„VIER VAN DE TIEN"
BETEKENT ONRECHT
Is er echt kans op
een beroepsleger?
Industriële opmars
gaf Japan een
nieuw gezic
Het onmogelijke
werd mogelijk
Geen vakbonden,
weinig sociale
voorzieningen
Onze militaire
medewerker schrijft
Is goedkoopte-concurrentie
ook straks vol te houden?
Indrukken uit Hongarije
Super-kapitalistisch
Achtergebleven
Voorzieningen
Toekomst
Men kan er over discus
siëren of een algemene
dienstplicht wel dan niet
behoort tot het wezenlijke
ln een democratisch bestel
feit is echter dat men
die democratie geweld aan
doet als men alleen maar
in naam doch niet metter
daad die algemene dienst
plicht hanteert. En zo is
het op dit ogenblik in feite
in Nederland. We kennen
en erkennen die „plicht dat
ied're jongen" en wat er
verder allemaal in dit
schone lied volgt maar
de praktijk is dat van de
tien Nederlandse jongens er
vier moeten dienen, terwijl
de andere zes kunnen gaan
verdienen. En welke schone
leuzen men dan ook aan
heft, het voorkomt niet dat
jongens zelf (en zij niet
alleen) dit als onrecht aan
voelen.
De oorzaken voor dit
„vier-op-de-tien"-verschijn
sel zijn niet moeilijk aan te
wijzen: het leger heeft min
der dienstplichtigen nodig
als gevolg van de vertech-
nisering, terwijl juist in de
laatste jaren het „aanbod"
groot is als gevolg van de
naoorlogse geboortegolf.
Veel moeilijker is het een
oplossing te vinden die het
democratisch rechtsbesef
bevredigt, omdat het im
mers niet mogelijk is welk
van deze beide oorzaken
ook weg te nemen. Zuiver
theoretisch geredeneerd zijn
er maar twee oplossingen:
de dienstplicht ook werke
lijk weer „algemeen" ma
ken (waarbij we graag in
het midden laten of die
plicht om te dienen dan een
veel wijdere strekking moet
krijgen) of de dienstplicht
afschaffen, wat betekent
dat we moeten overschake
len op een beroepsleger.
Over dit laatste gaat het
in onderstaand artikel van
onze militaire medewerker.
De heer H. Kikkert, lid van
de Tweede Kamer voor de
Christelijk-Historische Unie
en in die functie een kenner
van defensie-aangelegenhe
den, heeft namelijk het be
gin van een plan gelan
ceerd om tot een beroeps
leger te komen een plan
dat hij overigens nog nader
moet uitwerken. Zijn me
thode van werken heeft dit
voordeel gebracht dat men
zich dieper is gaan bezin
nen op de huidige situatie
en dat er meer vaart lijkt
te komen in het zoeken van
een oplossing. Dat onze me
dewerker niet gelooft in de
directe uitvoerbaarheid van
de plannen van de heer
Kikkert, doet niets af aan
diens verdienste dat hij
deze zaak in discussie heeft
gebracht.
ll/fet de regelmaat van de klok kan
men in allerlei kranten en perio
dieken artikelen en opmerkingen te
genkomen die er op attenderen dat een
dienstplichtleger, zoals wij dat in Ne
derland kennen, een verouderde en
tevens onrechtvaardige zaak is. Er
wordt dan tegelijkertijd een lans ge
broken voor een beroepsleger, een le
ger dus bestaande uit beroepsofficie
ren, beroepsonderofficieren en vrijwil
ligers (reserve officieren, reserve on
derofficieren, korporaals en soldaten),
die 4, 5 of 6 jaar dienen en gedurende
deze tijd een burgervakopleiding krij
gen om dan, na afloop, met een flinke
geldpremie, goed voorbereid, in de
burgermaatschappij terug te keren.
Aannemende dat zo'n jongeman op 17-
of 18-jarige leeftijd een verbintenis
sluit, betekent dit dat hij dus op 22 k
23-jarige leeftijd goed voorbereid en
met een flinke spaarpot op de achter
grond aan zijn toekomst in de burger
maatschappij kan gaan werken. Alles
zins een aantrekkelijk alternatief zult
u zeggen en ik ben het roerend met u
eens.
