Expositie die verkondiging tracht te zijn gff 'H LM; 1 Vredesweek- resultaten in ci ijfers Christenen mogen hun handen niet thuis houden I Groepspraktijk verdient meer aandacht Remonstrantse Broederschap gedenkt 350-jarig bestaan Geestelijk leven De dokwerker is geen remon strant. En Johannes Calvijn was het ook niet. Toch vindt men hun afbeelding op de tentoonstelling, die de Remonstrantse Broeder schap heeft georganiseerd ter ge legenheid van haar 350-jarig be staan en dje in verschillende plaat sen van ons land te zien zal zijn. Vl€r begrippen Tom k nu Om vier begrippen draait het op de tentoonstelling die de Remonstrantse Broederschap heeft ingericht: consciëntie, vrijheid, verdraagzaamheid en eenheid. Op deze foto ziet men drie van deze vier „afdelingen" op een bord samengebracht. Bij de keuze der portretten heeft men gehandeld „zonder aanzien des persoons" zo is immers de geest in deze geloofsgemeenschap. Dat de dokwerker en Calvijn een plaats op deze expositie hebben gekregen, is ty perend voor de Remonstrantse Broeder schap. De Broederschap heeft nooit ge meend dat zij een monopolie in geestelijke zaken had en zij heeft zich altijd verwant gevoeld aan anderen die streden voor gro te, culturele goederen. Steeds heeft zij meer de nadruk willen leggen op datgene wat haar met anderen verenigt dan wat haar van hen scheidt. In de inleiding op de catalogus van een tentoonstelling merkt drs P. M. Luca, remonstrants predikant in Amsterdam en voorzitter van de histo rische commissie van de broederschap, op dat de remonstranten zich altijd sterk ver bonden hebben geweten met het geestelijk leven van het Nederlandse volk en dat zij in het voetspoor van Erasmus geweigerd hebben al te snel scheidsmuren tussen kerken op te trekken. De dokwerker," zei prof. dr. O». J. Hoenderdaal bij de opening van de tentoonstelling in het gemeente archief van Rotterdam, „stelt iets voor dat voor de remonstranten belangrijk is ge weest: de vrijheid". „En we willen niet vergeten", aldus drs. Luca in zijn inlei ding, „dat vele remonstranten hun vorming mede te danken hebben aan het werk van Calvijn". Aldègonde willen annexeren voor de re monstranten, maar in dit couplet klinkt duidelijk het beroep op de conciëntie. De afdeling vrijheid toont o.a. een af beelding van Simon Episcopius, de beken de hoogleraar uit de zeventiende eeuw, maar ook een foto van de dans om de vrijheidsboom in Amsterdam op 4 maart 1795. Natuurlijk hoort hier thuis een frag ment van de rede van Episcopius op de Dordtse synode, waar het tot een breuk kwam en waar de remonstranten genood zaak werden een eigen kerkelijk leven te gaan leiden Hij sprak op 7 december 1618 over: Wij zoeken die gulden vrijheid. Het ligt voor de hand dat ook de strijd, die in de tweede wereldoorlog voor de vrijheid werd gevoerd, hier werd gesymboliseerd, namelijk in een exemplaar van, het Re monstrantse Weekblad in oktober 1944. Een belangrijk trek van de broederschap is altijd geweest de verdraagzaamheid. In de afdeling, die hieraan is gewijd, hangt De Arminiaensche dreckwaghen, de bekende spotprent, waarop Arminius de dreckwaghen bestuurt. Ook een ge deelte van het vonnis van de Staten Gene raai tot verbanning van de remon strantse predikanten die weigerden de Akte van stilstand te tekenen (1619), treft men hier aan. Johannes W. Ten Bogaerdt, Hugo de Groot en Abraham des Amorie van der Hoeven hebben een plaats gekregen in de afdeling eenheid. Dat streven naar eenheid betekent vandaag voor de remonstranten dat ze meedoen aan de oecumene. Van- daar dat foto's van de remonstrantse de legatie naar de conferentie over Church and Society in 1966, van de onthulling van de gedenksteen tijdens het congres van de International/Congregational Council in 1962 te Rotterdam en van het congres van de Wereldraad van Kerken in Uppsa la niet ontbreken. T 7"* la niet ontbreken. Al werd de tentoonstelling dan georga niseerd naar aanleiding van een jubileum, het was niet de bedoeling dat zij hoofdzake lijk aan de geschiedenis zou zijn gewijd. Men heeft de zaken gegroepeerd