WELVAART EN VREDE
NIET TE SCHEIDEN
Ontwikkelings-samenwerking
Hervormd en gereformeerd
Veldhoven hebben nu
dezelfde dominee
OVER WINNEND GELOOF
Sloan's Liniment
EN ONZE
PLANMATIGE
PRODUKTIE
EN ONZE
SCHOLEN EN
HOGESCHOLEN
EN ONZE
POLITIEKE
HANDELWIJZE
EN ONZE
GERINGE
INTERESSE
Principieel
Naar eenheid
Iliilli
Drs. Tb. Vollenhoven
verenigt ze in
personele unie
Voor onmiddellijke verlichting
De pijnverdrijver
met onmiddellijke werking.
"1
De hiernaast afgedrukte foto is ont
leend aan het vierde cahier voor vredes
vraagstukken dat het Interkerkelijk Vre
desberaad heeft uitgegeven en dat tot
titel draagt: „Werken voor de vrede
welvaart voor de wereld". Er is een Cu
baans gezin op afgebeeld en de samen
stellers van het cahier leggen de moe
der deze woorden in de mond: „God in
de hemel, Fidel op aarde".
Het is een wrang-indringende manier
van illustreren. Fidel Castro is een re
volutionair, voorbeeld voor een ieder die
de strijd wil aanbinden tegen de geves
tigde machten. Zijn land is Cuba, een
van die Latijns-Amerikaanse landen die
zo graag als voorbeeld worden aange
haald door de voorstanders van een recht
vaardige revolutie. Cuba is ook het eilapd
van de rietsuiker en als zodanig
wordt het beschouwd als een der slacht
offers van de egoïstische handelspolitiek
der rijke landen. Als men dan een vrouw
zoals op de foto de hier aangehaalde
woorden in de mond legt, dan heeft men
wel heel duidelijk gemaakt dat men ver
band wil leggen tussen vrede en wel
vaart of liever: tussen rijk-arm en revo
lutie en oorlog. En bovendien dat men
als interkerkelijk Vredesberaad zich aan
die revolutionaire roep verwant voelt.
Daarmee heeft men dan ook vrij nauw
keurig aangeduid welke geest dit vierde
vredescahier ademt. Het is bedoeld als
documentatiemateriaal voor de volgende
week te houden vredesweek en het mag
gezegd: men heeft er een aantal schrij
vers voor gevonden die stuk voor stuk
iets te zeggen hebben. De artikelen zijn
bijzonder boeiend, uitstekend gedocumen
teerd, niet altijd even gemakkelijk te le
zen. Maar als men de 64 pagina's gron
dig heeft doorgenomen, dan weet men
meer over ontwikkelingssamenwerking
dan negen van elke tien Nederlanders.
De vraag of men dan ook voor de wijze
van werken gewonnen is zoals het Inter
kerkelijk Vredesberaad die voorstaat, is
een tweede zoals beloofd willen we daar
graag volgende week dieper op ingaan.
We hebben hieronder uit dit vredesca
hier vier citaten afgedrukt uit vier ver
schillende artikelen. Vrij willekeurig ge
kozen citaten die vooral bedoeld zijn om
de belangstelling te prikkelen. Want hoe
men ook over de actie van de kerken
denkt, feit is dat men in dit cahier
vraagstukken heeft aangesneden die ie
der mens, kerklid of geen kerklid, beho
ren te interesseren. En dat nog niet eêns
in de eerste plaats omdat het hier over
vrede gaat en over een mogelijke versto
ring van die vrede, maar vooral omdat
het hier gaat over gerechtigheid: het
recht van de naaste op een menswaar
dig leven. En daar behoort niemand zich
met een schouderophalen van af te ma
ken!
