WELVAART EN VREDE NIET TE SCHEIDEN Ontwikkelings-samenwerking Hervormd en gereformeerd Veldhoven hebben nu dezelfde dominee OVER WINNEND GELOOF Sloan's Liniment EN ONZE PLANMATIGE PRODUKTIE EN ONZE SCHOLEN EN HOGESCHOLEN EN ONZE POLITIEKE HANDELWIJZE EN ONZE GERINGE INTERESSE Principieel Naar eenheid Iliilli Drs. Tb. Vollenhoven verenigt ze in personele unie Voor onmiddellijke verlichting De pijnverdrijver met onmiddellijke werking. "1 De hiernaast afgedrukte foto is ont leend aan het vierde cahier voor vredes vraagstukken dat het Interkerkelijk Vre desberaad heeft uitgegeven en dat tot titel draagt: „Werken voor de vrede welvaart voor de wereld". Er is een Cu baans gezin op afgebeeld en de samen stellers van het cahier leggen de moe der deze woorden in de mond: „God in de hemel, Fidel op aarde". Het is een wrang-indringende manier van illustreren. Fidel Castro is een re volutionair, voorbeeld voor een ieder die de strijd wil aanbinden tegen de geves tigde machten. Zijn land is Cuba, een van die Latijns-Amerikaanse landen die zo graag als voorbeeld worden aange haald door de voorstanders van een recht vaardige revolutie. Cuba is ook het eilapd van de rietsuiker en als zodanig wordt het beschouwd als een der slacht offers van de egoïstische handelspolitiek der rijke landen. Als men dan een vrouw zoals op de foto de hier aangehaalde woorden in de mond legt, dan heeft men wel heel duidelijk gemaakt dat men ver band wil leggen tussen vrede en wel vaart of liever: tussen rijk-arm en revo lutie en oorlog. En bovendien dat men als interkerkelijk Vredesberaad zich aan die revolutionaire roep verwant voelt. Daarmee heeft men dan ook vrij nauw keurig aangeduid welke geest dit vierde vredescahier ademt. Het is bedoeld als documentatiemateriaal voor de volgende week te houden vredesweek en het mag gezegd: men heeft er een aantal schrij vers voor gevonden die stuk voor stuk iets te zeggen hebben. De artikelen zijn bijzonder boeiend, uitstekend gedocumen teerd, niet altijd even gemakkelijk te le zen. Maar als men de 64 pagina's gron dig heeft doorgenomen, dan weet men meer over ontwikkelingssamenwerking dan negen van elke tien Nederlanders. De vraag of men dan ook voor de wijze van werken gewonnen is zoals het Inter kerkelijk Vredesberaad die voorstaat, is een tweede zoals beloofd willen we daar graag volgende week dieper op ingaan. We hebben hieronder uit dit vredesca hier vier citaten afgedrukt uit vier ver schillende artikelen. Vrij willekeurig ge kozen citaten die vooral bedoeld zijn om de belangstelling te prikkelen. Want hoe men ook over de actie van de kerken denkt, feit is dat men in dit cahier vraagstukken heeft aangesneden die ie der mens, kerklid of geen kerklid, beho ren te interesseren. En dat nog niet eêns in de eerste plaats omdat het hier over vrede gaat en over een mogelijke versto ring van die vrede, maar vooral omdat het hier gaat over gerechtigheid: het recht van de naaste op een menswaar dig leven. En daar behoort niemand zich met een schouderophalen van af te ma ken! Waarom het gaat is dit: elk land heeft de mogelijkheid een aantal goede ren goedkoper te produceren dan ande re landen. Wanneer nu ieder land voor al dié goederen voortbrengt, wordt voor allen de welvaart het hoogste. Wij kun nen b.v. beter radio- en televisietoestel len maken, terwijl bepaalde eenvoudige weefsels beter door landen kunnen wor den geproduceerd die de grondstoffen zelf hebben en die bovendien veel werk krachten hebben. Wij kunnen beter ma chines maken, zij kunnen cacaoboter of cacaopoeder maken, of palmolie. De beste toestand is die waarin allen zich toeleggen op de produktie van wat zij het beste kunnen maken. Voor enige jaren zal dat bij ons moei lijkheden veroorzaken, in de chocolade industrie of de textiel of bij de bieten- produktie. Wij moeten deze bedrijfstak ken misschien wel laten inkrimpen. Na tuurlijk moeten wij de daar werkzame