Apothekersopleiding kost ons jaarlijks 25 miljoen WEINIG AANDACHT... j i L Vrij om onduidelijk te zijn Verolme bouwde - en wat nu? VERHAAL VAN ÉÉN DIE EEN RAMP OVERLEEFDE VOORDRACHTEN OVER GENEESMIDDELEN De eerste miste Redding Aan land Spoorlij n PLAATS «4.70RPEDERIN6 1KRAKATAU 2 BOEKIT BARISAHGEBERGTE 3 BENKOELEN 4 EMMAHAVEH 5 PAD AH G 6 PAJANG KOEMBO 7 PAKAM BAROE Drempelvrees Samenwerking Explosie Dit jaar 1969 is voor Nederland een jaar van herdenkingen. Van tel kens weer terugblikken op wat een kwart eeuw geleden is gebeurd: de luchtlanding der geallieerden bij Arnhem, de dolle dinsdag die er het gevolg van was, de mislukking die de hoop op een spoedig einde van oorlog en bezetting de bodem insloeg, de hongerwinter die 25 jaar geleden voor de deur stond. Het is goed dat die herdenkingen er zijn en dat die herinneringen levend blijven wel echter dient men te beseffen dat niet iedereen daar even sterk deel aan heeft. Met name denken we aan de Nederlanders die in die jaren i^n Nederlands-Indië verbleven. Zij weten hoe het in Nederland geweest is in die bange, barre jaren maar het verdriet hen wel eens dat zo weinig niet-Indië- gangers zo weinig weet hebben van wat zich toen in dat andere deel van ons Koninkrijk heeft afgespeeld... en dikwijls ook niet al te veel interesse tonen! Naar ons gevoelen is het onjuist dat in die reeks her denkingen niet ook een ogenblik wordt stilgestaan bij alle leed dat de Japanse bezetters gebracht hebben over land en volk van de „gor del van smaragd" waarover we daarvoor zo sentimenteel soms konden praten en zingen! Gelukkig gebeurt er wel iéts. Enige tijd geleden hebben de vrouwen die de Japanse kampen overleefd hebben, in Den Haag een reünie gehouden. Met hartversterkend resultaat. Men wil blijvend contact met elkaar houden, er zal binnen afzienbare tijd een gedenkteken voor de gevallenen worden onthuld en er zal een gedenkboek worden uit gegeven. Ook bijgaand verhaal, geschreven door een die een ramp overleefde, wil bijdragen tot wat meer kennis en wat meer begrip ook van wat er gebeurd is. En als zodanig drukken we het gaarne af. De duidelijkheid die de pijler moet zijn van elk democratisch systeem en die (naar velen zeggen) In Nederland zo ver te zoeken Is, ie In de afgelopen weken niet bijster goed aan haar trekken geko men. We noteren achtereenvolgens: De staatscommissie Cals-Donner heeft laten weten dat zij in grote meerderheid de rechtstreekse verkiezing van een mi nister-president afwijst. Negen van de zeventien leden echter zien wèl de moge lijkheid dat tegelijk met de Tweede Ka merverkiezingen wordt gestemd over de aanwijzing van een formateur. Onze vraag: wordt die man dan gekozen met de duidelijke bedoeling dat hij géén mi nister-president wordt? De heren Zondervan en Buis, voorzit ters van twee grote bedrijfsbonden in Ne derland, hebben gesuggereerd dat het tijd wordt dat niet langer met woorden maar met daden tegen de nieuwe loon wet van minister Roolvink wordt opgetre den. «Jnze vraag: Is het dan zo gek dat minister Roolvink graag een instrument wil hebben om de Nederlandse samenle ving te beschermen tegen onverhoopte uitspattingen van het georganiseerde be drijfsleven? Nu al dreigt de zo hoogge roemde zelfdiscipline zoek te raken! NW-voorzitter Kloos ziet voor de vak beweging een politiek werkterrein wegge legd: „Want de maatschappij kan niet worden beheerst door een ambtelijke bu reaucratie, waarin politieke partjen slechts een schijnrol spelen". Onze vraag: wil de heer Kloos nu premier worden als politicus of als vakbondsleider waarbij het hem genoeg is dat de aangesloten le den van de vakverbonden hem steunen? Laten we dan niet over democratie spre ken, maar over de dictatuur van de vak bondsleiders. Die altijd aan radicaliteit hebben gewonnen naar mate ze meer le