Apothekersopleiding kost
ons jaarlijks 25 miljoen
WEINIG AANDACHT... j
i
L
Vrij om onduidelijk te zijn
Verolme bouwde - en wat nu?
VERHAAL VAN ÉÉN DIE
EEN RAMP OVERLEEFDE
VOORDRACHTEN OVER GENEESMIDDELEN
De eerste miste
Redding
Aan land
Spoorlij
n
PLAATS «4.70RPEDERIN6
1KRAKATAU
2 BOEKIT BARISAHGEBERGTE
3 BENKOELEN
4 EMMAHAVEH
5 PAD AH G
6 PAJANG KOEMBO
7 PAKAM BAROE
Drempelvrees
Samenwerking
Explosie
Dit jaar 1969 is voor Nederland een jaar van herdenkingen. Van tel
kens weer terugblikken op wat een kwart eeuw geleden is gebeurd:
de luchtlanding der geallieerden bij Arnhem, de dolle dinsdag die er
het gevolg van was, de mislukking die de hoop op een spoedig einde
van oorlog en bezetting de bodem insloeg, de hongerwinter die 25 jaar
geleden voor de deur stond. Het is goed dat die herdenkingen er zijn
en dat die herinneringen levend blijven wel echter dient men te
beseffen dat niet iedereen daar even sterk deel aan heeft. Met name
denken we aan de Nederlanders die in die jaren i^n Nederlands-Indië
verbleven. Zij weten hoe het in Nederland geweest is in die bange,
barre jaren maar het verdriet hen wel eens dat zo weinig niet-Indië-
gangers zo weinig weet hebben van wat zich toen in dat andere deel
van ons Koninkrijk heeft afgespeeld... en dikwijls ook niet al te veel
interesse tonen! Naar ons gevoelen is het onjuist dat in die reeks her
denkingen niet ook een ogenblik wordt stilgestaan bij alle leed dat
de Japanse bezetters gebracht hebben over land en volk van de „gor
del van smaragd" waarover we daarvoor zo sentimenteel soms konden
praten en zingen!
Gelukkig gebeurt er wel iéts. Enige tijd geleden hebben de vrouwen
die de Japanse kampen overleefd hebben, in Den Haag een reünie
gehouden. Met hartversterkend resultaat. Men wil blijvend contact
met elkaar houden, er zal binnen afzienbare tijd een gedenkteken voor
de gevallenen worden onthuld en er zal een gedenkboek worden uit
gegeven. Ook bijgaand verhaal, geschreven door een die een ramp
overleefde, wil bijdragen tot wat meer kennis en wat meer begrip ook
van wat er gebeurd is. En als zodanig drukken we het gaarne af.
De duidelijkheid die de pijler moet
zijn van elk democratisch systeem en die
(naar velen zeggen) In Nederland zo ver
te zoeken Is, ie In de afgelopen weken
niet bijster goed aan haar trekken geko
men. We noteren achtereenvolgens:
De staatscommissie Cals-Donner heeft
laten weten dat zij in grote meerderheid
de rechtstreekse verkiezing van een mi
nister-president afwijst. Negen van de
zeventien leden echter zien wèl de moge
lijkheid dat tegelijk met de Tweede Ka
merverkiezingen wordt gestemd over de
aanwijzing van een formateur. Onze
vraag: wordt die man dan gekozen met
de duidelijke bedoeling dat hij géén mi
nister-president wordt?
De heren Zondervan en Buis, voorzit
ters van twee grote bedrijfsbonden in Ne
derland, hebben gesuggereerd dat het
tijd wordt dat niet langer met woorden
maar met daden tegen de nieuwe loon
wet van minister Roolvink wordt opgetre
den. «Jnze vraag: Is het dan zo gek dat
minister Roolvink graag een instrument
wil hebben om de Nederlandse samenle
ving te beschermen tegen onverhoopte
uitspattingen van het georganiseerde be
drijfsleven? Nu al dreigt de zo hoogge
roemde zelfdiscipline zoek te raken!
NW-voorzitter Kloos ziet voor de vak
beweging een politiek werkterrein wegge
legd: „Want de maatschappij kan niet
worden beheerst door een ambtelijke bu
reaucratie, waarin politieke partjen
slechts een schijnrol spelen". Onze vraag:
wil de heer Kloos nu premier worden als
politicus of als vakbondsleider waarbij
het hem genoeg is dat de aangesloten le
den van de vakverbonden hem steunen?