mensen helpen. Door de overgang gelei delijk te doen zijn; door herscholing. Zo heeft de Fokkerfabriek in het verle den kans gezien mensen van allerlei beroepen, kleermakers of banketbak kers, op te leiden tot vliegtuigbouwers. Evenals wij, gedwongen door de diepte van de kolenlagen en de steeds stijgen de lonen, de kolenproduktie moeten op geven en er een chemische industrie voor in de plaats opbouwen, zullen wij, na verlaging van de handelsbarrières tegen de produkten der ontwikkelings landen, onze industriële structuur moe ten ombuigen; meer rekenmachines (computers) maken en minder kleding. ^Onze industriepolitiek en onze indus triëlen zijn daarop nog niet altijd inge steld. Het is ook niet zo gemakkelijk; het eist veel werk en veel nieuwe idgeën. Soms worden er ook nog nieu we fabrieken opgericht die misschien beter ergens anders hadden kunnen worden neergezet; b.v. de aluminium - warenfabriek in Delfzijl. Voordat daar over overigens nauwkeurige beslissin gen kunnen worden genomen, moet men nog meer onderzoek verrichten. De moeilijkheden die wij moeten aan vaarden, zijn intussen maar tijdelijk. Op den duur zal het ook in ons eigen voordeel zijn om deze „nieuwe arbeids verdeling met de ontwikkelingslanden" te verwerkelijken. Niet alleen, omdat wij dan ook meer kunnen uitvoeren van de produkten waarin wij het beste kun nen concurreren, zoals al werd gezegd. Maar ook omdat de prijzen van een aantal goederen zouden kunnen dalen. Het is een zure appel waar we door heen moeten bijten, met uiteindelijk voordeel voor allen. Is er enig denkbeeld van de omvang van deze omschakeling? Een zeer voorlopige raming heeft mij geleerd dat als we de „sluizen openzetten", de in voer uit de ontwikkelingslanden zou kunnen toenemen met zoiets als één procent van ons nationale inkomen en dat daarmee ook ongeveer een procent van onze werkgelegenheid op losse schroeven zou komen te staan, d.w.z. zou moeten worden omgeschakeld. Dat hoeft niet allemaal tegelijk; het kan b.v. over vijf jaar worden uitgesmeerd. Voor de streken waar de industrieën gevestigd zijn die tegenwoordig nog be schermd worden, zou een groter per centage moeten worden omgeschakeld. Bij het verplaatsen van overheidsdien sten, bij het oprichten van nieuwe over heidsdiensten, bij het oprichten van nieuwe universiteiten en scholen, kan men rekening houden met de behoefte aan werkgelegenheid in bepaalde stre ken. Doch ook natuurlijk bij het uitbrei den van produkties die voor de ontwik kelingslanden werken, zoals van appa raten, werktuigen e.d. Zijn er mogelijkheden om de bedrijfs beslissingen die in dit hele proces no dig zijn, ook inderdaad te doen plaats vinden? In een volkshuishouding als de Nederlandse is het aantal instrumenten van dwang dat de regering zou kunnen of willen toepassen, maar klein. Het zal vrijwel geheel op indirecte beïnvloe ding gebaseerd zijn, wat vele voordelen heeft. Het voornaamste middel dat de regering, of beter nog, de Commissie van de Europese Economische Ge meenschap, zou kunnen en moeten aan wenden, is dat van de handelspolitiek Het is niet te rechtvaardigen dat be trekkelijk rijke landen hun bedrijfstak ken beschermen. Deze bescherming moet daarom in een periode van een jaar of vijf tot tien worden afgebroken, behalve voor goederen met labiele markten. Deze laatste kunnen een goe derenovereenkomst nodig hebben; hel zijn voornamelijk de landbouwproduk- ten, zoals b.v. de suiker, die in deze categorie vallen. (Uit: „Over ontwikkelingshulp door aanpassing van onze eigen produktie" door prof. dr. J. Tinbergen). Hoeveel tijd thans aan de ontwikke lingsproblematiek op de scholen be steed wordt, valt niet te zeggen. Het blijkt uit onderzoeken dat de leerlin gen het meeste naar het vak aardrijks kunde verwijzen, wanneer hun gevraagd wordt naar de manier waarop en de mate waarin scholen aandacht beste den aan de ontwikkelingslanden en de ontwikkelingshulp. In het Samos-onderzoek op 19 scholen onder 668 vijfde en zesde klassers en in het Tilburgse onderzoek op vier scho len onder 450 leerlingen wordenresp. door 46 pet' en 35 pet. de aardrijkskun delessen genoemd. Geschiedenis is een eervolle tweede met 30 pet en 25 pet; schooltijdschriften in de les (Reflector) 19 pet en 9 pet; andere manieren (waar onder godsdienst en „akties") 25 pet en 24 pet; geen aandacht zegt 20 pet en 9 pet. Ook uit de antwoorden op 'n aantal ken nis- en inzichtvragen zijn bepaalde con clusies te trekken met betrekking tot onze centrale vraag. 