DEZE WEEK: nader beschouwd Hakmes, chirurg en vuur Somber perspectief Meningen over meer efficiency in onze parlementaire werkwijze VIJFTIG JAAR LANG IS AAN DE WERKENDE JEUGD WILLENS EN WETENS TE KOR T GED7 WEL MUSEUM, NIET OM ER IN TE WERKEN Hulp Nu direct Klusjes Verschrikking Petitie Nodig} Rechtvaardig Het heeft deze week niet zo heel veel gescheeld of ons toch al rijke politieke jargon had er een uitdrukking bij gekre gen: de nacht van Roolvink. Ze zou de aanduiding geworden zijn voor de val van het kabinet-De Jong zoals de „nacht van Schmeltzer" onlosmakelijk verbonden blijft aan het vertrek van het kabinet- Cals. Het is niet zover gekomen: het was wel diep In de nacht geworden en minister Roolvink had er heel zwaar geschut voor In stelling moeten brengen (de minister president vergeve ons deze wat oneerbie dige aanduiding van zijn aanwezigheid!) maar uiteindelijk kon hij als overwinnaar dB vergaderzaal verlaten. De Kamer had zijn loonwet met een toch nog onverwacht grote meerderheid aanvaard. Waarom dit harde, gevecht? Waarom is vooral de vakbeweging zo heftig gekant tegen het befaamde artikel 8 van deze wet en waarom is er van regeringszijde zo verbeten aan vastgehouden dat men er zelfs het kabinetsbestaan voor op het spel zette? Om een antwoord te krijgen moet men beginnen bij het begin. De loonwet moet het Buitengewoon Besluit Arbeids verhoudingen vervangen dat eigenlijk een stukje gelegenheidswetgeving is geweest en niet al te duidelijk maakt waar nu eigenlijk de verantwoordelijkheden liggen In het hele proces dat de lonen vastlegt. Op dit ogenblik is iedereen het er wel over eens dat die verantwoordelijkheden pri mair liggen bij de partijen die de loon- overeenkomst sluiten: de werkgevers en de werknemers. En dat is dan ook het uitgangspunt van de nieuwe wet. Het ongelukkige (of gelukkige) van wet ten is echter dat men er ook mee moet kunnen werken in omstandigheden die af wijken van het normale patroon. Als de economie zich rustig ontwikkelt, er niet al te veel spanningen zijn op de arbeids markt en het prijzenfront niet al te grote moeilijkheden, oplevert is er niets aan de hand. Maar wat moet er gebeuren als het met onze economische bedrijvigheid niet zo naar wens gaat? Daarvoor had minis ter Roolvink aanvankelijk drie „verdedi gingslinies" neergelegd. Artikel 8 vertelt wat er gebeuren moet als één bedrijfstak uit de band springt en tot loonresultaten komt die gevaar opleveren voor het alge meen belang. Artikel 10 legt de tweede verdedigingsgordel: er kan een situatie bestaan die het nodig maakt de lonen voor een poosje aan banden te leggen dan is het mogelijk een algemene loonstop uit te vaardigen. Er was nog een artikel 11 dat regelen gaf voor het geval dat er zich in onze economie calamiteiten dreigden voor te doen, maar dat artikel is in het debat gesneuveld: men was van oordeel dat in zulke gevallen gezamenlijk overleg zal moeten leiden tot een stuk noodwetgeving. Bleven dus over de twee artikelen 8 en 10. Het uitgangspunt dat de overheid mogelijkheden moet houden om in te grijpen in de loonontwikkeling als het al gemeen belang in gevaar komt, ontmoet maar bij weinigen verzet: dat immers is de taak van de overheid. Maar het kar dinale punt was (en is nog, want minis ter Roolvink heeft de totale slag nog niet gewonnen) of die overheidsinvloed zo ver moet gaan dat ook ingrijpen in afzonder lijke CAO's mogelijk moet zijn. De minis ter heeft daarvan een principieel punt ge maakt: hij zegt ja en de vakbeweging zegt neen. En het had bijna een kabinets crisis tot gevolg. Blijft de moeilijke vraag ter beoorde ling over of dit inderdaad een principieel punt is. Men kan het op twee manieren zien: Loonoverleg is een zaak van werkge