„Eigenlijk hoogst onsociaal, zo'n
prijs na collectieve prestatie"
Veel economen die
beter zijn dan
Citaten illustreren veelzijdigheid
In België zijn de
tegenstellingen aan
het veranderen
IJsselmeer sit vol snoekbaars
Vroegere Nederlandse
Nobelprijswinnaars
Vader van onze economie3
Oproep tot
eerherstel
Hartkerk
BESCHEIDEN NOBELPRIJSWINNAAR PROF. TINBERGEN:
Hengel aar sbond vraagt minister
attentie voor „kraamkamer"
prof. dr. Jan Tinbergen wordt wel de bescheidenste Nederlandse
geleerde genoemd. Hij maakt dikwijls een verlegen indruk,
maar achter zijn wat schuchtere uiterlijk gaat een grote bewogen
heid schuil. Een zeer sterke betrokkenheid met de sociale proble
men van de mensheid heeft zijn leven getekend.
99
Éi.Éi
KIJK EN ARM
DEMOCRATISERING
„ONSOCIAAL"
ONAANNEMELIJK
HETEROGEEN STEL
ANDERE INHOUD
NAVELSTAREN
DOGMATICI
I
T.o studeerde hij aanvankelijk natuurkunde in Leiden, maar tijdens de crisis
jaren besloot hij, nadat hij zijn studie al had voltooid, op economie over te
gaan, omdat hij meen de dat hij- als econoom zich beter dienstbaar zou kunnen
maken in een wereld, die toen door economische crises en werkloosheid werd
geteisterd.
De Nobelprijs is hem toegekend voor
het werk. dat hij vooral in die tijd
heeft verricht. Samen met de mede
prijswinnaar. de Noorse econoom Hag-
nar Frisch, brak hij in de jaren der
tig een geheel nieuw terrein van econo
mische wetenschap open: het weten
schappelijk toetsen van economische
theorieën aan de praktijk en de theo
rieën aanpassen aan de gebleken
praktijk. Hieruit groeiden „middelen"
die gemakkelijk waren aan te passen
en waardoor men meegroeiend met
economische ontwikkelingen een toe
komstvisie kon blijven ontwikkelen.
Het is wat onthutsend, dat prof. Tin
bergen zich nu juist de afgelopen veer
tien jaar niet meer met deze tak van
de economie heeft beziggehouden. In
1955 koos prof. Tinbergen voor een to
taal andere richting in de economie.
I™
H. A. Lorentz
P. Zeeman
J. D. van der Waals
H. Kamerlingh Onnes
F. Zernike
J. H. van 't Hoff
F. J. W. Debije
W. Enthoven
G. Eijcknian
"Joegenmaal is tot dusver aan in totaal tien Neder-
landers een Nobelprijs toegekend. Het zijn:
Natuurkunde: 1902 H. A. Lorentz en P. Zee
man: 1910 J. D. van der Waals; 1913 H. Kamer
lingh Qnnes; 1963 F. Zernike.
Scheikunde: 1901 J. H. van 't Hoff; 1936 F. J.
W. Debije.
Geneeskunde: 1924 W. Enthoven; 1928 C. Eijk-
man.
Vrede: 1911 T. M. G. Asser.
T. M. C. Asser
In dat jaar nam prof. Tinbergen af
scheid als directeur van het Centraal
Planbureau, waar zijn theorieën een
zeer praktische toepassing hadden ge
vonden, om zich geheel te gaan verdie
pen in het probleem van de rijke en
arme landen. Ook met zijn denkbeel
den op dit gebied verwierf hij zich een
wereldfaam..
Had u niet liever de Nobelprijs ge
kregen voor uw werk van nu. dat in
dienst staat van de ontwikkelingssa
menwerking?
„Dat zou ondankbaar zijn. U moet
het zó zien: de Nobelprijs wordt ge
geven voor l\et wetenschappelijk werk
dat zijn toepasbaarheid heeft bewezen.
Daarom heeft die prijs iets van een na
galm. Het werk waarvoor ik nu ben
onderscheiden heeft al vele jaren mijn
aandacht niet meer en er zijn jonge
economen, die op dit gebied al veel be
drevener zijn geworden dan ik ooit ben
geweest".
Hoop U dat door deze prijs uw werk
voor de ontwikkelingssamenwerking
meer weerklank zal vinden.''
