DEZE WEEK: nader beschouwd
Hakmes, chirurg en vuur
Somber perspectief
Meningen over meer efficiency
in onze parlementaire werkwijze
VIJFTIG JAAR
LANG IS AAN
DE WERKENDE
JEUGD
WILLENS EN
WETENS TE
KOR T GED7
WEL MUSEUM,
NIET OM ER IN
TE WERKEN
Hulp
Nu direct
Klusjes
Verschrikking
Petitie
Nodig}
Rechtvaardig
Het heeft deze week niet zo heel veel
gescheeld of ons toch al rijke politieke
jargon had er een uitdrukking bij gekre
gen: de nacht van Roolvink. Ze zou de
aanduiding geworden zijn voor de val van
het kabinet-De Jong zoals de „nacht van
Schmeltzer" onlosmakelijk verbonden
blijft aan het vertrek van het kabinet-
Cals.
Het is niet zover gekomen: het was wel
diep In de nacht geworden en minister
Roolvink had er heel zwaar geschut voor
In stelling moeten brengen (de minister
president vergeve ons deze wat oneerbie
dige aanduiding van zijn aanwezigheid!)
maar uiteindelijk kon hij als overwinnaar
dB vergaderzaal verlaten. De Kamer had
zijn loonwet met een toch nog onverwacht
grote meerderheid aanvaard.
Waarom dit harde, gevecht? Waarom is
vooral de vakbeweging zo heftig gekant
tegen het befaamde artikel 8 van deze wet
en waarom is er van regeringszijde zo
verbeten aan vastgehouden dat men er
zelfs het kabinetsbestaan voor op het spel
zette? Om een antwoord te krijgen moet
men beginnen bij het begin. De loonwet
moet het Buitengewoon Besluit Arbeids
verhoudingen vervangen dat eigenlijk een
stukje gelegenheidswetgeving is geweest
en niet al te duidelijk maakt waar nu
eigenlijk de verantwoordelijkheden liggen
In het hele proces dat de lonen vastlegt.
Op dit ogenblik is iedereen het er wel over
eens dat die verantwoordelijkheden pri
mair liggen bij de partijen die de loon-
overeenkomst sluiten: de werkgevers en
de werknemers. En dat is dan ook het
uitgangspunt van de nieuwe wet.
Het ongelukkige (of gelukkige) van wet
ten is echter dat men er ook mee moet
kunnen werken in omstandigheden die af
wijken van het normale patroon. Als de
economie zich rustig ontwikkelt, er niet al
te veel spanningen zijn op de arbeids
markt en het prijzenfront niet al te grote
moeilijkheden, oplevert is er niets aan de
hand. Maar wat moet er gebeuren als het
met onze economische bedrijvigheid niet
zo naar wens gaat? Daarvoor had minis
ter Roolvink aanvankelijk drie „verdedi
gingslinies" neergelegd. Artikel 8 vertelt
wat er gebeuren moet als één bedrijfstak
uit de band springt en tot loonresultaten
komt die gevaar opleveren voor het alge
meen belang. Artikel 10 legt de tweede
verdedigingsgordel: er kan een situatie
bestaan die het nodig maakt de lonen voor
een poosje aan banden te leggen dan is
het mogelijk een algemene loonstop uit te
vaardigen. Er was nog een artikel 11 dat
regelen gaf voor het geval dat er zich in
onze economie calamiteiten dreigden voor
te doen, maar dat artikel is in het debat
gesneuveld: men was van oordeel dat in
zulke gevallen gezamenlijk overleg zal
moeten leiden tot een stuk noodwetgeving.
Bleven dus over de twee artikelen 8 en
10. Het uitgangspunt dat de overheid
mogelijkheden moet houden om in te
grijpen in de loonontwikkeling als het al
gemeen belang in gevaar komt, ontmoet
maar bij weinigen verzet: dat immers is
de taak van de overheid. Maar het kar
dinale punt was (en is nog, want minis
ter Roolvink heeft de totale slag nog niet
gewonnen) of die overheidsinvloed zo ver
moet gaan dat ook ingrijpen in afzonder
lijke CAO's mogelijk moet zijn. De minis
ter heeft daarvan een principieel punt ge
maakt: hij zegt ja en de vakbeweging
zegt neen. En het had bijna een kabinets
crisis tot gevolg.