Waarom het gaat is dit: elk land
heeft de mogelijkheid een aantal goede
ren goedkoper te produceren dan ande
re landen. Wanneer nu ieder land voor
al dié goederen voortbrengt, wordt voor
allen de welvaart het hoogste. Wij kun
nen b.v. beter radio- en televisietoestel
len maken, terwijl bepaalde eenvoudige
weefsels beter door landen kunnen wor
den geproduceerd die de grondstoffen
zelf hebben en die bovendien veel werk
krachten hebben. Wij kunnen beter ma
chines maken, zij kunnen cacaoboter of
cacaopoeder maken, of palmolie. De
beste toestand is die waarin allen zich
toeleggen op de produktie van wat zij
het beste kunnen maken.
Voor enige jaren zal dat bij ons moei
lijkheden veroorzaken, in de chocolade
industrie of de textiel of bij de bieten-
produktie. Wij moeten deze bedrijfstak
ken misschien wel laten inkrimpen. Na
tuurlijk moeten wij de daar werkzame
mensen helpen. Door de overgang gelei
delijk te doen zijn; door herscholing.
Zo heeft de Fokkerfabriek in het verle
den kans gezien mensen van allerlei
beroepen, kleermakers of banketbak
kers, op te leiden tot vliegtuigbouwers.
Evenals wij, gedwongen door de diepte
van de kolenlagen en de steeds stijgen
de lonen, de kolenproduktie moeten op
geven en er een chemische industrie
voor in de plaats opbouwen, zullen wij,
na verlaging van de handelsbarrières
tegen de produkten der ontwikkelings
landen, onze industriële structuur moe
ten ombuigen; meer rekenmachines
(computers) maken en minder kleding.
^Onze industriepolitiek en onze indus
triëlen zijn daarop nog niet altijd inge
steld. Het is ook niet zo gemakkelijk;
het eist veel werk en veel nieuwe
idgeën. Soms worden er ook nog nieu
we fabrieken opgericht die misschien
beter ergens anders hadden kunnen
worden neergezet; b.v. de aluminium -
warenfabriek in Delfzijl. Voordat daar
over overigens nauwkeurige beslissin
gen kunnen worden genomen, moet
men nog meer onderzoek verrichten.
De moeilijkheden die wij moeten aan
vaarden, zijn intussen maar tijdelijk.
Op den duur zal het ook in ons eigen
voordeel zijn om deze „nieuwe arbeids
verdeling met de ontwikkelingslanden"
te verwerkelijken. Niet alleen, omdat
wij dan ook meer kunnen uitvoeren van
de produkten waarin wij het beste kun
nen concurreren, zoals al werd gezegd.
Maar ook omdat de prijzen van een
aantal goederen zouden kunnen dalen.
Het is een zure appel waar we door
heen moeten bijten, met uiteindelijk
voordeel voor allen.
Is er enig denkbeeld van de omvang
van deze omschakeling? Een zeer
voorlopige raming heeft mij geleerd dat
als we de „sluizen openzetten", de in
voer uit de ontwikkelingslanden zou
kunnen toenemen met zoiets als één
procent van ons nationale inkomen en
dat daarmee ook ongeveer een procent
van onze werkgelegenheid op losse
schroeven zou komen te staan, d.w.z.
zou moeten worden omgeschakeld. Dat
hoeft niet allemaal tegelijk; het kan
b.v. over vijf jaar worden uitgesmeerd.
Voor de streken waar de industrieën
gevestigd zijn die tegenwoordig nog be
schermd worden, zou een groter per
centage moeten worden omgeschakeld.
Bij het verplaatsen van overheidsdien
sten, bij het oprichten van nieuwe over
heidsdiensten, bij het oprichten van
nieuwe universiteiten en scholen, kan
men rekening houden met de behoefte
aan werkgelegenheid in bepaalde stre
ken. Doch ook natuurlijk bij het uitbrei
den van produkties die voor de ontwik
kelingslanden werken, zoals van appa
raten, werktuigen e.d.