vers en werknemers, twee machten, die heus wel in staat zijn elkaar in evenwicht te houden zonder dat de overheid daar in elke bedrijfstak met de neus bovenop staat. Loonoverleg is wel 'n zaak van werk gevers en werknemers, maar de over heid zal altijd een oogje in het zeil moeten houden of men niet op de een of andere manier tot een afspraak komt die duidelijk het algemeen be lang schaadt. De overheid die dan niet het recht heeft in te grijpen mist een instrument waarmee zij onze to tale economie behoort te beveiligen. Dit laatste argument Is theoretisch juist. Als een belangrijke bedrijfstak als de me taal bijvoorbeeld zou besluiten de arbeids tijd met een uur te bekorten, heeft dat gevolgen voor onze totale economie en met een minister kunnen ingrijpen. Alleen., dat is louter theorie. En het is de vraag of het juist is aan een minister zoveel macht tot ingrijpen te geven, alleen omdat hij die macht theoretisch mièschien wel eens no dig zou kunnen hebben. Eigenlijk heeft hij niet anders nodig dan het hakmes van de slager maar hij heeft nu zichzelf het instrumentarium van de chirurg gegeven. Conclusie: wat ons betreft had premier De Jong rustig thuis kunnen blijven en had men de strijd om artikel 8 niet zo op het scherp van de snede behoeven te voeren. Een enkel woord tot slot over de hou ding van het NVV. We keuren die houding ook nu af zoals we dat vorige week ge daan hebben. Het is het goed recht van 't NVV te vechtenvoor de aan het verbond toevertrouwde belangen en het doet dat met veel verve. Maar de democratische spelregels eisen dat je je neerlegt bij de met meerderheid van stemmen genomen beslissingen zonder dat is een samenle ving als de onze niet mogelijk. De heer Kloos moet bedenken dat hij met een dergelijke houding allerlei revolutionaire figuren en bewegingen die maar al te graag onze democratische samenleving on derste boven zouden keren, in de kaart speelt. Hij speelt met vuur dat begerig is om onze welvaartsstaat te verteren. En het is wat naïef te geloven dat dat vuur plotseling zal doven als het toekomt aan de belangen van de arbeiders. Op papier ziet het woensdag ingediende wetsontwerp van minister Beernink (bin nenlandse zaken) er goed uit: Gemeente begrotingen kunnen, ondanks tekorten, worden goedgekeurd als een redelijke kans bestaat dat de portemonnaie vol gend jaar weer wat meer is gevuld. Maar er zit een addertje onder het gras. De minister stelt namelijk uitdrukkelijk vast dat in beginsel geen enkele begroting met een tekort meer zal worden geaccepteerd. Op dit ogenblik hebben de collega's van Gedeputeerde Staten - de contro leurs van de gemeenten nog een zeke re vrijheid in hun beoordeling. In onder ling overleg kan nog wel eens wat worden gesleuteld, of de beslissing wordt enige tijd aangehouden. Met die souplesse is het afgelopen zodra de minister zijn zin •rijgt. De financiële bankschroef waarin de gemeenten nu al zitten wordt in feite nog verder aangedraaid. Geen hoopvol teken In deze tijd waarin de meeste gemeenten hun begroting voor 1970 presenteren, be grotingen die in de meeste gevallen aan zienlijke tekorten vertonen. Als de wet van kracht wordt, zullen de ze begrotingen zonder meer worden afge wezen, tenzij kan worden aangetoond dat het volgend jaar weer wat beter zal gaan Maar welke gemeente kan dat aantonen? leder jaar zijn er meer gemeenten met tekorten en de al bestaande tekorten wor den steeds groter. Bekend is dat minister Beernink veel verwacht van de nu al jaren In behande ling zijnde verruiming van het gemeente lijke belastinggebied. De gemeenten zijn aanmerkelijk minder optimistisch en ook de Tweede Kamer loopt niet over van enthousiasme. Het financiële perspectief voor de komende jaren voor