Blijft de moeilijke vraag ter beoorde
ling over of dit inderdaad een principieel
punt is. Men kan het op twee manieren
zien:
Loonoverleg is een zaak van werkge
vers en werknemers, twee machten,
die heus wel in staat zijn elkaar in
evenwicht te houden zonder dat de
overheid daar in elke bedrijfstak met
de neus bovenop staat.
Loonoverleg is wel 'n zaak van werk
gevers en werknemers, maar de over
heid zal altijd een oogje in het zeil
moeten houden of men niet op de een
of andere manier tot een afspraak
komt die duidelijk het algemeen be
lang schaadt. De overheid die dan
niet het recht heeft in te grijpen mist
een instrument waarmee zij onze to
tale economie behoort te beveiligen.
Dit laatste argument Is theoretisch juist.
Als een belangrijke bedrijfstak als de me
taal bijvoorbeeld zou besluiten de arbeids
tijd met een uur te bekorten, heeft dat
gevolgen voor onze totale economie en met
een minister kunnen ingrijpen. Alleen., dat
is louter theorie. En het is de vraag of
het juist is aan een minister zoveel macht
tot ingrijpen te geven, alleen omdat hij die
macht theoretisch mièschien wel eens no
dig zou kunnen hebben. Eigenlijk heeft hij
niet anders nodig dan het hakmes van de
slager maar hij heeft nu zichzelf het
instrumentarium van de chirurg gegeven.
Conclusie: wat ons betreft had premier
De Jong rustig thuis kunnen blijven en had
men de strijd om artikel 8 niet zo op het
scherp van de snede behoeven te voeren.
Een enkel woord tot slot over de hou
ding van het NVV. We keuren die houding
ook nu af zoals we dat vorige week ge
daan hebben. Het is het goed recht van
't NVV te vechtenvoor de aan het verbond
toevertrouwde belangen en het doet dat
met veel verve. Maar de democratische
spelregels eisen dat je je neerlegt bij de
met meerderheid van stemmen genomen
beslissingen zonder dat is een samenle
ving als de onze niet mogelijk. De heer
Kloos moet bedenken dat hij met een
dergelijke houding allerlei revolutionaire
figuren en bewegingen die maar al te
graag onze democratische samenleving on
derste boven zouden keren, in de kaart
speelt. Hij speelt met vuur dat begerig is
om onze welvaartsstaat te verteren. En
het is wat naïef te geloven dat dat vuur
plotseling zal doven als het toekomt aan
de belangen van de arbeiders.
Op papier ziet het woensdag ingediende
wetsontwerp van minister Beernink (bin
nenlandse zaken) er goed uit: Gemeente
begrotingen kunnen, ondanks tekorten,
worden goedgekeurd als een redelijke
kans bestaat dat de portemonnaie vol
gend jaar weer wat meer is gevuld. Maar
er zit een addertje onder het gras. De
minister stelt namelijk uitdrukkelijk vast
dat in beginsel geen enkele begroting met
een tekort meer zal worden geaccepteerd.
Op dit ogenblik hebben de collega's
van Gedeputeerde Staten - de contro
leurs van de gemeenten nog een zeke
re vrijheid in hun beoordeling. In onder
ling overleg kan nog wel eens wat worden
gesleuteld, of de beslissing wordt enige
tijd aangehouden. Met die souplesse is
het afgelopen zodra de minister zijn zin
•rijgt.
De financiële bankschroef waarin de
gemeenten nu al zitten wordt in feite nog
verder aangedraaid. Geen hoopvol teken
In deze tijd waarin de meeste gemeenten
hun begroting voor 1970 presenteren, be
grotingen die in de meeste gevallen aan
zienlijke tekorten vertonen.
Als de wet van kracht wordt, zullen de
ze begrotingen zonder meer worden afge
wezen, tenzij kan worden aangetoond dat
het volgend jaar weer wat beter zal gaan
Maar welke gemeente kan dat aantonen?
leder jaar zijn er meer gemeenten met
tekorten en de al bestaande tekorten wor
den steeds groter.
Bekend is dat minister Beernink veel
verwacht van de nu al jaren In behande
ling zijnde verruiming van het gemeente
lijke belastinggebied. De gemeenten zijn
aanmerkelijk minder optimistisch en ook
de Tweede Kamer loopt niet over van
enthousiasme. Het financiële perspectief
voor de komende jaren voor de gemeen
ten is daarmee twijfelachtig geworden en
vele begrotingen lopen dus de kans defi
nitief afgekeurd te worden.