Zijn er mogelijkheden om de bedrijfs
beslissingen die in dit hele proces no
dig zijn, ook inderdaad te doen plaats
vinden? In een volkshuishouding als de
Nederlandse is het aantal instrumenten
van dwang dat de regering zou kunnen
of willen toepassen, maar klein. Het zal
vrijwel geheel op indirecte beïnvloe
ding gebaseerd zijn, wat vele voordelen
heeft. Het voornaamste middel dat de
regering, of beter nog, de Commissie
van de Europese Economische Ge
meenschap, zou kunnen en moeten aan
wenden, is dat van de handelspolitiek
Het is niet te rechtvaardigen dat be
trekkelijk rijke landen hun bedrijfstak
ken beschermen. Deze bescherming
moet daarom in een periode van een
jaar of vijf tot tien worden afgebroken,
behalve voor goederen met labiele
markten. Deze laatste kunnen een goe
derenovereenkomst nodig hebben; hel
zijn voornamelijk de landbouwproduk-
ten, zoals b.v. de suiker, die in deze
categorie vallen.
(Uit: „Over ontwikkelingshulp door
aanpassing van onze eigen produktie"
door prof. dr. J. Tinbergen).
Hoeveel tijd thans aan de ontwikke
lingsproblematiek op de scholen be
steed wordt, valt niet te zeggen. Het
blijkt uit onderzoeken dat de leerlin
gen het meeste naar het vak aardrijks
kunde verwijzen, wanneer hun gevraagd
wordt naar de manier waarop en de
mate waarin scholen aandacht beste
den aan de ontwikkelingslanden en de
ontwikkelingshulp.
In het Samos-onderzoek op 19 scholen
onder 668 vijfde en zesde klassers en
in het Tilburgse onderzoek op vier scho
len onder 450 leerlingen wordenresp.
door 46 pet' en 35 pet. de aardrijkskun
delessen genoemd. Geschiedenis is een
eervolle tweede met 30 pet en 25 pet;
schooltijdschriften in de les (Reflector)
19 pet en 9 pet; andere manieren (waar
onder godsdienst en „akties") 25 pet
en 24 pet; geen aandacht zegt 20 pet
en 9 pet.
Ook uit de antwoorden op 'n aantal ken
nis- en inzichtvragen zijn bepaalde con
clusies te trekken met betrekking tot
onze centrale vraag.
45 pet van de leerlingen weet geen
duidelijke omschrijving te geven van
de uitdrukking „ontwikkelingslanden".
62 pet weet geen antwoord te geven
op de vraag welke ontwikkelingslanden
tegenwoordig het snelste vooruitgaan.
Op de vraag welke internationale
organisaties ken je die zich bezighouden
met ontwikkelingshulp antwoordt 32 pet
de VN: 50 pet Unesco; 29 pet Unicef;
19 pet FAO; 11 pet WHO; 1 pet Wereld
bank; UNCTAD wordt nooit genoemd.
(Dit stemt overeen met een gegeven
ontleend aan een experiment op négen
scholen in 1967, waar ook van de 271
leerlingen er niet een wist te vertellen
waar de Unctad zich mee bezighoudt.
De helft van de leerlingen weet het
verschil tussen bilateraal en multilate
raal niet.
58 pet weet niet ten naaste bij aan te
geven hoe groot het percentage is dat
Nederland op zijn begroting voor ont
wikkelingshulp uittrekt.
Het hier gedemonstreerde niveau van
kennis is niet erg indrukwekkend. Ver
der blijkt uit de antwoorden op de in
zichtvragen opnieuw dat op de scholen
en niet minder in de publiciteit, de na
druk valt op de makkelijk zichtbare
tekorten in de ontwikkelingslanden en
„de voor de hand liggende remedies".
Zo werd de leerlingen gevraagd aan
te geven in welke mate ieder van 19
factoren de ontwikkeling van de ont
wikkelingslanden in de weg staat. Het
blijkt dat in de factoren „gebrek aan
goede leiding", „gebrek aan onderwijs"
en „gebrek aan deskundigen", de groot
ste belemmering gezien wordt. Daar
entegen worden factoren als „te lage
prijzen voor hun exportprodukten"
„belemmeringen op export naar Wes
terse landen" en „toenemende schul
denlast" als minder belangrijk gezien.