den verloren. Goed, weinig duidelijkheid. Laten' we er desondanks dankbaar voor zijn dat er in Nederland nog zoveel afgepraat kan worden. De vrijheid van meningsuiting die het kenmerk is van de democratie bestaat tenminste nog! Pratend over Verolme moet men drie zaken onderscheiden: dat men praat over een man die in weinige jaren tijds een bedrijf heeft gesticht dat meetelt onder de zeer groten In de scheeps- bouwwereld; dat men praat over enkele duizenden arbeiders die op de verschil lende werven van Verolme een goede bo terham verdienen: en dat men praat over de toekomstige positie van ons land als scheepsbouwnatie. Het zijn deze drie fa cetten die men bij een oordeelvorming over de onderhandelingen tussen de scheepsbouwer en de minister van eco nomische zaken moet betrekken. Eén conclusie springt er dan levens groot uit: dat deze onderhandelingen niet mochten en ook In de toekomst niet mogen mislukken. De werkgelegenheid in Amsterdam én in Rotterdam zou bij een stop zetten van Verolme's activitei ten zo drastisch in de war gestuurd wor den dat dit aan vele werknemers onge luk zou brengen. Een tweede vraag levert heel wat moei lijker een bevredigende conclusie op: hoe komt het dat een bedrijf dat een jaar ge leden nog zo onaantastbaar leek, nu In liqulditeltsmoeilijkheden is komen te ver keren? Is dat de schuld van de man aan de top, scheepsbouwer Verolme? Ligt de schuld bij de omstandigheden? Of spelen beide factoren een rol? Beginnen we bij de omstandigheden. In een Interview in Het Parool heeft prof. drs. H. Langman, directeur van de Stichting Nederlandse Soheepsbouw en mét mr. B. J. Biesheuvel belast met het onderzoek naar de gang van zaken bij Verolme, drie redenen opgesomd waar door het bedrijf In moeilijkheden is ge raakt: Toen Verolme de opdracht voor de bouw van mammoettankers aanvaard de was er sprake van ontspanning op de arbeidsmarkt. Men rekende op een grote toeloop van personeel - het Is anders uitgepakt want de span ningen op de arbeidsmarkt namen spoedig weer toe. Overal ter wereld zijn grote verlie zen geleden bij de bouw van de eer ste mammoettankers - het was nu eenmaal een onbekend terrein. Dat Is ook bij Verolme gebeurd, ondanks het „heel erg goede begrotingsappa raat" van deze werf (zo zegt prof. Langman het). En Verolme had te weinig reserves om die verliezen te kunnen opvangen. Verolme had de NDSM in Amster dam nooit moeten overnemen - de garantie voor het mammoetdok had hij toch wel gekregen omdat hij nu eenmaal het verste was met zijn plannen. Blijft de vraag of de heer Verolme zelf, speciaal om het eerste en het derde punt, te laken is. Citeren we nog een maal prof. Langman: „Verolme moet voorlopig blijven. Er moet nog veel wor den onderhandeld met opdrachtgevers en hij is de beste onderhandelaar van ons land. Bij het personeel heeft hij een heel groot prestige en ook bij oliemaatschap pijen acht men hem heel hoog". Er Is geen enkele reden öm daar iets op af te dingen: de heer Verolme is in vele opzichten een geniaal man. Is het dan juist dat de minister hem nu, hangende het onderzoek van de he ren Langman en Biesheuvel, vrijwel alle beslissingsmacht heeft ontnomen? Zo lang het krediet loopt immers moet de minister eerst zijn fiat geven als het gaat over grote investeringen, offertes en gro te opdrachten, waarmee het bestaan van het bedrijf gemoeid zou kunnen zijn. Zonder dit fiat mag de Investeringsbank geen gelden ter beschikking stellen. Hoe bitter deze pil voor de heer Ver olme ook moet zijn en hij heeft die niet zonder tegenstribbelen geslikt toch lijkt dit een wijs besluit van de minis ter. Niet in de eerste plaats omdat hier mee gemeenschapsgeld gemoeid kan zijn, hoe belangrijk dit ook is. Een sluiting van het bedrijf zou de gemeenschap ver moedelijk op heel wat meer komen te