„Dat hoop ik zeker. Mijn grote doel
is wegen te vinden om de publieke opi
nie in de rijke landen zo te beïnvloeden
dat er in de rijke landen een grotere
bereidheid komt tot ontwikkelingssa
menwerking. De spanningen tussen rijk
en arm zijn al zo groot geworden, dat
door die spanning de wereldvrede veel
ernstiger wordt bedreigd dan door de
klassieke tegenstelling tussen commu
nisme en kapitalisme.
U bent nog steeds van mening dat
communisme en kapitalisme in vre
de tot een vórm van eenheid zullen
groeien?
„Het Westen is wat geschokt door
Tsjechoslowakije, maar men moet op
de langere termijn durven denken. Tsje
choslowakije is een rimpeling in een
ontwikkeling, die bijna noodzakelijk
tot vreedzame samenwerking moet lei
den".
Geldt dat ook voor China en Cuba?
„Van die landen weten we nog erg
weinig, maar naar mijn vaste overtui
ging zullen ook die landen op den duur
zich bewegen naar een optimale samen
werking met het Westen. Joego-Sla-
vië is daarvoor een zeer duidelijk voor
beeld".
Is omgekeerd de vorm van het be
drijfsleven, zoals die in Joego-Slavië
groeit, bij ons denkbaar?
„Ik meen van wel. Ook in ons land
gaan we onstuitbaar naar een demo
cratisering van het bedrijfsleven, die
zich voorlopig vooral zal demonstreren
in een grotere betrokkenheid van de
werknemers bij hun bedrijf en in het
werken in groepsverband waardoor er
een gedeelte verantwoordelijkheid
komt".
Vindt u het een eer voor Neder
land, dat u de Nobelprijs hebt gekre
gen?
„Toen ik in 1966 kandidaat stond
voor voorzitter van de adviescommis
sie van de V.N. voor ontwikkelingsplan
ning, vroeg men zich even af of deze
voorzitter wel uit Nederland kon ko
men. Tenslotte zei men: „Ach, Tinber
gen zien we meer als een wereldbur
ger" dat is het mooiste compliment
dat ik ooit heb gekregen. De tijd van
nationalisme is toch wel echt helemaal
voorbij".
Vindt u het belangrijk, dat u de No
belprijs hebt gekregen?
„Eerlijk gezegd vind ik prijzen voor
kunst-, sport- of wetenschapsprestaties
hoogst onsociaal. Van een grote groep
die zich inspant, wordt er één naar
voren gehaald en de rest krijgt niks.
Het is gewoon niet vol te houden, dat
de winnaar de beste is. Er zijn veel
economen om met name te noemen,
die beter zijn dan ik en toch krijg ik
de prijs. Gelukkig deel ik hem met
Hagnar Frisch, die ik beschouw als
mijn grote inspirator".
Zal uw wetenschappelijk werk van
nu worden beïnvloed door deze No
belprijs?
„Ik zal bepaald niet voorzichtiger
worden omdat ik als Nobelprijswinnaar
een reputatie heb te verliezen. Op het
gebied van ontwikkelingssamenwerking
wordt er pionierswerk verricht met al
le risico's van dien en ik zal ze niet
gaan schuwen. Ik heb pas mijn inzich
ten gepubliceerd over de mate en de
vorm, waarin het westerse bedrijfs
leven moet deelnemen aan de ontwik
kelingssamenwerking. Velen in de Wes
terse ondernemingswereld zullen
over deze inzichten niet jubelen. Ik ben
als een voorzichtig wetenschapsman
begonnen, maar in de loop der jaren heb
ik ontdekt dat de betekenis van de we-
tenscappelijk gecontroleerde intuïtie
zeer groot is. Het komt mij nu te be
perkt voor, dat alle problemen met lou
ter redelijke argumenten zijn op te los
sen. Soms moet je als wetenschaps
man ook eens iets durven wagen".
En aan het eind van het afgeknepen
halfuurtje: „Mijn vrouw? Ja, die heb
ik even door de telefoon gesproken.
Ik kreeg niet de indruk dat zij het ge
weldig vond. Het geeft zo'n opzien en
daar ben ik het wel mee eens".