Laten we dan niet over democratie spre
ken, maar over de dictatuur van de vak
bondsleiders. Die altijd aan radicaliteit
hebben gewonnen naar mate ze meer le
den verloren.
Goed, weinig duidelijkheid. Laten' we
er desondanks dankbaar voor zijn dat er
in Nederland nog zoveel afgepraat kan
worden. De vrijheid van meningsuiting
die het kenmerk is van de democratie
bestaat tenminste nog!
Pratend over Verolme moet men drie
zaken onderscheiden: dat men praat
over een man die in weinige jaren tijds
een bedrijf heeft gesticht dat meetelt
onder de zeer groten In de scheeps-
bouwwereld; dat men praat over enkele
duizenden arbeiders die op de verschil
lende werven van Verolme een goede bo
terham verdienen: en dat men praat over
de toekomstige positie van ons land als
scheepsbouwnatie. Het zijn deze drie fa
cetten die men bij een oordeelvorming
over de onderhandelingen tussen de
scheepsbouwer en de minister van eco
nomische zaken moet betrekken.
Eén conclusie springt er dan levens
groot uit: dat deze onderhandelingen niet
mochten en ook In de toekomst niet
mogen mislukken. De werkgelegenheid
in Amsterdam én in Rotterdam zou bij
een stop zetten van Verolme's activitei
ten zo drastisch in de war gestuurd wor
den dat dit aan vele werknemers onge
luk zou brengen.
Een tweede vraag levert heel wat moei
lijker een bevredigende conclusie op: hoe
komt het dat een bedrijf dat een jaar ge
leden nog zo onaantastbaar leek, nu In
liqulditeltsmoeilijkheden is komen te ver
keren? Is dat de schuld van de man
aan de top, scheepsbouwer Verolme?
Ligt de schuld bij de omstandigheden?
Of spelen beide factoren een rol?
Beginnen we bij de omstandigheden.
In een Interview in Het Parool heeft
prof. drs. H. Langman, directeur van de
Stichting Nederlandse Soheepsbouw en
mét mr. B. J. Biesheuvel belast met het
onderzoek naar de gang van zaken bij
Verolme, drie redenen opgesomd waar
door het bedrijf In moeilijkheden is ge
raakt:
Toen Verolme de opdracht voor de
bouw van mammoettankers aanvaard
de was er sprake van ontspanning
op de arbeidsmarkt. Men rekende op
een grote toeloop van personeel -
het Is anders uitgepakt want de span
ningen op de arbeidsmarkt namen
spoedig weer toe.
Overal ter wereld zijn grote verlie
zen geleden bij de bouw van de eer
ste mammoettankers - het was nu
eenmaal een onbekend terrein. Dat
Is ook bij Verolme gebeurd, ondanks
het „heel erg goede begrotingsappa
raat" van deze werf (zo zegt prof.
Langman het). En Verolme had te
weinig reserves om die verliezen te
kunnen opvangen.
Verolme had de NDSM in Amster
dam nooit moeten overnemen - de
garantie voor het mammoetdok had
hij toch wel gekregen omdat hij nu
eenmaal het verste was met zijn
plannen.
Blijft de vraag of de heer Verolme zelf,
speciaal om het eerste en het derde
punt, te laken is. Citeren we nog een
maal prof. Langman: „Verolme moet
voorlopig blijven. Er moet nog veel wor
den onderhandeld met opdrachtgevers en
hij is de beste onderhandelaar van ons
land. Bij het personeel heeft hij een heel
groot prestige en ook bij oliemaatschap
pijen acht men hem heel hoog". Er Is
geen enkele reden öm daar iets op af
te dingen: de heer Verolme is in vele
opzichten een geniaal man.
Is het dan juist dat de minister hem
nu, hangende het onderzoek van de he
ren Langman en Biesheuvel, vrijwel alle
beslissingsmacht heeft ontnomen? Zo
lang het krediet loopt immers moet de
minister eerst zijn fiat geven als het gaat
over grote investeringen, offertes en gro
te opdrachten, waarmee het bestaan van
het bedrijf gemoeid zou kunnen zijn.
Zonder dit fiat mag de Investeringsbank
geen gelden ter beschikking stellen.