om vier begrippen, die de idealen aangeven waar voor de remonstranten altijd hebben ge ijverd: consciëntie, vrijheid, verdraag zaamheid en eenheid. In de afdeling conciëntie ziet men o.a. een kopie van een bladzijde van de ge loofsbelijdenis van de remonstranten uit 1621 en een citaat uit de rede van burge meester Hooft in 1597 voor de bestuurders der stad Amsterdam gehouden over de conciëntie vrijheid. Ook vindt men er het laatste couplet van het Wilhelmus. Daar mee heeft men weer niet Marnix van St. Dat de remonstranten zich zelf zien als erfgenamen van cultuurgoederen van vroe ger, blijkt uit de afdeling Voorlopers, waar niet alleen zoals we al schreven Cal vijn wordt geëerd, maar natuurlijk ook Erasmus en evenzeer Thomas a Kempis. Ook aan de kerkbouw is aandacht besteed. Hoezeer de broederschap ook thans haar taak wil vervullen, blijkt uit de plaats die men heeft ingeruimd voor ontwikkelings werk en werelddiaconaat. In de stand over dit laatste onderwerp heeft men door fotomateriaal een indruk willen ge ven van de projecten waaraan de broe derschap meewerkt. Enkele publikaties, die tonen dat de broederschap zowel door haar leden indi vidueel als ook door de studie in groeps verband de vragen bestudeert en bespreekt die in dit vlak aan de orde zijn, zijn hier ook neergelegd. Men ziet hier het tuinbouwproject van de Presbyteriaanse kerk in Ghana en een overzicht van het Kythera project. Deze interessante tentoonstelling, waar voor drs. Luca zijn studieverlof heeft opge offerd, bewijst dat de broederschap zich bezint op haar betekenis in deze tijd. To lerantie en eenheid zijn zaken die van daag in discussie zijn, zei prof. Hoender- daal, die de tentoonstelling een stukje verkondiging noemde. Ze moet, vond hij, een preek zijn... Een serie oude geschriften met onder andere de resolutie van de Staten Generaal waarin bekend ge maakt werd dat een aantal Remon strantse predikanten zou worden ver bannen. Elf van hen werden uitgeleid naar Waalwijk (later naar Antwer pen), twee naar Bentheim en een naar Kleef. Ook nu nog vindt men in Duitsland gemeenten van de Remon strantse Broederschap. r~ m/xmr/ Aan spotprenten ontbreekt het niet op de tentoonstelling €n dat is geen wonder als men de geschiedenis dezer Arminianenhet scheldwoord van vroeger nog eens naleest. Zij zijn gevangen gezet, verbannen, belasterd, uit geweken naar andere landen waar zij opnieuw gemeentes stichtten. maar verdraagzaamheid is steeds hun devies gebleven. Het Interkerkelijk Vredesberaad, orga nisator van de Vredesweek die dit jaar van 21 tot en met 28 september werd ge houden, wil weten of men op de goede weg is en of men ook metterdaad het grote publiek bereikt. Daartoe zijn (of worden) drie onderzoeken gehouden door het studiecentrum voor vredesvraagstuk ken van het Instituut voor politicologie van de Nijmeegse universiteit, Eén onder zoek is gericht op het gewone publiek, het andere op de contactpersonen die het IKV in vele plaatsen in ons land heeft en het derde op de predikanten en priesters in Nederland. Voor het eerste onderzoek heeft men de bevolking van Arnhem uit gekozen. Het is thans zo ver gevorderd dat men een aantal voorlopige resultaten heeft kunnen publiceren. We geven er hieronder een aantal verkort weer. Driekwart van de Arnhemse bevolking had wel van de Vredesweek gehoord; 37,6 pet. was er op attent gemaakt door de krant, 23,8 pet. door de tele visie en 9,2 pet door de radio. Maar van de 75 pet die er dus van gehoord had kon nog geen 20 pet. het thema van de Vredesweek nomen erg diep was het dus niet doorgedrongen. Vermoedelijk diezelfde 20 pet ver klaarde dank zij de Vredesweek meer inzicht gekregen te hebben in de pro blemen van de rijke en arme landen. Plus minus 15 pet verklaarde meer in zicht gekregen te hebben in het vraag stuk van oorlog en vrede. Dieper gravend bleek dat meer dan de helft van de Arnhemse bevolking van mening is dat de invloed van de rijke landen op het regeringsbeleid van de arme landen moet worden versterkt. Zo ook was 64 pet het er mee eens dat de arme