Parallel hieraan wordt „het sturer. van
onderwijskrachten" gezien als de
meest doeltreffende manier van hulp
verlening en „de export van de ont
wikkelingslanden verhogen door tarie
ven te verlagen" als de op twee na
minst doeltreffende manier.
Het relatief nieuwe inzicht dat het in
de ontwikkelingssamenwerking om de-
wijziging van structurele verhoudingen
tussen Noord en Zuid op het gebied
van handel, economie en politieke
macht gaat, is via het onderwijs nog
niet doorgedrongen. Iets dergelijk.1
blijkt uit de wijdverspreide naïveteit
waarmee „het bevorderen van de vre
de" genoemd wordt als veruit de be
langrijkste overweging op grond waar
van men volgens deze twee groepen
leerlingen ontwikkelingshulp moet ge
ven. Dat er aan deze overweging nogal
wat haken en ogen zitten, daarovei
wordt elders in dit cahier geschreven
Hier moet alleen geconstateerd worden
dat de niet eens zo nieuwe zienswijzen
op dit punt nog niet helemaal niet zijn
doorgedrongen.
Uit: „Onderwys en
ontwikkelingssamenwerking"
door drs. B, J. Th. ter Veer.
Dat politieke partijen dus niet beoor
deeld moeten worden op grond van de
inhoud van hun programma's, verkie
zingspamfletten en speciaal uitgegeven
rapporten, maar op grond van hun po
litieke handelen in m.n. de Tweede
Kamer, zal op niemands tegenspraak
stuiten.
Evenwel, ook bij het beoordelen van
het optreden van de partijen in de
Tweede Kamer, kan men niet zonder
meer volstaan met te kijken naar wat
de woordvoerders bij diverse gelegen
heden naar voren vrengen. Ook dat
zegt namelijk nog niet alles. Althans,
men moet al heel goed thuis zijn in
het parlementaire vaktaaltje om de
verklaringen te kunnen ontdoen van
hun franje en te weten wat er precies
gezegd wordt. Het enige waaraan men
houvast kan hebben, is in feite na te
gaan hoe bepaalde partijen hun stem
uitbrengen bij wetsvoorstellen en mo
ties. Daarbij stuit men dan helaas maar
al te vaak op merkwaardige tegenspra
ken.
Ten gevolge van de geweldige uit
breiding van de overheidstaken in een
land als het onze, gepaard gaande met
een in toenemende mate ingewikkeld
en onoverzichtelijk worden van het
overheidsapparaat, wordt de controle
rende taak van de volksvertegenwoor
diging steeds moeilijker. Aan de ene
kant staan de regering allerlei hulp
middelen ten dienste, zoals automati
sering in de administratie en een bij
kans onbeperkt aantal ambtenaren, aan
de andere kant werkt het parlement
nog steeds met methoden en bevoegd
heden die stammen uit de vorige eeuw.
Hierdoor kan in de huidige tijd niét
meer gezegd worden, dat het parlement
in staat is op adequate wijze tegen
spel te bieden aan de regering. Dit
betekent dat onze parlementaire demo
cratie een slechts ten dele functioneren
de democratie geworden is. Wil nu de
natie niet volledig overgeleverd wor
den aan de traditionele krachten die in
vloed hebben op het overheidsappa
raat, dan is het de hoogste tijd de par
lementaire functies te versterken. Waar
dan in de tegenwoordige tijd met zijn
enorm toegenomen communicatiemoge
lijkheden zonder twijfel aan toegevoegd
moet worden, het zoeken naar buiten
parlementaire wégen van controle op
het regeringsbeleid.
Enerzijds beschikt de overheid over
middelen om de mening van het volk
te peilen (opinie-onderzoeken, openbare
hearings, e.d.), anderzijds beschikt het
volk over een aantal mogelijkheden
(petities, demonstraties, e.d.) om zijn
mening aan dé overheid kenbaar te
maken. Daar moet gebruik van gemaakt
worden. Het is een achterhaald stand
punt te menen dat de democratie alleen
zou moeten functioneren via een geko
zen parlement. Dit systeem blijkt niet
langer te voldoen. De grondoorzaak van
de huidige crisis in de politiek is dan
ook niet, dat de burger apatisch zou zijn
en niet geïnteresseerd in politiek, doch
dat hij geen vertrouwen meer heeft in
het politieke stelsel.
