„VIER VAN DE TIEN" BETEKENT ONRECHT Is er echt kans op een beroepsleger? Industriële opmars gaf Japan een nieuw gezic Het onmogelijke werd mogelijk Geen vakbonden, weinig sociale voorzieningen Onze militaire medewerker schrijft Is goedkoopte-concurrentie ook straks vol te houden? Indrukken uit Hongarije Super-kapitalistisch Achtergebleven Voorzieningen Toekomst Men kan er over discus siëren of een algemene dienstplicht wel dan niet behoort tot het wezenlijke ln een democratisch bestel feit is echter dat men die democratie geweld aan doet als men alleen maar in naam doch niet metter daad die algemene dienst plicht hanteert. En zo is het op dit ogenblik in feite in Nederland. We kennen en erkennen die „plicht dat ied're jongen" en wat er verder allemaal in dit schone lied volgt maar de praktijk is dat van de tien Nederlandse jongens er vier moeten dienen, terwijl de andere zes kunnen gaan verdienen. En welke schone leuzen men dan ook aan heft, het voorkomt niet dat jongens zelf (en zij niet alleen) dit als onrecht aan voelen. De oorzaken voor dit „vier-op-de-tien"-verschijn sel zijn niet moeilijk aan te wijzen: het leger heeft min der dienstplichtigen nodig als gevolg van de vertech- nisering, terwijl juist in de laatste jaren het „aanbod" groot is als gevolg van de naoorlogse geboortegolf. Veel moeilijker is het een oplossing te vinden die het democratisch rechtsbesef bevredigt, omdat het im mers niet mogelijk is welk van deze beide oorzaken ook weg te nemen. Zuiver theoretisch geredeneerd zijn er maar twee oplossingen: de dienstplicht ook werke lijk weer „algemeen" ma ken (waarbij we graag in het midden laten of die plicht om te dienen dan een veel wijdere strekking moet krijgen) of de dienstplicht afschaffen, wat betekent dat we moeten overschake len op een beroepsleger. Over dit laatste gaat het in onderstaand artikel van onze militaire medewerker. De heer H. Kikkert, lid van de Tweede Kamer voor de Christelijk-Historische Unie en in die functie een kenner van defensie-aangelegenhe den, heeft namelijk het be gin van een plan gelan ceerd om tot een beroeps leger te komen een plan dat hij overigens nog nader moet uitwerken. Zijn me thode van werken heeft dit voordeel gebracht dat men zich dieper is gaan bezin nen op de huidige situatie en dat er meer vaart lijkt te komen in het zoeken van een oplossing. Dat onze me dewerker niet gelooft in de directe uitvoerbaarheid van de plannen van de heer Kikkert, doet niets af aan diens verdienste dat hij deze zaak in discussie heeft gebracht. ll/fet de regelmaat van de klok kan men in allerlei kranten en perio dieken artikelen en opmerkingen te genkomen die er op attenderen dat een dienstplichtleger, zoals wij dat in Ne derland kennen, een verouderde en tevens onrechtvaardige zaak is. Er wordt dan tegelijkertijd een lans ge broken voor een beroepsleger, een le ger dus bestaande uit beroepsofficie ren, beroepsonderofficieren en vrijwil ligers (reserve officieren, reserve on derofficieren, korporaals en soldaten), die 4, 5 of 6 jaar dienen en gedurende deze tijd een burgervakopleiding krij gen om dan, na afloop, met een flinke geldpremie, goed voorbereid, in de burgermaatschappij terug te keren. Aannemende dat zo'n jongeman op 17- of 18-jarige leeftijd een verbintenis sluit, betekent dit dat hij dus op 22 k 23-jarige leeftijd goed voorbereid en met een flinke spaarpot op de achter grond aan zijn toekomst in de burger maatschappij kan gaan werken. Alles zins een aantrekkelijk alternatief zult u zeggen en ik ben het roerend met u eens. Nu is het idee van een beroepsleger beslist niet nieuw. Er is al ontzettend veel op gestudeerd en over geschre ven. Ook al vóór wereldoorlog II, toen er een grote werkloosheid heerste, werd het door iemand gelanceerd, maar politiek had het toen geen enke le kans. Immers men leefde in de tijd ▼an „geen man en geen cent" en een beroepsleger is beslist niet goedkoop: bovendien had de geschiedenis geleerd dat men voorzichtig met beroepslegers moest zijn: de angst voor een