de gemeen ten is daarmee twijfelachtig geworden en vele begrotingen lopen dus de kans defi nitief afgekeurd te worden. Als daarbij dan wordt bedacht dat de gevolgen van een afgekeurde begroting zeer ingrijpend zijn, de gemeente moet terugvallen op tachtig procent van het budget uit de laatst goedgekeurde begro ting, dan is het duidelijk dat de gemeen ten een sombere tijd tegemoet gaan. Het Haagse Binnenhof la ontegenzeggelijk een uitzonderlijk mooi plein, imposant door zijn bouwtrant, door zijn rijkdom aan histo rie, door zijn huidige functie ook want hier immers klopt het hart van de Nederlandse democratie. In de ridderzaal opent onze Vorstin telkenjare op Prinsjesdag de gewone wen links en rechts beraadslagen haast het zittingen der Staten Generaal, in de gebou- hele jaar door volksvertegenwoordigers en dienaren der Kroon over het wel en wee van land en volk. Zo ergens dan ervaart men hier op dit Binnenhof hoe goed het is te leven in een vrij en democratisch land. Dit alles klinkt lyrisch - haast wat al te lyrisch is men geneigd te zeggen. Van alle kanten doemen vragen op of die demooratie wel zo goed functioneert en of die vrijheid inderdaad wel zo groot is als men voorgeeft. Zijn die volksvertegenwoordigers wel metter daad vertegenwoordigers van Nederlands burgerij in al haar schakeringen en als ze dat al zijn hebben ze ook voldoende vrijheid en mogelijkheden om die volksinvloed ook tot gelding te brengen? Dat zijn vragen van politieke aard waar over staatscommissies druk studeren. Er zijn ook andere, heel praktische vragen: „Is dat zo imposante Binnenhof eigenlijk wel een ge schikte plaats om er te werken? Beschikt een Kamerlid in die fraaie oude bouwwerken eigenlijk wel over de mogelijkheden om op modern-efficiënt# wQm ijjn werk te doen?** Voor iedere Nederlander Is de vergaderzaal van de Tweede Kamer zo langzamerhand een vertrouwd beeld geworden: de dames en heren knus in hun bankjes, de voorzitter in zijn hoge zetel, de regeringstafel, de spreek- lessenaar, de stenografen In het midden, pers en publiek boven op de galerijen. En altijd maar praten en praten en praten....... Van Prinsjesdag tot diep In de volgende zomer, iedere week, bijna iedere dag en soms ook nog een flink stuk van de nacht. Want als Kamerlid kijkt men niet op een uurtje meer of minder! Het is eergisteren al weer geble ken bij de behandeling van de loonwet en het zal de komende maanden ook weer blijken. Kan het allemaal anders, beter, efficiën ter? Of om bei heel concreet te steDeot Den- gen de spelregels wel? Is het gebouw wel doelmatig? Of moet ln alles het mes willen we onze democratie levend houden? We heb ben er met allerlei Kamerleden over gepraat en men vindt hun concrete meningen hieron der weergegeven. Uit al die gesprekken Is geen oplossing gekomen, alleen maar per soonlijke meningen. Toch is een oplossing dringend nodig. Want heel cynisch zei CHXJ- Kamerlid rar. Bos het: „Er zijn voor een Ka merlid drie dingen: Hoe werk je zo goed mo gelijk? Hoe voorkom je een hartattaque? Bn: hoe komt het werk over naar de kiezers? Die drie hangen met elkaar samen." Als het zo ligt moet er tooh wel Iets gebeuren! WEG VAN HET BINNENHOF Twee concrete vragen hebben we voorgelegd aan een aantal Kamer leden. De eerste vraag betrof de werkwijze, de tweede de behuizing. Ten aanzien van de werkwijze heb ben we een aantal concrete moge lijkheden gesuggereerd: uitbreiding van het aantal vergaderingen; ver lenging van het zittingsjaar; uit breiding van het aantal leden; het aantrekken van management-des- kundigen voor het verstrekken van adviezen ten behoeve van de werk wijze. Ten aanzien van de behui zing twee mogelijkheden: uitbrei ding van het bestaande gebouw of verhuizen