Aan boord van exposeert Ben de Tamalone van Londen Magie van de dichtkunst WmM VOGEL: symbool van dynamische gemeente Ede Lexicon van groot formaat wii": LITERAIRE KRONIEK door WilLui „Jfijk, die opstijgende vogel is Ede", zegt de Amsterdamse beeld houwster Theresia van der Pant en ze wijst naar het het beeld in haar atelier in de 3e Wittenburgerdwars- straat. In het gips en met de bespan ning nog tussen de vleugels staat de vogel, een zwaan, te wachten op vertrek naar de gieterij. Dat gieten in brons duurt dan nog enkele maan den zodat de gemeente Ede zo om streeks maart volgend jaar de vogel zal kunnen verwelkomen. Theresia van der Pant kreeg begin 1968 de opdracht ,van de gemeente Ede een beeld te maken, dat „een vreugdevolle beleving voor iedereen" zou moeten geven, zoals oud-burge meester dr. P. J. Platteel het toen omschreef. Het geld voor het beeld had de gemeente gekregen van de wegenbouwer D. J. Bruil uit Ede, die in januari '67 bij zijn 65ste verjaar dag een bedrag van 40.000 gulden schonk voor een kunstwerk. „Het mag alles zijn, behalve een standbeeld voor mijzelf", moet de heer Bruil toen gezegd hebben. De gemeente ging niet over een nacht ijs en liet een commissie een jaar lang onderzoeken welke beeldhouwer of beeldhouwster het meest in aan merking zou komen voor het vervaar digen van een beeld, dat in ieder ge val niet extreemmodern zou mogen zijn. Theresia van der Pant werd toen de uitverkorene. deze in 1924 in Schiedam ge boren beeldhouwster: „De gemeen te Ede is een ideale opdrachtgeefster ik word niet op mijn vingers geke ken, maar er is wel belangstelling voor het beeld. Drie weken geleden heb ik nog bezoek gehad van enkele mensen van de gemeente. Ze zijn natuurlijk benieuwd wan neer het beeld kwlaar komt, maar opjutten doen ze me gelukkig niet". Theresia van der Pant heeft wel eens anders meegemaakt. Ze heeft dan ook vaak in opdracht gewerkt. Ze maakte o.a. een beeld voor een Zaandamse school en voor een volks muziekschool in Amsterdam. Van haar hangt in de aula van de Rijksuniver siteit te Leiden een portret van ko ningin Wilhelmina. Theresia van der Pant, die les heeft gehad van Esser (aan de Rijksacademie in Amster dam) en Jespers (aan de Brusselse Academie) heeft o.a. geëxposeerd in het Stedelijk Museum van Amster dam en op Sonsbeek '66. JJet beeld, voor de gemeente Ede is het eerste werk van haar dat de hoogte van drie meter overschrijdt, Met een sokkel van ongeveer twee meter zal de bronzen plastiek van de opstijgende zwaan zes meter hoog worden. Het beeld komt te staan op het zacht glooiende gazon naast het gemeentehuis van Ede. Maar zover is het nog niet. Het gevaarte ver huist eerst nog naar de gieterij in Leiden, waar het laatste stadium van de vervaardiging van het beeld, het gieten in brons, plaats vindt. Theresia van der Pant over het beeld :„Het fijne van de opdracht was dat ik zo vrij werd gelaten. Oud-burgemeester Platteelt kwam een keer bij me en hij zag toen het beeld dat ik destijds voor Zwanen burg maakte, twee zwanen, wat hem de opmerking deed maken dat een vogelfiguur misschien wel iets voor Ede was. Ik heb toen gehoord van al die plannen die Ede heeft, van de groei van de plaats, en kwam op het idee een opstijgende zwaan te maken als symbool van de vitaliteit van Ede". TJet eerste deel van „Lexicon Neder- landse Beeldende Kunstenaars 1750 tot 1950" bevattende de namen van A tot en met L, samengesteld door Pieter A. Scheen, de bekende kunsthandelaar en kunsthistoricus, is thans verschenen. Nu ik dit eerste deel in mijn bezit heb, een groot formaat boek van 751 pagina's tekst en 954 afbeeldingen daaraan toege voegd word ik me voor 't eerst be wust van zo iets zeldzaams op kunst historisch gebied in ons land, dat ik vol verbazing en bewondering ben voor deze omvattende arbeid van de heer Scheen. Het tweede deel met de namen van M. tot Z. zal in dezelfde omvang bin nen niet te lange tijd verschijnen. Het zijn niet alleen bekende schilders, doch ook