staat in de staat was groot. Nu komt dan het CHU-Tweede Kamerlid Kikkert naar voren en kondigt aan dat hij in 1971 aan het nieuwe kabinet een volledig uitgewerkt plan zal aanbieden tot het ombouwen van ons dienstplichtleger tot een (kwaliteits) beroepsleger van ongeveer 60.000 man. Hij wil dit berei ken in een periode van ongeveer 6 jaar. D evraag komt op: „Waarom zo ineens deze ommezwaai?" Want het aangekondigde plan ontmoet alom gro te belangstelling. Wat is de oorzaak? TFo lang de grote meerderheid der dienstplichtigen werd goedgekeurd en opgeroepen waren er betrekkelijk weinig moeilijkheden. Door de ver- technisering van de landstrijdkrachten moesten echter voor de opleidingsin- tensieve (veelal technische) functies vrijwilligers, zogenaamde technische specialisten, worden aangetrokken, waardoor een kleinere behoefte aan dienstplichtige mankracht ontstond, terwijl juist op dat moment het aan bod aan dienstplichtigen toenam. Er werd strenger gekeurd, tot zelfs meer dan 28 pet. van het beschikbare aan tal jongemannen werd afgekeurd, en onder hen treft u bijvoorbeeld zeer be kende topsportmensen aan. Ook vrij stellingen worden wel eens wat mak kelijker verleend men krijgt ten minste die indruk. Als klap op de vuurpijl kwam echter bovendien on langs het bericht dat van de lichting- 1970 ongeveer 14.000 oproepbaren NIET voor eerste oefening onder de wapenen zullen worden geroepen. Zo langzamerhand komen van elke tien jongemannen er nog maar vier werke lijk onder dienst en die mogen dan (in toenemende mate) de minst interes sante functies gaan vervullen, omdat daarvoor de kortste opleidingstijd no dig is. Bij onze oosterburen, waar men met dezelfde moeilijkheden kampt, bracht men dat als volgt onder woor den: „Sechs von zehn verdienen vier müssen dienen". Geen wonder dus dat het plan-Kikkert velen geïnteres seerd deed opveren. TVu zult u wel begrijpen dat het mi nisterie van Defensie niet verrast werd met een nieuw idee een soort ei van Columbus. Men heeft daar reeds meermalen uitvoerig gewe zen op zowel de achtergronden, de voor- en de nadelen van een beroeps leger. Onze dienstplicht stamt nog uit de dagen van de Franse revolutie en werd door Napoleon ingevoerd met zijn con scriptie. Tot die tijd waren er be roeps- of huurlegers en de burger werd alleen bij de strijd betrokken als zijn eigen belangen in dorp of stad in gevaar kwamen. Het zou echter tot de Frans-Duitse oorlog van 1870-1872 du ren voor glashelder de waarde van mi- litielegers werd aangetoond. De Pruisi sche legers brachten de Fransen een verpletterende nederlaag toe en na 1872 werd dan ook bijna overal in Europa de dienstplicht ingevoerd. La ter riep de invoer van het snelvuurge- H. KIKKERT ...plan voor beroepsleger... weer en vooral het machinegeweer een verdere opkomst van massalegers een halt toe. De techniek begon beslag op de legers te leggen. Kleinere, gepant serde, beweeglijke eenheden met grote vuurkracht hadden de toekomst. Voor sommigen is de dienstplicht echter een dogma en een logisch ge volg van het politieke principe van de democratie. „Algemene dienstplicht, juister: het recht en de plicht van elke staatsburger, naar de mate van zijn geschiktheid, de staat en zijn orde naar binnen en buiten met de wapens te verdedigen. Zo min er een echte de mocratie kan zijn zonder algemeen kiesrecht kan er een echte democratie zijn zonder algemene dienstplicht", al dus de klassieke specialist in het staatsrecht Carl Schmitt. De Neder landse grondwet formuleert een alge mene verplichting alsmede de bepa ling dat de verplichte krijgsdienst bij de wet wordt geregeld, maar van een algemene verplichting is in de prak tijk eigenlijk geen sprake. In de com munistische landen wordt in de grond wet de gewapende dienst een eer en een plicht genoemd, terwijl de Zwit serse grondwet spreekt over „Jeder Burger ein geborener Soldat des Vaterlandes". Als voordelen van de dienstplicht zou men kunnen noemen dat er altijd voldoende jonge mensen beschikbaar zijn uit letterlijk alle lagen van de