Boerenhofsteden
hebben wel degelijk
functie in landschap
Rij n ver gif tigin g
kan elke dag
terugkomen
Nieuwe tijd gaf nieuwe zorgen
Prov. Staten
vergaderen
door
Adriaan P. de Kleuver
Schuwlelijk
Staatssecretaris Kruisinga
op congres in Arnhem
T-huizen
Levenspatroon
Hooibergen
Indeling
T radities
o
DINSDAG 7 OKTOBER 1969
Er bestaat een gezegde dat de boer tot diep in zijn
ziel een kunstenaar is. Dit was in de tijd waarin de
boer nog tijd had. De seizoenen wisselden zich en de
jaren regen zich aaneen zonder veel onderscheid. Dat
was de tijd waarin de dichter nog kon zeggen, dat het
leven van de landman zo genoeglijk voortgleed. Maar
hoe is dat nu. Ook de boer heeft haast gekregen. De
nieuwe tijd kwam evenwel met nieuwe zorgen. Het
vlakke land, ja, dit is er nog. En de velden meet men
niet met meters, maar met hectares. Er is niets meer
over van de romantiek van het boerenleven. Als
ja, als dat ooit wel romantisch geweest is. Eens zei
een dichteren de boerhij ploegde voort".
Ik heb wel eens de neiging gehad dat ploegen door
zwoegen te veranderen.
Wat bleef, dat is de hofstede. Een moeilijk woord uit
het verre verleden, dat vervangen werd door boerde
rij. Maar in mijn ogen is de boerderij alles wat het
boerenbedrijf omvat. Deze naam werd onder het volk
evenwel overgedragen op de woning van de boer. Al
is de aanduiding hofstede uiteraard beter op haar
plaats. Het is zelfs zo, dat de naam hofstede of hof
stad in de middeleeuwen overgedragen werd op de
versterkte woning van de zelfverzorgende ridder en
in Utrecht de naam ridderhofstad gegeven werd aan
de plaats waaruit een mansus, een hofstede dus, een
riddermatig goed ontstond. Zo'n tot een miniatuur
kasteeltje uitgegroeide hofstede in het vlakke land
behield in haar nederig voorkomen nog iets van de
oorsprong. Wat danig veranderde was het woonhuis. I
Dat werd een woontoren, het statussymbool van de 1
landadel. Echte, geweldige kastelen werden het eerst
toen de oorspronkelijk nederige bewoners, door hun
invloed bij de landsheren, leenman van hem werden.
De gewone landman bleef allodiaal bezitter van zijn
hofstede. Tja, en van deze zou men kunnen zeg- f
gen en de boer, hij ploegde voort". Wij ken- I
nen ze, die oude boerderijen. Je ziet ze op tekeningen
van Rembrandt en Adriaan van Ostade, ja bovenal f
op de panelen van Pieter Breughel.
mij altijd zo over verwonder is het
volgende. De psalmzingende1, zo steil
op hun reformatorische voetstuk staan
de gemeenten gaan veel gemakkelijker
over naar modernisering dan de gezan
gen zingende wat lauwe gemeenten in
dat rijke kleiland. Dan laat ik de streek
langs de Rjjn tussen Randwjjk en Lien-
den buiten beschouwing, want die moe
ten wij beslist als een appendix van de
Gelderse-Vallei-gemoedstoestand be
schouwen en anderdeels als het stoot-
blok tegen de roomse expansiepogingen
ten tijde van de reformatiebeweging
rond de overgang van de 16e naar de
17e eeuw.
Hun denkpatroon mag dan aansluiten
aan dat van de boer uit het grensge
bied tussen Veluwe en Sticht; hun le
venspatroon is desondanks puur en
puur Betuws georiënteerd. De ruimer
denkende Betuwenaar is gehechter aan
de oude boerentradities dan de behou
dende valleibewoner. De oorzaak? Mo
gelijk het nog steeds voortdurende iso
lement. Men leeft daar meer in een
gesloten gemeenschap.
Een gemeente als Veenendaal slokt
alle agrarische gronden op. Veel boe
renzoons kiezen daarom ander werk
en de afval van het traditionele is
daardoor ook wel verklaarbaar. Als je
buurvrouw een leuk huisje heeft met
leuke meubeltjes dan wil je óók zo le
ven. Dat begrijp ik best. Dan laat je
de oude vensters met roedeverdeling
en luiken wegbreken en er komt een
groot raam voor in de plaats. Dan
wordt zo'n oud gevalletje als een ge
rimpeld oud vrouwtje dat met lippen
stift en make-up een jeugdig aanzicht
krijgt.