Hoe bitter deze pil voor de heer Ver
olme ook moet zijn en hij heeft die
niet zonder tegenstribbelen geslikt toch
lijkt dit een wijs besluit van de minis
ter. Niet in de eerste plaats omdat hier
mee gemeenschapsgeld gemoeid kan
zijn, hoe belangrijk dit ook is. Een sluiting
van het bedrijf zou de gemeenschap ver
moedelijk op heel wat meer komen te
staan! Belangrijker achten wij het dat het
Verolme-concern duidelijk in een situatie
is gekomen waarin de voorzichtigheid
soms moet prevaleren boven de (mis
schien lokkende en wellicht ook juiste)
risico's. Toen het genie Churchill de oor
log gewonnen had, eerde het Engelse
volk hem als hun onvergetelijke leider
maar het koos Attlee om de vrede
te organiseren (dat was toen niet zo
verstandig, maar dat terzijde). Zo
ook doet men niets af aan de groot
heid van Verolme als scheepsbou
wer, wanneer men nu het ogenblik ge
komen acht om hem wat aan banden te
leggen en zo nodig te vervangen. Hij
heeft iets groots opgebouwd en dat kan
alleen als men bereid is risico's te ne
men. Nu moet er geconsolideerd worden
ter wille van de werkgelegenheid van
duizenden en het is maar zelden het
geval dat de man die iets groots opbouw
de ook de karaktereigenschappen heeft
die nodig zijn voor de consolidatie.
Daarvoor is een andere geaardheid no
dig.
Het wachten is nu op het rapport dat
de beide „Verolme-onderzoekers" zullen
uitbrengen. Dat rapport mag niet lang op
zich laten wachten, want Verolme heeft
bereikt dat Nederland ook in deze mam
moet-fase van de scheepsbouw een rol
van betekenis kan speen. Té lang wach
ten kan die kans verloren doen gaan en
dan zou Verolme vergeefs zijn concern
tot die hoogte hebben opgestuwd. Ver
olme heeft bewezen dat ons land in
derdaad kón meekomen het is nu
aan de minister ervoor te zorgen dat
dat ook inderdaad gebeurt. Want hij heeft
het nu voor het zeggen.
DE ONDER GANG
VAN DE
JUNO MAR U"
15 september 1944 werden we in Tand-
jong Priok, de haven van Djakarta, in
gescheept aan boord van het Japanse vracht
schip „Juno Maru". Wie „we" zijn dient al
lereerst duidelijk gemaakt te worden. Het
waren: krijgsgevangenen uit het gevangen
kamp „Kampong Makassar", niet ver van
Djakarta gelegen, en uit de voormalige ka
zerne van het tiende bataljon in Djakarta.
Vervolgens: een aantal gevangenen uit het
burgerinterneringskamp te Bandoeng. Alles
bij elkaar zo'n 2300 Nederlanders, Austra
liërs. Amerikanen, Canadezen, Ambonezen,
en Timorezen (de beide laatste groepen had
den steeds geweigerd in Japanse dienst over
te gaan). Dit contingent gevangenen werd
aangevuld met een grote groep van om
streeks 4000 Indonesiërs, de zogenaamde
Ramoesja's mensen die op last van Soe-
karno op Java geronseld waren om voor de
Japanners achter het front te werken.
Dan het schip. De „Juno Maru" was meer
dan een halve eeuw oud en in Liverpool van
stapel gelopen vele malen heb ik dat ge
lezen op een plaat op een der luchtkokers.
Elk ruim was verdeeld in drie verdiepingen,
maar de plaats die iedere gevangene tot zijn
beschikking had was zo klein dat men al
leen kon zitten of liggen van staan was
geen sprake. De Indonesiërs waren in het
voorste gedeelte van het schip onderge
bracht, de krijgsgevangenen in het achter
schip. Het middenschip en de dekken waren
volgeladen met auto's, kisten dynamiet en
vaten benzine. We werden geëscorteerd door
twee Japanse korvetten en een jachtvlieg
tuig. Het doel van de reis bleek Padang te
zijn aan de Westkust van Sumatra. Maar dat
wisten we toen nog niet!
Tegen de avond van de 15e september voe
ren we de haven uit en zetten koers in wes
telijke richting. We bogen af naar het zui
den en via Straat Soenda en langs de vul
kaan Krakatau kwamen we in de Indische
Oceaan.. Aan stuurboordzijde was het Boekit
Barisangebergte te onderscheiden een
enorm lange aaneenschakeling van bergen
die langs bijna de gehele westkust van Su
matra loopt.