staan! Belangrijker achten wij het dat het Verolme-concern duidelijk in een situatie is gekomen waarin de voorzichtigheid soms moet prevaleren boven de (mis schien lokkende en wellicht ook juiste) risico's. Toen het genie Churchill de oor log gewonnen had, eerde het Engelse volk hem als hun onvergetelijke leider maar het koos Attlee om de vrede te organiseren (dat was toen niet zo verstandig, maar dat terzijde). Zo ook doet men niets af aan de groot heid van Verolme als scheepsbou wer, wanneer men nu het ogenblik ge komen acht om hem wat aan banden te leggen en zo nodig te vervangen. Hij heeft iets groots opgebouwd en dat kan alleen als men bereid is risico's te ne men. Nu moet er geconsolideerd worden ter wille van de werkgelegenheid van duizenden en het is maar zelden het geval dat de man die iets groots opbouw de ook de karaktereigenschappen heeft die nodig zijn voor de consolidatie. Daarvoor is een andere geaardheid no dig. Het wachten is nu op het rapport dat de beide „Verolme-onderzoekers" zullen uitbrengen. Dat rapport mag niet lang op zich laten wachten, want Verolme heeft bereikt dat Nederland ook in deze mam moet-fase van de scheepsbouw een rol van betekenis kan speen. Té lang wach ten kan die kans verloren doen gaan en dan zou Verolme vergeefs zijn concern tot die hoogte hebben opgestuwd. Ver olme heeft bewezen dat ons land in derdaad kón meekomen het is nu aan de minister ervoor te zorgen dat dat ook inderdaad gebeurt. Want hij heeft het nu voor het zeggen. DE ONDER GANG VAN DE JUNO MAR U" 15 september 1944 werden we in Tand- jong Priok, de haven van Djakarta, in gescheept aan boord van het Japanse vracht schip „Juno Maru". Wie „we" zijn dient al lereerst duidelijk gemaakt te worden. Het waren: krijgsgevangenen uit het gevangen kamp „Kampong Makassar", niet ver van Djakarta gelegen, en uit de voormalige ka zerne van het tiende bataljon in Djakarta. Vervolgens: een aantal gevangenen uit het burgerinterneringskamp te Bandoeng. Alles bij elkaar zo'n 2300 Nederlanders, Austra liërs. Amerikanen, Canadezen, Ambonezen, en Timorezen (de beide laatste groepen had den steeds geweigerd in Japanse dienst over te gaan). Dit contingent gevangenen werd aangevuld met een grote groep van om streeks 4000 Indonesiërs, de zogenaamde Ramoesja's mensen die op last van Soe- karno op Java geronseld waren om voor de Japanners achter het front te werken. Dan het schip. De „Juno Maru" was meer dan een halve eeuw oud en in Liverpool van stapel gelopen vele malen heb ik dat ge lezen op een plaat op een der luchtkokers. Elk ruim was verdeeld in drie verdiepingen, maar de plaats die iedere gevangene tot zijn beschikking had was zo klein dat men al leen kon zitten of liggen van staan was geen sprake. De Indonesiërs waren in het voorste gedeelte van het schip onderge bracht, de krijgsgevangenen in het achter schip. Het middenschip en de dekken waren volgeladen met auto's, kisten dynamiet en vaten benzine. We werden geëscorteerd door twee Japanse korvetten en een jachtvlieg tuig. Het doel van de reis bleek Padang te zijn aan de Westkust van Sumatra. Maar dat wisten we toen nog niet! Tegen de avond van de 15e september voe ren we de haven uit en zetten koers in wes telijke richting. We bogen af naar het zui den en via Straat Soenda en langs de vul kaan Krakatau kwamen we in de Indische Oceaan.. Aan stuurboordzijde was het Boekit Barisangebergte te onderscheiden een enorm lange aaneenschakeling van bergen die langs bijna de gehele westkust van Su matra loopt. Het verblijf aan boord was niet erg com fortabel: de temperatuur liep- hoog op, de atmosfeer was verpest door de grote opeen hoging van mensen daar de ventilatie al leen plaats vond via enige dekluiken. Zittend of liggend hebben we drie dagen in deze hel se hitte doorgebracht op ons plekje van 