Nu is het idee van een beroepsleger
beslist niet nieuw. Er is al ontzettend
veel op gestudeerd en over geschre
ven. Ook al vóór wereldoorlog II, toen
er een grote werkloosheid heerste,
werd het door iemand gelanceerd,
maar politiek had het toen geen enke
le kans. Immers men leefde in de tijd
▼an „geen man en geen cent" en een
beroepsleger is beslist niet goedkoop:
bovendien had de geschiedenis geleerd
dat men voorzichtig met beroepslegers
moest zijn: de angst voor een staat in
de staat was groot. Nu komt dan het
CHU-Tweede Kamerlid Kikkert naar
voren en kondigt aan dat hij in 1971
aan het nieuwe kabinet een volledig
uitgewerkt plan zal aanbieden tot het
ombouwen van ons dienstplichtleger
tot een (kwaliteits) beroepsleger van
ongeveer 60.000 man. Hij wil dit berei
ken in een periode van ongeveer 6
jaar. D evraag komt op: „Waarom zo
ineens deze ommezwaai?" Want het
aangekondigde plan ontmoet alom gro
te belangstelling. Wat is de oorzaak?
TFo lang de grote meerderheid der
dienstplichtigen werd goedgekeurd
en opgeroepen waren er betrekkelijk
weinig moeilijkheden. Door de ver-
technisering van de landstrijdkrachten
moesten echter voor de opleidingsin-
tensieve (veelal technische) functies
vrijwilligers, zogenaamde technische
specialisten, worden aangetrokken,
waardoor een kleinere behoefte aan
dienstplichtige mankracht ontstond,
terwijl juist op dat moment het aan
bod aan dienstplichtigen toenam. Er
werd strenger gekeurd, tot zelfs meer
dan 28 pet. van het beschikbare aan
tal jongemannen werd afgekeurd, en
onder hen treft u bijvoorbeeld zeer be
kende topsportmensen aan. Ook vrij
stellingen worden wel eens wat mak
kelijker verleend men krijgt ten
minste die indruk. Als klap op de
vuurpijl kwam echter bovendien on
langs het bericht dat van de lichting-
1970 ongeveer 14.000 oproepbaren
NIET voor eerste oefening onder de
wapenen zullen worden geroepen. Zo
langzamerhand komen van elke tien
jongemannen er nog maar vier werke
lijk onder dienst en die mogen dan (in
toenemende mate) de minst interes
sante functies gaan vervullen, omdat
daarvoor de kortste opleidingstijd no
dig is. Bij onze oosterburen, waar men
met dezelfde moeilijkheden kampt,
bracht men dat als volgt onder woor
den: „Sechs von zehn verdienen
vier müssen dienen". Geen wonder dus
dat het plan-Kikkert velen geïnteres
seerd deed opveren.
TVu zult u wel begrijpen dat het mi
nisterie van Defensie niet verrast
werd met een nieuw idee een soort
ei van Columbus. Men heeft daar
reeds meermalen uitvoerig gewe
zen op zowel de achtergronden, de
voor- en de nadelen van een beroeps
leger.
Onze dienstplicht stamt nog uit de
dagen van de Franse revolutie en werd
door Napoleon ingevoerd met zijn con
scriptie. Tot die tijd waren er be
roeps- of huurlegers en de burger
werd alleen bij de strijd betrokken als
zijn eigen belangen in dorp of stad in
gevaar kwamen. Het zou echter tot de
Frans-Duitse oorlog van 1870-1872 du
ren voor glashelder de waarde van mi-
litielegers werd aangetoond. De Pruisi
sche legers brachten de Fransen een
verpletterende nederlaag toe en na
1872 werd dan ook bijna overal in
Europa de dienstplicht ingevoerd. La
ter riep de invoer van het snelvuurge-
H. KIKKERT
...plan voor beroepsleger...
weer en vooral het machinegeweer een
verdere opkomst van massalegers een
halt toe. De techniek begon beslag op
de legers te leggen. Kleinere, gepant
serde, beweeglijke eenheden met grote
vuurkracht hadden de toekomst.