Ergens in mijn ziel knapt er dan wel
iets. De boer is dan niet meer kunste
naar in hart en ziel. Zyn kippenhokken
en schuurtjes krijgen geen pannendak
meer maar 'n schuwleljjke golfplaatbe
dekking. Héél de oude fleur gaat er af.
En in de Betuwe dan? De diep ge
wortelde boerengeest is in de meeste
gevallen er oorzaak van dat bij nieuw
bouw zelfs oude tradities volledig ge
handhaafd blijven.
Als glanzend voorbeeld kan ik wijzen
op het feit dat het Lingegebied vanaf
Zoelen nieuwe boerderijen de streek
eigen oversteekgevël krijgen. Dat is ty
pisch voor deze streek, dat oversteken
de wolfsdak aan het achterhuis. Dat tref
je algemeen zowel bij het T-huis-type
als bij het halletype.
Zo'n boerderij met „oversteek" (soms
nog ingekoekt als bij kleine gevalletjes
langs de Waal tussen Tiel en Waarden
burg), zo'n onvervalste hofstede uit de
Tielerwaard is schilderachtig en speels.
Onder de „oversteek" wordt de hooi
wagen gereden en door het in de pseu-
Typische Utrechtse hofstede bij De
Stenen Brug te Over-Langbroek. De
doorlopende gevel wordt ondersteund
door pilaartjes. Er naast een halle
type huis en geheel links het T-type
van de rivierenstreek. Drie merk
waardige boerderijtypen op een rijtje.
do-luifel aanwezige luik geeft men een
deel van het wintervoer aan. Onder de
oversteek hangen uien en bonen te dro
gen, tegen de regen afgeschermd.
Bij Lienden staat als „voorpost" een
grote hofstede waar dit fenomeen dus
dichtbij te zien is. En aan de Stichtse
zijde staat bij de Rijn in de Blauwe
Kamerse waard nabij de Grebbe een
schuur met oversteek.
Als bijzonderheid vermeld ik dan nog
dat een directeur van een metaalwaren-
fabriek te Veenendaal aan een door hem
gerestaureerd boerenwoninkje dicht bi:
het Egelmeer aan de achterzijde een
„oversteek" heeft laten aanbrengen. Eer
aardig idee, al hoort het bij ons in de
vallei helemaal niet thuis.
Zo ziet men maar dat de liefde voo;
de hofstede soms niet eens van de boer
komt en nu er zo veel vraag is naai
buitenhuisjes aan de dijken is onze hoop
simpelweg gevestigd op streekvreemde
lieden die het ouderwetse minnen.
Typisch voor de Betuwe is ook de
„schuurberg", waarin wagens gestald
worden en ook een plaatsje is voor
varkens en kalveren. Zo gonst en
geurt het naar werk en vee. Je gaat
er aan voorbij en wat weet de buiten
staander er van? Wat is er nog over
van de boer die voort ploegt?
Het boerenbedrijf is door al die we
tenschappelijke factoren geworden tol
het optelsommetje van een beetje van
dit en een beetje van dat en zo is hel
resultaat.
Toch moet je naar de Betuwe om hel
boer-zijn te proeven. Je weet dat er
gewerkt wordt voor ons, mensen die wo
nen in de conglomeraties van steen die
stad genoemd worden. Wat een zorg en
soms ook tegenslag moet de boer incas
seren. Staan wij daar voldoende bij stil?
Dan kom ik weer op de boeren op de
f zandgronden. Er is een oud gezegde
dat luidt: „Van de klei naar het zand
is moeilijk en van het zand naar de
klei gaat wel". Dat is het sprekende
bewijs er van dat er zo'n enorm ver
schil is tussen beide. Maar v/erken is
er altijd bij. Van de vroege ochtend tot
het korte kampje wordt opgezocht.
Het middelpunt van dit alles is de
boerderij. Moge het dan zo blijven dat
het boerenland nog maar lang in boe
renhand blijft. Dan blijven er overal
nog oasen van groen. Want zonder
groen kan de mens niet leven. Dan duim
ik voor de man die ons dat groen le
vert, voor de boer!
