Merkwaardige voedselvoorziening voor insekten
Vormenrijkdom van
gallensoorten is
ontstellend groot
Vijftien procent van alle
galwespen leven op eiken
door
Adriaan P. de Kleuver
Inktappels
Mos gal
Voedsel
Spuitstoffen
Ondankbaai
sigaar
Luizen
rr*
WOENSDAG I OKTOBER 1969
Rietsigaar.
't Was gedurende een van de laat-
t ste excursies dat iemand wees op
J talloze groene schilfertjes op dc
i grond onder de eiken. Het lag er
bezaaid mee. Net of een feestje er
confetti gestrooid had. Maar het
was geen confetti. Dat waren alle
maal galletjes die van de onderzijde
van de eikebladeren vielen. Een
opmerkelijk herfstverschynsel dat
duidt öp de vergankelijkheid van de
zomer. Een paar maanden dienden
die galletjes insektelarven tot voed
sel. En nu de sapstroom al trager
- en trager gaat worden laten die din-
getjes los. Ze hebben hun werk ge-
t daan. Het larfje heeft zich dik gege-
ten en ondergaat een verandering
J naar een klein, zwart galwespje. Dit
alles is de moeite van het bekijken
t dubbel en dwars waard.
Hoe zo'n cikcngallctje ontstaat? Of eigenlijk hoe de tientallen soorten galletjes
en zelfs grote gallen op eiken ontstaan? Het zijn misvormingen die tot stand
komen door de beet (of steek) van zo'n klein galwespje. Alweer moeten wij
constateren dat Moeder Natuur oneindig variabel is als het haar kinderen be
treft.
Wie denkt dat de eik het privilege van dc galvorming heeft slaat de plank
vorstelijk mis. Als je om je heen kijkt dan barst het overal van de gallen. Zo
goed als iedere plant heeft ze en de vormenrijkdom is even ontstellend groot
als hun aantallen. Het zijn trouwens niet slechts de galwespjes die voor de ont
wikkeling van gallen in aanmerking komen. Er zijn er van mijten, muggen,
bladluizen, ja, wel van kevers en vlinders. En zelfs van algen en schimmels.
Men begrijpt het aJeen gal is een
abnormaliteit, een verandering van de
plant, die veroorzaakt wordt door in
vloeden van buiten af. De steek van
het galwespje onder meer. Met haar
legboortje gaf het moederwespje een
prik in het blad en legt daarin een eitje.
Dan gebeurt er iets merkwaardigs.
De ..prikkeling" doet op die plek gedu
rende de groei vari de larve die uit het
eitje komt een malse en voedzame
weefstelstof die dus om het diertje heep
groeit.
Al naar gelang die larve groeit, wordt
de ontsteking groter. Want echt waar,
meer dan een ontsteking is zo'n schijf
je of bolletje niet. Nu mag u mij gelo
ven of niet maar van de 600 soorten
galwespjes die bestaan leven er zo'n
90 (negentig!) op de eiken.
Ze bewijzen wel dat de eik een on
verwoestbare boom is. In totaal bewo
nen en belagen 160 (honderzestig!) die
ren (van mijten en bladluizen tot spech
ten, roofvogels en reeën toe) onze eiken.
En dan de inlandse zomereik en win-
tereik het meest.
Als jongens plukten wij „inktappel-
tjes" van de bladeren. Als je die fijn
stampte in water en er ijzervijlsel in
deed kleurde het water blauw. Dat was
volgens ons inkt en je kon er mee schrij
ven. Als u met een mes zo'n galappel
tje doorsnijdt kleurt dat mes óók blauw.
Er zit een bijtend zuur in de galappel
die deze verkleuring veroorzaakt.
De echte „inkt" komt evenwel van
gallen van de inktappelwesp die in Tur
kije en andere Voor-Aziatische landen
voorkomt en eveneens galappelvorming
op de beroemde eiken daar veroorzaakt.