V
„W'aarop moeten wü ons denken en onze werkzaamheden
"richten? Het antwoord klinkt zeer eenvoudig: Op wat
het meest nodig Is". Aldus prof. Tinbergen in een toespraak
tijdens de uitreiking aan hem van de Erasmusprijs in 1967.
Enkele willekeurig gekozen citaten kunnen prof. Tinbergen's
veelzijdigheid illustreren:
Over het organiseren van de vrede: „Het meest nodige
is nu het organiseren van de vrede. Sedert lange tijd wordt
erkend, dat sociaal-economische spanningen tot de belang
rijkste conflictsoorzaken behoren, die de wereldvrede in
gevaar kunnen brengen."
„De enige organisatie van de vrede is die, waarbij een
wereldregering en een mondiale gewapende macht worden
aanvaard, met een eveneens aanvaarde stemprocedure over
het gebruik van die gewapende macht". Van fundamenteel
belang is prof. Tinbergens constatering, dat onze wil, onze
voorkeuren, niet meer vrij zijn, maar dat wij om in vrede
te blijven leven, bepaalde voorkeuren moeten aanleren, die
de voorwaarden zijn om te blijven leven."
Over de internationale arbeidsverdeling: „Onze industrie
politiek en onze industrieëlen zijn daarop nog niet altijd
ingesteld.
Het is ook niet zo gemakkelijk; het eist veel werk en veel
nieuwe ideeën. De moeilijkheden, die wij moeten aanvaar
den zijn intussen maar tijdelijk. Op den duur zal het ook
in ons eigen voordeel zijn om deze nieuwe arbeidsverdeling
met de ontwikkelingslanden te verwezenlijken. Niet alleen,
omdat wij dan ook meer kunnen uitvoeren van de produkten,
waarin wij het beste kunnen concurreren, maar ook omdat
de prijzen van een aantal goederen zouden kunnen dalen.
Het is een zure appel, waar we doorheen moeten bijten met
uiteindelijk voordeel voor allen."
Over de oorlog tegen de armoede: „De armoede in een
aantal landen, waarin tezamen 2/3 van de mensheid leeft, is
zo afschuwelijk dat wij inderdaad moeten denken aan inspan
ningen die als een oorlogsinspanning zouden kunnen worden
gekenmerkt, ofschoon wij als ik 't precies zeg, eigenlijk nog
maar vragen om maar 1/10 van zo'n oorlogsinspanning."
Prof. Tinbergen is jarenlang door zijn collega's beschouwd als een Vestdijk
onder de economen. Beider namen zijn al vaak gefluisterd als kandidaten
voor de Nobelprijs. Tinbergen heeft hem nu gekregen. Vestdijk nog niet.
„Misschien omdat Vestdijk een taal schrijft, die niet iedereen begrijpt en Tin
bergen een taal spreekt, die anderen wel begrijpen", meent de Groningse
hoogleraar in de economie, prof. dr. F. Hartog.
Prof. Hartog (48) werkte als internationaal specialist bij het Centraal Plan
bureau in de jaren, dat de heer Tinbergen daar directeur was (1945-1955).
Hij heeft een diepe bewondering voor de kersverse Nobelprijswinnaar.
„Ik geloof dat Tinbergen zo langzamerhand de kwaliteiten heeft van „vader
van de Nederlandse economie", een man tegen wie iedereen opziet en naar
wie iedereen met zijn problemen toegaat. We zijn nu al wat uit elkaar ge
groeid, hij zit in Den Haag en ik zit in Groningen, maar ik betrap me er nog
wel eens op dat ik bij een moeilijk probleem denk: „Hoe zou Tinbergen dit
opgelost hebben?"
Hij beschrijft zijn oude „baas" als een open en beminnelijk mens met een zo
veelzijdige persoonlijkheid, dat niemand alle facetten kent. „Daar bij dat
Centraal Planbureau heb ik hem eigenlijk steeds groter zien worden. Hij ging
voortdurend nieuwe studievelden ontginnen. Dat deed hij vaak door middel
van discussies met zijn mensen. Ze mondden later steeds uit in een door
wrochte studie die altijd weer de wetenschap vooruitbracht".
F"|e studie van de heer Tinbergen uit de jaren dertig over de conjunctuur-
politiek was al baanbrekend werk, spoedig gevolgd door een even
belangrijke studie over de kwantificering van de economische politiek in het
algemeen.