z.g. Zondagsschilders of amateurs, wier betekenis de laatste jaren aanmerkelijk is gestegen. We hoeven alleen maar te denken aan de douanier Henri Rousseau of aan mam ma Moses, wier werken thans zeer hoog staan genoteerd op veilingen. Ook in ons land zijn er enige, die al naam gemaakt hebben door schilde rijen, die dikwijls eerlijk en pretentie loos zijn. Maar zó doorvoeld, dat de techniek erbij vergeten wordt. Doch het zijn niet alleen schilders, ook beeldhouwers, keramisten, edel smeden o.a. zijn in deze Lexicon op genomen. Het moet een werk geweest zijn, dat niet zonider hulp van archief- en bevolkingsambtenaren, van kunstge nootschappen, musea en van zovele anderen tot stand is gekomen. Niet alleen de namen, woonplaatsen en ^ls in oktober de laatste rozen in de vele Wageningse tuinen nog de herst vieren en de kardinaals mutsen hun oranje hoedjes uithan gen langs de Lexkesveerwegdan opent Ben van Londen zijn jaarlijk se herfsttentoonstelllng in het schip TamaloneIk heb twee Europa- omvattende tentoonstellingen ach ter de rug, maar welk een vreugdi- ge rust vond ik nu in de kajuit van Tamalone bij die gevoelige open heid, waarmee Ben van Londen zijn visie op het landschap vertolkt. Open, eerlijk werk, de natuur in haar licht bn kleur, in atmosfeer en vormen weergegeven, maar dat na tuurlijke reële beeld even door- trild van de bewogenheid, die Van Londen tot het schilderen drong. Qe zoudt hem nog tot de impres sionisten kunnen rekenen, hoe wel die tijd- en stijlaanduidingen mij persoonlijk niet veel zeggen. Het gaat er in de eerste plaats om hoe de schilder in zijn composities licht en kleur, sfeer en ruimte in een beeld vertolkt, een beeld dat boeit en dat even iets in je opwekt, dat boven het natuurlijke beeld uit gaat. En dat is bij Van Londen het ge val. Hij geeft een open, eerlijk beeld, een verbondenheid met licht en wolken, met water en aarde en wat er groeit en leeft. Hij ziet alles blijmoedig aan, soms in een bespie gelende, ook wel dichterlijke bewo genheid. En die geestelijke instel ling tegenover zijn objecten, weer spiegeld in zijn schilderijen en aqua rellen, in wezen zo eenvoudig en pretentieloos, maar steeds met het lichte en ruimtelijke bv. van een landschap aan het water onder een hoge wolkenlucht. Daarnaast ook de intimiteit, de pastorale rust, de poë zie, die rond een eenzaam huis, bij een ruïne, bij een waterput kan zijn. Tk heb op .Tamalone" geen schil- -*■ derij gezien, dat van innerlijk beleven verstoken was. Van Londen beweegt zijn penseel niet met koe le, verstandelijke hand over het doek, er vibreert de emotie in, iets van binnen-uit. Dit nu heeft me die vreugdige rust gegeven, waarover ik al sprak. Ik zal me hier tot enkele schilde rijen beperken, die me troffen: Het landschap bij de Doorwerth, de grillige, met de aarde en de lucht worstelende eeuwen-oude boom. De avond bij de Noordberg, waarin 'n goudachtige schemering is van de vallende avond, zoals ik die ook zag in twee andere schilderijen van avondschemering. Ik meen in deze schilderijen nog iets te ontdekken van het palet van Xeno Ünning- hoff, die in Van Londens jeugd zijn leermeester was. Groot ziet hij de ruimte, \veids en hoog, bv. in dat eenzame zandschuitje als verloren in die ruimte. Of het rivierland schap, in de verte het veerhuis, fui ken in het water, een wijd land schap van water en wolken. En van die intimiteit en poëzie, waarvan ik hierboven sprak, zie ik om maar een voorbeeld te noemen, die oude waterput temidden van bloemen. Tloch niet alleen dit lage land van water en wolken, ook de idylle van een berkenbos, een huis aan de waterkant en bij de wilgen, ook de vele steendrukken en aquarellen in de portefeuille, zelfs de bergland schappen bij Garmisch Partenkir- chen en andere reisimpressies, ze ademen de geest van een impres sionist door wiens penseel en toets ons iets méér wordt getoond dan het waargenome: De ziel der din gen. Johan Wesselink. Beeldje .Paardje spelen" van de expressionist Koos