In de 16e en 17e ecww was er een le
vendige handel met die landen in tonne
tjes zwarte inkt.
Al naar gelang de kwaliteit is het
schrift op de oude archiefstukken bleek
of „sterk". Vooral uit de 18e eeuw ken
ik schrift dat zó helder is of het giste
ren geschreven werd.
In dit geval zou ik willen wijzen op
het wantrouwen dat men koesterde te
gen de inhoud van een ballpoints!ift
toen die haar intrede deed. Men mocht
er geen documenten mee ondertekenen;
nu wel en er zijn fabrikanten die hun
stiften het predikaat „documental" mee
geven.
Een deel van onze inkten wordt
langs chemische weg gemaakt en men
rekent er op dat dit schrift honderden
jaren „meegaat".
Het zijn niet alleen de bladgallen die
opmerkelijk zijn. Integendeel. De knoop-
jesgallen zie je eerst als je het blad
omkeert. Hoogstens de roodwangige,
ronde „inktappels" ziet men. Wie een
eik nog eens nader bekijkt ziet op de
zijtakjes soms eeh aardappelachtige
vergroeiing. Ze ziet er zelfs éven bruin
uit en omdat aardappeltjes nu eenmaal
niet aan bomen en struiken groeien
moet daar óók iets aan mankeren.
Dal „gezwel" noemt men dan ook
„aardappelgal". Soms is er nog een
merkwaardige vergroeiing, ontstaan
door de steek van een galwespje in een
knop. Zo'n dingetje ziet er als een mi-
niatuurananasje. Ze noemen het een
eikeroosje.
Echte rozengallen zijn er, maar daar
in leven een kolonie larfjes bij elkaar.
Eén galwespje legt in de eindknop van
een roz^ntakje dus méér eitjes. Wat
zich fan als vergroeiing manifesteert
ziet er mosachtig uit. Het heet dan ook
mosgal.
Als jnen die opensnijdt ziet men klei
ne kamertjes. Die eindknopgallen op ro
zen zijn groot, maar dezelfde dingen
kan men ook een paar millimeters groot
op bladeren en takjes aantreffen. Ik
vond er wel op de meeldraden en bloem
blaadjes van rozen.
Die kleintjes zijn eenkamerig en tóch
van hetzelfde galwespje afkomstig. Zo
zijn er nog een paar soorten ook. Maar
dat mosgalletje is een écht elegant ge
vallet ie. Het zit helemaal in elkaar ge
groeid uit minuscuul gegroeide blaad
jes. Maar ja, de rozenkweker ziet zo
iets niet graag eh spuit er tegen.
Als men rozengallen te zien wil krij
gen, dan zult u de wilde rozen in de
heggen af moeten zoeken. Vooral waar
veel wilde roos bij elkaar voorkomt.
Het is wel aardig eens even na te
gaan hoe men in het verleden over die
gevallen dacht. Omdat het natuurob
jecten zijn kwamen ze al spoedig in de
volksgeneeskunde terecht.
De groene, nog niet verharde inktap
pels op eiken werden uitgeperst en van
het sap maakte men gebruik door ze in
water of wijn op te lossen en dan te ge
bruiken tegen allerlei kwalen.
De oude Chinese artsenijkunde kende
al vele middeltjes tegen kwalen met
galextracten er in verwerkt. De oude
Grieken waren eveneens op de hoogte
van gallen. Theophrastes (371-286) wist
al héél wat)over gallen te schrijven.
Als je dat wéét, dan denk je aan on
ze eigen mensen. Die leefden toen als
eenvoudige boertjes op de hoge rand
strook langs de Rijn bij Rhenen. Onze
inlandse zomer- en wintereiken zullen
éven vol met galappels gezeten hebben
als nu. Onze IJzertijdmensen moeten
de eik als boom wel zeer belangrijk ge
vonden hebben, want hij werd als hei
lig beschouwd.