Het verblijf aan boord was niet erg com
fortabel: de temperatuur liep- hoog op, de
atmosfeer was verpest door de grote opeen
hoging van mensen daar de ventilatie al
leen plaats vond via enige dekluiken. Zittend
of liggend hebben we drie dagen in deze hel
se hitte doorgebracht op ons plekje van 60
cm breed. Als voedsel kregen we tweemaal
per dag\een bakje rijst en een mokje water.
Wassen mochten we ons niet, toiletten voor
de meer dan 6000 opvarenden waren er niet.
Dit sanitaire probleem hadden de Jappen op
drastische wijze opgelost door aan bak- en
stuurboordzijde tegen de buitenkant van het
schip grote kratten op te hangen. De bodem
bestond uit een paar planken met een flinke
tussenruimte, waarvoor er een primitief
soort latrine was ontstaan. Een of twee keer
per dag mochten we van deze latrines ge
bruik maken de belangstelling was uiter
aard groot zodat we heel lang in de rij moes
ten staan en daardoor de gelegenheid kre
gen wat frisse lucht te happen.
Een geluk bij dit alles was dat de Indische
Oceaan heel rustig was. Het schip schom
melde niet en men kan zich indenken hoe
de toestand zou zijn geweest als er sprake
was geweest van zeeziekte! Ondanks dat
was de stemming niet best en dat niet al
leen vanwege dit onmenselijke transport
DEN BOSCH Gisteren werd tijdens het ledencongres van de Koninklijke
Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst een viertal inte
ressante voordrachten gehouden. Prof. dr. Ariëns hield een beschouwing over
„Overheid en geneesmiddelenvoorziening". De overheid dient bij de regeling
van de geneesmiddelenvoorziening uit te gaan van het belang van de patiënt.
Dit houdt in: toezicht op kwaliteit en betrouwbaarheid van het geneesmiddel
en op het geneesmiddelenverkeer, inclusief inperking van mogelijk mis
bruik en ten tweede het toezicht op de beschikbaarheid van voldoende ge
kwalificeerde deskundigen, met name artsen en apothekers.
beslag neemt om maar niet te
spreken van de enorme kosten, die
er mee gemoeid zijn moet worden
gedaan voordat een chemische ver
binding tenslotte tot geneesmiddel
kan worden bevorderd. Samenwer
king tussen universitaire en indus
triële laboratoria is een voor de
hand liggende consequentie voor een
optimale ontwikkeling van nieuwe
geneesmiddelen.
Wettelijke voorwaarden voor de
bereiding dienen onverkort van toe
passing verklaard te worden op alle
in het groot bereide geneesmiddelen.
De verwezenlijking van een optimale
voorziening met geneesmiddelen ver
eist een adequate inzet van deskun
digen, apothekers en artsen. De Ne
derlandse bevolking legt jaarlijks
ongeveer f25.000.000,- op de oplei
ding van apothekers, terwijl ze een
veelvoud van dit bedrag besteedt
voor de door (ongeveer 800 gevestig
de) apothekers verleende diensten.
Ds. J. W. R. Everse wees er in
z\jn voordracht ,Het geneesmiddel op
de drempel' op, dat de arts een ze
kere drempelvrees moet overwinnen
om een nieuw geneesmiddel te ge
bruiken. De erecode van de farma
ceutische industrie schrijft voor, dat
de totale voorlichting van het betref
fende geneesmiddel volledig moet
zi jn, waardoor de arts alle bijwer
kingen en contraïndicaties kan her
kennen.
Naast vakliteratuur en collegiale
contacten, blijkt uit een ingesteld
onderzoek, dat artsen de eerste infor
matie over een geneesmiddel van de
industrie ontvangen.
In Rusland meende men
het te kunnen stellen met zakelijke
mededelingen van het ministerie van
Volksgezondheid, maar ook daar is
men overgegaan tot Westeuropese
industriële methoden van voorlich
ting, omdat de artsen anders een on
voldoende gebruik maakten van de
nieuwe geneesmiddelen, waardoor
de produktie niet op gang kwam eh
de nieuwe therapeutische aanwin
sten onvoldoende toepassing vonden.
Prof. dr. De Wied wees er op, dat
er onvoldoende kennis bestaat over
de aard van de receptor. Informa
tie over de eigenschappen van de
receptor zal kennis verschaffen over
de vraag waarom een zekere stof af
finiteit heeft voor een bepaalde re
ceptor.