Als derhalve de lezer, bij het doorne
men van het overzicht van de stand
punten der Nederlandse politieke par
tijen met betrekking tot de ontwikke
lingssamenwerking het gevoel heeft
gekregen dat deze standpunten op pa
per weliswaar niet te wensen lijken
over te laten en niet in grote mate
van elkaar verschillen terwijl toch in
de praktijk blijkt dat Nederland in de
verste verte niet voldoet aan wat het
redelijk gesproken zou kunnen doen,
dan is het nodig om erop te wijzen
dat de politieke verantwoordelijkheid
van de burger niet ophoudt bij het uit
brengen van zijn periodieke stem eer
keer in de vier jaar.
Als met wil dat de politieke partijen
ook werkelijk uitvoeren wat zij zo fraai
in hun programma's schrijven, en als
men tevens wil dat dit wordt omgezel
in overheidsactiviteiten, dan dient de
burger zowel binnen als buiten de par
tijen zijn politieke stem te verheffen.
Gebeurt dit niet, dan zal men zich nog
jarenlang kunnen verbazen over hel
feit dat er toch zo'n groot verschil is
tussen datgene wat de partijen schrij
ven en verklaren en datgene wat- zij
doen. Althans... als ons nog zoveel ja
ren gegeven zullen worden.
Uit: „De betekenis van de partij
standpunten en de verantwoordelijk
heid van de burger", door drs. H.
A. J. Coppens).
Een duidelijk voorbeeld daarvan was
de UNCTAD-conferentie in New Delhi
begin 1968. De NESBIC, Netherlands
Students Bureau for Economie Coope
ration heeft er alles aan gedaan om de
belangstelling ook bij de pers
voor deze belangrijke confrontatie van
arme en rijke landen gaande te ma
ken. Toch is er geen Nederlandse dag
bladjournalist geweest. Zelfs pogingen
om het verblijf van journalisten in
New Delhi voor enige weken te helpen
financieren, hebben geen resultaat op
geleverd.
De NESBIC dramde net zolang tot er
een paar zich specialiserende econo
miestudenten naar New Delhi konden
worden gezonden op kosten van de
NOVIB de kerken waren ook bena
derd, maar die waren helemaal gepreoc
cupeerd door de actie Kom over de
Brug. Deze studenten hebben voortref
felijk werk gedaan, in een later stadium
bijgestaan door een journalist, die er va
kantie voor opnam en als free lancer
voor een weekblad en voor een omroep
de tumultueuze slotfase van de confe
rentie voor zijn rekening nam. Zowel
hij als de studenten leerden in New
Delhi, dat er, vooral in interviews met
de vertegenwoordigers van de derde
wereld, een schat van gegevens was
te verzamelen, genoeg voor jaren ach
tergrond-informatie over de economi
sche structuren in de wereld. De jour
nalist schreef later met bittere ironie
in het NESBIC-bulletin over het ver
schil in journalistieke belangstelling
voor de Olympische Spelen in Mexico
en voor de Tweede UNCTAD-conferen
tie... Het aantal economisch-gespecia-
liseerde journalisten in Nederland is
niet erg groot, de meerderheid hunner
zit midden in de EEG-problematiek
en de technologische verwikkelingen en
heeft voor de ontwikkelings-economie
nauwelijks oog. Op dat punt is echter
de belangstelling, die specifiek bij Ne
derlandse studenten is gewekt door Tin
bergen, veelbelovend. De uit de jour
nalistiek afkomstige dr. N. Hooger-
werff heeft al eens op een journalisten
congres de waakzaamheid van de Ne
derlandse journalistiek voor de econo
mische machten te licht bevonden.
Wanneer men bijvoorbeeld ziet wat de
pers in dit opzicht in Duitsland (Der
Spiegel, Frankfurter Allgemeine).