60 cm breed. Als voedsel kregen we tweemaal per dag\een bakje rijst en een mokje water. Wassen mochten we ons niet, toiletten voor de meer dan 6000 opvarenden waren er niet. Dit sanitaire probleem hadden de Jappen op drastische wijze opgelost door aan bak- en stuurboordzijde tegen de buitenkant van het schip grote kratten op te hangen. De bodem bestond uit een paar planken met een flinke tussenruimte, waarvoor er een primitief soort latrine was ontstaan. Een of twee keer per dag mochten we van deze latrines ge bruik maken de belangstelling was uiter aard groot zodat we heel lang in de rij moes ten staan en daardoor de gelegenheid kre gen wat frisse lucht te happen. Een geluk bij dit alles was dat de Indische Oceaan heel rustig was. Het schip schom melde niet en men kan zich indenken hoe de toestand zou zijn geweest als er sprake was geweest van zeeziekte! Ondanks dat was de stemming niet best en dat niet al leen vanwege dit onmenselijke transport DEN BOSCH Gisteren werd tijdens het ledencongres van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst een viertal inte ressante voordrachten gehouden. Prof. dr. Ariëns hield een beschouwing over „Overheid en geneesmiddelenvoorziening". De overheid dient bij de regeling van de geneesmiddelenvoorziening uit te gaan van het belang van de patiënt. Dit houdt in: toezicht op kwaliteit en betrouwbaarheid van het geneesmiddel en op het geneesmiddelenverkeer, inclusief inperking van mogelijk mis bruik en ten tweede het toezicht op de beschikbaarheid van voldoende ge kwalificeerde deskundigen, met name artsen en apothekers. beslag neemt om maar niet te spreken van de enorme kosten, die er mee gemoeid zijn moet worden gedaan voordat een chemische ver binding tenslotte tot geneesmiddel kan worden bevorderd. Samenwer king tussen universitaire en indus triële laboratoria is een voor de hand liggende consequentie voor een optimale ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen. Wettelijke voorwaarden voor de bereiding dienen onverkort van toe passing verklaard te worden op alle in het groot bereide geneesmiddelen. De verwezenlijking van een optimale voorziening met geneesmiddelen ver eist een adequate inzet van deskun digen, apothekers en artsen. De Ne derlandse bevolking legt jaarlijks ongeveer f25.000.000,- op de oplei ding van apothekers, terwijl ze een veelvoud van dit bedrag besteedt voor de door (ongeveer 800 gevestig de) apothekers verleende diensten. Ds. J. W. R. Everse wees er in z\jn voordracht ,Het geneesmiddel op de drempel' op, dat de arts een ze kere drempelvrees moet overwinnen om een nieuw geneesmiddel te ge bruiken. De erecode van de farma ceutische industrie schrijft voor, dat de totale voorlichting van het betref fende geneesmiddel volledig moet zi jn, waardoor de arts alle bijwer kingen en contraïndicaties kan her kennen. Naast vakliteratuur en collegiale contacten, blijkt uit een ingesteld onderzoek, dat artsen de eerste infor matie over een geneesmiddel van de industrie ontvangen. In Rusland meende men het te kunnen stellen met zakelijke mededelingen van het ministerie van Volksgezondheid, maar ook daar is men overgegaan tot Westeuropese industriële methoden van voorlich ting, omdat de artsen anders een on voldoende gebruik maakten van de nieuwe geneesmiddelen, waardoor de produktie niet op gang kwam eh de nieuwe therapeutische aanwin sten onvoldoende toepassing vonden. Prof. dr. De Wied wees er op, dat er onvoldoende kennis bestaat over de aard van de receptor. Informa tie over de eigenschappen van de receptor zal kennis verschaffen over de vraag waarom een zekere stof af finiteit heeft voor een bepaalde re ceptor. Dan pas zal het mogelijk zijn, de best passende chemische structuur te vinden en wellicht te discrimineren tussen de receptoren van verschillen