be volking, hetgeen een indirecte, heel duidelijke controle op dat militaire ap paraat inhoudt. Zonder nu het leger als „opvoedingsinstituut van de natie" te willen kenmerken, zoals dat on langs nog door de Duitse bondskanse lier Kiesinger gebeurde, kan men in het algemeen, dacht ik, toch wel stel len dat de Nederlandse jongeman na zijn diensttijd doelbewuster optreedt, zelfstandiger is, beter vreemd gezel schap heeft leren verdragen en meer mensenkennis bezit dan voorheen, maar als nadelen signaleert men dan het dwangmatige, het plichtmatige dat afstoot, de voor de strijdkrachten kor te dus inefficiënte diensttijd, het gedu rende deze tijd onttrokken zijn aan het arbeidsproces of het onderbreken van studie en toekomstplannen, het ont trokken worden aan eigen milieu (hoe wel het kennis maken met andere mi lieu's ook dikwijls gunstig kan werken) en soms wel eens een negatieve, ver vlakkende en verruwende invloed. Daar komt dan als nadeel no. 1 van deze tijd de willekeur bij zoals in het begin beschreven: vier moeten dienen, zes gaan geld verdienen. De voordelen van een beroepsleger liggen in de vrijwillige keuze en de veel grotere professionaliteit en effi ciency door het langer beschikbaar zijn van het personeel met als gevolg betere geoefendheid en zuiniger mate- rieelgebruik. Als nadelen kunnen om de hoek komen het gemis van voldoen de mobilisabele reserves, een trage doorstroming, waardoor de werving van het beroepskader, waar men nu al zo'n moeite mee heeft, wel extra zorgen zal baren, een groot huisves tingsprobleem, het probleem hoe iemand gedurende 5 of 6 jaar een in teressante werkkring te bieden, een toenemende scheiding burger-militair en de kans op verstarring en militai risme. o l~)ok zullen de moeilijkheden die men in een militair beslist beter georiën teerd land als Engeland heeft bij het rekruteren van vrijwilligers, stellig tot het ministerie van Defensie zijn door gedrongen. Engeland is namelijk het enige grote land dat tot op heden de stap naar een beroepsleger ondernam. Voor het jaar 1968 hadden de Britten totaal 38.000 vrijwilligers nodig, doch na uiterste krachtinspanning meldden zich slechts 28.000 man, dus ongeveer een derde te weinig. En dit terwijl men daar beroepssoldaten, mede door 'n hele reeksfasiliteiten waaronder gratis uni form, meestal kosteloos goed eten, 22 pet. meer betaald dan de industrie. Kenne lijk zijn materiële gronden niet beslis send. Het bleek dat de interesse in de militaire dienst afneemt omdat de dienst in de strijdkrachten niet over eenstemt met het begrip vrijheid van de hedendaagse jeugd. Ook het zich meer terugtrekken op het Britse eilan denrijk bleek de werving niet ten goe de te komen, want kennelijk bestaat er een grote groep die het avontuurlij ke sterk aantrekt. Het feit dat in 1968, voor het eerst in deze eeuw, geen en kele Britse soldaat sneuvelde, bleek een negatief wervingspunt te zijn en werd dan ook vervangen door meer avontuurlijke slagzinnen. Gaan we deze ervaringen verwerken in de Nederlandse verhoudingen dan zou men zich met recht kunnen afvra gen of alles bij ons zoveel beter zal kunnen slagen. Zijn wij genegen onze beroepssoldaten minstens 20 pet. meer te betalen dan in onze industrie? Vin den de avontuurlijken onder de jonge Nederlanders Oirschot, Ermelo of Steenwijkerwold wel avontuurlijk ge noeg? Wat gaan we doen als de jonge man gaat trouwen? Voor goede huizen zorgen en de sociale problemen die daarmede hun intrede doen accepte ren? Verwijzen naar het redelijk suc ces bij het verwerven van 7000 techni sche specialisten in de afgelopen jaren is gevaarlijk, aangezien het hier gaat om een aantal technisch interessante functies, waaraan de rang van korpo raal is verbonden. Ja, uit militair technische overwegin gen zal elke beroepsmilitair de voorkeur geven aan een echt beroeps leger (niet aan een verkapte sociale instelling), maar de weg er heen is, zoals u hebt gezien uit allerlei overwe gingen, beslist niet zo eenvoudig. Toch verdient het plan van de heer Kikkert alle