Denemarken en Noorwegen, zy gerenzen, te land of ter zee, aan Rusland precies zoals dat in Turkije langs de Bosporus het geval is. Voelen zij zich door deze positie bedreigd? Hoe denken zij over de Na vo en hoe gedragen zij zich binnen deze verdedigingsor ganisatie?. Om een indruk te krijgen hoe men daar in het toeft en werkt heeft het Noorse ministerie van de fensie een aantal Nederlandse journalisten in de gelegenheid gesteld lets van het werk van het Noorse leger te gaan sien en wat van de sfeer In dat grens gebied tussen oost en west te gaan proeven. Bij deze groep was ook de redacteur van ons blad die zich geregeld met mi litaire zaken bezig houdt u vindt zijn bevindingen hier onder weergegeven. Het is een stand van zaken, waarbij ge bruik is gemaakt van de vele gegevens die werden verstrekt door de chef-staf van de ge allieerde strydkrachten in het noordelijk Navo-commando (Afnorth), de Engelse gene- raal-majoor P. E. M. Bradley, hiernaast afgebeeld. Zijn con clusie: „We zyn in het noor den wel kwetsbaar maar de toestand baart toch geen ex tra zorgen, dank zij juist on ze paraatheid." Het is deze conclusie die hieronder onder werp van beschouwing Is. Vlak bij de Russische grens, even ten zuiden van Kirkenes hoog in het noorden van Noorwegen, ligt deze gigantische open ijzermijn. Over een lengte van ruim 3'/t kilo meter en een breedte van enige honderden meters wordt hier het ijzerhoudend gesteen te (met een percentage ijzer van ruim 35) door reuzengrote machines afgegra ven. Het erts vormt, met de visserij, de pijler van het economische leven in deze uithoek van de wereld. De foto toont het werkveld van de mijn en tevens de trooste loze verlatenheid van het landschap waar Russen en Noren in een sfeer van geven en nemen bij elkaar leven. Eén blik op de landkaart is voldoende om te beseffen dat Noorwegen en Denemarken, de meeste noordelijke en ook 'de kleinste van de NAVO-partners, een niet zo gemak kelijke positie innemen binnen de interna tionale verhoudingen. De vier miljoen No ren en de vijf miljoen Denen hebben de vre de zeer lief wie ooit deze landen bereisd heeft weet dat. En juist daarom moeten ze en willen ze ook niet alleen naar links kijken, naar het westen, maar ook naar rechts, naar de landen van het Oostblok. Ze zijn NAyO-partners wat betekent dat ze in militair opzicht sterk en paraat moeten zijn maar aan de andere kant willen ze alles vermijden wat ook maar enigszins de Sovjets en hun satellieten zou kunnen pro voceren. Voor beide landen is dat een zaak van le vensbelang. Beide zijn op de zee aangewezen en langs beider kusten lopen de levensaders van het scheepvaartverkeer. Oostzee, Sont, Grote en Kleine Belt en Noordzee omspoe len de Deense stranden en sinds vele eeuwen staat het vast dat schepen van alle landen, tot welk blok ze ook mogen behoren, vrije doorvaart hebben door de Deense wateren. Heeft een miljoenenstad als Kopenhagen daaraan niet haar welvaart te danken? En voor Noorwegen geldt hetzelfde: de weg om de noordkaap heen die de verbinding vormt tussen Moermansk, de noordelijke Russische haven die een groot deel'van het jaar ijs vrij is, en de Atlantische Oceaan is een vrije verbinding. Dat alles heeft consequenties. De Sont, vrije vaarweg voor ook Russische schepen, is op z'n smalst vier kilometer breed wat betekent dat Kopenhagen binnen het ka- nonbereik van de Russische oorlogsvloot ligt. En dan is er het eiland Bomholm. Liggen de tussen de zuidpunt van Zweden en de Oostzeekust van Polen vormt dit eiland ëen belangrijke waarnemingspost en kan het een sterke grendel vormen die de toegang tot de Deense wateren voor geruime tijd vast kan afsluiten. Na de tweede wereldoorlog was 't dan ook gelukkig voor korte tijd een twistappel tussen Rusland en Denemarken. In het voorjaar van 1945, nog voor de Duit sers capituleerden, werd het door de Russen gebombardeerd en vervolgens bezet. De des tijds nog in Londen zetelende