landen nog niet rijp zijn om uit te maken wat goed voor hen is - slechts 20 pet was het met die stelling oneens. Het omgekeerde: de stelling dat alleen de arme landen moeten beslissen wel ke veranderingen in de rijke landen moeten plaats hebben wil men althans de arme landen écht helpen, werd in grote meerderheid verworpen. Zeer oneens: 26,6 pet; oneens: 53,5 pet; eens: 8,4 pet; zeer eens: 2,4 pet. De felle kritiek van het IKV op het ontwikkelingshulp-beleid van de Ne derlandse regering bleek ook niet zo veel weerklank te vinden: bijna de helft stemde in met het beleid zoals dat werd gevoerd. De vraag of het niet beter zou zijn een groot deel van de militaire uitgaven te besteden aan ontwikkelingshulp bleek meer enthousiasme te kunnen oproepen: 67 pet van de ondervraag den was het hiermee eens. Die offerbereidheid bleek echter heel wat minder groot te zijn als het uit de eigen portemonnee moet komen. Wil den 24,6 pet. nog 1 pet. van het netto loon afstaan, slechts 1,9 pet bleek be reid tot 3 pet te gaan. De Arnhemmers zouden ook liefst de hele Vredesweek maar in de kerkelij ke sfeer willen houden: 62,5 pet ver klaarde zich daarvan voorstander 26,6 pet bleek van mening dat de op zet meer algemeen zou moeten worden. Daar staat dan weer tegenover dat slechts 17,7 pet de stelling wilde be amen dat de problematiek van oorlog en vrede het meest te maken had met levensbeschouwing of ideologie. Op één punt bleken de Arnhemmers vrij eensgezind: het tijdstip waarop de Vredesweek is gehouden werd door nog geen 10 pet van de ondervraagden als ongunstig beoordeeld. Om het beeld rond te maken hebben de onderzoekers tevens de politieke ligging van Arnhem op dit ogenblik verkend. De PvdA zou er de grootste partij blijven, maar de KVP zou ter- reein terugwinnen. D'66 blijkt een sterke aanhang te hebben zulks in te genstelling tot de PPR, welker aan hang op 0,8 pet werd geschat. Van de Boerenpartij zou niet zo heel veel meer overblijven. IIIIIIIIIIIIIIIIMIIMI» Ifct: fetjt Wrrro t» no-m-m 'tg etnttgt mMtt/it of en\tp:K. «Ban». V» toatf m gnatrfl. JtHtuijf 'a tot flottrniiw tsftftm <ra luStff? htM&mrt te XrmJfiUnute?*»?; fc-tf jtfKSt/ ?oo Wttöc Vsrtcr Ifefe ttttfoËPB toox 9)> fijh 'om 68 te 8ft. tlgtm/10a twft «ee)i*?pre naftai tun m f ufjpr¥Ï3éiWUfNlfc T iï f töW*, «WW; uoö* uw»;*»», m mofi. 30 wtnfr&j. oo» t« te MM- wm tost» «fen&mi «n W tn mwü»t ma t te matf tt utttoont W tt tótjBo» ffma fcm m o«t mum. tenim raar* aai*" a<» bniefif. W 5kt ma ter fmi» 1- «MMlUntH r»*«' >xii Htm «b k»t üklMi- fm. vJw*hwrt»«» itr. SM* ij Haar hand breidt zij uit naar de el lendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige - Spr. 31:20. Dit wordt gezegd van de deugzame, de gelijke huisvrouw. U moet dit mooie lied over haar eens helemaal lezen (vrs 10-31) Het is aan haar vlijt te danken, dat haar huis een welvarend huis is. Door haar le ven haar man, kinderen en personeel in een klein „welvaartsstaatje". Je zou den ken: „deze vrouw heeft nergens tijd voor verder, zo druk is ze met haar gezin". Maar wonderlijk, juist zij, degelijke huis- en zakenvrouw blijkt ook nog oog, zorg, tijd en handen te hebben voor haar naaste. Haar naaste in nood. „Haar hand breidt zij uit naar de ellen dige". Eigenlijk staat er: „haar holle hand". De Staten Vertaling spreekt daar om van haar handpalm. De hand, die zij uitbreidt naar de ellendige is dus een „geopende hand". Onze handen kunnen allerlei houdingen aannemen. Het kunnen „vuisten" zijn; wee onze naaste dan! Het kunnen „afwij zende" handen zijn. Het kunnen „dreigen de" handen zijn. Handen kunnen beschul digen en verwijten. Maar de „holle" hand is een gevende hand. De „holle" hand is de hand die iets aanreikt, iets toereikt aan de ander. De gemeente van Christus heeft ook handen. Als het goed is, lijken die handen op de handen van Christus. Als het goed is, zijn het „geopende handen", uitgebreid naar de ellendige. Dat is, wat we dan „het diaconaat" noemen. Het diaconaat is de hand van de kerk. De kerk mag haar handen niet thuis houden, niet in de zak houden. De gemeente