mogelijke aandacht en een diep gaand onderzoek, gebaseerd op de vele gegevens en ervaringen die Defensie ter beschikking staan, zou zeker te recht zijn. Ook de buitenlandse (En gelse) ervaringen zouden dan grondig moeten worden verdisconteerd, terwijl een aanvullende opiniepeiling in Ne derland misschien licht zou kunnen werpen op wat „men" graag zou zien, maar vooral wat „men" er voor over heeft. Naar mijn mening zou een der gelijke enquête nog wel eens grote verrassingen kunnen opleveren. Ons volk, onze dienstplichtigen, hebben na melijk recht op feiten, want alle mooie theorieën geven velen het gevoel dat er op korte termijn een bruikbaar al ternatief is waardoor onrecht kan wor den voorkomen. Dat een dienstplicht die niet algemeen is, onrechtvaardighe den inhoudt, zal wel niemand kunnen tegenspreken. o "JVFaar mijn mening ligt de toekomst van de strijdkrachten in een vér gaande integratie in West-Europa, met een gelijk percentage van het natio naal inkomen voor defensie voor elk land waardoor enorme overheidskosten worden gedrukt, en een goed betaald vrijwilligersleger, gerekruteerd uit alle deelnemende landen met behoorlijke doorstromingsmogelijkheden voor de jonge mensen die zich daar voor opge ven. Tot die tijd, ben ik bang, zullen we wel moeten blijven werken zoals nu, met niet eens voldoende beroeps kader, met een steeds groter wordend deel vrijwilligers voor de meest tech nische functies en met een steeds klei ner wordend deel dienstplichtigen, jammer genoeg voor de eenvoudigste functies. Een langzame groei dus van een dienstplichtleger naar een modern beroepsleger. Trowel in binnen- als in buitenland gaan er al vele jaren stemmen op om iets te doen aan de onrechtvaardig heid van het niet-algemene van de dienstplichtvervulling. Men wil dege nen die NIET hun dienstplicht moeten vervullen, meisjes, afgekeurden, vrij gestelden of degenen die gewoon niet nodig zijn, een soort dienstplichtbelas ting laten betalen. De dienst in of be lasting betalen. Hoewel een dergelijk systeem recht vaardigheid nastreeft ligt de sociale onrechtvaardigheid er dik bovenop. Het ligt voor de hand dat voor de be ter gesitueerden deze belasting maar een klein offertje betekent, dat gaarne zal worden betaald, maar voor de jon ge, misschien al jong gehuwde arbei der zou het een zware druk op zijn budget kunnen betekenen. We moeten er bovendien niet aan denken wat een papieren rompslomp dit systeem met zich mee zou brengen Toch is het de hoogste tijd dat we zoeken naar methoden om de „vier van de tien" die niet verdienen, recht matig te belonen voor hun diensten en voor het ter beschikking blijven staan, in geval van mobilisatie. Een voorstel hiertoe is een klein jaar geleden op initiatief van een groepje uit de VVD- afdeling Apeldoorn gedaan en door de heer Koudijs van de VVD in de com missie van de Tweede Kamer behan deld. Het betrof hier een plan om de genen die hun dienstplicht hebben ver vuld, gedurende een lange reeks van jaren belastingfaciliteiten te verstrek ken. Een eenvoudige regeling, meteen simpele opdracht aan de belastingin specteurs zou voldoende moeten en kunnen zijn om de „vier van de tien" jaarlijks te laten beseffen dat hun dienst aan de gemeenschap wordt ge waardeerd en beloond. Sedert de indiening van het voorstel hebben we er echter, direct noch indi rect, er iets over gehoord. We zijn nieuwsgierig naar de argumenten te gen dit voorsteL De enorme expansie van de Japanse industrie, de laat ste jaren ook duidelijk merkbaar in Europa, heeft ver schillende facetten, die interessant genoeg zijn om eens nadet onder de loep genomen te worden. In het bij zonder de opbouw van de moderne industrie en de daarmee samenhangende aspecten als woonomstandig heden en de sociale voorzieningen van de Japanse De oorlog tegen Mandsjoerije, maar veel meer nog de oorlog te gen Amerika, hebben de huidige snelle ontwikkeling van de Japanse industrie in grote mate bepaald. Ja pan, dat voor de oorlog tegen Ame rika nog nooit een oorlog had ver loren (en daardoor