Frankrijk en de VS doet, komt Neder
land er inderdaad povertjes af. Hei
weerspiegelt daarin a. een gebrek aar
kennis van het terrein, b. een algeme
ne attitude in het land, waarin wa
goed is voor de UNILEVER, goed i
voor ons volk en ook nog voor d'
ontwikkelingslanden. Er is ook hee
wat voor nodig om deze zaken kritiscl
te volgen, vooral waar zegen en vloei
van investeringen in ontwikkelingslan
den zo onontwarbaar verstrengeld zijn
(Uit: „Het rijk-arm vraagstuk ir
het nieuws", door H. Biersteker).
Het is bekend dat de verhoudingen tussen de her
vormden en de gereformeerden de laatste jaren
sterk veranderen. Landelijk werkt men op allerlei
terreinen samen, maar ook plaatselijk ontstaan er
steeds meer contacten. Ergens in een genteente is
een hervormde dominee met vakantie en de gere
formeerde predikant bezoekt dan de zieken van
zijn gemeente. Of de gereformeerde dominee leidt
de begrafenis van een lid van de hervormde ge
meente. Vooral in het zuiden, waar zowel de her
in Veldhoven, ten zuiden van
Eindhoven, is er al een eenheid
gegroeid. In deze gemeente ves
tigen zich veel jonge gezinnen en
tegenstellingen tussen hervormd
en gereformeerd zeggen de jon
gere generaties niet zoveel meer.
Zo werd het mogelijk dat drs. Th.
Vollenhoven, de gereformeerde
predikant van Eindhoven, waar
onder Veldhoven ressorteert, ook
pastorale arbeid gaat verrichten
in een deel van de hervormde ge
meente. De hervormde predikant
van Veldhoven, ds. H. Nobel, is
ook de pastor van de psychiatri
sche inrichting en kan dus niet
al het gemeentewerk doen. Een
deel daarvan werd dan ook een
andere hervormde predikant ge
daan. Maar deze kon zich niet
meer beschikbaar stellen. Toen
kwam bij de hervormde gemeen
te de vraag op of het niet moge
lijk was dat een gereformeerde
predikant in diens plaats kwam.
Natuurlijk waren er wel enkele
prallische en organisatorische
problemen te overwinnen. Het
bleek niet mogelijk te zijn dat de
Hervormde gemeente drs Vollen
hoven als predikant beriep. Men
heeft daarom een status gekozen,
die ih de hervormde kerk ge
bruikelijk is, namelijk bijstand
in het pastoraat. Drs. Vollenho
ven kan geen lid zijn van de Her
vormde gemeente en dus ook niet
van de kerkeraad, maar hij is nu
adviserend lid daarvan geworden
Met deze regeling konden de
kerkelijke vergaderingen akkoord
gaan en zo deed drs Vollenhoven
j.l. zondag intrede bij de her
vormde gemeente. De kerkeraden
van de hervormde gemeente en
de gereformeerde kerk zijn beide
verantwoordelijk voor het werk
dat hij gaat verrichten. Drs. Vol
lenhoven is de eerste predikant
die officieel tegelijk in een her
vormde gemeente en een geref.
kerk werkt.
„Een dergelijke vorm van sa
menwerking heeft praktische
voordelen, maar daar ging het
toch niet in de eerste plaats om.
Het is voor de beide kerken in de
eerste plaats een principiële zaak
geworden. Er zijn ook dus allerlei
principiële vragen te stellen. Is
de geschiedenis van de her
vormden en de gereformeerden
niet langer verantwoord? Dat
vind ik te algemeen gesproken,
aldus drs Vollenhoven, die het
initiatief van de hervormde ge
meente zeer toejuicht. Voor Veld
hoven zeg ik: er is geen reden meer
voor. Maar dat geldt niet voor ie
dere gemeente. Er zijn plaatsen
waar de tegenstellingen nog erg
groot zijn." Drs. Vollenhoven zou
zich kunnen voorstellen dat er bij
de gereformeerden in gemeenten
waar de hervormde kerk vrijzin
nig is, ernstige bezwaren tegen
een dergelijke vorm van samen
gaan leven. Maar in Veldhoven
zijn al zoveel contacten ontstaan
dat men daar wel samen kan op
trekken.