ARNHEM De Rynvergiftiging
kan elke dag opnieuw terugkomen. Die
uitspraak deed gisteren staatssecreta
ris Kruisinga van Sociale Zaken en
Volksgezondheid bij de opening van
een tiendaags congres in Arnhem. Het
Codex Committee en Pesticide Resi
dues van de Wereld Gezondheids Orga
nisatie houdt daar haar vierde zitting,
over de milieubescherming. Ditmaal
wordt speciale aandacht besteed aan
de overblijfselen van schadelijke
bestrijdingsmiddelen. De staatsse
cretaris noemde de hygiënisch situ
atie van de Rijn slecht. „Van een klare
heldere bergstroom is nu nog een meng
sel van opgeloste chemicaliën over",
aldus dr. Druisinga. Naar zijn mening
moeten vooral landen met een grote
bevolkingsdichtheid extra voorzichtig
zijn geen fouten te maken in dat op
zicht. „Vooral ons land, met de groot
ste bevolkingsdichtheid van Europa, is
bijzonder kritisch".
Een bijzonder passage wijdde de
staatssecretaris aan het gebruil. van
DDT, aldrin en dieldrin. „In sommige
landen zijn deze stoffen ve. den, :i.
ons land is nog slechts een beperkte
toepassing toegestaan". Naar de me
ning van dr. Kruisinga moeten weten
schap en industrie naar andere oplos
singen zoeken, èn naar een meer ver
antwoord gebruik van bestaande be
strijdingsmiddelen. „Er moet een ver
schuiving plaats hebben van persisten
te naar selectieve middelen".
Dr. Kruisinga noemde het werk dat
de Codex commissie verricht op het
gebied van bestrijdingsmiddelen, die
ter verkrijging van voedsel nodig zijn,
maar waarvan de overblijfselen zich
opeenhopen in het vetweefsel bijzonder
belangrijk. „Vooral produkten van dier
lijke oorsprong zullen daarom aan een
nauwgezet onderzoek moeten worde
onderworpen".
ARNHEM Provinciale' Staten vai
Gelderland komen op woensdag 22 ok-
:ober om 10.00 uur in openbare ver
gadering bijeen in het huis der provin
cie, Markt 11, te Arnhem.
Wat het meest opvalt is dat doorgaans een boerderij volkomen streekeigen is.
In ons land onderscheiden wij vele typen. Voor ons is het van minder belang
dat er in Friesland en Groningen geweldige hofsteden staan. Evenmin is het
van belang dat de typische Zuidlimburgse hofstede in het grondplan nog Ro
meinse beïnvloeding heeft. Bij ons gaat het om twee opmerkelijke boerderij
typen. In de Gelderse Vallei zijn dat de Saksisch beïnvloede boerenwoonhui-
zen van de arme zandgronden en de typische hofstedebouw van het rijke klei
land. Het laatste type valt dan uiteen in het T-huistype dat langs de Rijn do
mineert en het zo geheel eigene van de Tielerwaard met het overstekende
wolfsdak.
Laten wij maar eens beginnen met
de kleine boerderijtjes, ook wel keute-
rijtjes genaamd, die overal op de hoge
zandgronden, ja, tot in de Gelderse
Vallei opgeld doen. Wij zijn daar zó
vertrouwd mee dat wij ze niet eens
meer opvallend vinden. Overwegend
hebben ze het Saksische halletype en
de dakbedekking hoort van riet te zijn.
Maar ja, de moderne tijd! Veel
boerderijen kregen een dak met pan
nen gedekt. Het enige dat bij nieuw
bouw nog wel domineert is het wolf-
eind voor en achter dat een kort eind
de gevel afsnijdt. Dat is toch wel écht
ons boerderij-type. Al zetten heel wat
boeren burgermanshuisjes op hun erf
die net zo goed in een dorpsstraat kon
den staan.
Laten wij een oud boerenerf op de
Veluwse en Stichtse zandgronden eens
van meer nabij bekijken. Oh, neen,
mijn beste boerenvrienden, het gaat
er niet om u te kapittelen of met be
gluren u in diskrediet te brengen. Uw
grootvaders- en vadersgoed is, mits
met volle ernst onderhouden, het aan
zien dubbel en dwars waard.
De indeling van het woongedeelte is
veelal eender. Wat al eeuwenlang als
juist en vooral economisch verant
woord beschouwd werd laat men niet
zo gemakkelijk los. Met hét vorderen
van de wetenschap gaat men nu op
meer moderne leest het bedrijf schoei
en.