„Nationaal bekeken is Tinbergen de man die als directeur van het Centraal
Planbureau (min of meer zijn schepping) de tegenstellingen op het gebied
van de economische politiek heeft verzakelijkt. Als tegenwoordig over
bijvoorbeeld loonsverhogingen wordt gepraat, weet iedereen waarover hij het
heeft. De tegenstellingen zijn niet weg, maar ze zijn wel uit de emotionele
sfeer getrokken".
"Drof. Tinbergen, die zich de laatste jaren vooral bezighoudt met ontwikke-
-*■ lingseconomie, is wel verweten, dat hij zijn politieke overtuiging via de
economie uitdraagt. Hij wordt in dat verband een wereldfederalist genoemd.
„Zelf zegt hij daarop: Wat de economen nu zeggen, zeggen de politici over
25 jaar", herinnert prof. Hartog zich. „Misschien is dat nu tien jaar geworden.
Maar hij zei ook: Je moet 's avonds kunnen lachen om wat je overdag
gedaan hebt".
Een advies van de Groningse hoogleraar tot slot voor de grote Nederlandse
econoom, die slechts volgelingen kent en geen tegenstanders: „Hij moet
tegen zichzelf beschermd worden, wat harder zijn voor mensen, die zich aan
hem vastklampen. Van beminnelijke mensen wordt nu eenmaal misbruik
gemaakt. De beste oplossing: een secretaresse als een waakhond!"
r|e Belgische Socialistische Partij (B.S.P.) vergrijst. Een niet weg te cijferen
deel van de jeugd in Vlaanderen en Wallonië ziet haar als deel van „het
Establishment", 't Is zeker waar in die zin, dat ook onder het welvarende deel
der oudere Belgische arbeiders het proces van „verburgerlijking" bestaat, dat
men ziet in Zweden, West-Duitsland, bij ons. De Antwerpse schepen Detiège,
socialist van oude stempel en garde, mag dan met nadruk stellen dat althans in
het Antwerpse de B.S.P. ook jonge leden trekt en wij hebben hier nog
altijd onze indrukwekkende 1 mei-optocht, waarnaar zelfs oudere Nederlandse
socialisten met heimwee komen kijken, want gij kent dat niet meer") feit is
dat de B.S.P. nog sterker vergrijst dan België, een verhoudingsgewijs kinderarm
land.
lAe Christelijke Volkspartij (C.V.P.)
werd in 1945 als in wezen niet-con-
fessionele partij gesticht, maar werd
in zekere zin tegen wil en dank (als
gevolg o.a. van de schoolstrijd) een
confessionele partij. Haar ledenbe
stand vergrijst wat minder snel dan
dat der B.S.P. Zij is in Vlaanderen
veel sterker dan in Wallonië.
Wat vinden deze twee regeringspart
ners aan oppositie tegenover zich?
De liberalen (België's derde partij)
waren zeer lang sterk voor een „uni-
taristisch België". Hun ondervoorzit
ter. de Gentse advocaat W. de Clercq,
minister in het vorig kabinet-Vanden-
boeynants waar de liberalen deel van
uitmaakten en een haarscherp formu
lerend man, zei ons: „Het unitarisme
geven we thans behoedzaam prijs.
Maar tegen een federalistisch België
blijven we scherp gekant. Kreten als
„Wallonië autonoom" vinden we ramp
zalig. Wij zien de beste weg uit de moei
lijkheden in regionale decentralisatie,
dus in het verleggen van zowel cultu
rele, bestuurlijke als economische be
voegdheden naar lagere overheden".
W'elnu daar het kabinet-Eyskens be-
zig is met de voorbereiding en
het - moeizaam! - verkopen van een
heel pakket wetten op deze gebieden,
mag men niet aannemen dat de libe
ralen de regering de voet zeer dwars
zullen zetten. De uitvoering van die
wetten, als ze ooit worden aanvaard,
lijkt ons voor hen belangrijker; daar
bij komen immers plaatselijke en regi
onale belangen in geding en die met
vuur te verdedigen, kan electoraal
aantrekkelijk zijn.
Andere oppositiepartijen?
Er zijn zes communistische volksver
tegenwoordigers; hun invloed is gering.