Dan pas zal het mogelijk zijn, de
best passende chemische structuur te
vinden en wellicht te discrimineren
tussen de receptoren van verschillen
de organen.
Het is mogelijk dat daardoor be
reikt wordt dat bijvoorbeeld corona-
riavaatverwijdende middelen wor
den ontwikkeld, die elders in het
lichaam geen vaatverwijding veroor
zaken, of pharmaca worden gesyn
thetiseerd, die bij de ziekte van
Parkinson alleen in de basale gang
lia op de dopaminestofwisseling heb
ben.
Bijzonder veel werk, dat jaren», in
Tot slot stelde de redacteur van
het „Geneesmiddelen Bulletin", de
heer H. Oithuis, dat de farmacothe
rapie tot adolescentie is uitgegroeid,
en nu meer tijd van de arts eist dan
in vroeger jaren.
Het ter beschikking komen van
een groot aantal verschillende phar
maca is als „drug explosion" aan
geduid; een ontploffing die blijkbaar
zoveel puin heeft opgeleverd, dat de
verontruste deskundigen zich in een
„farmacotherapeutische jungle" ver
plaatst voelen.
De arts, verlangend zijn patiënten
de beste farmacotherapie te geven,
wordt bij het beantwoorden van een
op zichzelf reeds gecompliceerde
vraagstelling bovendien geconfron
teerd met de chaos in de beschikba
re informatie. Alle stormachtige ont
wikkelingen, die het geneesmiddel
en de farmacotherapie hebben door
gemaakt, zijn zeker nog niet tot de
praktijkkamer doorgedrongen.
Toch moet de voorlichting aan
gaande deze ontwikkeling gelijke
tred houden met het groeitempo.
Voor een „verteerbare" Voorlich
ting zal men niet alleen nieuwe in
formatietechnieken moeten gebrui
ken, maar men zal ook door vol
doende diepgang boven het niveau
van de indoctrinatie dienen uit te
stijgen.
vee wordt beter vervoerd! Zoals gezegd wis
ten we toen de bestemming nog niet en bo
vendien dreigde het, gevaar van uit de lucht
en in het water. We zaten eigenlijk als rat
ten in de val. Ook bij vorige transporten had
den de Jappen ons nooit meegedeeld waar
we heen gingen of ze probeerden ons op een
dwaalspoor te brengen. Ze hadden altijd
plaats gevonden in de nacht en in geblin
deerde spoorwegwagons.
Inmiddels was het donderdag, 18 septem
ber 1944. De zon ging onder. We voeren
ter hoogte van Benkoelen, ongeveer 30 mijl
uit de kust. Eensklaps hoorden we een ge
schreeuw van de gevangenen, die op het
dek bij de latrines in de rij stonden. Er
bleek namelijk een bellenbaan van een tor
pedo te zijn gezien. Een onderzeeër we we
ten nog steeds niet of het een Nederlandse,
Amerikaanse of Engelse was had zijn eer
ste torpedo op ons schip afgevuurd.
Ter verduidelijking teken ik hierbij aan
dat het enigszins vreemd klinkt dat een ge
allieerd schip torpedo's afvuurt op een schip
met opvarenden van een bondgenoot. Nor
maal had ons schip met Rode-Kruisemble-
men moeten varen ten teken dat er krijgsge
vangenen aan boord waren. Volgens mij echt-
ter was Japan het enige land dat de Con
ventie van Genève niet had ondertekend en
zich dus niet gebonden achtte aan de vast
gestelde regels inzake krijgsgevangenen.
Aan boord van de geallieerde onderzeeër wist
men dus niet beter of men had te maken met
een vijandelijk schip, een schip dat waar
schijnlijk oorlogsmateriaal vervoerde.
De eerste torpedö trof geen doel: hij ging
voor de voorsteven van ons schip langs. Kor
te tijd later weer een bellenbaan en deze
tweede trof ons midscheeps in de machine
kamer. Een geluk bij dit ongeluk was dat
de kisten met dynamiet en de vaten olie en
benzine niet getroffen werden.