van Christus lijkt op die degelijke huisvrouw. Zij zal de el lendige en de nooddruftige met holle han den, met gevende, helpende handen tege moet treden. Er is ongetwijfeld een verband tussen „bidden" en „geven". De nood van de naaste leren wij niet evenmin als onze eigen nood buiten God om kennen. De nood van de naaste „zien" en daarin „voorzien", is zonder gebed een onmoge lijke zaak. Zonder gebed gaan wij aan de werkelijke nood van de naaste voorbij, evenzeer als we zonder God de naaste voorbij gaan. Een breuk tussen God en ons had en heeft altijd tot gevolg een breuk tussen ons en de naaste (Gen. 3 en 4). Een band met God, de God van de armen en de el- lendigen, schept ook een band tussen ons en onze naaste in nood. Daarom is elke christen een diaken omdat elke christen leeft in verbondenheid met de éne Grote Diaken Jezus Christus. Wat dat concreet betekent?? Wel, als wij „kerk van Christus" zijn zitten wij niet met onze handen in de schoot, zoals mensen in de wachtkamer bij een dokter. Ons leven zal staan in het teken van „die nen", omdat we zijn mogen van Hem, Die niet gekomen is om gediend te worden maar om te dienen. We zullen onze han den uitbreiden naar de ellendige en uit strekken naar de nooddruftige, zoals Hij, Christus, Zijn handen uitgebreid heeft naar ons, ellendigen en nooddruftigen. Zijn die er dan nog in onze tijd? Er is een tijd geweest waarin we dachten dat we maar op één manier „arm" konden zijn. Arm aan geld. We weten nu wel dat er meer vormen van armoede zijn. Je kunt arm zijn aan liefde, arm aan hulp, arm aan meeleven, arm aan gemeen schap, arm aan geluk. Er is zoveel nood. Nood is altijd lang geen geldnood. Er is huwelijksnood, gezindsnood, lichamelijke nood, geestelijke nood enz. Vlak bij ons en ver van ons vandaan. Je wordt ervan op de hoogte gebracht via krant, radio en televisie. We krijgen er door de moderne communicatiemiddelen steeds meer „naasten" bij. Steeds meer „naasten in nood", steeds meer „ellendi gen en nooddruftigen". Maar... we krijgen ook steeds meer middelen om te helpen. Geldmiddelen, levensmiddelen, geneesmid delen. Wee de kerk, als ze haar handen niet uitbreidt naar de ellendigen en naar de nooddruftigen. Want dat is Goddelijke opdracht! Een kerk die leeft, geeft. Een Kerk die weet wat het betekent: „de handen uit breiden is bidden", zal ook weten dat „de handen uitbreiden" geven is; De kerk heet een degelijke huisvrouw te zijn juist in onze tijd. Degelijk in haar huishouden naar binnen (het gezin), maar ook oog te hebben voor de ellendige en nooddruftige in het gezin en daarbuiten. Veenendaal Ds. J. J. van der Krift IIIIMHIIIIIU De groepspraktijk was vorige week onder werp van gesprek tussen de Landelijke Huisartsen Vereniging en persvertegen woordigers in een van hun (bijzonder gewaardeerde) periodieke contacten. Dat was al lang geleden afgesproken het kwam zoveel te beter tot zijn recht omdat kort daarvoor „de Maatschap pij" haar jaarlijkse congres had gehou den, waarin niet in de laatste plaats was gewezen op de moeilijkheden die haast iedere arts ondervindt om op zijn ter rein „bij" te blijven. Met voldoening was daar geconstateerd hoe vruchtbaar het is dat aan een ziekenhuis verbonden specialisten in een team samenwerken en in stafbesprekingen ook eikaars ken nis en kunde onder de loep nemen ter zijde slechts was ook de mogelijkheid aangestipt dat huisartsen iets dergelijks kunnen doen als zij samenwerken in een groepspraktijk. Daarom was het juist op dat tijdstip een dankbaar onderwerp. Dat er op het congres niet al te veel ge zegd is over de groepspraktijk is ge makkelijk te verklaren: het is een vorm waarover binnen de huisartsenvereni ging nogal genuanceerd wordt gedacht en waarmee men bovendien nog maar weinig ervaring heeft opgedaan. Welis waar zijn er bij het Nederlands Huisart sen Instituut (de wetenschappelijke ver eniging van de huisartsen) de laatste drie jaar zo'n 200 verzoeken binnenge komen om inlichtingen over het opzet ten van zo'n praktijk door twee of meer huisartsen en zijn er 70 serieuze pogin