45 pet van de leerlingen weet geen duidelijke omschrijving te geven van de uitdrukking „ontwikkelingslanden". 62 pet weet geen antwoord te geven op de vraag welke ontwikkelingslanden tegenwoordig het snelste vooruitgaan. Op de vraag welke internationale organisaties ken je die zich bezighouden met ontwikkelingshulp antwoordt 32 pet de VN: 50 pet Unesco; 29 pet Unicef; 19 pet FAO; 11 pet WHO; 1 pet Wereld bank; UNCTAD wordt nooit genoemd. (Dit stemt overeen met een gegeven ontleend aan een experiment op négen scholen in 1967, waar ook van de 271 leerlingen er niet een wist te vertellen waar de Unctad zich mee bezighoudt. De helft van de leerlingen weet het verschil tussen bilateraal en multilate raal niet. 58 pet weet niet ten naaste bij aan te geven hoe groot het percentage is dat Nederland op zijn begroting voor ont wikkelingshulp uittrekt. Het hier gedemonstreerde niveau van kennis is niet erg indrukwekkend. Ver der blijkt uit de antwoorden op de in zichtvragen opnieuw dat op de scholen en niet minder in de publiciteit, de na druk valt op de makkelijk zichtbare tekorten in de ontwikkelingslanden en „de voor de hand liggende remedies". Zo werd de leerlingen gevraagd aan te geven in welke mate ieder van 19 factoren de ontwikkeling van de ont wikkelingslanden in de weg staat. Het blijkt dat in de factoren „gebrek aan goede leiding", „gebrek aan onderwijs" en „gebrek aan deskundigen", de groot ste belemmering gezien wordt. Daar entegen worden factoren als „te lage prijzen voor hun exportprodukten" „belemmeringen op export naar Wes terse landen" en „toenemende schul denlast" als minder belangrijk gezien. Parallel hieraan wordt „het sturer. van onderwijskrachten" gezien als de meest doeltreffende manier van hulp verlening en „de export van de ont wikkelingslanden verhogen door tarie ven te verlagen" als de op twee na minst doeltreffende manier. Het relatief nieuwe inzicht dat het in de ontwikkelingssamenwerking om de- wijziging van structurele verhoudingen tussen Noord en Zuid op het gebied van handel, economie en politieke macht gaat, is via het onderwijs nog niet doorgedrongen. Iets dergelijk.1 blijkt uit de wijdverspreide naïveteit waarmee „het bevorderen van de vre de" genoemd wordt als veruit de be langrijkste overweging op grond waar van men volgens deze twee groepen leerlingen ontwikkelingshulp moet ge ven. Dat er aan deze overweging nogal wat haken en ogen zitten, daarovei wordt elders in dit cahier geschreven Hier moet alleen geconstateerd worden dat de niet eens zo nieuwe zienswijzen op dit punt nog niet helemaal niet zijn doorgedrongen. Uit: „Onderwys en ontwikkelingssamenwerking" door drs. B, J. Th. ter Veer. Dat politieke partijen dus niet beoor deeld moeten worden op grond van de inhoud van hun programma's, verkie zingspamfletten en speciaal uitgegeven rapporten, maar op grond van hun po litieke handelen in m.n. de Tweede Kamer, zal op niemands tegenspraak stuiten. Evenwel, ook bij het beoordelen van het optreden van de partijen in de Tweede Kamer, kan men niet zonder meer volstaan met te kijken naar wat de woordvoerders bij diverse gelegen heden naar voren vrengen. Ook dat zegt namelijk nog niet alles. Althans, men moet al heel goed thuis zijn in het parlementaire vaktaaltje om de verklaringen te kunnen ontdoen van hun franje en te weten wat er precies gezegd