Voor sommigen is de dienstplicht
echter een dogma en een logisch ge
volg van het politieke principe van de
democratie. „Algemene dienstplicht,
juister: het recht en de plicht van elke
staatsburger, naar de mate van zijn
geschiktheid, de staat en zijn orde
naar binnen en buiten met de wapens
te verdedigen. Zo min er een echte de
mocratie kan zijn zonder algemeen
kiesrecht kan er een echte democratie
zijn zonder algemene dienstplicht", al
dus de klassieke specialist in het
staatsrecht Carl Schmitt. De Neder
landse grondwet formuleert een alge
mene verplichting alsmede de bepa
ling dat de verplichte krijgsdienst bij
de wet wordt geregeld, maar van een
algemene verplichting is in de prak
tijk eigenlijk geen sprake. In de com
munistische landen wordt in de grond
wet de gewapende dienst een eer en
een plicht genoemd, terwijl de Zwit
serse grondwet spreekt over „Jeder
Burger ein geborener Soldat des
Vaterlandes".
Als voordelen van de dienstplicht
zou men kunnen noemen dat er altijd
voldoende jonge mensen beschikbaar
zijn uit letterlijk alle lagen van de be
volking, hetgeen een indirecte, heel
duidelijke controle op dat militaire ap
paraat inhoudt. Zonder nu het leger
als „opvoedingsinstituut van de natie"
te willen kenmerken, zoals dat on
langs nog door de Duitse bondskanse
lier Kiesinger gebeurde, kan men in
het algemeen, dacht ik, toch wel stel
len dat de Nederlandse jongeman na
zijn diensttijd doelbewuster optreedt,
zelfstandiger is, beter vreemd gezel
schap heeft leren verdragen en meer
mensenkennis bezit dan voorheen,
maar als nadelen signaleert men dan
het dwangmatige, het plichtmatige dat
afstoot, de voor de strijdkrachten kor
te dus inefficiënte diensttijd, het gedu
rende deze tijd onttrokken zijn aan het
arbeidsproces of het onderbreken van
studie en toekomstplannen, het ont
trokken worden aan eigen milieu (hoe
wel het kennis maken met andere mi
lieu's ook dikwijls gunstig kan werken)
en soms wel eens een negatieve, ver
vlakkende en verruwende invloed.
Daar komt dan als nadeel no. 1 van
deze tijd de willekeur bij zoals in het
begin beschreven: vier moeten dienen,
zes gaan geld verdienen.
De voordelen van een beroepsleger
liggen in de vrijwillige keuze en de
veel grotere professionaliteit en effi
ciency door het langer beschikbaar
zijn van het personeel met als gevolg
betere geoefendheid en zuiniger mate-
rieelgebruik. Als nadelen kunnen om
de hoek komen het gemis van voldoen
de mobilisabele reserves, een trage
doorstroming, waardoor de werving
van het beroepskader, waar men nu
al zo'n moeite mee heeft, wel extra
zorgen zal baren, een groot huisves
tingsprobleem, het probleem hoe
iemand gedurende 5 of 6 jaar een in
teressante werkkring te bieden, een
toenemende scheiding burger-militair
en de kans op verstarring en militai
risme.
o
l~)ok zullen de moeilijkheden die men
in een militair beslist beter georiën
teerd land als Engeland heeft bij het
rekruteren van vrijwilligers, stellig tot
het ministerie van Defensie zijn door
gedrongen. Engeland is namelijk het
enige grote land dat tot op heden de
stap naar een beroepsleger ondernam.