toentertijd in Azië als onoverwinnelijk gold, het geen de Japanners zelf ook dach ten) moest, mede door de atoom bom op Hirosjima, het onderspit delven. In hun gevoelsleven verloren de Japanners daarmee hun „gezicht" tegenover de wereld. Een niet min der harde klap werd aan dit „ge zichtsverlies" toegebracht, toen kort na het einde van de tweede wereldoorlog de keizer, tot dan toe door zijn onderdanen als een onaan tastbare godheid beschouwd, zijn goddelijkheid aflegde en als het wa re tot het mensdom afdaalde. De Japanner, door de eeuwen heen in discipline groot gebracht en sterk geneigd om maatschappelijk boven hem gestelde personen zo goed mo gelijk van dienst te zijn, zocht koortsachtig naar iets, dat land en volk een „nieuw gezicht" zou ge ven. En dat werd gevonden in de op bouw van een moderne industrie, waar overigens door Amerikaanse deskundigen de basis voor werd ge legd. Japan kan men in het algemeen kwalificeren als een super-kapitalis tisch land, waar een groot gedeelte van de financiële macht nog in han den is van een klein aantal fami lies. Bij de opbouw van de reusach tige concerns in vooral de auto- en elektronische industrie volgde men een uitgesproken en strak doorge voerd efficiënt beleid. De fabrieken werden ver buiten de steden gesi tueerd, waarbij in de nabijheid van de eigenlijke fabrieksterreinen (alle zeer modern maar toch ook sober van opzet), woonkernen met alle daarbij behorende faciliteiten voor de werknemers verrezen. De in het arbeidsproces ingescha kelde krachten, vooral de onge schoolden en degenen die weinig onderwijs hebben genoten zoals de van het platteland weggezogen jon gens en meisjes, die veelal bij de lopende-band-produktie zijn inge schakeld, krijgen naast een vak technische opleiding ook een brede re algemene ontwikkeling. Het leer programma op de Japanse scholen kan men ongeveer als volgt stellen: 6 jaar basisonderwijs (een Japanse scholier heeft 6 jaar nodig om de moeilijke, uit lettertekens bestaande Japanse schrijfwijze onder de knie te krijgen), 3 jaar voorbereidend middelbaar onderwijs en 3 jaar middelbaar onderwijs. De werknemers in de moderne Japanse fabrieken krijgen naast hun vaktechnisch onderwijs ook alle gelegenheid om in hun vrije tijd dit algemeen middelbaar onderwijs te volgen, hetgeen hen uiteraard na een aantal jaren tot hooggekwalifi ceerde werknemers maakt. In het westen krijgt men de in druk, dat de gehele Japanse indus trie hypermodern is en zich volle dig heeft toegelegd op kwaliteits- produkten. Dat is echter niet juist. Een dergelijke foto was niet lang geleden nog ondenkbaar. Nu is het keizerlijk gezin als het ware gedemocratiseerd en het is er niet minder populair door gewor den. Men wordt in het westen uitsluitend geconfronteerd met de kwaliteits- produkten van de grote concerns. De reuzenconcems, als bijvoorbeeld Matsushita, maken slechts 45 pet. uit van het Japanse industriële ver mogen, terwijl de overige 55 pet. zeer beslist bij een voor het westen redelijk geacht industrieel peil ten achter ligt. Een bepaalde eenzijdigheid dus, maar wie kan bepalen wanneer de ze minder ontwikkelde industrieën, door fusies of opkoping door de reu- zenconcerns, deze achterstand heb ben ingelopen? Er ligt hier als het ware een nog sluimerend Japans in dustrieel vermogen braak, dat in de toekomst een nog grotere bedrei ging voor de nu reeds door Japanse produkten overstroomde wereld markten kan inhouden. En dat de Japanse groot-indus trie, weloverwogen en zeer planma tig (even degelijk en efficiënt als de opbouw van de reuzenconcems) de wereldmarkten penetreert, is nu wel genoegzaam bekend. Overigens is het wel een bijzonderheid, dat Ja pan een enorme export heeft naar de Verenigde Staten, in het bijzon der auto's en elektronische appara tuur als bandrecorders, camera's, transistorradio's, etcetera, maar dat de Japanse markt gesloten is voor de Amerikaanse auto-indus trie! Dit wordt door vele topfiguren in Detroit, het centrum van deze in dustrie, met lede ogen aangezien. Hieraan