gen ondernomen om een groepsprak tijk tot stand te brengen, maar tot dus ver zijn er daarvan slechts tien gereali seerd. Op de 4509 huisartsen die Ne derland telt is dit een bijzonder pover getal. Het gaat bij een groepspraktijk men zal zich dat herinneren van vorige arti kelen over samenwerking van twee of meer artsen: zij vestigen zich samen in één gebouw, schaffen samen instru menten aan, voeren een gezamenlijke patiëntenadministratie en verdelen on der elkaar de diensttijden. In sommige gevallen groeit zo'n groepspraktijk uit tot een gezondheidscentrum waarbij ook wijkverpleegsters, maatschappelijk werk sters en anderen die zich met de zorg voor de volksgezondheid bezig houden, betrokken zijn. Er is bij een dergelijke samenwerking geen sprake van een „groepsbehandeling": iedere arts houdt zijn eigen patiënten. Voordeel voor de patiënt is dat hij, bij afwezigheid van zijn eigen arts, welhaast kan rekenen op een „vaste vervangèr" die de beschik king heeft over alle gegevens uit de ad ministratie van zijn collega. Waarom dan nog zo weinig groepspraktij- ken? In vele gevallen blijken de finan ciële aspecten de belangrijkste rem te zijn bij activiteiten in deze richting. Dat geldt vooral in wijken met al gevestigde huisartsen die vaak grote bedragen heb ben geïnvesteerd in hun eigen woning- annex-praktijk en die niet over voldoen de middelen beschikken om met enkele collega's samen opnieuw een grote som op tafel te leggen voor de start van een groepspraktijk. Een ander punt is dat de al, gevestigde Nederlandse huisarts doorgaans veel individualistischer denkt dan bij voorbeeld zijn collega in de Ver enigde Staten of Engeland. Terwijl juist de groepspraktijk vraagt dat men zich ook openstelt voor de kritiek van colje- ga's en de bereidheid opbrengt om van hun op sommige punten meerdere ken nis of grotere ervaring mee te profite ren. Daar komt dan nog bij dat de (weinige) ervaring toch al heeft geleerd dat de verwachting dat een groepspraktijk „goedkoper" en efficiënter zou zijn dan een aantal solopraktijken tot dusver niet bewaarheid is. De samenwerking blijkt over het algemeen de toepassing van moderne middelen en methoden te sti muleren wat voor de patiënt bijzonder nuttig kan zijn maar het voor de arts duur maakt. Bovendien blijken de geza menlijke besprekingen nogal wat tijd te vergen en het gebrek aan tijd is toch al een van de problemi s waarmee de mees te huisartsen worstelen. Het ziet er dan ook naar uit dat de toe komst van de groepspraktijken vooral gezocht moet worden in de samenwer king tussen jonge, pas afgestudeerde art sen (die bij hun opleiding toch al meer zijn ingesteld op het werken in teamver band) en dan met name in nieuwe wij ken waarin geen bestaande situaties be hoeven te worden gereorganiseerd. Of het instituut daarna ook verder terrein zal winnen zal afhangen van de bereik te resultaten op dit ogenblik wil de Nederlandse Huisartsen Vereniging nog geen standpunt innemen. Eerst moet het experimentele stadium achter de rug zijn en daarvoor acht men het no dig dat men ervaring heeft met ten min ste twintig groepspraktijken. Dat laatste wil men echter toch wel graag stimuleren De LHV en het Nederland se Huisartsen Genootschap zijn dan ook van plan gezamenlijk bij de overheid aan te kloppen opdat er meer geld be schikbaar komt voor experimenten op dit terrein. Tot dusverre is de overheid niet gul geweest: een eenmalige subsi die is gegeven voor he- experimenteren met groepspraktijken in de zin van ge zondheidscentra, dus in samenwerking met wijkverpleegsters, maatschappelijk werksters, enz. Dat geld was al op toen men nog maar een paar van dergelij ke praktijken had opgezet voor de uit bouw daarvan èn voor het experimen teren met zuivere artsengroepspraktij- ken zal een regelmatige subsidie nodig zijn. Het lijkt ons nuttig dat de overheid ook inderdaad dat geld beschikbaar stelt. Patiënt èn arts lijken bij een verdere uitbouw van de groepspraktijk gebaat en daarmee de Nederlandse volksgezond heid.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 15