Deense rege ring heeft van de Russen gedaan gekregen dat de bezetting werd opgeheven en het eiland weer onder Deense soevereiniteit werd gesteld, maar dat gebeurde niet eerder dan in 1946. Voor Denemarken zelf is het belangrijk dat de zeewegen open gehouden worden om dat het land, dat zelf geen kolen, ijzer, olie en andere grove grondstoffen voor de indus trie heeft, voor zijn economie geheel afhan kelijk is van de import over zee. Voor Noor wegen, dat voor bepaalde grondstoffen een goed achterland heeft in Zweden en Fin land, geldt dat misschien in wat mindere mate, maar anderzijds is dat land weer meer voor zijn afzet van produkten op de zeewegen aangewezen. Bovendien heeft De nemarken altijd nog de verbindingen met Groenland en de Far Oer-eilanden open te houden. De Denen worden niet vrijwel dagelijks met de Russen geconfronteerd, zoals dat in het uiterste puntje van Noorwegen, rond Kirke nes aan de door de warme golfstroom ijsvrije Vardangerfjord, wel gebeurt. Alleen ten *>n M O 1 1 Aan de Noors-Russische grens ten zuiden en oosten van Kirkenes, vlak bij het Russische plaatsje Boris Gleb en langs de rivier de Oasvik, heerst niet zozeer een koude oorlog als wel een koude vrede. Het betreft hier een gesloten grens waarover zelden iemand van west naar oost of omge keerd trekt, behalve dan de leden van de gemengde grenscommissie met aan Noorse zijde de vice-admiraal Rygg en aan Russische zijde de luitenant- generaal Kutznetsow aan het hoofd. Het dagelijkse werk evenwel rust op de schouders van de commandant van het Zuid-Vdranger detachement, luitenant-kolonel O. Helset, een kerel uit één stuk, die meer dan eens inci denten die tot een grensconflict zouden hebben kunnen uitgroeien, tot de ware minimale vormen heeft kunnen terugbrengen. „Wij doen nogal eens wat water in de wijn om de lieve vrede," aldus de overste die er met zijn streng geselecteerde mensen voor waakt, dat de Noren zich niet het ongenoegen van de Russen op de hals kunnen halen. Want de krachts verhouding is zo dat er slechts één Noorse soldaat staat tegenover dertig tot vijftig Russen, al naar gelang de politieke situatie in de wereld. Daarom is het motto van overste Helset: „Alles wat hier gebeurt is belangrijk, want we staan hier alleen!" Tussen de beide militaire commandanten van west en oost is ter plaatse een telefoonlijn die bijna dagelijks gebruikt wordt, meestal voor het uit wisselen van een paar weinigzeggende vriendelijkheden „om de sfeer goed te houdenen soms ook om kleine probleempjes te bespreken die zich voor kunnen doen omdat er in de grensrivier drie dammen met stuw- meertjes liggen, die zowel door de Noren als de Russen voor de water krachtcentrale worden gebruikt. Wie hier met een geldige pas en een Russisch inreisvisum de grens wil passeren, moet, nadat hij zich via de grenscommissie voor passage heeft aangemeld, drie tot vier dagen wachten, totdat een ambtenaar van Intourist, zonder wie men Rusland niet in mag, vanuit Leningrad is gekomen om de drieste reiziger te ontvangen. jAiieen xen noorden van Groenland vinden regelmatig ontmoetingen met Russische patrouillesche pen plaats. In Noorwegen heeft men dat zee-contact met de Russische schepen niet zo sterk omdat die vanuit Moermansk in een wijde boog om de kust van Noorwegen naar de open Atlantische Oceaan kunnen varen. Dat wil overigens niet zeggen dat de Rus sen geen belangstelling voor de kusten van beide landen hebben. Kunnen de Russen echter vanaf een „veilige" afstand de Noor se kust observeren, willen ze dat bij Dene marken doen dan moeten ze dichter langs de kust varen waar ze gemakkelijk door de Denen kunnen worden waargenomen. De Deense wateren wemelen dan ook van de zo genaamde Russische „vissersschepen". Een gezaghebbende Deense marine-officier deel de ons mede dat in één jaar tijds bijna 16.000 waarnemingen van Russische schepen werden gedaan. De basis van zowel de Deense als de Noor se