Voor het jaar 1968 hadden de Britten
totaal 38.000 vrijwilligers nodig, doch
na uiterste krachtinspanning meldden
zich slechts 28.000 man, dus ongeveer
een derde te weinig. En dit terwijl men
daar beroepssoldaten, mede door 'n hele
reeksfasiliteiten waaronder gratis uni
form, meestal kosteloos goed eten, 22 pet.
meer betaald dan de industrie. Kenne
lijk zijn materiële gronden niet beslis
send. Het bleek dat de interesse in de
militaire dienst afneemt omdat de
dienst in de strijdkrachten niet over
eenstemt met het begrip vrijheid van
de hedendaagse jeugd. Ook het zich
meer terugtrekken op het Britse eilan
denrijk bleek de werving niet ten goe
de te komen, want kennelijk bestaat
er een grote groep die het avontuurlij
ke sterk aantrekt. Het feit dat in 1968,
voor het eerst in deze eeuw, geen en
kele Britse soldaat sneuvelde, bleek
een negatief wervingspunt te zijn en
werd dan ook vervangen door meer
avontuurlijke slagzinnen.
Gaan we deze ervaringen verwerken
in de Nederlandse verhoudingen dan
zou men zich met recht kunnen afvra
gen of alles bij ons zoveel beter zal
kunnen slagen. Zijn wij genegen onze
beroepssoldaten minstens 20 pet. meer
te betalen dan in onze industrie? Vin
den de avontuurlijken onder de jonge
Nederlanders Oirschot, Ermelo of
Steenwijkerwold wel avontuurlijk ge
noeg? Wat gaan we doen als de jonge
man gaat trouwen? Voor goede huizen
zorgen en de sociale problemen die
daarmede hun intrede doen accepte
ren? Verwijzen naar het redelijk suc
ces bij het verwerven van 7000 techni
sche specialisten in de afgelopen jaren
is gevaarlijk, aangezien het hier gaat
om een aantal technisch interessante
functies, waaraan de rang van korpo
raal is verbonden.
Ja, uit militair technische overwegin
gen zal elke beroepsmilitair de
voorkeur geven aan een echt beroeps
leger (niet aan een verkapte sociale
instelling), maar de weg er heen is,
zoals u hebt gezien uit allerlei overwe
gingen, beslist niet zo eenvoudig. Toch
verdient het plan van de heer Kikkert
alle mogelijke aandacht en een diep
gaand onderzoek, gebaseerd op de vele
gegevens en ervaringen die Defensie
ter beschikking staan, zou zeker te
recht zijn. Ook de buitenlandse (En
gelse) ervaringen zouden dan grondig
moeten worden verdisconteerd, terwijl
een aanvullende opiniepeiling in Ne
derland misschien licht zou kunnen
werpen op wat „men" graag zou zien,
maar vooral wat „men" er voor over
heeft. Naar mijn mening zou een der
gelijke enquête nog wel eens grote
verrassingen kunnen opleveren. Ons
volk, onze dienstplichtigen, hebben na
melijk recht op feiten, want alle mooie
theorieën geven velen het gevoel dat
er op korte termijn een bruikbaar al
ternatief is waardoor onrecht kan wor
den voorkomen. Dat een dienstplicht
die niet algemeen is, onrechtvaardighe
den inhoudt, zal wel niemand kunnen
tegenspreken.
o
"JVFaar mijn mening ligt de toekomst
van de strijdkrachten in een vér
gaande integratie in West-Europa, met
een gelijk percentage van het natio
naal inkomen voor defensie voor elk
land waardoor enorme overheidskosten
worden gedrukt, en een goed betaald
vrijwilligersleger, gerekruteerd uit alle
deelnemende landen met behoorlijke
doorstromingsmogelijkheden voor de
jonge mensen die zich daar voor opge
ven. Tot die tijd, ben ik bang, zullen
we wel moeten blijven werken zoals
nu, met niet eens voldoende beroeps
kader, met een steeds groter wordend
deel vrijwilligers voor de meest tech
nische functies en met een steeds klei
ner wordend deel dienstplichtigen,
jammer genoeg voor de eenvoudigste
functies. Een langzame groei dus van
een dienstplichtleger naar een modern
beroepsleger.
Trowel in binnen- als in buitenland
gaan er al vele jaren stemmen op
om iets te doen aan de onrechtvaardig
heid van het niet-algemene van de
dienstplichtvervulling. Men wil dege
nen die NIET hun dienstplicht moeten
vervullen, meisjes, afgekeurden, vrij
gestelden of degenen die gewoon niet
nodig zijn, een soort dienstplichtbelas
ting laten betalen. De dienst in of be
lasting betalen.