Bepaald heeft men van zo'n heilig
object heilzame uitwerking op zieke li
chamen verwacht. Maar die mensen
hebben er ons geen enkel „bericht"
over nagelaten.
Het vreemde is ook dat men bepaald
niet op de gedachte kwam dal gallen
ontstonden doordat een insekt een steek
of beet aan de plant toebracht en de
gal tot voedsel moest dienen van een
larve.
Goed, men zag wel die larve, maar
meende dat die zó maar ontstond. Men
nam algemeen de „generatio Sponta-
neo" aan. Er waren zelfs „recepten"
om spontaan muizen te maken. Je moet
er wél om lachen als je die onzin leest.
Plinius, de romeinse geleerde die
leefde van 23-79, wist er nog meer van
dan onze verdwaasde alchimisten uit
de Middeleeuwen die nergens anders
op uit waren dan uit onedele metalen
(lood en ijzer) edele metalen te maken
(goud en zilver) en wat ze vonden was
het heilloze buskruit.
Toch heeft de zeventiende eeuw ein
delijk dan een man voortgebracht die
al héél dicht bij de waarheid kwam: de
Italiaan Marcelio Malpighi (1628-1694),
die in zijn terecht vermaarde Anatome
Plantarum bewees dat gallen door in
sekten veroorzaakt werden.
Dan is één rasechte Nederlander in de
vergeethoek gekomen: Jan Swammer-
dam (1637-1680), die óók een beroemd
werk schreef: Biblia Naturae! Een won
der van scherpzinnigheid. Hij beweer
de precies hetzelfde als Malpighi. Ge
lijk met deze zo ver uit eikaars gezichts
kring werkende geleerden bracht ons
land nog een beroemd man voort, die
aandacht aan de gallen besteedde: An
thony L,eeuwerüjock (1632-1723).
De beroemdste!. Leeuwenhoek vond
de microscoop uit en ging de gallen
van meer nabij bestuderen. Ja, en toen
meende men er wel alles van te weten.
De stilte viel over de gallen.
Laten wij de woorden van Jan Swam-
merdam eens letterlijk (in goed Neder
lands dan) weergeven: „dat alle plan
ten, bladeren, vruchten en uitwassen,
waar zich dieren in bevinden, nergens
anders om ontstaan zijn, dan aan de
dieren die daarin besloten zijrj, een wo
ning te geven en hun tegelijkertijd voed
sel te verschaffen".
Dat er ook veranderingen plaats heb
ben óp planten die wél door insekten
De poort van Groenestein in Over
langbroek in herfstdecor. De beu-
kebladeren die eerder vallen dan het
loof van de eiken, zorgen voor een
goede bedekking van de afgevallen
larfjes tegen de vorst. Uit de larfjes
komen volgend voorjaar weer vlieg
jes tevoorschijn.
ontstaan maar slechts als voedsel die
nen doordat de larven ze eenvoudig van
het blad af eten, daaraan dachten die
oude onderzoekers niet.
Wie maakt dan uit wat een gal is of
niet. De Plantenziektenkundige Dienst te
Wageningen. Maar dat is een instelling
die eerst ontstond nadat men ontdekt
had dat zo veel, ja wel de meeste plan
tenziekten door galvorming ontston
den. Men zocht naar de bestrijdings
middelen en de spuitstoffen bruisten de
fabrieken uit. Eu daarmede alle geva
ren daaraan verbonden.
Miriaden insekten hebben het mede
op ons voedsel voorzien en wagonla
dingen DDT overspoelden die gewas
sen. U weet toch al van die Utrecht
se hoogleraar die huidsmeer van zijn
pasgeboren kindje schraapte en dat
ging onderzoeken? Zo niet, schrik dan
niet van wat een assistente van hem
mij vertelde. Dal huidsmeer van de
pas afgestoten menselijke vrucht be
vatte een ontstellend hoog percenta
ge DDT! Geen wonder dan ook dat de
ze spuitstof door /de regering verbo
den werd. Wij, Westerse en eh zo be
schaafde mensen zijn bezig aan onze
eigen vernietiging. Het wordt zo lang
zamerhand zorgwekkend.