naar een geheel nieuw parlementsgebouw. En dit is dan een bloemlezing uit de antwoorden. Mejuffrouw mr. A. M. Goudsmit, afgevaardigde van D'66, werkt nu drie jaar in de Kamer. Dit is haar mening: „Om te kijken welke verbeterin gen nodig zijn, zou eerst een analy se moeten worden gemaakt van de problemen waar het om gaat. Mocht blijken dat de Kamer tijd te kort komt, dan ben ik voor uitbreiding, van het aantal vergaderdagen maar daar ben ik nog niet van overtuigd. Dat geldt ook voor uitbreiding van het aantal Kamerleden. In principe is het zo dat met hoe minder men sen je werkt, des te doelmatiger je werkt. Ik kan me een volmaakt ef ficiënte werkwijze van 150 mensen voorstellen, die toch ondemocratisch is. We moeten de efficiency natuur lijk in het oog houden, maar in de eerste plaats de democratie". „Het aantrekken van manage- mentsdeskundigen lijkt me, met al le respect, niet tot een democrati sche werkwijze leiden. Zij zijn er niet op gespecialiseerd. Je moet het tenslotte toch aan de Tweede-Ka merleden overlaten om het in de praktijk te brengen". Ten aanzien van de behuizing is zij voor een nieuw gebouw. Zij zou wel op het Binnenhof willen blijven als dit goedkoper zou blijken, maar dan moet het ook vele duizenden guldens goedkoper zijn. Graag zou zij op korte termijn een documen tatiecentrum zien ingericht. „Op zo'n manier zou ieder Kamerlid ob jectief materiaal ter beschikking kunnen krijgen". Drs. H. M. Franssen van de Par tij van de Arbeid: „Ik vraag me af of het de taak van de Kamer is om efficiënt te werken. Het gaat er in de eerste plaats om de parlemen taire democratie helder en duidelijk in praktijk te brengen. Die helder heid is teloorgegaan. Het aantal ver gaderdagen kan voldoende zijn, als er maar een helderder werkwijze was. Wij brengen elk ogenblik de ra dio, de televisie en de pers in de knoop. Wel kunnen wij iemand ge bruiken die ons helpt. Dan gaat het om meer discipline, om ons te be perken tot de hoofdlijnen. Een zaak die ons hoog zit, is het volkomen ge brek aan administratieve hulp. Nu moeten 36 Kamerleden het doen met één juffrouw die brieven kan tik ken". De heer Franssen wil het liefst op het Binnenhof blijven. Op histo rische gronden. Maar dan moeten de Raad van State en de departe menten die er nu nog huizen, ver trekken. Het gaat hem om redelij ke vertrekken en administratieve hulp: „Het is eigenlijk dwaas dat het land ons veertigduizend gulden per jaar waard vindt, maar dat wij thuis stukken moeten sorteren en op bergen. Ik schaam me daar soms een beetje voor!" Mr. C. A. Bos van de Christelijk- Historische Unie gelooft dat de Ka mer nu al zit in de fase van het ex periment, maar hij vindt het nood zakelijk op korte termijn tot een op lossing te komen,' vooruitlopend op een oplossing op langere termijn. Om tot die korte-termijnoplossing te komen lijkt het hem noodzakelijk dat een stuk of vijf, zes onafhanke lijke en nuchtere Kamerleden zich eens een weekje ergens terugtrek ken voor het uitwerken van een plan. Hij heeft er geen enkel be zwaar tegen dat efficiency-deskundi- gen ingeschakeld worden. Alleen: het moet mogelijk blijven dat de Kamerleden tegen die deskundigen zeggen: „Dat is wel efficient van jullie bedacht, maar toch moet het zó omdat dit nu eenmaal dat gekke politieke bedrijf is!" Voor uitbrei ding van het aantal vergaderdagen voelt mr. Bos niets. „Je komt tijd tekort voor contacten met de men sen, om te lezen en te denken. Er wordt nu roofbouw op je gepleegd. Wel zou het misschien beter zijn om de eerste dinsdag in september te beginnen, want er moet meer rudmte komen tussen het begin van het parlementaire jaar en het Kerst reces. De Tweede Kamer zou uiter lijk 15 december klaar moeten zijn met de