Als daarbij dan wordt bedacht dat de
gevolgen van een afgekeurde begroting
zeer ingrijpend zijn, de gemeente moet
terugvallen op tachtig procent van het
budget uit de laatst goedgekeurde begro
ting, dan is het duidelijk dat de gemeen
ten een sombere tijd tegemoet gaan.
Het Haagse Binnenhof la ontegenzeggelijk
een uitzonderlijk mooi plein, imposant door
zijn bouwtrant, door zijn rijkdom aan histo
rie, door zijn huidige functie ook want hier
immers klopt het hart van de Nederlandse
democratie. In de ridderzaal opent onze
Vorstin telkenjare op Prinsjesdag de gewone
wen links en rechts beraadslagen haast het
zittingen der Staten Generaal, in de gebou-
hele jaar door volksvertegenwoordigers en
dienaren der Kroon over het wel en wee van
land en volk. Zo ergens dan ervaart men hier
op dit Binnenhof hoe goed het is te leven in
een vrij en democratisch land.
Dit alles klinkt lyrisch - haast wat al te
lyrisch is men geneigd te zeggen. Van alle
kanten doemen vragen op of die demooratie
wel zo goed functioneert en of die vrijheid
inderdaad wel zo groot is als men voorgeeft.
Zijn die volksvertegenwoordigers wel metter
daad vertegenwoordigers van Nederlands
burgerij in al haar schakeringen en als ze dat
al zijn hebben ze ook voldoende vrijheid en
mogelijkheden om die volksinvloed ook tot
gelding te brengen?
Dat zijn vragen van politieke aard waar
over staatscommissies druk studeren. Er zijn
ook andere, heel praktische vragen: „Is dat
zo imposante Binnenhof eigenlijk wel een ge
schikte plaats om er te werken? Beschikt
een Kamerlid in die fraaie oude bouwwerken
eigenlijk wel over de mogelijkheden om op
modern-efficiënt# wQm ijjn werk te doen?**
Voor iedere Nederlander Is de vergaderzaal
van de Tweede Kamer zo langzamerhand
een vertrouwd beeld geworden: de dames en
heren knus in hun bankjes, de voorzitter in
zijn hoge zetel, de regeringstafel, de spreek-
lessenaar, de stenografen In het midden, pers
en publiek boven op de galerijen. En altijd
maar praten en praten en praten....... Van
Prinsjesdag tot diep In de volgende zomer,
iedere week, bijna iedere dag en soms ook
nog een flink stuk van de nacht. Want als
Kamerlid kijkt men niet op een uurtje meer
of minder! Het is eergisteren al weer geble
ken bij de behandeling van de loonwet en het
zal de komende maanden ook weer blijken.
Kan het allemaal anders, beter, efficiën
ter? Of om bei heel concreet te steDeot Den-
gen de spelregels wel? Is het gebouw wel
doelmatig? Of moet ln alles het mes willen
we onze democratie levend houden? We heb
ben er met allerlei Kamerleden over gepraat
en men vindt hun concrete meningen hieron
der weergegeven. Uit al die gesprekken Is
geen oplossing gekomen, alleen maar per
soonlijke meningen. Toch is een oplossing
dringend nodig. Want heel cynisch zei CHXJ-
Kamerlid rar. Bos het: „Er zijn voor een Ka
merlid drie dingen: Hoe werk je zo goed mo
gelijk? Hoe voorkom je een hartattaque? Bn:
hoe komt het werk over naar de kiezers?
Die drie hangen met elkaar samen." Als het
zo ligt moet er tooh wel Iets gebeuren!
WEG VAN HET BINNENHOF
Twee concrete vragen hebben we
voorgelegd aan een aantal Kamer
leden. De eerste vraag betrof de
werkwijze, de tweede de behuizing.
Ten aanzien van de werkwijze heb
ben we een aantal concrete moge
lijkheden gesuggereerd: uitbreiding
van het aantal vergaderingen; ver
lenging van het zittingsjaar; uit
breiding van het aantal leden; het
aantrekken van management-des-
kundigen voor het verstrekken van
adviezen ten behoeve van de werk
wijze. Ten aanzien van de behui
zing twee mogelijkheden: uitbrei
ding van het bestaande gebouw of
verhuizen naar een geheel nieuw
parlementsgebouw. En dit is dan
een bloemlezing uit de antwoorden.