Hoewel een dergelijk systeem recht
vaardigheid nastreeft ligt de sociale
onrechtvaardigheid er dik bovenop.
Het ligt voor de hand dat voor de be
ter gesitueerden deze belasting maar
een klein offertje betekent, dat gaarne
zal worden betaald, maar voor de jon
ge, misschien al jong gehuwde arbei
der zou het een zware druk op zijn
budget kunnen betekenen. We moeten
er bovendien niet aan denken wat een
papieren rompslomp dit systeem met
zich mee zou brengen
Toch is het de hoogste tijd dat we
zoeken naar methoden om de „vier
van de tien" die niet verdienen, recht
matig te belonen voor hun diensten en
voor het ter beschikking blijven staan,
in geval van mobilisatie. Een voorstel
hiertoe is een klein jaar geleden op
initiatief van een groepje uit de VVD-
afdeling Apeldoorn gedaan en door de
heer Koudijs van de VVD in de com
missie van de Tweede Kamer behan
deld. Het betrof hier een plan om de
genen die hun dienstplicht hebben ver
vuld, gedurende een lange reeks van
jaren belastingfaciliteiten te verstrek
ken. Een eenvoudige regeling, meteen
simpele opdracht aan de belastingin
specteurs zou voldoende moeten en
kunnen zijn om de „vier van de tien"
jaarlijks te laten beseffen dat hun
dienst aan de gemeenschap wordt ge
waardeerd en beloond.
Sedert de indiening van het voorstel
hebben we er echter, direct noch indi
rect, er iets over gehoord. We zijn
nieuwsgierig naar de argumenten te
gen dit voorsteL
De enorme expansie van de Japanse industrie, de laat
ste jaren ook duidelijk merkbaar in Europa, heeft ver
schillende facetten, die interessant genoeg zijn om eens
nadet onder de loep genomen te worden. In het bij
zonder de opbouw van de moderne industrie en de
daarmee samenhangende aspecten als woonomstandig
heden en de sociale voorzieningen van de Japanse
De oorlog tegen Mandsjoerije,
maar veel meer nog de oorlog te
gen Amerika, hebben de huidige
snelle ontwikkeling van de Japanse
industrie in grote mate bepaald. Ja
pan, dat voor de oorlog tegen Ame
rika nog nooit een oorlog had ver
loren (en daardoor toentertijd in
Azië als onoverwinnelijk gold, het
geen de Japanners zelf ook dach
ten) moest, mede door de atoom
bom op Hirosjima, het onderspit
delven.
In hun gevoelsleven verloren de
Japanners daarmee hun „gezicht"
tegenover de wereld. Een niet min
der harde klap werd aan dit „ge
zichtsverlies" toegebracht, toen
kort na het einde van de tweede
wereldoorlog de keizer, tot dan toe
door zijn onderdanen als een onaan
tastbare godheid beschouwd, zijn
goddelijkheid aflegde en als het wa
re tot het mensdom afdaalde. De
Japanner, door de eeuwen heen in
discipline groot gebracht en sterk
geneigd om maatschappelijk boven
hem gestelde personen zo goed mo
gelijk van dienst te zijn, zocht
koortsachtig naar iets, dat land en
volk een „nieuw gezicht" zou ge
ven.
En dat werd gevonden in de op
bouw van een moderne industrie,
waar overigens door Amerikaanse
deskundigen de basis voor werd ge
legd.
Japan kan men in het algemeen
kwalificeren als een super-kapitalis
tisch land, waar een groot gedeelte
van de financiële macht nog in han
den is van een klein aantal fami
lies. Bij de opbouw van de reusach
tige concerns in vooral de auto- en
elektronische industrie volgde men
een uitgesproken en strak doorge
voerd efficiënt beleid. De fabrieken
werden ver buiten de steden gesi
tueerd, waarbij in de nabijheid van
de eigenlijke fabrieksterreinen (alle
zeer modern maar toch ook sober
van opzet), woonkernen met alle
daarbij behorende faciliteiten voor
de werknemers verrezen.