de organen. Het is mogelijk dat daardoor be reikt wordt dat bijvoorbeeld corona- riavaatverwijdende middelen wor den ontwikkeld, die elders in het lichaam geen vaatverwijding veroor zaken, of pharmaca worden gesyn thetiseerd, die bij de ziekte van Parkinson alleen in de basale gang lia op de dopaminestofwisseling heb ben. Bijzonder veel werk, dat jaren», in Tot slot stelde de redacteur van het „Geneesmiddelen Bulletin", de heer H. Oithuis, dat de farmacothe rapie tot adolescentie is uitgegroeid, en nu meer tijd van de arts eist dan in vroeger jaren. Het ter beschikking komen van een groot aantal verschillende phar maca is als „drug explosion" aan geduid; een ontploffing die blijkbaar zoveel puin heeft opgeleverd, dat de verontruste deskundigen zich in een „farmacotherapeutische jungle" ver plaatst voelen. De arts, verlangend zijn patiënten de beste farmacotherapie te geven, wordt bij het beantwoorden van een op zichzelf reeds gecompliceerde vraagstelling bovendien geconfron teerd met de chaos in de beschikba re informatie. Alle stormachtige ont wikkelingen, die het geneesmiddel en de farmacotherapie hebben door gemaakt, zijn zeker nog niet tot de praktijkkamer doorgedrongen. Toch moet de voorlichting aan gaande deze ontwikkeling gelijke tred houden met het groeitempo. Voor een „verteerbare" Voorlich ting zal men niet alleen nieuwe in formatietechnieken moeten gebrui ken, maar men zal ook door vol doende diepgang boven het niveau van de indoctrinatie dienen uit te stijgen. vee wordt beter vervoerd! Zoals gezegd wis ten we toen de bestemming nog niet en bo vendien dreigde het, gevaar van uit de lucht en in het water. We zaten eigenlijk als rat ten in de val. Ook bij vorige transporten had den de Jappen ons nooit meegedeeld waar we heen gingen of ze probeerden ons op een dwaalspoor te brengen. Ze hadden altijd plaats gevonden in de nacht en in geblin deerde spoorwegwagons. Inmiddels was het donderdag, 18 septem ber 1944. De zon ging onder. We voeren ter hoogte van Benkoelen, ongeveer 30 mijl uit de kust. Eensklaps hoorden we een ge schreeuw van de gevangenen, die op het dek bij de latrines in de rij stonden. Er bleek namelijk een bellenbaan van een tor pedo te zijn gezien. Een onderzeeër we we ten nog steeds niet of het een Nederlandse, Amerikaanse of Engelse was had zijn eer ste torpedo op ons schip afgevuurd. Ter verduidelijking teken ik hierbij aan dat het enigszins vreemd klinkt dat een ge allieerd schip torpedo's afvuurt op een schip met opvarenden van een bondgenoot. Nor maal had ons schip met Rode-Kruisemble- men moeten varen ten teken dat er krijgsge vangenen aan boord waren. Volgens mij echt- ter was Japan het enige land dat de Con ventie van Genève niet had ondertekend en zich dus niet gebonden achtte aan de vast gestelde regels inzake krijgsgevangenen. Aan boord van de geallieerde onderzeeër wist men dus niet beter of men had te maken met een vijandelijk schip, een schip dat waar schijnlijk oorlogsmateriaal vervoerde. De eerste torpedö trof geen doel: hij ging voor de voorsteven van ons schip langs. Kor te tijd later weer een bellenbaan en deze tweede trof ons midscheeps in de machine kamer. Een geluk bij dit ongeluk was dat de kisten met dynamiet en de vaten olie en benzine niet getroffen werden. Door de schok werden we opgetild en ik verloor hierbij mijn bril (wat tot het ein de van de oorlog een grote handicap voor me is geweest!). Er ontstond paniek, ieder een wilde zo vlug mogelijk naar boven. On dertussen was ook de derde torpedo gelan ceerd en deze trof het achterschip waardoor enige honderden het leven verloren. De hou ten trappen bezweken onder het aanstromend geweld van de in doodsnood verkerenden en nu werden de kansen om uit de ruimen aan dek te komen miniem. M'n slaapkameraad stelde voor elkaar