Mejuffrouw mr. A. M. Goudsmit,
afgevaardigde van D'66, werkt nu
drie jaar in de Kamer. Dit is haar
mening:
„Om te kijken welke verbeterin
gen nodig zijn, zou eerst een analy
se moeten worden gemaakt van de
problemen waar het om gaat. Mocht
blijken dat de Kamer tijd te kort
komt, dan ben ik voor uitbreiding,
van het aantal vergaderdagen maar
daar ben ik nog niet van overtuigd.
Dat geldt ook voor uitbreiding van
het aantal Kamerleden. In principe
is het zo dat met hoe minder men
sen je werkt, des te doelmatiger je
werkt. Ik kan me een volmaakt ef
ficiënte werkwijze van 150 mensen
voorstellen, die toch ondemocratisch
is. We moeten de efficiency natuur
lijk in het oog houden, maar in de
eerste plaats de democratie".
„Het aantrekken van manage-
mentsdeskundigen lijkt me, met al
le respect, niet tot een democrati
sche werkwijze leiden. Zij zijn er
niet op gespecialiseerd. Je moet het
tenslotte toch aan de Tweede-Ka
merleden overlaten om het in de
praktijk te brengen".
Ten aanzien van de behuizing is
zij voor een nieuw gebouw. Zij zou
wel op het Binnenhof willen blijven
als dit goedkoper zou blijken, maar
dan moet het ook vele duizenden
guldens goedkoper zijn. Graag zou
zij op korte termijn een documen
tatiecentrum zien ingericht. „Op
zo'n manier zou ieder Kamerlid ob
jectief materiaal ter beschikking
kunnen krijgen".
Drs. H. M. Franssen van de Par
tij van de Arbeid: „Ik vraag me af
of het de taak van de Kamer is om
efficiënt te werken. Het gaat er in
de eerste plaats om de parlemen
taire democratie helder en duidelijk
in praktijk te brengen. Die helder
heid is teloorgegaan. Het aantal ver
gaderdagen kan voldoende zijn, als
er maar een helderder werkwijze
was. Wij brengen elk ogenblik de ra
dio, de televisie en de pers in de
knoop. Wel kunnen wij iemand ge
bruiken die ons helpt. Dan gaat het
om meer discipline, om ons te be
perken tot de hoofdlijnen. Een zaak
die ons hoog zit, is het volkomen ge
brek aan administratieve hulp. Nu
moeten 36 Kamerleden het doen met
één juffrouw die brieven kan tik
ken".
De heer Franssen wil het liefst
op het Binnenhof blijven. Op histo
rische gronden. Maar dan moeten
de Raad van State en de departe
menten die er nu nog huizen, ver
trekken. Het gaat hem om redelij
ke vertrekken en administratieve
hulp: „Het is eigenlijk dwaas dat
het land ons veertigduizend gulden
per jaar waard vindt, maar dat wij
thuis stukken moeten sorteren en op
bergen. Ik schaam me daar soms
een beetje voor!"
Mr. C. A. Bos van de Christelijk-
Historische Unie gelooft dat de Ka
mer nu al zit in de fase van het ex
periment, maar hij vindt het nood
zakelijk op korte termijn tot een op
lossing te komen,' vooruitlopend op
een oplossing op langere termijn.
Om tot die korte-termijnoplossing te
komen lijkt het hem noodzakelijk
dat een stuk of vijf, zes onafhanke
lijke en nuchtere Kamerleden zich
eens een weekje ergens terugtrek
ken voor het uitwerken van een
plan. Hij heeft er geen enkel be
zwaar tegen dat efficiency-deskundi-
gen ingeschakeld worden. Alleen:
het moet mogelijk blijven dat de
Kamerleden tegen die deskundigen
zeggen: „Dat is wel efficient van
jullie bedacht, maar toch moet het
zó omdat dit nu eenmaal dat gekke
politieke bedrijf is!" Voor uitbrei
ding van het aantal vergaderdagen
voelt mr. Bos niets. „Je komt tijd
tekort voor contacten met de men
sen, om te lezen en te denken. Er
wordt nu roofbouw op je gepleegd.