Door de schok werden we opgetild en ik
verloor hierbij mijn bril (wat tot het ein
de van de oorlog een grote handicap voor
me is geweest!). Er ontstond paniek, ieder
een wilde zo vlug mogelijk naar boven. On
dertussen was ook de derde torpedo gelan
ceerd en deze trof het achterschip waardoor
enige honderden het leven verloren. De hou
ten trappen bezweken onder het aanstromend
geweld van de in doodsnood verkerenden en
nu werden de kansen om uit de ruimen aan
dek te komen miniem. M'n slaapkameraad
stelde voor elkaar te helpen om te proberen
op het bovendek te komen. Hij tilde mij op
zodat ik op het volgende dek kon kruipen,
daarop kon ik hem optrekken en zo van dek
tot dek klauterend bereikten we het boven
dek. Daar zagen we pas goed in welke si
tuatie we verkeerden. Het achterschip was
al geheel onder water. Velen durfden niet
langer aan boord te blijven en sprongen in
zee. Enige duizenden verdrongen zich op het
voorschip, dat langzaam als een wip omhoog
ging.
Ook de Japanse bewakers raakten in pa
niek. Een der weinige reddingsboten konden
ze niet vlug genoeg uit de davits omlaag krij
gen; ten einde raad kapten ze de touwen
door waaraan de boot hing, met een klap
kwam ze op het water terecht en brak in
twee stukken. De overige reddingsboten wis
ten ze op de gebruikelijke manier in zee te
krijgen. Doch het aantal Jappen en Korea-
nen was te groot voor die paar reddingsbo
ten en zo zagen we nog vele van onze be
wakers met reddingvesten in zee drijven.
Enkele gevangenen probeerden nog in de
reddingsboten te klimmen maar ze had
den geen schijn van kans want de Jappen
stonden met bijlen en roeispanen klaar om
het te beletten!
Mijn kameraad en ik besloten na kort
overleg van boord te springen want het
schip kwam steeds steiler te liggen en zakte
langzaam in het water weg. Zo vlug moge
lijk zwommen we weg om geen gevaar te
lopen mee naar de diepte te worden gezo
gen. Na ongeveer tien minuten hoorden we
de sirene driemaal fluiten en zagen daarna
het schip voorgoed naar de bodem van de
Indische Oceaan verdwijnen. De vierduizend
Indonesiërs verdronken bijna allen. Ze had
den niet de moed gehad overboord te sprin
gen. Gillend en schreeuwend verdwenen ze
met het schip inde diepte. Het tekent het ver
schil in mentaliteit tussen oosterlingen en
westerlingen. De eersten deden geen enkele
poging hun leven te redden. Wel raakten bij
de torpedering ook de westerlingen in paniek,
maar al vlug kwam bij velen van hen de
kalmte terug en probeerden ze zo goed en
zo snel mogelijk uit deze hel te ontsnappen.
Losse voorwerpen met enig drijfvermogen
werden door ons in zee geworpen. Tiental
len hebben hiervan geprofiteerd en op die
manier hun leven gered. Zelf heb ik me er
later dikwijls over verwonderd dat ik op dat
kritieke moment zo merkwaardig kalm was.
zodat ik weloverwogen kon beslissen wat me
te doen stond. De reactie is later gekomen
zelfs vele jaren daarna, toen ik al lang in
Nederland woonde, zijn de nachtmerries
waarin ik weer probeerde uit het zinkende
schip te komen, me niet bespaard
"JVTa meer dan een uur rondgezworven te heb-
ben zagen we de begeleidende korvet,
die aanvankelijk gevlucht was, terugstomen.
En nu kwam voor ons het beslissende ogen
blik: zouden we nu nog een kaas hebben
gered te worden? De korvet was betrekke
lijk klein en in -zee dreven nog vele krijgs
gevangenen maar ook een groot aantal
Koreaanse militairen, die onafgebroken op
hun alarmfluitjes bliezen. Wat zou de com
mandant van de korvet doen? Het liep an
ders af dan we dachten. Al zwemmend was
ik de korvet op enkele meters genaderd en
ik meende goed zien kon ik niet want ik
was m'n bril kwijt een kennis aan de re
ling te zien staan, een suikeremployé uit
het Cherobon.se. Het bleek juist te zijn. Hij
liet een touw zakken en enkele ogenblikken
later was ik met zijn medewerking aan boord
beland. Prompt gaf ik over. Ik had met het
zeewater ook wat van de daaropdrijvende
stookolie naar binnen gekregen. Misschien
was het wel ons geluk geweest dat de zee
met stookolie was bedekt, want olie op het
water schijnt de haaien af te schrikken
en tijdens mijn verblijf in zee was ik daar
heel erg bang voor geweest.