van der Kaay, geb. 20-12-1899 te Leiden; woont in Knokke (België). data zijn vermeld, doch ook de an tecedenten, opleiding, leermeesters, musea waarin werken aanwezig zijn, bovendien de onderwerpen, waarvan 954 zijn afgebeeld, de stijl en tech niek. Belangrijk zijn ook de vele bio grafische bijzonderheden en wat over de kunstenaars in de literatuur ver schenen is. De foto's zijn grotendeels in zwart wit doek doch als plotselinge verras singen zijn er ook gekleurde foto's bij. Een voornaam werk, deze Lexicon, de beeldende kunst en haar beoefe naars waardig. J. W. Jaques Hamelink behoort tot de meest getalenteerde jongere Nederlandse let terkundigen van na de oorlog. Zijn tot dus ver verschenen prozawerken zijn van een verrassend niveau, zowel schrijf kunstig en technisch als wat de diepte van inhoud en verbeeldingskracht aangaat. Veelal houdt zijn oeuvre zich bezig met een ontdekkings tocht naar de oergronden van het mense lijk bestaan; het primitieve leven van plan ten of het instinct van dieren speelt daarin dikwijls een voorname rol. Er treden ge heimzinnige krachten op, er gebeuren raad selachtige dingen. Het verhaal is vaak ro mantisch en barok van allure. Het deed mij soms aan Edgar Allan Poe denken, en ook wel aan Slauerhoff, hoewel het een ge heel eigen toon heeft, authentiek en oor spronkelijk. Hamelink is evenwel niet al leen prozaïst. Er hebben ook enige dicht bundels van zijn hand het licht gezien, „De eeuwige dag", „Koude onrust". Deze wa ren niet minder subliem en verbazingwek kend dan hetgeen hij tot dusver als epicus gepresteerd heeft. Ook hierin handhaaft zich het mysterieus karakter van een speurtocht naar ondergrondse oerbetekenis sen en -vormen van het bestaan. Maar bo vendien wordt de poëzie-gevoelige lezer in deze verskunst overrompeld door een ver- luffende kracht aan dichterlijk taalvermo gen, ~aan poëtische suggestiviteit. Zo zijn er nog maar weinig dichters in Nederland. Fr is nu een nieuwe dichtbundel van Ha- melink verschenen bij de Uitgeverij Van Gennep (Nes 53, Amsterdam, niet te verwarren met Polak en Van Gennep, zoals dit fonds eerst heette). Het boekje heet „Oudere gronden", en de titel duidt al reeds aan, dat de auteur daarin wederom naar de oorsprongen der menselijke exis tentie afvaart, dat vreemde onvatbare ge bied tussen zijn en niet-zijn, tussen leven en dood. Het motto, dat hij voor deze poë- zieverzameling uitkoos, is van Klee: „Dies- seitig bin ich gar nicht fassbar. Denn ich wohne grad so gut bei den Toten, wie bei den Ungeborenen. Etwas naher dem Her zen der Schöpfung als üblich. Und noch lange nicht nahe genug." „Oudere gron den" is een dichtbundel voor fijnproevers. Het is poëzie voor lezers, die het besef en de intuïtie bezitten, en gevoeligheid, om gedichten te ondergaan zoals ze ondergaan behoren te worden, als de indicatie tot een droom, een beeld, een ontroering, die door het geconcentreerde trefwoord van de dich ter wordt opgeroepen. Er zijn tegenwoordig niet zoveel lezers meer die daartoe in staat blijken, omdat er niet zoveel dichters meer zijn uit wier werk een magische kracht tot ons kon\t. Hamelinks poëzie is van een grote magische potentie. Hij beschikt over een woordgebruik dat onmiddellijk beto vert, prachtige woorden en beelden, in een obsederend ritme, onvertaalbaar in proza, maar bij degeen die poëzie kan verstaan van een helder en oneindig perspectief. In zijn woordvorming is de invloed van de vijftigers, Lucebert, merkbaar, maar toch op een geheel eigen wijze verwerkt, veel minder geforceerd en opzettelijk. Citeren uit zo'n bundel is slagerswerk. Het zijnover het algemeen langere verzen, en ieder woord behoort bij het totaal. Het is een dichtbundel om in rond te dolen, als in een woud, niet om een enkel vers, een strofe, in de vensterbank te plaatsen. Mij daarvan bewust toch een enkele regel, waarmee „Asteroïde" aanvangt, en die aanstonds het huiverig beeld van een win terlandschap oproept; De kou wierp vrachten ruwe sterren op