Wel zou het misschien beter zijn
om de eerste dinsdag in september
te beginnen, want er moet meer
rudmte komen tussen het begin van
het parlementaire jaar en het Kerst
reces. De Tweede Kamer zou uiter
lijk 15 december klaar moeten zijn
met de begrotingen". In het blijven
zitten op het Binnenhof ziet hij niet
veel heil. „Wij blijven opgepakt zit
ten in de vergaderzaal en de kleine
tribunes zijn een schandaal voor de
democratie. Het zijn de kosten, de
traditie en het decorum waar de
veranderingen op afstuiten!"
Drie Kamerleden zagen helemaal
niets in de gesuggereerde oplossin
gen. De heren G. A. Kieft van de
Anti-Revolutionaire Partij, C. J. van
der Ploeg van de Katholieke Volks
partij en mr. F. Portheine van de
WD zagen geen heil in het uitbrei
den van het aantal vergaderingen,
in het uitbreiden ven het aantal Kb-
merleden en met alle waardering
voor management-deskundigen: zij
geloofden er niet in. Mr. Portheine
was van oordeel dat de Kamerleden
zichzelf moeten verbeteren, maar
hoe moeilijk dat is bewees hij ook:
,3ij spreekbeurten in het land
wordt steeds meer gevraagd of wij
de dingen die men heeft aange
bracht, in de Kamer hebben behan
deld. Dan ben je geneigd die deelbe
langen te behartigen en dat gaat
ten koste van de efficiënte bijdra
gen". En de heer Kieft: „Weet men
eigenlijk wel hoeveel klusjes (in de
goede zin van het woord) wij van
de kiezers krijgen?" De heer Van
der Ploeg: „Ik zit met het pro
bleem van het grote aantal partijen.
Dat heeft de werkwijze van de Ka
mer verslechterd, maar daar kun
nen wij weinig aan veranderen. Het
gebeurt gelukkig al dat één spreker
namens een aantal fracties het
woord voert".
Over de behuizing liepen de me
ningen van deze drie nogal uiteen.
De heer Kieft: „Ik vind het Kamer
gebouw een verschrikkelijk oord!
We moeten alles doen om het te be
waren voor het nageslacht bij wij
ze van museum, maar ik zou graag
een modern gebouw op het Malie
veld hebben!"
Ook de heer Van der Ploeg vond
de diensten van de Kamer volstrekt
onvoldoende. „Toen ik nog bij de
vakbeweging was kon ik daar aller
lei werk laten verrichten maar drie
jaar geleden moest ik dat zelf gaan
doen. Ik vond het een verschrikking!
De werkruimte moet op het Binnen
hof of ergens anders worden uitge
breid. Eigenlijk zouden we weg moe
ten plezierig is dat niet, maar
dat zouden we op de koop toe moe
ten nemen".
Mr. Portheine bleek heel anders
te denken: hij vindt het gebouw nog
zo gek niet. „De aangebrachte ver
beteringen moeten we niet helemaal
bagatelliseren". Wel wil ook hij be
tere diensten en vindt hij dat de le
den eigen kamers zouden moeten
krijgen. „Maar dat moet allemaal
op het Binnenhof gebeuren tevre
den zullen we toch nooit zijn!"
Het is een wijs woord om deze
bloemlezing mee te besluiten.
Vorige week hadden we het op
deze pagina (in alle vriendschap)
aan de stok met een „Belasting
betaler" die z'n gal spuwde over
de „Oneerlijke concurrentie" die
aan het particuliere bedrijfsleven
wordt aangedaan door de over
heid, met name door de PTT.
Daarbij ging het om de vraag of
de PTT (en andere overheidsbe
drijven) aan jonge mensen al dan
niet abnormaal hoge salarissen
betaalt, dusdoende grotere tekor
ten dan noodzakelijk kweekt en
dat zonder veel zorgen omdat men
die toch afwentelt op de belasting
betaler en (ook al weer dusdoen
de) het eigen loon- en prijsbeleid
de grond inboort.
Onze mening dat van oneerlijke
concurrentie geen sprake is heeft
deze belastingbetaler niet kunnen
overtuigen het zij zo. Erger
vinden wij het dat onze briefschrij
ver die duidelijk in zijn eigen be
drijf veel met jonge mensen van die
leeftijd te maken heeft, van mening
Is dat er „over het algemeen zeer
veel voor die jonge mensen wordt
gedaan. Als dit bedrijfseconomisch
verantwoord is, dan is dit zeker
goed besteed geld!" zo schrijft hij.