te helpen om te proberen op het bovendek te komen. Hij tilde mij op zodat ik op het volgende dek kon kruipen, daarop kon ik hem optrekken en zo van dek tot dek klauterend bereikten we het boven dek. Daar zagen we pas goed in welke si tuatie we verkeerden. Het achterschip was al geheel onder water. Velen durfden niet langer aan boord te blijven en sprongen in zee. Enige duizenden verdrongen zich op het voorschip, dat langzaam als een wip omhoog ging. Ook de Japanse bewakers raakten in pa niek. Een der weinige reddingsboten konden ze niet vlug genoeg uit de davits omlaag krij gen; ten einde raad kapten ze de touwen door waaraan de boot hing, met een klap kwam ze op het water terecht en brak in twee stukken. De overige reddingsboten wis ten ze op de gebruikelijke manier in zee te krijgen. Doch het aantal Jappen en Korea- nen was te groot voor die paar reddingsbo ten en zo zagen we nog vele van onze be wakers met reddingvesten in zee drijven. Enkele gevangenen probeerden nog in de reddingsboten te klimmen maar ze had den geen schijn van kans want de Jappen stonden met bijlen en roeispanen klaar om het te beletten! Mijn kameraad en ik besloten na kort overleg van boord te springen want het schip kwam steeds steiler te liggen en zakte langzaam in het water weg. Zo vlug moge lijk zwommen we weg om geen gevaar te lopen mee naar de diepte te worden gezo gen. Na ongeveer tien minuten hoorden we de sirene driemaal fluiten en zagen daarna het schip voorgoed naar de bodem van de Indische Oceaan verdwijnen. De vierduizend Indonesiërs verdronken bijna allen. Ze had den niet de moed gehad overboord te sprin gen. Gillend en schreeuwend verdwenen ze met het schip inde diepte. Het tekent het ver schil in mentaliteit tussen oosterlingen en westerlingen. De eersten deden geen enkele poging hun leven te redden. Wel raakten bij de torpedering ook de westerlingen in paniek, maar al vlug kwam bij velen van hen de kalmte terug en probeerden ze zo goed en zo snel mogelijk uit deze hel te ontsnappen. Losse voorwerpen met enig drijfvermogen werden door ons in zee geworpen. Tiental len hebben hiervan geprofiteerd en op die manier hun leven gered. Zelf heb ik me er later dikwijls over verwonderd dat ik op dat kritieke moment zo merkwaardig kalm was. zodat ik weloverwogen kon beslissen wat me te doen stond. De reactie is later gekomen zelfs vele jaren daarna, toen ik al lang in Nederland woonde, zijn de nachtmerries waarin ik weer probeerde uit het zinkende schip te komen, me niet bespaard "JVTa meer dan een uur rondgezworven te heb- ben zagen we de begeleidende korvet, die aanvankelijk gevlucht was, terugstomen. En nu kwam voor ons het beslissende ogen blik: zouden we nu nog een kaas hebben gered te worden? De korvet was betrekke lijk klein en in -zee dreven nog vele krijgs gevangenen maar ook een groot aantal Koreaanse militairen, die onafgebroken op hun alarmfluitjes bliezen. Wat zou de com mandant van de korvet doen? Het liep an ders af dan we dachten. Al zwemmend was ik de korvet op enkele meters genaderd en ik meende goed zien kon ik niet want ik was m'n bril kwijt een kennis aan de re ling te zien staan, een suikeremployé uit het Cherobon.se. Het bleek juist te zijn. Hij liet een touw zakken en enkele ogenblikken later was ik met zijn medewerking aan boord beland. Prompt gaf ik over. Ik had met het zeewater ook wat van de daaropdrijvende stookolie naar binnen gekregen. Misschien was het wel ons geluk geweest dat de zee met stookolie was bedekt, want olie op het water schijnt de haaien af te schrikken en tijdens mijn verblijf in zee was ik daar heel erg bang voor geweest. Onze eerste angst aan boord was: zouden ze ons niet alsnog overboord zetten nu er zoveel Koreanen in zee dreven? Het hemd is tenslotte nader dan de rok! Tot onze opluch ting