Onze eerste angst aan boord was: zouden
ze ons niet alsnog overboord zetten nu er
zoveel Koreanen in zee dreven? Het hemd is
tenslotte nader dan de rok! Tot onze opluch
ting gebeurde dat niet: toen de beperkte
ruimte helemaal vol stond met drenkelingen
voer de korvet in noordelijke richting weg.
Vele tientallen krijgsgevangenen en Korea
nen zagen we nog in zee drijven. Later ver
namen we dat een Japans schip de volgen
de dag nog een aantal overlevenden had op
gepikt de rest was reeds jammerlijk ver
dronken Maanden later hebben we van een
marineman gehoord hoe dit wonderlijke ge
drag van de korvet-commandant te verkla
ren was. Ten eerste scheen de verhouding
tussen de Japanse marine en het leger niet
erg best te zijn. Tussen deze beide bestond
een grote mate van rivaliteit. Ten tweede
konden de Jappen het met de Koreanen niet
al te best vinden tenslotte voelden de Nip-
poners zich tot een godenvolk te behoren
Intussen voeren we met onbekende bestem
ming in noordelijke richting. Het was voor
ons een geluk dat in het korvet geen tuimen
waren waarin ze ons konden stouwen op
't dek kwamen we tenminste geen frisse lucht
tekort. Geen eten, een beetje water was al
les wat we kregen. Van een matroos die een
woordje Engels sprak kregen we te horen
dat we naar Padang gingen en dat alle dren
kelingen in een groot gebouw zouden wor
den opgenomen. De reis duurde bijna een
nacht en een dag: tegen vier uur in de mid
dag kwamen we in Emmahaven, de haven
van Padang. We embarkeerden en kwamen
terecht in een der grote loodsen van de ce
mentfabriek. We moesten op de grond zit
ten en wachten op de komst van de Japan
se dokter. Toen deze gearriveerd was wer
den we in twee groepen verdeeld: de ene
groep werd gevormd door de drenkelingen
die buikklachten hadden en de andere door
hen die tijdens de torpedering letsel of een
shock hadden opgelopen. We zouden spoedig
geholpen worden. De dokter verdween en
keerde na een half uur terug. Grijnslachend
haalde hij uit zijn tas een rol touw met de
mededeling dat we, als we op onze bestem
ming waren, in onze verblijfplaatsen van de
ene muur naar de andere een touw moes
ten spannen en er goed op letten dat de
drenkelingen met buikklachten aan de ene
kant van het touw bleven en de overigen
aan de andere kant. Dit met het oog op be
smettingsgevaar. Al grijnzend liep hij weg
naar z'n auto. Het was alle hulp die we de
komende dagen zouden krijgen! De zon was
inmiddels ondergegaan en we werden in de
gereedstaande wagons van een fabrieks-
spoortrein gedreven. De trein bracht ons
naar Padang en we waren bijzonder be
nieuwd in wat voor een groot gebouw we
eigenlijk zouden terecht komen. Volgens de
meesten zou dat wel een hospitaal zijn, want
velen van ons konden enige medische hulp
terdege gebruiken. Anderen dachten dat we
naar een kazerne zouden gaan de werke
lijkheid was dat de deuren van de Padang-
se gevangenis wijd voor ons openstonden. We
waren gered en zaten nu veilig in de gevan
genis. Wat zou er verder gaan gebeuren?
De weinige bezittingen die we eerst nog
hadden wat eetgerei, wat ondergoed, een
paar boeken opgeborgen in een rugzak
waren we bij de torpedering kwijt geraakt
plus nog onze schoenen en een militair jas
je. Tot het einde van de oorlog heb ik ver
der slechts een militair sportbroekje beze
ten. Vooral het gemis van schoenen zou later
blijken een grote handicap te zijn.
Toen we in de cellen gedreven werden
het was inmiddels al donker geworden
werden de lichten uitgeschakeld, zodat we
slechts vaag nog iets konden onderscheiden.
Na enige tijd werd er een emmer gevuld
met rijst en enige sambal in onze cel ge
plaatst. Toen we om eetgerei vroegen maak
te de bewaker ons duidelijk dat we het maar
met onze handen moesten doen. Hurkend
schaarden we ons om de emmer en graai
den de rijst er uit De eerste hap bestond al
leen uit sambal, want die lag bovenop! Hoe
wel, de tropennachten meestal wel koel kun
nen zijn was deze eerste nacht voor ons een
verschrikking: een kille zeewind blies door de
tralies zodat we vrijwel naakt als we wa
ren lagen te rillen op de stenen vloer.