wordt. Het enige waaraan men houvast kan hebben, is in feite na te gaan hoe bepaalde partijen hun stem uitbrengen bij wetsvoorstellen en mo ties. Daarbij stuit men dan helaas maar al te vaak op merkwaardige tegenspra ken. Ten gevolge van de geweldige uit breiding van de overheidstaken in een land als het onze, gepaard gaande met een in toenemende mate ingewikkeld en onoverzichtelijk worden van het overheidsapparaat, wordt de controle rende taak van de volksvertegenwoor diging steeds moeilijker. Aan de ene kant staan de regering allerlei hulp middelen ten dienste, zoals automati sering in de administratie en een bij kans onbeperkt aantal ambtenaren, aan de andere kant werkt het parlement nog steeds met methoden en bevoegd heden die stammen uit de vorige eeuw. Hierdoor kan in de huidige tijd niét meer gezegd worden, dat het parlement in staat is op adequate wijze tegen spel te bieden aan de regering. Dit betekent dat onze parlementaire demo cratie een slechts ten dele functioneren de democratie geworden is. Wil nu de natie niet volledig overgeleverd wor den aan de traditionele krachten die in vloed hebben op het overheidsappa raat, dan is het de hoogste tijd de par lementaire functies te versterken. Waar dan in de tegenwoordige tijd met zijn enorm toegenomen communicatiemoge lijkheden zonder twijfel aan toegevoegd moet worden, het zoeken naar buiten parlementaire wégen van controle op het regeringsbeleid. Enerzijds beschikt de overheid over middelen om de mening van het volk te peilen (opinie-onderzoeken, openbare hearings, e.d.), anderzijds beschikt het volk over een aantal mogelijkheden (petities, demonstraties, e.d.) om zijn mening aan dé overheid kenbaar te maken. Daar moet gebruik van gemaakt worden. Het is een achterhaald stand punt te menen dat de democratie alleen zou moeten functioneren via een geko zen parlement. Dit systeem blijkt niet langer te voldoen. De grondoorzaak van de huidige crisis in de politiek is dan ook niet, dat de burger apatisch zou zijn en niet geïnteresseerd in politiek, doch dat hij geen vertrouwen meer heeft in het politieke stelsel. Als derhalve de lezer, bij het doorne men van het overzicht van de stand punten der Nederlandse politieke par tijen met betrekking tot de ontwikke lingssamenwerking het gevoel heeft gekregen dat deze standpunten op pa per weliswaar niet te wensen lijken over te laten en niet in grote mate van elkaar verschillen terwijl toch in de praktijk blijkt dat Nederland in de verste verte niet voldoet aan wat het redelijk gesproken zou kunnen doen, dan is het nodig om erop te wijzen dat de politieke verantwoordelijkheid van de burger niet ophoudt bij het uit brengen van zijn periodieke stem eer keer in de vier jaar. Als met wil dat de politieke partijen ook werkelijk uitvoeren wat zij zo fraai in hun programma's schrijven, en als men tevens wil dat dit wordt omgezel in overheidsactiviteiten, dan dient de burger zowel binnen als buiten de par tijen zijn politieke stem te verheffen. Gebeurt dit niet, dan zal men zich nog jarenlang kunnen verbazen over hel feit dat er toch zo'n groot verschil is tussen datgene wat de partijen schrij ven en verklaren en datgene wat- zij doen. Althans... als ons nog zoveel ja ren gegeven zullen worden. Uit: „De betekenis van de partij standpunten en de verantwoordelijk heid van de burger", door drs. H. A. J. Coppens). Een duidelijk voorbeeld daarvan was de UNCTAD-conferentie in New Delhi begin 1968. De NESBIC, Netherlands Students Bureau for Economie Coope ration heeft er alles aan gedaan om de belangstelling ook bij de pers voor deze belangrijke confrontatie van arme en rijke landen gaande te ma ken. Toch is er geen Nederlandse dag bladjournalist geweest. Zelfs pogingen om het verblijf van journalisten in New Delhi voor enige weken te helpen financieren, hebben geen resultaat op geleverd. De NESBIC dramde net zolang tot er een paar zich specialiserende