gebeurde dat niet: toen de beperkte ruimte helemaal vol stond met drenkelingen voer de korvet in noordelijke richting weg. Vele tientallen krijgsgevangenen en Korea nen zagen we nog in zee drijven. Later ver namen we dat een Japans schip de volgen de dag nog een aantal overlevenden had op gepikt de rest was reeds jammerlijk ver dronken Maanden later hebben we van een marineman gehoord hoe dit wonderlijke ge drag van de korvet-commandant te verkla ren was. Ten eerste scheen de verhouding tussen de Japanse marine en het leger niet erg best te zijn. Tussen deze beide bestond een grote mate van rivaliteit. Ten tweede konden de Jappen het met de Koreanen niet al te best vinden tenslotte voelden de Nip- poners zich tot een godenvolk te behoren Intussen voeren we met onbekende bestem ming in noordelijke richting. Het was voor ons een geluk dat in het korvet geen tuimen waren waarin ze ons konden stouwen op 't dek kwamen we tenminste geen frisse lucht tekort. Geen eten, een beetje water was al les wat we kregen. Van een matroos die een woordje Engels sprak kregen we te horen dat we naar Padang gingen en dat alle dren kelingen in een groot gebouw zouden wor den opgenomen. De reis duurde bijna een nacht en een dag: tegen vier uur in de mid dag kwamen we in Emmahaven, de haven van Padang. We embarkeerden en kwamen terecht in een der grote loodsen van de ce mentfabriek. We moesten op de grond zit ten en wachten op de komst van de Japan se dokter. Toen deze gearriveerd was wer den we in twee groepen verdeeld: de ene groep werd gevormd door de drenkelingen die buikklachten hadden en de andere door hen die tijdens de torpedering letsel of een shock hadden opgelopen. We zouden spoedig geholpen worden. De dokter verdween en keerde na een half uur terug. Grijnslachend haalde hij uit zijn tas een rol touw met de mededeling dat we, als we op onze bestem ming waren, in onze verblijfplaatsen van de ene muur naar de andere een touw moes ten spannen en er goed op letten dat de drenkelingen met buikklachten aan de ene kant van het touw bleven en de overigen aan de andere kant. Dit met het oog op be smettingsgevaar. Al grijnzend liep hij weg naar z'n auto. Het was alle hulp die we de komende dagen zouden krijgen! De zon was inmiddels ondergegaan en we werden in de gereedstaande wagons van een fabrieks- spoortrein gedreven. De trein bracht ons naar Padang en we waren bijzonder be nieuwd in wat voor een groot gebouw we eigenlijk zouden terecht komen. Volgens de meesten zou dat wel een hospitaal zijn, want velen van ons konden enige medische hulp terdege gebruiken. Anderen dachten dat we naar een kazerne zouden gaan de werke lijkheid was dat de deuren van de Padang- se gevangenis wijd voor ons openstonden. We waren gered en zaten nu veilig in de gevan genis. Wat zou er verder gaan gebeuren? De weinige bezittingen die we eerst nog hadden wat eetgerei, wat ondergoed, een paar boeken opgeborgen in een rugzak waren we bij de torpedering kwijt geraakt plus nog onze schoenen en een militair jas je. Tot het einde van de oorlog heb ik ver der slechts een militair sportbroekje beze ten. Vooral het gemis van schoenen zou later blijken een grote handicap te zijn. Toen we in de cellen gedreven werden het was inmiddels al donker geworden werden de lichten uitgeschakeld, zodat we slechts vaag nog iets konden onderscheiden. Na enige tijd werd er een emmer gevuld met rijst en enige sambal in onze cel ge plaatst. Toen we om eetgerei vroegen maak te de bewaker ons duidelijk dat we het maar met onze handen moesten doen. Hurkend schaarden we ons om de emmer en graai den de rijst er uit De eerste hap bestond al leen uit sambal, want die lag bovenop! Hoe wel, de tropennachten meestal wel koel kun nen zijn was deze eerste nacht voor ons een verschrikking: een kille