We weten niet of onze belasting
betaler wel eens goed de uit 1919
daterende arbeidswet gelezen
heeft. Daarin staat namelijk dat
die jeugdige werknemer niet vijf
maar vier dagen behoort te werken
omdat één dag (of twee middagen)
beschikbaar hoort te zijn voor zijn
of haar verdere vorming. Met die
bepaling is altijd de hand gelicht
ten onrechte. Daarom is het nuttig
eens even op dit punt door te
gaan.
MERKWAARDIG JUBILEUM
Misschien zijn er wel plannen in de maak
om op 1 november te gedenken dat die dag de
Arbeidswet 1919 een halve eeuw oud is. Daar
zou echt wel een kleine positieve reden voor
zijn, want voor die tijd was deze wet, waarin
de arbeidsduur verder werd beperkt en o.a.
gevaarlijke arbeid aan bepaalde regelen werd
gebonden, een progressief stuk werk. Maar er
is helaas ook een veel belangrijkere negatieve
reden om op dat jubileum de aandacht te ves
tigen: het is dan namelijk óók een halve eeuw
geleden dat men de hand begon te lichten met
het uitvoeren van een der artikelen van die
wet... en dat handje-lichten duurt 1 november
ook een halve eeuw...
We bedoelen artikel 12, waarin wordt bepaald
Jat jongens en meisjes onder de achttien jaar
die in loondienst werken, recht hebben op één
hele of twee halve dagen algemeen vormend on
derwijs per week. Dat artikel officieel nooi'
ten uitvoer is gelegd is eigenlijk een schandali
ge zaak, waartegen pas de laatste tijd wat -for
sere protesten klinken dan voorheen. Dat is niet
zó verwonderlijk: de jongelui tussen veertien en
achttien jaar die het bedrijfsleven ingaan heb
ben zelf over het algemeen onvoldoende kennis
van hun rechten en als ze die al hebben,
hebben ze te weinig benul van de manier om
die rechten te krijgen. En van de vakorganisa
ties mag men over het algemeen niet zeggen
dat zij zich voor de belangen van die jongelui
alle vuur uit de sloffen hebben gelopen.
Zeker, er wordt wel wat aan algemeen vor
mend onderwijs voor de jonge bedrijfsjeugd
gedaan. Met name de Levensscholen van de ka
tholieke arbeidersbeweging zijn actief en er zijn
ook nogal wat grote en middelgrote bedrijven
waar men een en ander doet aan de niet-be-
roepsmatige vorming van de jongste werkne
mers. Maar zulke activiteiten wassen niet weg
dat al vijftig jaar lang een wettelijke bepaling
niet door de overheid wordt nageleefd, dat als
gevolg daarvan naar schatting een dikke vier
honderdduizend jonge Nederlandse werknemers
en werkneemsters niet of veel te weinig vor
ming krijgen naast hun vakopleiding in de be
drijven en dat er tot dusver weinig anders
aan is gedaan dan praten en rapporten schrij-
/en.
dracht van de staatssecretaris van onderwijs be
zig is uit te zoeken of wettelijke vormingsplichl
voor jonge mensen wel noodzakelijk is waar
van men dus een halve eeuw geleden al over
tuigd was! En een interdepartementale studie
groep is bezig te bekijken of er misschien een
Jongerenstatuut in de bedrijven zou moeten (en
kunnen) komen.
Aan het begin van deze zomer werd er vooi
het eerst uit de kring van die jonge arbeiders
zelf geprotesteerd. Of liever nog: namens hen.
Er werd toen een rustig verlopen marsje
naar het Binnenhof gehouden waar een groepje
demonstranten de regering een petitie aanbood
met wat men noemde de wensen van de wer
kende jeugd.
Of men inderdaad zo generaliserend kan zeg
;en dat in die petitie de wensen van de wei
ende jeugd waren vastgelegd staat natuurlijl
te bezien. De organisatoren van de actie warer.
al wat „oudere jongeren", mensen tussen twin
tig en dertig, met sterke banden gebonden aar
het Nederlands Katholiek Vakverbond.
Maar men kan wél zeggen dat de wensen, ir
die petitie opgenomen, tegelijk matig en ge
rechtvaardigd waren. In principe werd er na
melijk niets anders gevraagd dan uitvoering, nt
een halve eeuw. van een bestaande wettelijk»
bepaling.