Door tegen elkaar aan te gaan liggen kon
den we nog wat profiteren van eikaars li
chaamswarmte. Maar van slapen kwam
niet veel, hoe moe we ook waren. Toen we
de volgende ochtend op de binnenplaats
stonden aangetreden, werden we geregis
treerd. Verder werd ons meegedeeld, dat
we hier een paar dagen zouden blijven en
dan verder het binnenland van Sumatra zou
den ingaan. De waterleiding werd afgeslo
ten we moesten ons maar behelpen met
water uit een put die zich op de binnenplaats
bevond. Nu vielen ook de eerste slachtoffers:
enkelen stierven door uitputting, anderen
door dysenterie. Op eetgerei hoefden we niet
te rekenen. Op de binnenplaats stonden een
paar bomen; daarvan konden we de blade
ren plukken en daarop onze rijst in ontvangst
nemen.
Inderdaad kregen we na enige tijd bevel ons
voor vertrek gereed te houden. Onder,
strenge bewaking marcheerden we naar het
station. Wat me toen het meest is opgeval
len is dat we vrijwel onmiddellijk konden
vertrekken. Bij elke verplaatsing naar een
ander kamp voor mij was het de negen
de keer! ging er veel tijd verloren met
de inspectie van onze bagage. En bij elke
inspectie raakte je wel wat kwijt, want er
was altijd nog wel iets dat de Jappen kon
den gebruiken. Maar bij deze verhuizing
viel er niets te inspecteren er was een
voudig niets!
In geblindeerde wagons de bestemming
mocht je immers nooit weten vertrokken
we tegen middernacht van het Padangse
station. De hele nacht reden we door. Toen
we bij het ochtendgloren aan het einde van
de reis gekomen waren, bemerkten we dat
we in Paja Koembo, in 't hartje van Suma
tra terecht waren gekomen. Buiten het per
ron werden we in gereedstaande militaire
vrachtauto's geladen. Na enige tijd hadden
we veel last van de brandende zonnestralen
en wat erger was: de rit duurde twaalf uur
maar we kregen niets te eten of te drinken.
Afgemat kwamen we tegen zonsondergang
in Pakan Baroe aan.
Hier zouden we te werk worden gesteld
aan de spoorlijn die de Jappen geprojec
teerd hadden om een verbinding te krijgen
tussen de hier aanwezige steenkoolmijnen
en de .oostkust van Sumatra. Op die manier
hoopten ze langs een kortere route kolen naar
Singapore te krijgen. De eerste dag hoefden
we nog niet te werken: de Jappen begre
pen wel dat ze van dit troepje verzwakte
drenkelingen geen grote arbeidsprestatie kon
den verwachten. We vroegen om schoenen
en kleding maar ze maakten ons duidelijk
dat hun eigen troepen hieraan ook gebrek
hadden. Wel kregen we ieder een blaadje
papier en voor allen samen één potlood. We
moesten een verslagje schrijven over onze
redding. De bedoeling was duidelijk: uit die
verslagjes was altijd wel iets te halen dat
in de Indonesische bladen kon worden ge
publiceerd. Wat propaganda betreft voor het
machtige Nippon waren ze goed geschoold.
Ze zouden de Indonesische bevolking wel
eens laten zien hoe edelmoedig de Japanners
waren om hun'vijanden te redden. Hoe slecht
daarentegen waren de Geallieerden die zich
niet ontzagen hun eigen landgenoten door
torpedering te vernietigen!
Over het leven en werken aan de spoor
lijn zal ik niet uitweiden door de Birma-
spoorlijn is hierover genoeg bekend gewor
den. Half augustus viel de atoombom. De
volgende dag maakte de Japanse comman
dant bekend dat de oorlog was afgelopen. We
hoefden niet langer voor de Japanse Keizer
te werken... Toch heeft het nog zevenmaan
den geduurd voor de bevrijding kwam. Op
10 maart 1946 vertrok ik naar Java en op 1
april repatrieerde ik met vrouw en zoon
naar Nederland. Op die datum waren er van
de meer dan 2000 Europese drenkelingen
geen 300 meer in leven. Laten we de slacht
offers van deze torpedering herdenken.-