liggen uiteraard ook poli tieke motieven ten grondslag. De Amerikaanse auto-industrie ontwik kelt momenteel dan ook plannen om de steeds toenemende import van Japanse automobielen te beteuge len, door het lanceren van nieuwe, kleinere modellen, een streven dat in voorgaande jaren in feite is mis lukt ten aanzien van de kleine Eu ropese automobielen als Volkswa gen, Renault, etc. Bij velen in het westen bestaat nog het idee, dat de Japanners zich afbeult voor een hap rijst, en dat dit in hoofdzaalz de reden is van de concurrerende prijzen. Ook die tijd is voorbij. Wat zijn dan de oorza ken dat de Japanse industrie be paald goedkoper kan werken dan de westerse? Naast de grotere gedisciplineerdheid en betere menta le instelling van de Japanner tegen over zijn werkzaamheden, speelt zeker ook het gebrek aan sociale voorzieningen, zoals wij die in het westen kennen, een belangrijke rol. De woonomstandigheden van de Ja panner zijn over het algemeen niet vergelijkbaar met die van in het westen levende werknemers. De ge middelde Japanse werknemer er vaart het als een luxe, wanneer hij over een twee-kamer-flat beschikt, terwijl miljoenen in de grote steden nog altijd in krotwoningen leven. Sociale voorzieningen zijn vrijwel onbekend, wat een enorme finan ciële besparing voor de Japanse concerns oplevert, die de concur rentiepositie op de wereldmarkten ten goede komt. Een georganiseerd vakbondswezen kent men nauwe lijks. Er zijn in de grote fabrieken wel afzonderlijke personeelsraden, doch die hebben zeker niet de bete kenis en de macht van grote vakor- werknemer. De tijd van voor de oorlog, toen de Ja panse industrie alleen maar ijverig alles copieerde wat in het westen werd geproduceerd en deze goederen dan voor dumpprijzen op de wereldmarkten bracht, is allang voorbij. De moderne industrie is voor Japan het „nieuwe gezicht", dat tegenover de wereld het ver lies van de tweede wereldoorlog moet compenseren. ganisaties, zoals wij die in het wes ten kennen. Duidelijk zichtbaar is ook in Ja pan, dat de jeugd zich afkeert van het oude. Dat valt vooral op door de moderne westerse kleding die de Japanse jeugd draagt en die, meer dan bij ons, contrasteert met de kleding van de oudere generatie, waarbij de dames nog gekleed gaan in de traditionele kimono en de he ren in sombere, zwarte kostuums. Ook het optreden naar buiten van de Japanse jeugd, in het bijzonder de studenten (men denke hierbij aan de vele, vaak bloedige rellen, gericht tegen de Amerikaanse in vloed in Japan), is zeer snel veran- Een van de zeer moderne in dustrieën: de Toy o Rayon fa brieken, die een zeer geducht concurrent betekenen op de we reldmarkt dank zij de meest mo derne produktiemethoden en de grote inzet van de arbeiders. Op de achtergrond de met eeuwige sneeuw bedekte Fuji. derd. Deze jeugd, en ook de fa- brieksjeugd die nu in staat is zich een bredere algemene ontwikkeling eigen te maken, zal in de toekomst betere woonomstandigheden en so ciale voorzieningen gaan eisen. Het is momenteel nog zo, dat een Ja panse familie zich sterk het lot aan trekt van een familielid dat geen werk heeft of in kommervolle om standigheden verkeert. Hierdoor wordt het gebrek aan sociale voor zieningen minder gevoeld. Wanneer de tijd aanbreekt, dat ook de Japan se werknemers zich in groter ver band in vakorganisaties gaan orga niseren, dan is het de vraag of men op de wereldmarkten op de huidige wijze zal kunnen blijven concurre ren. Denkend aan de toekomst van Tsjeco-Slowakije komt men haast onvermijdelijk terecht bij Hongarije: dit land en dit volk hebben immers bijna hetzelfde ondergaan, misschien nog wel in erger mate. Na het barbaarse communistische óptreden tijdens en na de opstand in '56 leek het onmogelijk dat volk en commu nisme zich ooit met elkaar zouden verzoenen. Desondanks is het onmogelijke mogelijk gewor den: terwijl heel het leven door trokken is van de westerse le vensstijl heeft men het communis tische systeem als onvermijdelijk aanvaard. Men weet dat het zin loos is andere