begrotingen". In het blijven zitten op het Binnenhof ziet hij niet veel heil. „Wij blijven opgepakt zit ten in de vergaderzaal en de kleine tribunes zijn een schandaal voor de democratie. Het zijn de kosten, de traditie en het decorum waar de veranderingen op afstuiten!" Drie Kamerleden zagen helemaal niets in de gesuggereerde oplossin gen. De heren G. A. Kieft van de Anti-Revolutionaire Partij, C. J. van der Ploeg van de Katholieke Volks partij en mr. F. Portheine van de WD zagen geen heil in het uitbrei den van het aantal vergaderingen, in het uitbreiden ven het aantal Kb- merleden en met alle waardering voor management-deskundigen: zij geloofden er niet in. Mr. Portheine was van oordeel dat de Kamerleden zichzelf moeten verbeteren, maar hoe moeilijk dat is bewees hij ook: ,3ij spreekbeurten in het land wordt steeds meer gevraagd of wij de dingen die men heeft aange bracht, in de Kamer hebben behan deld. Dan ben je geneigd die deelbe langen te behartigen en dat gaat ten koste van de efficiënte bijdra gen". En de heer Kieft: „Weet men eigenlijk wel hoeveel klusjes (in de goede zin van het woord) wij van de kiezers krijgen?" De heer Van der Ploeg: „Ik zit met het pro bleem van het grote aantal partijen. Dat heeft de werkwijze van de Ka mer verslechterd, maar daar kun nen wij weinig aan veranderen. Het gebeurt gelukkig al dat één spreker namens een aantal fracties het woord voert". Over de behuizing liepen de me ningen van deze drie nogal uiteen. De heer Kieft: „Ik vind het Kamer gebouw een verschrikkelijk oord! We moeten alles doen om het te be waren voor het nageslacht bij wij ze van museum, maar ik zou graag een modern gebouw op het Malie veld hebben!" Ook de heer Van der Ploeg vond de diensten van de Kamer volstrekt onvoldoende. „Toen ik nog bij de vakbeweging was kon ik daar aller lei werk laten verrichten maar drie jaar geleden moest ik dat zelf gaan doen. Ik vond het een verschrikking! De werkruimte moet op het Binnen hof of ergens anders worden uitge breid. Eigenlijk zouden we weg moe ten plezierig is dat niet, maar dat zouden we op de koop toe moe ten nemen". Mr. Portheine bleek heel anders te denken: hij vindt het gebouw nog zo gek niet. „De aangebrachte ver beteringen moeten we niet helemaal bagatelliseren". Wel wil ook hij be tere diensten en vindt hij dat de le den eigen kamers zouden moeten krijgen. „Maar dat moet allemaal op het Binnenhof gebeuren tevre den zullen we toch nooit zijn!" Het is een wijs woord om deze bloemlezing mee te besluiten. Vorige week hadden we het op deze pagina (in alle vriendschap) aan de stok met een „Belasting betaler" die z'n gal spuwde over de „Oneerlijke concurrentie" die aan het particuliere bedrijfsleven wordt aangedaan door de over heid, met name door de PTT. Daarbij ging het om de vraag of de PTT (en andere overheidsbe drijven) aan jonge mensen al dan niet abnormaal hoge salarissen betaalt, dusdoende grotere tekor ten dan noodzakelijk kweekt en dat zonder veel zorgen omdat men die toch afwentelt op de belasting betaler en (ook al weer dusdoen de) het eigen loon- en prijsbeleid de grond inboort. Onze mening dat van oneerlijke concurrentie geen sprake is heeft deze belastingbetaler niet kunnen overtuigen het zij zo. Erger vinden wij het dat onze briefschrij ver die duidelijk in zijn eigen be drijf veel met jonge mensen van die leeftijd te maken heeft, van mening Is dat er „over het algemeen zeer veel voor die jonge mensen wordt gedaan. Als dit bedrijfseconomisch verantwoord is, dan is dit zeker goed besteed geld!" zo schrijft hij. We weten niet of onze belasting betaler wel eens goed de uit 1919 daterende arbeidswet gelezen heeft. Daarin staat namelijk dat die jeugdige werknemer niet vijf maar