econo miestudenten naar New Delhi konden worden gezonden op kosten van de NOVIB de kerken waren ook bena derd, maar die waren helemaal gepreoc cupeerd door de actie Kom over de Brug. Deze studenten hebben voortref felijk werk gedaan, in een later stadium bijgestaan door een journalist, die er va kantie voor opnam en als free lancer voor een weekblad en voor een omroep de tumultueuze slotfase van de confe rentie voor zijn rekening nam. Zowel hij als de studenten leerden in New Delhi, dat er, vooral in interviews met de vertegenwoordigers van de derde wereld, een schat van gegevens was te verzamelen, genoeg voor jaren ach tergrond-informatie over de economi sche structuren in de wereld. De jour nalist schreef later met bittere ironie in het NESBIC-bulletin over het ver schil in journalistieke belangstelling voor de Olympische Spelen in Mexico en voor de Tweede UNCTAD-conferen tie... Het aantal economisch-gespecia- liseerde journalisten in Nederland is niet erg groot, de meerderheid hunner zit midden in de EEG-problematiek en de technologische verwikkelingen en heeft voor de ontwikkelings-economie nauwelijks oog. Op dat punt is echter de belangstelling, die specifiek bij Ne derlandse studenten is gewekt door Tin bergen, veelbelovend. De uit de jour nalistiek afkomstige dr. N. Hooger- werff heeft al eens op een journalisten congres de waakzaamheid van de Ne derlandse journalistiek voor de econo mische machten te licht bevonden. Wanneer men bijvoorbeeld ziet wat de pers in dit opzicht in Duitsland (Der Spiegel, Frankfurter Allgemeine). Frankrijk en de VS doet, komt Neder land er inderdaad povertjes af. Hei weerspiegelt daarin a. een gebrek aar kennis van het terrein, b. een algeme ne attitude in het land, waarin wa goed is voor de UNILEVER, goed i voor ons volk en ook nog voor d' ontwikkelingslanden. Er is ook hee wat voor nodig om deze zaken kritiscl te volgen, vooral waar zegen en vloei van investeringen in ontwikkelingslan den zo onontwarbaar verstrengeld zijn (Uit: „Het rijk-arm vraagstuk ir het nieuws", door H. Biersteker). Het is bekend dat de verhoudingen tussen de her vormden en de gereformeerden de laatste jaren sterk veranderen. Landelijk werkt men op allerlei terreinen samen, maar ook plaatselijk ontstaan er steeds meer contacten. Ergens in een genteente is een hervormde dominee met vakantie en de gere formeerde predikant bezoekt dan de zieken van zijn gemeente. Of de gereformeerde dominee leidt de begrafenis van een lid van de hervormde ge meente. Vooral in het zuiden, waar zowel de her in Veldhoven, ten zuiden van Eindhoven, is er al een eenheid gegroeid. In deze gemeente ves tigen zich veel jonge gezinnen en tegenstellingen tussen hervormd en gereformeerd zeggen de jon gere generaties niet zoveel meer. Zo werd het mogelijk dat drs. Th. Vollenhoven, de gereformeerde predikant van Eindhoven, waar onder Veldhoven ressorteert, ook pastorale arbeid gaat verrichten in een deel van de hervormde ge meente. De hervormde predikant van Veldhoven, ds. H. Nobel, is ook de pastor van de psychiatri sche inrichting en kan dus niet al het gemeentewerk doen. Een deel daarvan werd dan ook een andere hervormde predikant ge daan. Maar deze kon zich niet meer beschikbaar stellen. Toen kwam bij de hervormde gemeen te de vraag op of het niet moge lijk was dat een gereformeerde predikant in diens plaats kwam. Natuurlijk waren er wel enkele prallische en organisatorische problemen te overwinnen. Het bleek niet mogelijk te zijn dat de Hervormde gemeente drs Vollen hoven als predikant beriep. Men heeft daarom een status gekozen, die ih de hervormde kerk ge bruikelijk is, namelijk bijstand in het pastoraat. Drs. Vollenho ven kan geen lid zijn van de Her vormde gemeente en dus ook niet van de kerkeraad, maar hij is nu adviserend lid daarvan geworden Met deze regeling konden de kerkelijke vergaderingen akkoord gaan en zo deed drs Vollenhoven j.l. zondag