In dit verband wil ik wijzen op een
bijzonderheid die uit traditionele re
denen na de verwoestingen van 1940
sterk dominerend naar voren kwam.
Een aantal verdwenen boerderijen
(b.v. in Achterberg) moesten her
bouwd worden. Men ging uit van het
idee dat zoals de traditie de bouw en
de indeling overgeleverd had, deze
behouden moest blijven.
Nu mag men schelden op weet ik
veel, deze hofsteden hebben een func
tie in het landschap. Beslist méér
dan heel wat „misbaksels" van nu.
Men begrijpe mij niet verkeerd. Het
gaat mij om het landelijke aspect
dat de boerenwoning vervult in de
landschapsvorm waarin die geplaatst
wordt.
En dan ga ik met u de Rijnbrug bij
Rhenen over. 't Is of wij in een andere
wereld komen. De hofsteden zijn in
eens anders. Overal aan de voorzijde
een dwarshuis en daarachter de stal
lingen. Deze rivierenhuizen hebben al
zo de vorm van een hoofdletter T. Ook
zijn er tal van kleinere hallehuizen,
dus woning en stal onder één kap. Het
T-huis treedt vooral op bij de kapitale
hofsteden.
Als zéér afwijkende variant op dit
type hebben wij dan de T-huizen in
de Midden-Betuwe, vooral die ter rech
terzijde rechte muren hebben en links
het dak doorlopende over een lage
aanbouw, het „halve-huistype", dat
zowaar tot in Achterberg bij Rhenen
doordrong. Van dat Achterbergse geval
staat een volkomen identiek voorbeeld
aan de Waaldijk bij Dodewaard.
Deze grote T-huizen staan soms op
natuurlijke woerden, hogere stroom-
ruggronden die binnendijks aanwezig
zijn. De kleinere typen zijn als het
Ze zeggen wel dat de Betuwse boe
ren in goud denken. Geld is hun god.
Maar hoe slecht kent men ze dan.
Men moet er midden uitkomen om te
begrijpen dat bezit óók uit waardevolle
dingen kan bestaan waarvan de waar
de in feite niet in geld uit te drukken is.
De rivierstreken leverden toch zo
geheel ander denkpatroon op. Waar ik
Eqn met riet gedekte halletype boer
derij aan de Langbroeke wetering
wordt onder handen genomen door
rietdekkers.
ware tegen de dijken aangebouwd.
In beide gevallen is het of huis en
hof bescherming zoeken tegen het wa
tergeweld. Talrijk zijn de dijkdoor
braken geweest. De soms enorme en
diepe, nu tot prachtige vogelreservaten
geworden wielen of waaien getuigen
van het watergeweld dat eens door
een in de dijk geslagen gat naar bin
nen stroomde en zulke plekken uit-
kolkte.
Ook in het rivierenland bestaat
grote voorliefde voor het rieten dak.
De dakvorst evenwel bestaat steeds
uit ronde platen van gebakken klei.
Graag geeft men de voegen een wit
te tint met kalk en dat verlevendigt
de aanblik aanmerkelijk. En waar
men een pannendakbedekking heeft,
daar is dat dak bij voorkeur met blau
we pannen gedekt.
Zo'n Betuwse hofstede maakt écht
een voorname indruk. Er straalt rust
van uit. Er is harmonie. Het woonge
deelte leent zich vooral voor gebruik
van groot meubilair. Prachtige antieke
kasten en veel antiek kleiner meubi
lair worden zorgvuldig onderhouden. Dit
is een fijne trek van de Betuwse mens.
Ze zijn o zo gehecht aan hun bezit en
als dat waardevol is, dan brand je het
niet onder hun handen weg.
De twintigste eeuw ontnam aan het
boerenbedrijf héél veel en gaf ook
heel veel. Maar met de moderne land
bouwmethoden en de verminderde
vraag naar b.v. schapevlees verdwe
nen veel specifieke zaken uit het le
venspatroon van de boer. Een in el
kaar gezakte schaapskooi behoeft niet
meer herbouwd te worden en die er
nog staan zijn rommelschurcn gewor-
Opvallend is altijd de oude achter
gevel. In het midden een brede inrij
poort naar de deel en aan weerszijden
daarvan een kleinere mestdeur. Dik
wijls hebben die deuren een rondboog
aan de bovenzijde. En boven de grote
ingang overwegend een groen geschil
derd luik.