Nu is het in Veldhoven nog niet
gekomen tot een volledige eenheid.
De beide kerken hebben niet een
gezamenlijke protestantse gemeen
ten gevormd. Het blijven twee
afzonderlijke gemeenten. Zij heb
ben, zoals drs. Vollenhove het
formuleert, een personele unie
aangegaan. In de regel worden
er dus ook afzonderlijke kerkdien
sten belegd. Er worden zes ge
meenschappelijke diensten per
jaar gehouden. Verder ruilen ds
Nobel en drs Vollenhoven nog
elfmaal per jaar. Dan bedienen
vormde als de gereformeerde predikanten sebaen
zijn, komt dat herhaaldelijk voor.
Het is organisatorisch wel eens moeilijk om zo'n
groeiende eenheid te realiseren. De plaatselijke
gemeenten behoren tot landelijke kerkverbanden
en die hebben zo hun regels. Nu zullen die mis
schien ook wel gaan veranderen, want de Her
vormde synode heeft aan de Gereformeerde al een
brief geschreven waarin wordt aangedrongen op
een nauwere vorm van samenwerking.
zij onder verantwoordelijkheid
van de betrokken kerkeraad wel
het Woord, maar nog niet de
sacramenten. Hervormden en ge
reformeerden zitten in Veldho
ven dus nog niet aan één avond
maalstafel. De problemen die
zouden kunnen ontstaan over het
verschil in opvatting over de
avondmaalviering, zijn dus nog
niet aan de orde. Maar naarmate
men naar een grotere eenheid
toegroeit, zullen er wel vragen
komen. De Gereformeerde ker
ken hebben altijd de tucht willen
handhaven en dat ook vooral ge
daan bij de viering van het avond
maal. En kunnen gereformeer
den en vrijzinnigen samen het
avondmaal vieren?
Drs. Vollenhoven wijst erop
dat er ook in de Gereformeerde
Kerken de laatste jaren steeds
meer vraagtekens worden gezet
achter de tucht. Bovendien oefent
ook het formulier dat een enorme
verantwoordelijkheid op de ge
meente legt, een vorm van tucht
uit. Zal men zich zelf niet selec
teren?
Voorlopig staat er dus nog niet
één avondmaalstafel in Veldho
ven, al zal men daar op den duur
wel naar toegroeien. Als een pre
dikant een kerk voor gaat in de
dienst des Woords, is de conse
quentie daar wel van dat hij
daar ook de sacramenten bedient.
Bovendien zal drs Vollenhoven ge
zamenlijke catechisaties geven zo
als hij ook het gecombineerde
jeugdwerk zal leiden. Wie de jeugd
van een gemeente catechisatie
geeft en ze dus voorbereidt op de
belijdenis des geloofs die toegang
geeft tot het avondmaal, zal ook
met deze jonge mensen samen
het avondmaal willen vieren.
Het is dus wel duidelijk dat de
samenwerking die men in Veld
hoven heeft gevonden een voor
bereidende fase is voor de vor
ming van één gemeente.
„Dat moet ook wel" zegt drs
Vollenhoven want als hier geen
vervolg op zou komen, zou het
toch eigenlijk maar geknutsel zijn.
We horen bij elkaar en willen
ook bij elkaar horen!"
Helpt direct bij spierpijn, reumatischs
pijnen, zenuwpijnen, spit.
Even aanbrengen op ds pijnlijks plek
sn de weldadige warmte brengt onmiddellijke
verlichting.
Daarom zeg Ik u, alwat gij bidt en be
geert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen,
en het zal u geschieden. Marcus 11 vs. 24.