Voor ik ga besluiten met nog een paar
opmerkelijke getallen te noemen wil
ik iets mededelen over ervaringen die
ik in de laatste oorlogswinter opgedaan
heb. is het u bekend dat er ook gallen
in ons lichaam rondspoken? Oh neen!?
Kan dat niet?! Luister dan eens naar
mijn persoonlijke ervaringen.
Op een dag in januari 1945 kwam een
heertje uit Wageningen bij mij. „Quan
jer is de naam", zo zei hij en die vroeg
of ik zijn schoenen wilde verzolen Er
zaten zulke gaten in. Nou had ik ook zo
goed als niets meer, maar het gesprek
kwam op die schaarste.
Toen bleek dat het een professor was
die al maar doende was geweest met
plantenziekten te bestuderen. Hij haal
de ziin eten uit de gaarkeuken. En wal
zou iemand die zelf boordevol liefde
voor de schepping zit voor zo iemand
doen? Juist! Die schoenen repareren.
En de professor is met zijn echtgenote
een paar zondagmiddagen bij ons ko
men eten. Er groeide een fijne vriend
schap én 't jonge, wat heb ik van die
man veel geleerd.
Op een keer klaagde hij er over dat
le mensen zo ondankbaar waren. Hij
had héél zijn leven in dienst van de
landbouw gesteld en ach, hij behoefde
de boer niet op te gaan voor een pond
ie boter of een zakje rogge. Wat had
hij te bieden? Zijn kennis! Daar had
den die boeren op dat moment lak aan.
Die linnenkasten puilden uit en de zak
ken met gouden tientjes werden al
zwaarder... En tóch! Men is fout ge
weest door zo'n man met een. „Wij
hebben niets voor u" (dat is gebeurd)
e laten gaan.
Maar goed. Gallen dan maar weer.
Al liep bij mij dan even de gal over.
Ik heb een gal op mijn hoed. Dat is
weer onzin, zult u zeggen. Maar neen,
ieder die de VVV-excursies meeloopt
vraagt wel eens: „Wat is dat toch voor
een vreemde pluim op uw hoed?" 'tJa,
en dan komt er een heel verhaal. Een
gal dames en heren! Een gal? Maar
dat is toch niet waar. 't Is maar al te
waar. Het is een leuk geval en komt uit
een rietsigaar. En tóch... en toch: die
mooie pluim is dat wat binnen in een
gal zit die men rietsigaar noemt.
Als u langs riet komt danziet u ze wel.
't Zijn net bruine sigaren en ze zitten
aan de top van du rietstengel. Die si-
gaargal kan wel 15 cm lang worden.
Ze ontstaat door de steek van een
legboor, een galvlieg. In plaats van
lengtegroei ontstaat diktegroei en de
bladeren blijven kort en sluiten over
elkaar heen. Ze vormen een dicht
pakje rond de made die daarin gaat
overwinteren. Het dikke, gezwollen
gedeelte dat door de bladscheden om
huld is, is haast steenhard en bevat
veel mals merg.
En alweer: al naar gelang de made
groeit, groeit de gal door. Tussenschot-
ten ontstaan niet en als je zo'n merk
waardige rietsigaar overlangs door
snijdt, dan zie je een kamertje, waarin
de made zich prinsheerlijk dik zit te
vreten.
In het vroege voorjaar wordt die dik
ke, vette larve een pop en op een mooie
voorjaarsdag baant de rietvlieg zich eeh
weg naar buiten. Als jongens zochten we
die rietsigaren; pelden ze af, wreven
de pluim tussen vinger en duim los en...
we hadden een leuk verfkwastje! Wij
noemden dat rietkwastjes. Een vriendje
van mij ontdekte dat. Maar het ge
heimpje hielden wij onder ons. En toen
ik een gezelschap bezoekers dat alle
maal eens demonstreerde, toen stak ik
die pluim op de hoed. En zo zit dat nou
al zo'n twintig jaar. 't Is maar dat u
het* weet.