verdediging is de NAVO. Aan het lid maatschap daarvan wordt door beide lan den nogal wat moeite en vooral geld gespen deerd. In het belastingjaar 1969-1970 had men voor de defensie in Denemarken 2Vt mil jard kronen ofwel bijna 1,3 miljard gulden op de rijksbegroting uitgetrokken. De Noren hadden daarvoor in geld uitgedrukt wat min der over, namelijk ruim twee miljard kronen hetgeen neerkomt op ruim 1 miljard gulden, maar verhoudingsgewijs, Noorwegen telt rond de vier miljoen inwoners, per man iets meer. Het belangrijkste verdedigingswapen van de Denen is de marine. Daarna volgen de landstrijdkrachten, „Forsvarets" en tenslotte de luchtmacht. Bij de Noren ligt het zwaar tepunt eveneens op de marine, daarna volgt de luchtmacht en vervolgens komt de land-^ macht. Het grootste gedeelte van de Deense land strijdkrachten, en dat geldt ook voor de luchtmacht, is gestationeerd op het vaste land, het schiereiland Jutland dat aan het Duitse Sleeswijk-Holstein grenst. De Denen werken hier zeer nauw samen met de Duit se land- en luchtmacht. Hun oorlogs-opera- tiegebied loopt van de Elbe bij Hamburg tot Kaap Skagen, het noordelijkste punt van Jutland. Op Jutland zijn tal van Duitse mi litaire depots gevestigd en de Denen oefenen vaak op Duitse militaire terreinen. Bovendien lopen Deense en Duitse officieren gezamen lijk cursussen en lopen ze bij eikaars onder delen stage. Uit dat alles blijkt dus dat De nemarken militair zeer sterk op Duitsland is aangewezen. 'v^ mm Geheel anders ligt de situatie in Noorwe gen. Dat land kan gezien worden als het meest neutrale land van de NAVO. Het duldt in vredestijd geen andere strijdmachten op zijn grondgebied. Van deze stelregel wordt slechts bij uitzondering in geval van belang rijke NAVO-oefeningen afgeweken. Men treft dus normaliter geen enkele vreemde soldaat in Noorwegen aan. Alleen in het hoofd kwartier van de noordelijke legergroep, Af north in Kolsés bij Oslo zijn stafofficieren of verbindingsofficieren van een aantal an dere NAVO-landen gestationeerd. Hun aantal bedraagt echter slechts enige tientallen. Noorwegen voert, meer nog dan Denemar ken, een eigen politiek in de NAVO die men kan omschrijven met sterk en paraat zijn enerzijds, wat toegevend tegenover de Rus sen anderszijds. Dat is met name het geval in het uiterste noorden, Finmark, waar men heeft toegegeven aan de wens van de Rus sen dat er tussen Banak of Lakselv aan de Porsangenfjord en Kirkenes aan de Varan- gerfjord geen militaire vliegtuigen zouden komen. Daaraan wordt streng de hand ge houden en ook zelfs Noorse militaire vlieg tuigen komen dit gebied, althans in vredes tijd, beslist niet binnen. Ligt het zwaartepunt van de Deense ver dediging langs de oostelijke zijde van het ei land Seeland waarop Kopenhagen ligt en zich het grootste deel van de bevolking en de industrie bevindt, in Noorwegen vinden we dat in het zuiden en midden van het land, zo van Oslo tot Bode aan de Sölt- fjord. Het is duidelijk dat daar Noorwegen voor zijn kustlijn van 3200 km zo'n 150.000 eilanden heeft liggen, de verdediging zeer moeilijk en kostbaar is. Met fjordenkusten en inhammen moet men een kustlijn van 20.000 km verdedigen, een schier ondoenlij ke zaak. Het wordt in Noorwegen wel niet zo duidelijk met woorden gezegd, maar het ligt voor de hand dat men in geval van een gewapend conflict met Rusland het allemoor- delijkste gebied opgeeft. De mannen van het Zuid-Varanger garnizoen, een bataljon dat zijn troepen over een gebied van vele hon derden kilometers verspreid heeft liggen waar van slechts een klein deel langs de bijna tweehonderd kilometer lange grens met Rus land, noemen zichzelf dan ook „Les en- fants perdus", de verloren kinderen. Noch Noorwegen, noch Denemarken, be- Bchikken over atoomwapens. De parlemen ten van beide landen hebben zich daar dui delijk over uitgesproken. Over de NAVO zelf is de bevolking (die overigens beslist niet an ti-militaristisch is