Dit is een heel bijzonder woord. Dit woord
van Jezus. Het is een woord dat ons beschaamd
maakt. Het is een woord dat oris kleingeloof en
ongeloof doet kennen. Jezus zegt: „Alwat gij
bidt en begeert, gelooft, dat gij het hèbt ont
vangen". Er staat niet: „Gelooft, dat wij het zult
ontvangen". Of: „Hoopt, dat gij het zult ont
vangen". Zo lezen wij het telkens weer. Nee.,
het staat er veel sterker: „Gelooft, dat gij het
hèbt ontvangen". Reeds hebt ontvangen. Zo
v'ast mogen we vertrouwen dat God, onze Va
der, onze gebeden verhoort.
Ik geef u twee voorbeelden. Het eerste, min
der bekend. U vindt het in 2 Kronieken 20 vers
20 - 24. De Ammonieten en Moabieten trekken
ten strijde tegen Juda onder zijn koning Josa-
fat. Er is grote angst bij het volk van Juda
Hoe zullen ze tegen die overmachtige vijand op
trekken? Maar dan geeft Josafat zijn bevelen:
Voor de soldaten uit moet het koor van de Le
vieten zich opstellen. En ze moeten luid een
feestlied aanheffen: Looft den Here, want Zijn
goedertierenheid is tot in eeuwigheid! Ze moe
ten een luide overwinningsjubel aanheffen. Als
of hun de overwinning ai geschonken is. En
terwijl ze dat doen trekt de Here voor hen uit
ten strijde. De vijanden van Juda vernietigen
elkaar en als de gewapenden van Juda ten to
nele verschijnen dan vinden ze niets dan lijken.
De Here heeft dat bewerkt en het is wonderlijk
In hun ogen. De Levieten voorop, wij zouden
zeggen het kerkkoor voorop om het overwin
tiingslied reeds te zingen.
Dat is het eerste voorbeeld. Het tweede, zeer
bekend. De Israëlieten liggen rondom de murer
van Jericho. Het zijn geweldige muren. Hoe zul
len ze deze stad ooit veroveren? Dan geeft dr
Here hun de opdracht om iedere dag met dr
ark onder leiding van de priesters een stille om
gang rond de muren te maken, zes dagen lang
Op de zevende dag zullen ze dit zevenmaa
doen. En dan, als de laatste omgang volbracb'
is, zullen de priesters op hun ramshorens bla
zen ten teken van de overwinning en het volk
zal in een luide overwinningsjubel uitbreken, als
of de stad reeds genomen is. Wat een geloof
die muren staan daar immers grimmig en drei
gend en Jericho is niet in te nemen. Maar Is
raël gelooft dat ze de overwinning reeds heb
ben ontvangen en heft die luide jubel aan. Op
hetzelfde ogenblik storten de muren van de stad
in en Israels gewapenden hebben vrij toegang.
Door het geloof zijn de muren van Jericho ge
vallen.
Het kleingeloof glimlacht. Het dist een ver
haal op dat die slimme Joden de muren reeds
hadden ondermijnd en dat door de herrie die
-,e maakten de muren toen ineen stortten! Jaja,
ie moet maar durven! Het geloof weet dat het
.vaar is. Ons gebed is veel zekerder door God
verhoord, dan ik in mijn hart gevoel, dat ik
zulks van Hem begeer. Het geloof ziet op Je-
',us. Hij heeft een volkomen overwinning be
haald op alle macht van zonde, dood en hel.
Toor Zijn kruis en opstanding. Het geloof weet
laarom dat het een verloren zaak is voor alle
nachten die zich tegen God en Zijn Zoon ver
heffen.
En in de omgang van het hart met Jezus
heeft de gelovige geleerd om dat te bidden en
e begeren dat naar Zijn wil is. Dat niet de
macht van de boze triomfeert, maar Gods lief-
Ie overwinnend aan het licht mag komen. En
'.o weet hij dat zijn gebed al lang verhoord is.
Hij heft het loflied van de overwinning aan,
midden in de strijd. En de vijand ligt versla
gen en de muren vallen. En de angst en de
vrees wijken en het hart ervaart een vrede
die alle verstand te boven gaat.
Kent u reeds dit overwinnend geloof?
Amerongen. Ds. G, Kaastra.