aarde dorpen woeien te hoop mytisch. ]\flen bevindt zich reeds aanstonds midden in het panorama van nachtvorst en stilte. Dit vers eindigt aldus: „De door wolven getrokken winter dekt zijn wakken af met een spiksplinternieuwe en onwrik bare wapenrusting". Elders treft mij dit begin van een vers: „De schatrijke wind heeft de zeeharp genomen en zich een archipel gesticht". En dit nog, uit een vers, dat „Grijsaard" heet: „Een koel masker van water heeft hij opgezet en hij scha terlacht als dorre blaren in november". Maar nu heb ik mij toch tot citeren laten verleiden. Het zij genoeg. „Oudere gron den" behoort tot de belangrijkste dichtbun dels, die in onze taal sinds lange tijd het licht hebben gezien. Het is het werk van een volmaakt dichter, die de volledige be heersing van het poëzie-instrument paart aan visionaire inspiratie. Hij maakt onzien- bare dingen zienbaar. Achter op het bun deltje heeft de uitgever laten drukken dat dit werk „amper refereert aan een daar buiten bestaande realiteit; het werk maakt eerder de indruk zo'n realiteit, of zulke realiteiten, te ontkennen en/of te willen vervangen". Wat hier staat, geldt in wezen voor alle echte poëzie: het ons onthullen van een werkelijkheid, die achter de dage lijkse werkelijkheden verborgen ligt. Maar er zijn niet zoveel echte dichters meer,al thans niet van Hamelinks generatie. Mis schien dat dit deze bundel voor degeen die van poëzie houdt zo extra kostbaar maakt. Bij de uitgeverij Querido zijn ook twee pieuwe verzenboeken verschenen, verza- meibundels. De uitgave „Mens: een inven taris" inventariseert zeven kleinere, eerder verschenen verzenboekjes van de dichteres Ellen Warmond, sinds 1953, toen zij debu teerde met „Proeftuin". Ellen Warmond is de auteur van veelal korte, zeer persoon lijke en pregnante gedichten, waarin zij over leven, liefde en dood en de frustraties van 's mensen innerlijk schrijft, dikwijls ietwat melancholisch of afwisselend iro nisch van toonaard. Haar verzen zijn als kleine muziekstukjes, die treffen door klank en ritme, maar ook naklinken als een sterk ondervonden menselijke commu nicatie. Het werk heeft ook wel zwakke momenten. Er zijn gedichten bij, waarvan ik niet begrijp dat ze in deze verzamelbun del nu weer herdrukt moesten worden, waarin de stem van de schrijfster over slaat en de behoefte aan een schreeuw haar dichterlijk vermogen overtreft. Maar over het algemeen blijkt het toch wel de moeite waard, dat deze poëzie hier nu in een dikke paperback bijeen is gebracht. Erkentelijk mogen wij Querido ook zijn voor een gelijktijdig verschenen verza melbundel met verzen van Alfred Koss- mann, zijn Gedichten uit de periode 1940- 1965. Het is een keuze, met enkele nog niet eerder gepubliceerde verzen aangevuld. Kossmann, evenals Hamelink tevens een getalenteerd prozaschrijver, valt in zoverre met Ellen Warmond te vergelijken, dat zijn dichtkunst zich sterk met de menselijke dingen bezighoudt en daardoor gemakkelijk aanspreekt. Het werk heeft vaak een anec- dotisch karakter, en het is als poëzie wel eens wat ongelijk van kwaliteit. Maar wat wil men, in zulk een bundel uit vele perio den. De betekenis van Kossmanns dichter schap, dat ik hoog schat, verdient liever af gemeten naar die handvol verzen waarvan er zijn, die men eenvoudig niet meer ver geet, die wij onthouden en elk ogenblik kunnen citeren. Van welke moderne dich ter kan zoiets door wie ook naar waarheid worden beweerd? Onder die verzen bevindt zich zijn „Herfstlied", dat gelukkig in deze verzamelbundel staat opgenomen, en dat ik hier in zijn geheel aanhaal: Trompet, de geweldige stoot van de zomer is uitgeblazen. Hij zet u achteloos van de lippen, u de enig geldige, u de enig krachtige in dit orkest van klachten, hij sluit weg in de nacht. En wat ons rest nu gij ons zijt ontnomen? Ach de trage strijkers van verlangen, ach de kleine pijpers van onthulling, ach de cello's van de tranenzvM^rte dromen.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 15