De in het arbeidsproces ingescha
kelde krachten, vooral de onge
schoolden en degenen die weinig
onderwijs hebben genoten zoals de
van het platteland weggezogen jon
gens en meisjes, die veelal bij de
lopende-band-produktie zijn inge
schakeld, krijgen naast een vak
technische opleiding ook een brede
re algemene ontwikkeling. Het leer
programma op de Japanse scholen
kan men ongeveer als volgt stellen:
6 jaar basisonderwijs (een Japanse
scholier heeft 6 jaar nodig om de
moeilijke, uit lettertekens bestaande
Japanse schrijfwijze onder de knie
te krijgen), 3 jaar voorbereidend
middelbaar onderwijs en 3 jaar
middelbaar onderwijs.
De werknemers in de moderne
Japanse fabrieken krijgen naast
hun vaktechnisch onderwijs ook alle
gelegenheid om in hun vrije tijd dit
algemeen middelbaar onderwijs te
volgen, hetgeen hen uiteraard na
een aantal jaren tot hooggekwalifi
ceerde werknemers maakt.
In het westen krijgt men de in
druk, dat de gehele Japanse indus
trie hypermodern is en zich volle
dig heeft toegelegd op kwaliteits-
produkten. Dat is echter niet juist.
Een dergelijke foto was niet
lang geleden nog ondenkbaar.
Nu is het keizerlijk gezin als het
ware gedemocratiseerd en het is er
niet minder populair door gewor
den.
Men wordt in het westen uitsluitend
geconfronteerd met de kwaliteits-
produkten van de grote concerns.
De reuzenconcems, als bijvoorbeeld
Matsushita, maken slechts 45 pet.
uit van het Japanse industriële ver
mogen, terwijl de overige 55 pet.
zeer beslist bij een voor het westen
redelijk geacht industrieel peil ten
achter ligt.
Een bepaalde eenzijdigheid dus,
maar wie kan bepalen wanneer de
ze minder ontwikkelde industrieën,
door fusies of opkoping door de reu-
zenconcerns, deze achterstand heb
ben ingelopen? Er ligt hier als het
ware een nog sluimerend Japans in
dustrieel vermogen braak, dat in de
toekomst een nog grotere bedrei
ging voor de nu reeds door Japanse
produkten overstroomde wereld
markten kan inhouden.
En dat de Japanse groot-indus
trie, weloverwogen en zeer planma
tig (even degelijk en efficiënt als de
opbouw van de reuzenconcems) de
wereldmarkten penetreert, is nu
wel genoegzaam bekend. Overigens
is het wel een bijzonderheid, dat Ja
pan een enorme export heeft naar
de Verenigde Staten, in het bijzon
der auto's en elektronische appara
tuur als bandrecorders, camera's,
transistorradio's, etcetera, maar
dat de Japanse markt gesloten is
voor de Amerikaanse auto-indus
trie! Dit wordt door vele topfiguren
in Detroit, het centrum van deze in
dustrie, met lede ogen aangezien.
Hieraan liggen uiteraard ook poli
tieke motieven ten grondslag. De
Amerikaanse auto-industrie ontwik
kelt momenteel dan ook plannen om
de steeds toenemende import van
Japanse automobielen te beteuge
len, door het lanceren van nieuwe,
kleinere modellen, een streven dat
in voorgaande jaren in feite is mis
lukt ten aanzien van de kleine Eu
ropese automobielen als Volkswa
gen, Renault, etc.
Bij velen in het westen bestaat
nog het idee, dat de Japanners zich
afbeult voor een hap rijst, en dat
dit in hoofdzaalz de reden is van de
concurrerende prijzen. Ook die tijd
is voorbij. Wat zijn dan de oorza
ken dat de Japanse industrie be
paald goedkoper kan werken
dan de westerse? Naast de grotere
gedisciplineerdheid en betere menta
le instelling van de Japanner tegen
over zijn werkzaamheden, speelt
zeker ook het gebrek aan sociale
voorzieningen, zoals wij die in het
westen kennen, een belangrijke rol.