vier dagen behoort te werken omdat één dag (of twee middagen) beschikbaar hoort te zijn voor zijn of haar verdere vorming. Met die bepaling is altijd de hand gelicht ten onrechte. Daarom is het nuttig eens even op dit punt door te gaan. MERKWAARDIG JUBILEUM Misschien zijn er wel plannen in de maak om op 1 november te gedenken dat die dag de Arbeidswet 1919 een halve eeuw oud is. Daar zou echt wel een kleine positieve reden voor zijn, want voor die tijd was deze wet, waarin de arbeidsduur verder werd beperkt en o.a. gevaarlijke arbeid aan bepaalde regelen werd gebonden, een progressief stuk werk. Maar er is helaas ook een veel belangrijkere negatieve reden om op dat jubileum de aandacht te ves tigen: het is dan namelijk óók een halve eeuw geleden dat men de hand begon te lichten met het uitvoeren van een der artikelen van die wet... en dat handje-lichten duurt 1 november ook een halve eeuw... We bedoelen artikel 12, waarin wordt bepaald Jat jongens en meisjes onder de achttien jaar die in loondienst werken, recht hebben op één hele of twee halve dagen algemeen vormend on derwijs per week. Dat artikel officieel nooi' ten uitvoer is gelegd is eigenlijk een schandali ge zaak, waartegen pas de laatste tijd wat -for sere protesten klinken dan voorheen. Dat is niet zó verwonderlijk: de jongelui tussen veertien en achttien jaar die het bedrijfsleven ingaan heb ben zelf over het algemeen onvoldoende kennis van hun rechten en als ze die al hebben, hebben ze te weinig benul van de manier om die rechten te krijgen. En van de vakorganisa ties mag men over het algemeen niet zeggen dat zij zich voor de belangen van die jongelui alle vuur uit de sloffen hebben gelopen. Zeker, er wordt wel wat aan algemeen vor mend onderwijs voor de jonge bedrijfsjeugd gedaan. Met name de Levensscholen van de ka tholieke arbeidersbeweging zijn actief en er zijn ook nogal wat grote en middelgrote bedrijven waar men een en ander doet aan de niet-be- roepsmatige vorming van de jongste werkne mers. Maar zulke activiteiten wassen niet weg dat al vijftig jaar lang een wettelijke bepaling niet door de overheid wordt nageleefd, dat als gevolg daarvan naar schatting een dikke vier honderdduizend jonge Nederlandse werknemers en werkneemsters niet of veel te weinig vor ming krijgen naast hun vakopleiding in de be drijven en dat er tot dusver weinig anders aan is gedaan dan praten en rapporten schrij- /en. dracht van de staatssecretaris van onderwijs be zig is uit te zoeken of wettelijke vormingsplichl voor jonge mensen wel noodzakelijk is waar van men dus een halve eeuw geleden al over tuigd was! En een interdepartementale studie groep is bezig te bekijken of er misschien een Jongerenstatuut in de bedrijven zou moeten (en kunnen) komen. Aan het begin van deze zomer werd er vooi het eerst uit de kring van die jonge arbeiders zelf geprotesteerd. Of liever nog: namens hen. Er werd toen een rustig verlopen marsje naar het Binnenhof gehouden waar een groepje demonstranten de regering een petitie aanbood met wat men noemde de wensen van de wer kende jeugd. Of men inderdaad zo generaliserend kan zeg ;en dat in die petitie de wensen van de wei ende jeugd waren vastgelegd staat natuurlijl te bezien. De organisatoren van de actie warer. al wat „oudere jongeren", mensen tussen twin tig en dertig, met sterke banden gebonden aar het Nederlands Katholiek Vakverbond. Maar men kan wél zeggen dat de wensen, ir die petitie opgenomen, tegelijk matig en ge rechtvaardigd waren. In principe werd er na melijk niets anders gevraagd dan uitvoering, nt een halve eeuw. van een bestaande wettelijk» bepaling. Nu zal niemand van die protestmarsers naai Den Haag'gereisd zijn met de gedachte dat he: van nu af aan