intrede bij de her vormde gemeente. De kerkeraden van de hervormde gemeente en de gereformeerde kerk zijn beide verantwoordelijk voor het werk dat hij gaat verrichten. Drs. Vol lenhoven is de eerste predikant die officieel tegelijk in een her vormde gemeente en een geref. kerk werkt. „Een dergelijke vorm van sa menwerking heeft praktische voordelen, maar daar ging het toch niet in de eerste plaats om. Het is voor de beide kerken in de eerste plaats een principiële zaak geworden. Er zijn ook dus allerlei principiële vragen te stellen. Is de geschiedenis van de her vormden en de gereformeerden niet langer verantwoord? Dat vind ik te algemeen gesproken, aldus drs Vollenhoven, die het initiatief van de hervormde ge meente zeer toejuicht. Voor Veld hoven zeg ik: er is geen reden meer voor. Maar dat geldt niet voor ie dere gemeente. Er zijn plaatsen waar de tegenstellingen nog erg groot zijn." Drs. Vollenhoven zou zich kunnen voorstellen dat er bij de gereformeerden in gemeenten waar de hervormde kerk vrijzin nig is, ernstige bezwaren tegen een dergelijke vorm van samen gaan leven. Maar in Veldhoven zijn al zoveel contacten ontstaan dat men daar wel samen kan op trekken. Nu is het in Veldhoven nog niet gekomen tot een volledige eenheid. De beide kerken hebben niet een gezamenlijke protestantse gemeen ten gevormd. Het blijven twee afzonderlijke gemeenten. Zij heb ben, zoals drs. Vollenhove het formuleert, een personele unie aangegaan. In de regel worden er dus ook afzonderlijke kerkdien sten belegd. Er worden zes ge meenschappelijke diensten per jaar gehouden. Verder ruilen ds Nobel en drs Vollenhoven nog elfmaal per jaar. Dan bedienen vormde als de gereformeerde predikanten sebaen zijn, komt dat herhaaldelijk voor. Het is organisatorisch wel eens moeilijk om zo'n groeiende eenheid te realiseren. De plaatselijke gemeenten behoren tot landelijke kerkverbanden en die hebben zo hun regels. Nu zullen die mis schien ook wel gaan veranderen, want de Her vormde synode heeft aan de Gereformeerde al een brief geschreven waarin wordt aangedrongen op een nauwere vorm van samenwerking. zij onder verantwoordelijkheid van de betrokken kerkeraad wel het Woord, maar nog niet de sacramenten. Hervormden en ge reformeerden zitten in Veldho ven dus nog niet aan één avond maalstafel. De problemen die zouden kunnen ontstaan over het verschil in opvatting over de avondmaalviering, zijn dus nog niet aan de orde. Maar naarmate men naar een grotere eenheid toegroeit, zullen er wel vragen komen. De Gereformeerde ker ken hebben altijd de tucht willen handhaven en dat ook vooral ge daan bij de viering van het avond maal. En kunnen gereformeer den en vrijzinnigen samen het avondmaal vieren? Drs. Vollenhoven wijst erop dat er ook in de Gereformeerde Kerken de laatste jaren steeds meer vraagtekens worden gezet achter de tucht. Bovendien oefent ook het formulier dat een enorme verantwoordelijkheid op de ge meente legt, een vorm van tucht uit. Zal men zich zelf niet selec teren? Voorlopig staat er dus nog niet één avondmaalstafel in Veldho ven, al zal men daar op den duur wel naar toegroeien. Als een pre dikant een kerk voor gaat in de dienst des Woords, is de conse quentie daar wel van dat hij daar ook de sacramenten bedient. Bovendien zal drs Vollenhoven ge zamenlijke catechisaties geven zo als hij ook het gecombineerde jeugdwerk zal leiden. Wie de jeugd van een gemeente catechisatie geeft en ze dus voorbereidt op de belijdenis des geloofs die toegang geeft tot het avondmaal, zal ook met deze jonge mensen samen het avondmaal willen vieren. Het is dus wel duidelijk dat de samenwerking die men in Veld hoven heeft gevonden een voor bereidende fase is voor de vor ming van één gemeente. „Dat moet ook wel" zegt drs Vollenhoven want als hier geen vervolg op zou komen, zou het toch eigenlijk maar geknutsel zijn. We horen bij elkaar en willen ook bij elkaar horen!" Helpt