Als je /o door het rietland loopt dan
zie je dat de mooie moerasspirea ook
al gallen heeft. Een fel oranjerood ge
val dat zich rond de bladstengel ont-
wikelt. Het is één van de opvallend
ste verschijnselen en het staat - er vol
van. De larfjes van de galmugjes die
deze gal veroorzaken zijn óók al warrn-
rood van kleur. Je ziet ze haast niet.
Op een paar grassen komen óók van
die fraai gekleurde gallen voor. Zo trof
ik wel paarse en violette, reebruine en
roestkleurige, rose en okergele aan op
tientallen grasjes. Het mooisi in de Es-
senlaan tussen de Wijkse dijk bij Ame-
rongen en het landgoed Zuijlestein. De
vochtige grond is daar bedekt met ge
knikte vossestaarl. En de lichtoranje
gevalletjes daarop waren zo overvloe
dig dat het gras er een oranje gloed
van had.
Er zijn ook echt vieze gallen. Grie
zelige zou ik liever zeggen Op de kurk-
iepen langs de Rijn bij Vogelenzang
zitten onregelmatig gevormde blazen.
Snijd je er een open dan zit de bin
nenkant vol grijze luizen. Op de bodem
van dat zakje glinsteren druppeltjes, zg.
honingdauw, een zoetig vocht dat de
luizen afscheiden.
Soms druppelt dat spul er uit en daar
Eiketak met gallen. 1. inktappeltje
van de eikegalwesp; la. doorge
sneden met een larf; lb. volwassen in
sekt; 2. knoopgal; 3. aardappelgal;
4. eikeroosje ontstaan door de steek
van een galwesp in een knoop.
zijn mieren stapel op. Je ziet de bruine,
verdroogde blazen in het voorjaar nog
aan de takken zitten. De luizen zitten
dan prinsheerlijk in de grond op wor
tels perebomen. Excursiedeelnemer»
vinden dat maar een griezelige bedoe
ning. Maar dan laat ik snel zien hoe
mooi de takjes van die kurkiep met
echte kurk omkorst zijn. Dat vergoedt
dan weer alles. Men zou evenwel
schrikken als men alle griezelige mis
vormingen op en aan planten onder
ogen kreeg. En dat allemaal om wille
van extra voedsel voor insektenlarven.
Want daèr komt het toch allemaal op
neer.
Gallen zijn enorm lastige natuurob
jecten. Draaihartigheid van kool wordt
er door veroorzaakt. Boerenkool vooral
krijgt er „knolpoten" van. Wie dit jaar
de beukebladeren aan de bovenzijde
bekijkt ziet daarop harde, puntige gal
len. Miljarden ziet u er van. Geen mens
zou in staat zijn dit euvel van onze
beuken te keren. Wij moeten het maar
houden bij het bestrijden van draai
hartigheid en knolvoet van kool. En
bij alles wat de mens tot voedsel dient.
En dan maar hopen dat ze de bestrij
dingsmiddelen weten te ontwikelen die
onze gezondheid niet langer schaden.
Het jaar 1969 zal in dc analen aange
tekend blijven als een ontstellend gal-
lenjaar. Na een paar vrij kille zomer»
is het ol' de natuur bij een warme zo
mer als nu een ware explosie van le
ven veroorzaakt. En als het dan maar
bij de boompjes blijft, de eiken vooral,
dan valt het nog wel mee. Die zijn zo
taai dat 160 belagers ze nog niet kapot
krijgen.
Eiketak met inktappels.
O
Rozegallen: 1. van buiten; 2. door
gesneden. -