mogelijkheden te overwegen en in de rust die deze (helaas weinig plezierige) weten schap teweegbrengt sleutelt men aan het systeem om maximale resultaten te bereiken. De eer daarvoor komt toe aan de huidi ge leider, Kadar: hij is thans zo populair dat hij voor de Russen al minder aanvaardbaar is ge worden! Beschouwt men het systeem wat nader dan zijn er een aantal za ken die opvallen. Allereerst dat er een zekere mate van vrijheid heerst. Kritiek is hier normaal en wordt openlijk gegeven de Hongaren zijn beslist geen slaafs volk. De Stalinistische periode is duidelijk afgesloten. De macht hebbers van toen, altijd kenbaar aan de bekende leren jas met pet, waren gehaat nu is er een binding van vertrouwen ontstaan tussen volk en partijmensen. De enige angst is dat deze lente periode nog eens ruw verstoord zal worden en men zal ook alles doen om dat gevaar te keren. Ook economisch gaat het beter dan vroeger: de welvaart groeit, heel bescheiden weliswaar maar men heeft hoop op morgen. De bedrijven geven over het alge meen een goed rendement en er is een deling van de winst die het sobere leven iets aantrekkelij ker maakt. Het reële loon be draagt voor de arbeiders ongeveer 50 pet. van wat bij ons gangbaar is, voor de hogere functies ligt dit percentage nog iets ongunstiger. Neemt men de toeristische in dustrie als voorbeeld (want daar mee hoopt men harde valuta in handen te krijgen) dan vindt men een mengeling van westerse en communistische gebruiken. Heel merkwaardig is dat men in de dienstverlenende sector 't „drink geld" weer heeft ingevoerd, om streeks 10 tot 15 pet. Gevolg is dat de service juist in de toeris tische sector perfect is. Voor de bouw van hotels werkt men met het buitenland samen in een 50/50 investeringsverhouding en ook worden loonopdrachten voor het buitenland uitgevoerd. Dit alles loopt op het ogenblik bijzonder goed want: de betrokken ambte naren zijn geïnteresseerd in het maken van winst waarvan zij een aandeel krijgen. En in de fabrieken is het niet anders: èn di rectie èn arbeiders doen wat ze kunnen want ze krijgen een winstaandeel. Dat zowel man als vrouw bui- LEIDER KADAR ...bijzonder populair... tenshuis werkt is een normale zaak. Moet moeder thuis blijven omdat zij haar baby moet verzor gen dan ontvangt ze een extra maandelijkse bijdrage van plm. 40 gulden. Het woningvraagstuk is bijzonder schrijnend, maar de eisen liggen op een ander vlak dan in het westen. De huren zijn laag, het woningpakket behoort praktisch aan de staat. Alleen eigen woningbezit wordt toege staan en wordt zelfs met staats- kredieten mogelijk gemaakt. Het tweede-huis-buiten is alleen maar weggelegd voor bijzonder bevoor rechten. Omdat de hogere functionaris sen verhoudingsgewijs nog verder bij het Westen achterliggen dan de arbeiders, is er een trek naar het Westen. Het land is herme tisch afgesloten en bewaakt. Een maal per jaar kan men een pas poort krijgen zónder buitenlandse deviezen als men een uitnodiging uit het buitenland kan tonen, eens in de twee jaar kan men reis- cheques krijgen tot een bedrag van 100 dollar. Daarbij moet men bedenken dat een paspoort ont vangen geen recht maar een gunst is. Men weet zelf heel goed dat dit in de toekomst anders zal moeten worden; dat men het grensverkeer van de eigen mensen mogelijk zal moeten maken zon der de vrees te koesteren dat de onmisbare bovenlaag van leiding gevenden in wetenschap en be drijven vertrekt om in het Westen hun geluk te beproeven. Merkwaardig trekje tussen dit alles: er bestaat wel een lotto, het is dus mogelijk miljonair te wor den. Dan kan men tenminste ook een- auto kopen, want die wordt nu als een grote luxe beschouwd. Daardoor zijn de openbare ver voersdiensten uitgebreid 'en heel druk bezet. Zo is het thans in Hongarije: 'n volk dat onder alle omstandig heden zal blijven bestaan omdat het zijn eigen plaats kent. „Want zo zegt het Hongaarse volks lied het dit volk heeft reeds in het verleden voor de toekomst geboet!"

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 12