direct bij spierpijn, reumatischs pijnen, zenuwpijnen, spit. Even aanbrengen op ds pijnlijks plek sn de weldadige warmte brengt onmiddellijke verlichting. Daarom zeg Ik u, alwat gij bidt en be geert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen, en het zal u geschieden. Marcus 11 vs. 24. Dit is een heel bijzonder woord. Dit woord van Jezus. Het is een woord dat ons beschaamd maakt. Het is een woord dat oris kleingeloof en ongeloof doet kennen. Jezus zegt: „Alwat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hèbt ont vangen". Er staat niet: „Gelooft, dat wij het zult ontvangen". Of: „Hoopt, dat gij het zult ont vangen". Zo lezen wij het telkens weer. Nee., het staat er veel sterker: „Gelooft, dat gij het hèbt ontvangen". Reeds hebt ontvangen. Zo v'ast mogen we vertrouwen dat God, onze Va der, onze gebeden verhoort. Ik geef u twee voorbeelden. Het eerste, min der bekend. U vindt het in 2 Kronieken 20 vers 20 - 24. De Ammonieten en Moabieten trekken ten strijde tegen Juda onder zijn koning Josa- fat. Er is grote angst bij het volk van Juda Hoe zullen ze tegen die overmachtige vijand op trekken? Maar dan geeft Josafat zijn bevelen: Voor de soldaten uit moet het koor van de Le vieten zich opstellen. En ze moeten luid een feestlied aanheffen: Looft den Here, want Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid! Ze moe ten een luide overwinningsjubel aanheffen. Als of hun de overwinning ai geschonken is. En terwijl ze dat doen trekt de Here voor hen uit ten strijde. De vijanden van Juda vernietigen elkaar en als de gewapenden van Juda ten to nele verschijnen dan vinden ze niets dan lijken. De Here heeft dat bewerkt en het is wonderlijk In hun ogen. De Levieten voorop, wij zouden zeggen het kerkkoor voorop om het overwin tiingslied reeds te zingen. Dat is het eerste voorbeeld. Het tweede, zeer bekend. De Israëlieten liggen rondom de murer van Jericho. Het zijn geweldige muren. Hoe zul len ze deze stad ooit veroveren? Dan geeft dr Here hun de opdracht om iedere dag met dr ark onder leiding van de priesters een stille om gang rond de muren te maken, zes dagen lang Op de zevende dag zullen ze dit zevenmaa doen. En dan, als de laatste omgang volbracb' is, zullen de priesters op hun ramshorens bla zen ten teken van de overwinning en het volk zal in een luide overwinningsjubel uitbreken, als of de stad reeds genomen is. Wat een geloof die muren staan daar immers grimmig en drei gend en Jericho is niet in te nemen. Maar Is raël gelooft dat ze de overwinning reeds heb ben ontvangen en heft die luide jubel aan. Op hetzelfde ogenblik storten de muren van de stad in en Israels gewapenden hebben vrij toegang. Door het geloof zijn de muren van Jericho ge vallen. Het kleingeloof glimlacht. Het dist een ver haal op dat die slimme Joden de muren reeds hadden ondermijnd en dat door de herrie die -,e maakten de muren toen ineen stortten! Jaja, ie moet maar durven! Het geloof weet dat het .vaar is. Ons gebed is veel zekerder door God verhoord, dan ik in mijn hart gevoel, dat ik zulks van Hem begeer. Het geloof ziet op Je- ',us. Hij heeft een volkomen overwinning be haald op alle macht van zonde, dood en hel. Toor Zijn kruis en opstanding. Het geloof weet laarom dat het een verloren zaak is voor alle nachten die zich tegen God en Zijn Zoon ver heffen. En in de omgang van het hart met Jezus heeft de gelovige geleerd om dat te bidden en e begeren dat naar Zijn wil is. Dat niet de macht van de boze triomfeert, maar Gods lief- Ie overwinnend aan het licht mag komen. En '.o weet hij dat zijn gebed al lang verhoord is. Hij heft het loflied van de overwinning aan, midden in de strijd. En de vijand ligt versla gen en de muren vallen. En de angst en de vrees wijken en het hart ervaart een vrede die alle verstand te boven gaat. Kent u reeds dit overwinnend geloof? Amerongen. Ds. G, Kaastra.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 15