Nu zal niemand van die protestmarsers naai
Den Haag'gereisd zijn met de gedachte dat he:
van nu af aan plotseling allemaal beter zou wor
den. Ze kregen van minister dr. Manga Klom-
pé de boodschap mee dat aan hun wensen „al
le aandacht" zou worden gegeven. Allicht die
aandacht was er trouwens al eerder geweest
In 1964 deed een staatscommissie een rapport
het licht zien onder de titel „Persoonlijkheids
vorming en bedrijfsjeugd" en daarin werd het
toen al 45-jarige handje-lichten met artikel 12
een schandalige zaak genoemd. Maar daarmee
was men niet uitgestudeerd. Nu is er weer een
commissie-Lievengoed aan het werk die in op
aan die vorming van jonge mensen véél doen.
Niet-weters kunnen gemakkelijk tót nihilisten,
tot speelbal van volksmenners worden. Dat 1»
eerder vertoond en het wordt in de wereld
iog dagelijks vertoond.
Goed, de werkende jonge mens en die ziel
voor deze zaken inzetten zullen wel rfiet reik
nalzend naar Prinsjesdag hebben uitgekeker
om te zien wat hun petitie allemaal had uitge
werkt iets anders is of velen van hun leef
ijdgenoten wel zo gelukkig zijn met hun initia
tieven. Soms zijn er tekenen die er op wijzer
dat een deel van de werkende jeugd allermins
behoefte heeft aan die vorming. Uit Zuid-Lim
burg was bijvoorbeeld het bericht afkomstig dal
tal van jongelui liever in Duitsland gaan werken
dan in Nederland, omdat ze dan niet naar de
levensscholen van het NKV hoeven. Vraag if
echter of het al dan niet willen het uitgangs
punt mag zijn. Of dit niet een zaak is die niet
alleen de werkende jeugd maar de hele gemeen
schap raakt. We hebben een „lange hete zomer'
>chter de rug waarin nogal wat te doen geweest
is over slampamperende jongelieden die hard
bezig zijn hun jonge leven te verknoeien. Dat
wijst er op dat de samenleving heel gemakke
lijk schade kan lijden als er een „geestelijk
lompenproletariaat" ontstaat, dat met veel te
weinig geestelijke bagage een steeds ingewikkel
der maatschappij wordt ingestuurd. En het is
des te erger als die jongelieden de hun wette-
ijk geboden kansen niet eens grijpen kunnen
om na school nog iets van die samenleving te
gaan begrijpen. Om voldoende staatsburger te
worden. Als we onze democratie redelijk gezond
willen houden en dat zijn we aan onszelf en
aan onze kinderen verplicht dan moeten we
Een andere kant van de medaille is dan nog
leze dat het ook een kwestie is van maatschap-
jelijke rechtvaardigheid. De positie van onze
werkende jeugd is in dit opzicht toch al zwak.
Wie naar universiteit of Hogeschool gaat krijgt
vrij gemakkelijk een beurs of renteloos voor
schot, hij eet goedkoop in de mensa, heeft re
ductie op schouwburgen en reizen, heeft boven
dien binnen vrij ruime grenzen de vrijheid om
1 dan niet hard te studeren. Zijn vader krijgt
zowel kinderbijslag als fiscale aftrek. Wie ech
ter gaat werken op z'n vijftiende, zestiende of
zeventiende jaar kent niets van deze faciliteiten.
Zijn loon wordt belast, voor zijn sociale verze
keringen betaalt hij mee, zijn ouders hebben
geen bijslagen of aftrek meer.
En als men tegenover dat alles dan ook nog
stellen moet dat na een halve eeuw er nog al
tijd op gestudeerd wordt of artikel 12 van de
Arbeidswet nu eigenlijk wel moet worden uitge
voerd, tja, dan is het alleen maar verbazingwek
kend dat de protesten hiertegen zo gering, de
reacties erop zo gematigd zijn.
Maar nu gaat er dan wat aan gedaan wor
den dat hopen althans nogal wat werken
de jongeren. Eind augustus werd in Utrecht
een „raad voor de werkende jeugd" geïnstal
leerd die overheid en publieke opinie voor de
ze problemen wil interesseren. Dat is inderdaad
hoog tijd. De raad overweegt o.a., die eerste
november tot „Dag van de werkende jeugd" te
maken. Dat lijkt ons, na een halve eeuw ver
waarlozing van deze groep, geen gek idee!