plotseling allemaal beter zou wor den. Ze kregen van minister dr. Manga Klom- pé de boodschap mee dat aan hun wensen „al le aandacht" zou worden gegeven. Allicht die aandacht was er trouwens al eerder geweest In 1964 deed een staatscommissie een rapport het licht zien onder de titel „Persoonlijkheids vorming en bedrijfsjeugd" en daarin werd het toen al 45-jarige handje-lichten met artikel 12 een schandalige zaak genoemd. Maar daarmee was men niet uitgestudeerd. Nu is er weer een commissie-Lievengoed aan het werk die in op aan die vorming van jonge mensen véél doen. Niet-weters kunnen gemakkelijk tót nihilisten, tot speelbal van volksmenners worden. Dat 1» eerder vertoond en het wordt in de wereld iog dagelijks vertoond. Goed, de werkende jonge mens en die ziel voor deze zaken inzetten zullen wel rfiet reik nalzend naar Prinsjesdag hebben uitgekeker om te zien wat hun petitie allemaal had uitge werkt iets anders is of velen van hun leef ijdgenoten wel zo gelukkig zijn met hun initia tieven. Soms zijn er tekenen die er op wijzer dat een deel van de werkende jeugd allermins behoefte heeft aan die vorming. Uit Zuid-Lim burg was bijvoorbeeld het bericht afkomstig dal tal van jongelui liever in Duitsland gaan werken dan in Nederland, omdat ze dan niet naar de levensscholen van het NKV hoeven. Vraag if echter of het al dan niet willen het uitgangs punt mag zijn. Of dit niet een zaak is die niet alleen de werkende jeugd maar de hele gemeen schap raakt. We hebben een „lange hete zomer' >chter de rug waarin nogal wat te doen geweest is over slampamperende jongelieden die hard bezig zijn hun jonge leven te verknoeien. Dat wijst er op dat de samenleving heel gemakke lijk schade kan lijden als er een „geestelijk lompenproletariaat" ontstaat, dat met veel te weinig geestelijke bagage een steeds ingewikkel der maatschappij wordt ingestuurd. En het is des te erger als die jongelieden de hun wette- ijk geboden kansen niet eens grijpen kunnen om na school nog iets van die samenleving te gaan begrijpen. Om voldoende staatsburger te worden. Als we onze democratie redelijk gezond willen houden en dat zijn we aan onszelf en aan onze kinderen verplicht dan moeten we Een andere kant van de medaille is dan nog leze dat het ook een kwestie is van maatschap- jelijke rechtvaardigheid. De positie van onze werkende jeugd is in dit opzicht toch al zwak. Wie naar universiteit of Hogeschool gaat krijgt vrij gemakkelijk een beurs of renteloos voor schot, hij eet goedkoop in de mensa, heeft re ductie op schouwburgen en reizen, heeft boven dien binnen vrij ruime grenzen de vrijheid om 1 dan niet hard te studeren. Zijn vader krijgt zowel kinderbijslag als fiscale aftrek. Wie ech ter gaat werken op z'n vijftiende, zestiende of zeventiende jaar kent niets van deze faciliteiten. Zijn loon wordt belast, voor zijn sociale verze keringen betaalt hij mee, zijn ouders hebben geen bijslagen of aftrek meer. En als men tegenover dat alles dan ook nog stellen moet dat na een halve eeuw er nog al tijd op gestudeerd wordt of artikel 12 van de Arbeidswet nu eigenlijk wel moet worden uitge voerd, tja, dan is het alleen maar verbazingwek kend dat de protesten hiertegen zo gering, de reacties erop zo gematigd zijn. Maar nu gaat er dan wat aan gedaan wor den dat hopen althans nogal wat werken de jongeren. Eind augustus werd in Utrecht een „raad voor de werkende jeugd" geïnstal leerd die overheid en publieke opinie voor de ze problemen wil interesseren. Dat is inderdaad hoog tijd. De raad overweegt o.a., die eerste november tot „Dag van de werkende jeugd" te maken. Dat lijkt ons, na een halve eeuw ver waarlozing van deze groep, geen gek idee!

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 14