Dit alles houdt verband met de inde
ling van de deel. De koeien staan met
hun kop naar de deel gericht. Vandaar
die zijdeurtjes. De mest moet toch
ergens uit.
De deel is ruim en er kan van alles
gedaan worden. Het werk behoeft niet
altijd buitenshuis gedaan te worden.
Bij strenge vorst zelfs niet in de ande
re bedrijfsruimten op het erf. De boer
"kruimelt er in de stille tijd wat rond.
Want waar hoort een boer? Juist, bij
rijn vee! Dat vee is in de wintertijd
huisdier bij uitstek. Vandaar dat mens
en dier onder één dak wonen.
Over de deel loopt een zoldering van
losse slieten (wil het volgens oude be
grippen goed zijn) en ook over de
stallingen voor het vee is veelal iets in
die zijn aanwezig. Naast hooi
bergt men daar allerlei boerengerei
op. Want de boer houdt van orde en
nooit slingert een en ander ergens
rond. Zo is het vooral in de Vallei ge
steld.
Schilderachtig is zo'n hofstede met
oversteekgevel in de Tielerwaard
langs de Waal onder Varik.
Heel het boerenleven is doorweven
met tradities. Dat moeder de vrouw
zich met meer comfort wenst te om
ringen is haar goede recht. Jammer is
het toch dat dit vooral de laatste tijd
ten koste gaat van het oertype van de
boerenwoning. De meeste modernise
ringen bestaan immers uit moderne
keukenuitrusting en doodgewone con-
fectiemeubilering.
Volgens mij kan dat ook zonder ver
waarlozing van 't uiterlijk van het ge
bouw. Het staat zo gek, zo'n burger
mansgedoetje tussen wel tien, twintig
oude Saksische boerderij-typen. Daar
mag de gemeentelijke schoonheidscom
missie wel eens terdege op gaan let
ten! Rhenen vooral! Laat de buur
schap Achterberg nou niet helemaal
„verstedelijken". Wat een ratjetoe is
De Dijk aan het worden.
Wat mij altijd zo treft is de liefde
van de boerin voor bloemen. Zo'n tuin
tje is veelal iets van eigen vinding. Je
krijgt wat stekken of zaad van die en
gene en zo groeit er van alles en nog
wat. Lelies, dahlia's in massa die men
scheurt en dan veel van één kleur,
goudsbloemen, petunia's, vuurrode sal
via's, afrikaantjes, duizendschonen, ja,
wat al niet. En een lelijk hoekje wordt
soms bedekt met Oostindische kers.
Moeder de vrouw heeft ook veelal de
zorg voor de moestuin. Spitten en zo,
dat is de baas z'n werk. Neen, de tuin
man komt er (gelukkig) niet aan te
pas. Dan zou je nooit zoveel floxen
en dahlia's zien. En wat een weelde
van roserood geeft de grote balsemien!
Ik heb altijd plezier in die boeren
tuintjes.
den; dikwijls geschoord om ze het le
ven nog te laten rekken.
Toch gaf zo'n schaapskooi met trech
tervormige einden een eigen sfeer aan
een hofstede op de zandgrond. En ver
geten wij de hooibergen niet! Dat zijn
toch typische dingen die bij een hof
stede behoren te staan. Vroeger wer
en de bakhuisjes echt voor broodbak
ken gebruikt en als de koeien de wei
in waren dan ging het gezin overdag
in dat kleine bijgebouwtje wonen.
Voor grote zaken werd alleen de hof
stede gebruikt. Hoe fijn was dat als ik
met m'n ouders zondagsmiddags „naar
de boer" ging. Veel Veenendalers
hadden zo hun zondagmiddaguitstapje.
En dan bleef je mee broodeten. Van
dat echte, eigengebakken boerenbrood.
Dat was toch wel een mooie tijd.
Onze boerderijen waren veelal sober,
eenvoudig en tóch sfeervol. Mens en
vee vormt er nog wel een eenheid en
ze staan er nog wel, de kleine keute-
rijtjes. In de Middelbuurt bij Veenen
daal staat een lief gedoetje met een
smal venster in de gevel en luiken
met grote halve manen er in gezaagd.
Een monumentje. Dat moet de ge
meente maar eens kopen en als mu
seumstuk bewaren. Prachtig voor een
eigen oudheidskamer!