De woonomstandigheden van de Ja
panner zijn over het algemeen niet
vergelijkbaar met die van in het
westen levende werknemers. De ge
middelde Japanse werknemer er
vaart het als een luxe, wanneer hij
over een twee-kamer-flat beschikt,
terwijl miljoenen in de grote steden
nog altijd in krotwoningen leven.
Sociale voorzieningen zijn vrijwel
onbekend, wat een enorme finan
ciële besparing voor de Japanse
concerns oplevert, die de concur
rentiepositie op de wereldmarkten
ten goede komt. Een georganiseerd
vakbondswezen kent men nauwe
lijks. Er zijn in de grote fabrieken
wel afzonderlijke personeelsraden,
doch die hebben zeker niet de bete
kenis en de macht van grote vakor-
werknemer. De tijd van voor de oorlog, toen de Ja
panse industrie alleen maar ijverig alles copieerde
wat in het westen werd geproduceerd en deze goederen
dan voor dumpprijzen op de wereldmarkten bracht, is
allang voorbij. De moderne industrie is voor Japan
het „nieuwe gezicht", dat tegenover de wereld het ver
lies van de tweede wereldoorlog moet compenseren.
ganisaties, zoals wij die in het wes
ten kennen.
Duidelijk zichtbaar is ook in Ja
pan, dat de jeugd zich afkeert van
het oude. Dat valt vooral op door
de moderne westerse kleding die de
Japanse jeugd draagt en die, meer
dan bij ons, contrasteert met de
kleding van de oudere generatie,
waarbij de dames nog gekleed gaan
in de traditionele kimono en de he
ren in sombere, zwarte kostuums.
Ook het optreden naar buiten van
de Japanse jeugd, in het bijzonder
de studenten (men denke hierbij
aan de vele, vaak bloedige rellen,
gericht tegen de Amerikaanse in
vloed in Japan), is zeer snel veran-
Een van de zeer moderne in
dustrieën: de Toy o Rayon fa
brieken, die een zeer geducht
concurrent betekenen op de we
reldmarkt dank zij de meest mo
derne produktiemethoden en de
grote inzet van de arbeiders. Op
de achtergrond de met eeuwige
sneeuw bedekte Fuji.
derd. Deze jeugd, en ook de fa-
brieksjeugd die nu in staat is zich
een bredere algemene ontwikkeling
eigen te maken, zal in de toekomst
betere woonomstandigheden en so
ciale voorzieningen gaan eisen. Het
is momenteel nog zo, dat een Ja
panse familie zich sterk het lot aan
trekt van een familielid dat geen
werk heeft of in kommervolle om
standigheden verkeert. Hierdoor
wordt het gebrek aan sociale voor
zieningen minder gevoeld. Wanneer
de tijd aanbreekt, dat ook de Japan
se werknemers zich in groter ver
band in vakorganisaties gaan orga
niseren, dan is het de vraag of men
op de wereldmarkten op de huidige
wijze zal kunnen blijven concurre
ren.
Denkend aan de toekomst van
Tsjeco-Slowakije komt men
haast onvermijdelijk terecht bij
Hongarije: dit land en dit volk
hebben immers bijna hetzelfde
ondergaan, misschien nog wel in
erger mate. Na het barbaarse
communistische óptreden tijdens
en na de opstand in '56 leek het
onmogelijk dat volk en commu
nisme zich ooit met elkaar
zouden verzoenen. Desondanks is
het onmogelijke mogelijk gewor
den: terwijl heel het leven door
trokken is van de westerse le
vensstijl heeft men het communis
tische systeem als onvermijdelijk
aanvaard. Men weet dat het zin
loos is andere mogelijkheden te
overwegen en in de rust die deze
(helaas weinig plezierige) weten
schap teweegbrengt sleutelt men
aan het systeem om maximale
resultaten te bereiken. De eer
daarvoor komt toe aan de huidi
ge leider, Kadar: hij is thans zo
populair dat hij voor de Russen
al minder aanvaardbaar is ge
worden!