zeewind blies door de tralies zodat we vrijwel naakt als we wa ren lagen te rillen op de stenen vloer. Door tegen elkaar aan te gaan liggen kon den we nog wat profiteren van eikaars li chaamswarmte. Maar van slapen kwam niet veel, hoe moe we ook waren. Toen we de volgende ochtend op de binnenplaats stonden aangetreden, werden we geregis treerd. Verder werd ons meegedeeld, dat we hier een paar dagen zouden blijven en dan verder het binnenland van Sumatra zou den ingaan. De waterleiding werd afgeslo ten we moesten ons maar behelpen met water uit een put die zich op de binnenplaats bevond. Nu vielen ook de eerste slachtoffers: enkelen stierven door uitputting, anderen door dysenterie. Op eetgerei hoefden we niet te rekenen. Op de binnenplaats stonden een paar bomen; daarvan konden we de blade ren plukken en daarop onze rijst in ontvangst nemen. Inderdaad kregen we na enige tijd bevel ons voor vertrek gereed te houden. Onder, strenge bewaking marcheerden we naar het station. Wat me toen het meest is opgeval len is dat we vrijwel onmiddellijk konden vertrekken. Bij elke verplaatsing naar een ander kamp voor mij was het de negen de keer! ging er veel tijd verloren met de inspectie van onze bagage. En bij elke inspectie raakte je wel wat kwijt, want er was altijd nog wel iets dat de Jappen kon den gebruiken. Maar bij deze verhuizing viel er niets te inspecteren er was een voudig niets! In geblindeerde wagons de bestemming mocht je immers nooit weten vertrokken we tegen middernacht van het Padangse station. De hele nacht reden we door. Toen we bij het ochtendgloren aan het einde van de reis gekomen waren, bemerkten we dat we in Paja Koembo, in 't hartje van Suma tra terecht waren gekomen. Buiten het per ron werden we in gereedstaande militaire vrachtauto's geladen. Na enige tijd hadden we veel last van de brandende zonnestralen en wat erger was: de rit duurde twaalf uur maar we kregen niets te eten of te drinken. Afgemat kwamen we tegen zonsondergang in Pakan Baroe aan. Hier zouden we te werk worden gesteld aan de spoorlijn die de Jappen geprojec teerd hadden om een verbinding te krijgen tussen de hier aanwezige steenkoolmijnen en de .oostkust van Sumatra. Op die manier hoopten ze langs een kortere route kolen naar Singapore te krijgen. De eerste dag hoefden we nog niet te werken: de Jappen begre pen wel dat ze van dit troepje verzwakte drenkelingen geen grote arbeidsprestatie kon den verwachten. We vroegen om schoenen en kleding maar ze maakten ons duidelijk dat hun eigen troepen hieraan ook gebrek hadden. Wel kregen we ieder een blaadje papier en voor allen samen één potlood. We moesten een verslagje schrijven over onze redding. De bedoeling was duidelijk: uit die verslagjes was altijd wel iets te halen dat in de Indonesische bladen kon worden ge publiceerd. Wat propaganda betreft voor het machtige Nippon waren ze goed geschoold. Ze zouden de Indonesische bevolking wel eens laten zien hoe edelmoedig de Japanners waren om hun'vijanden te redden. Hoe slecht daarentegen waren de Geallieerden die zich niet ontzagen hun eigen landgenoten door torpedering te vernietigen! Over het leven en werken aan de spoor lijn zal ik niet uitweiden door de Birma- spoorlijn is hierover genoeg bekend gewor den. Half augustus viel de atoombom. De volgende dag maakte de Japanse comman dant bekend dat de oorlog was afgelopen. We hoefden niet langer voor de Japanse Keizer te werken... Toch heeft het nog zevenmaan den geduurd voor de bevrijding kwam. Op 10 maart 1946 vertrok ik naar Java en op 1 april repatrieerde ik met vrouw en zoon naar Nederland. Op die datum waren er van de meer dan 2000 Europese drenkelingen geen 300 meer in leven. Laten we de slacht offers van deze torpedering herdenken.-

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 12