zoals grote groepen van de bevolking in andere NAVO-landen) niet zo bijster enthousiast. In Denemarken is nau welijks de meerderheid van de bevolking voor de NAVO, in Noorwegen iets meer dan zestig procent. Dat is dan ook wel de reden dat men in beide landen geen atoomwapens wil en dat men in Noorwegen zelfs geen vreemde troepen in het land toelaat. De strijdkrachten in beide landen bedragen in ieder land nauwelijks 50.000 man maar kun nen in tijd van nood verdrievoudigd worden door mobilisatie. Die mobilisatieschema's en -plannen zijn weliswaar goed in elkaar gezet maar door de lange afstanden, vooral in Noorwegen (van het zuiden naar het noorden linea recta 1756 kilometer) toch zeer kwetsbaar Juist die lange afstanden die door vliegtuigen moeten worden overbrugd bij een eventueel conflict, maken met name in Noorwegen mo bilisatie en vooral het inzetten van pas ge mobiliseerde troepen die gezien de zeer dun ne bevolkingsdichtheid in het midden en noorden van het 'land vanuit het zuiden moeten worden vervoerd, tot een penibele zaak. Beide landen beschikken over een effec tieve luchtmacht en een moderne marine, bestaande uit kleine, snelle schepen zoals korvetten, patrouilleboten, onderzeeërs, mij- nenleggers en zwaar bewapende snelboten. Zeer sterk ook is de luchtafweer, toegerust met moderne, verdragende kanonnen. Het ra dar-waarschuwingssysteem voldoet aan de meest moderne eisen. Trouwens zowel in Noorwegen als in Denemarken gebruikt men het nieuwste materiaal dank zij gecoördi neerde vernieuwingsprogramma's die thans vrijwel geheel zijn uitgevoerd. De beide land legers zijn geheel gemechaniseerd eai bezit ten een grote mobiliteit die door tal van oefeningen steeds op peil wordt gehouden. Bij eventuele landingen zal de weerstand onge twijfeld groot zijn. Maar de betekenis daar van mag men ook weer niet overschatten. Men rekent dan ook bij de verdediging van beide landen meer op aanvallen vanuit de lucht en vanuit zee dan op indringers van af de landzijde, temeer omdat Finland en Zweden toch altijd nog in bepaalde omstan digheden als buffers zouden kunnen dienen. Een uitzondering vormt het gebied rond Kirkenes in het hoge noorden waar een voor Rusland aantrekkelijke kuststrook ligt die het gehele jaar door ijsvrij is en waar zich de grootste open ijzermijn van Europa bevindt. De situatie daar is, althans militair gezien, rondweg benauwend. Aan de Noorse zijde een handvol soldaten waarvan we het aantal maar niet zullen noemen, aan de an dere, Russische zijde, enig divisies, Leunt Denemarken met zijn gehele defensie sterk te gen Duitsland aan waarmee het militair ge zien eigenlijk één gebied vormt. Noorwegen staat eigenlijk, mede dank zij die zeer neu trale houding, alleen. Het komt ons voor dat de NAVO in het uiterste noorden van Euro pa toch wel, ondanks alle defensie-inspan ningen van Denemarken en Noorwegen, zeer kwetsbaar is. Dat een groot deel van Noor wegen beslist niet op lange termijn te verde digen is. Maar aan de andere kant lijkt de gedachte niet ondenkbeeldig dat Rusland weinig belang bij Noord-Europa heeft. Samenvattend kan gesteld worden dat Scandinavië in het uiterste noorden tamelijk zwak is, dat echter juist in dat gebied door de soepele houding van de beide Scandina vische partners tegenover de Russen het ont staan van een conflict nauwelijks denkbaar is. De trouw aan het westen staat, ondanks vrij veel linksgerichte stromingen, wel vast en vast staat ook de wil om de in de loop der geschiedenis moeizaam verworven vrij heden hardnekkig te verdedigen. De Scan- dinaviërs zijn meer nationalisten, meer indi vidualisten dan wij in West-Europa. Misschien ligt daar wel ergens hun kracht en de stimulans om op een geheel eigen wij ze enerzijds een bijdrage te leveren aan de verdediging van het westen en anderszijds de bestaande vredelievende verhouding met het oosten te handhaven.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 12