Beschouwt men het systeem wat
nader dan zijn er een aantal za
ken die opvallen. Allereerst dat
er een zekere mate van vrijheid
heerst. Kritiek is hier normaal
en wordt openlijk gegeven de
Hongaren zijn beslist geen slaafs
volk. De Stalinistische periode is
duidelijk afgesloten. De macht
hebbers van toen, altijd kenbaar
aan de bekende leren jas met pet,
waren gehaat nu is er een
binding van vertrouwen ontstaan
tussen volk en partijmensen. De
enige angst is dat deze lente
periode nog eens ruw verstoord
zal worden en men zal ook alles
doen om dat gevaar te keren.
Ook economisch gaat het beter
dan vroeger: de welvaart groeit,
heel bescheiden weliswaar maar
men heeft hoop op morgen. De
bedrijven geven over het alge
meen een goed rendement en er
is een deling van de winst die het
sobere leven iets aantrekkelij
ker maakt. Het reële loon be
draagt voor de arbeiders ongeveer
50 pet. van wat bij ons gangbaar
is, voor de hogere functies ligt dit
percentage nog iets ongunstiger.
Neemt men de toeristische in
dustrie als voorbeeld (want daar
mee hoopt men harde valuta in
handen te krijgen) dan vindt men
een mengeling van westerse en
communistische gebruiken. Heel
merkwaardig is dat men in de
dienstverlenende sector 't „drink
geld" weer heeft ingevoerd, om
streeks 10 tot 15 pet. Gevolg is
dat de service juist in de toeris
tische sector perfect is. Voor de
bouw van hotels werkt men met
het buitenland samen in een 50/50
investeringsverhouding en ook
worden loonopdrachten voor het
buitenland uitgevoerd. Dit alles
loopt op het ogenblik bijzonder
goed want: de betrokken ambte
naren zijn geïnteresseerd in het
maken van winst waarvan zij
een aandeel krijgen. En in de
fabrieken is het niet anders: èn di
rectie èn arbeiders doen wat
ze kunnen want ze krijgen een
winstaandeel.
Dat zowel man als vrouw bui-
LEIDER KADAR
...bijzonder populair...
tenshuis werkt is een normale
zaak. Moet moeder thuis blijven
omdat zij haar baby moet verzor
gen dan ontvangt ze een extra
maandelijkse bijdrage van plm.
40 gulden. Het woningvraagstuk
is bijzonder schrijnend, maar de
eisen liggen op een ander vlak
dan in het westen. De huren zijn
laag, het woningpakket behoort
praktisch aan de staat. Alleen
eigen woningbezit wordt toege
staan en wordt zelfs met staats-
kredieten mogelijk gemaakt. Het
tweede-huis-buiten is alleen maar
weggelegd voor bijzonder bevoor
rechten.
Omdat de hogere functionaris
sen verhoudingsgewijs nog verder
bij het Westen achterliggen dan
de arbeiders, is er een trek naar
het Westen. Het land is herme
tisch afgesloten en bewaakt. Een
maal per jaar kan men een pas
poort krijgen zónder buitenlandse
deviezen als men een uitnodiging
uit het buitenland kan tonen, eens
in de twee jaar kan men reis-
cheques krijgen tot een bedrag
van 100 dollar. Daarbij moet men
bedenken dat een paspoort ont
vangen geen recht maar een
gunst is. Men weet zelf heel goed
dat dit in de toekomst anders zal
moeten worden; dat men het
grensverkeer van de eigen mensen
mogelijk zal moeten maken zon
der de vrees te koesteren dat de
onmisbare bovenlaag van leiding
gevenden in wetenschap en be
drijven vertrekt om in het Westen
hun geluk te beproeven.
Merkwaardig trekje tussen dit
alles: er bestaat wel een lotto, het
is dus mogelijk miljonair te wor
den. Dan kan men tenminste ook
een- auto kopen, want die wordt
nu als een grote luxe beschouwd.
Daardoor zijn de openbare ver
voersdiensten uitgebreid 'en heel
druk bezet.
Zo is het thans in Hongarije:
'n volk dat onder alle omstandig
heden zal blijven bestaan omdat
het zijn eigen plaats kent. „Want
zo zegt het Hongaarse volks
lied het dit volk heeft reeds in
het verleden voor de toekomst
geboet!"