Werkelijk extremistische opposanten,
voor de buitenstaander boeiend maar
voor België's toekomst met gevaar
lijke kanten, zijn de Volksunie na
tionaal de vierde in grootte, maar in
Vlaanderen thans als derde partij iets
sterker dan de liberalen en het
kleine Rassemblement Wallon.
Dat laatste is in oorsprong een groep
zeer pro-Franse Walen, anti-Vlaams,
anti-Nederlands, anti Benelux. In de
laatste tijd krijgt zij veel steun van
Brusselaren, die beducht zijn voor ver
vlaamsing van de hoofdstad - maar
sinds kort zijn er moeilijkheden tus
sen de Waalse en de Brusselse vleu
gel die tot scheuring zouden kunnen
leiden. Oorzaak: Heel wat Luikerwa
len gaan menige Brusselaar te ver in
hun francofilie.
FAe Volksunie omvat een hetrogeen
stel. Er zitten „ouderwetse" fla
minganten in en nog een handvol ver
tegenwoordigers ook van Groot-Neder
lands en van Diets denken. Zeker ook
lui, die als „Germanen" met de Duit
sers hebben gecollaboreerd (of kinde
ren van zulke mensen, die na 1945 ver
bitterd door het leven gingen en die
verbittering op hun nazaten overdroe
gen).
Heel wat vroegere solialisten en
C.V.P.-ers ook die deze oude gevestig
de partijen te braafjes vinden. En in
sterk toenemende mate: jonge Vlaam
se intellectuelen voor wie de strijd in
de Volksunie mede een strijd is
tegen het „Establishment" en die de
„oplossingen", welke de grote partijen
nastreven te „compromisselijk" vin
den zoals een hunner ons zei.
Als Nederlander moet je er wel aan
wennen dat men hier aan de steeds
weerkerende term „nationalistische
partijen" een heel andere inhoud moet
geven dan waar ter wereld ook! Ras-
semblemept Wallon en Volksunie, bei
de steeds weer nationalistisch genoemd
zijn namelijk geen Belgische nationalis
tische partijen. Van een Belgisch nati
onalisme is nauwelijks sprake, wel van
Belgisch nationaal gevoel. Nationalis
tisch wil hier zeggen: hetzij Vlaams-,
hetzij Waals-nationalistisch in extremis
tische zin. Het algemeen gebruik van
het woord „nationalistisch" voor dez
groepen in plaats van woorden als „fe
deralistisch" of desnoods „autonomis
tisch" maakt de diepe tragiek van Bel
gië wel zeer duidelijk. Het droevige is,
dat deze tragiek te zien is in een land
waar vrij sterk - sterker dan in West-
Duitsland of Frankrijk - „Europees"
en internationaal in grotere verbanden
dan het nationale wordt gedacht.
"Vreemde tegenstelling: aan de en«
kant denken inderdaad velé Belgen
Europees. Aan de andere kant maken
zowel vele Vlamingen als vele Wallons
zich schuldig aan een soort navelstaren
zodra de taalzaak aan de orde komt en
zien zij dat probleem als een wereld
probleem.
Walter Kunnen, voorzitter van de Eu
ropese Beweging in België, zei ons te
recht dat een der grootste gevaren in
zo'n „bestendige conflictsituatie" is dat
„noch de ene noch de andere zijde de
problemen meer wil relativeren. Men
dogmatiseert te veel, stelt zijn kriteria
absoluut. En dan gaat men langs elk
ander heen praten. Als de een zegt:
Twee maal twee is vier, dan zegt de
ander: Dat kan niet zijn, want drie plus
drie is zes..."
Fr zit veel waars in. De waarnemer
van „boven de meet" die Holland
se kaaskop aan wie Belgen vaak te
recht onplooibaarheid. halsstarrig
heid verwijten, is verbijsterd als hij
ziet hoe deze in de praktijk van het le
ven vaak zo benijdenswaardig-prakti-
sche en pragmatische Belgen zo felle
dogmatici kunnen worden als de Vlaams-
Waalse tegenstellingen aan de orde
komen. Terwijl dan toch weer in het
dagelijks leven de beide groepen opge
wekt samen door het leven gaan. zoals
men bijvoorbeeld ziet in Luikse fabrie
ken, waar Limburgse en Waalse arbei
ders heel best samenwerken.
De tegenstellingen tussen Walen en
Vlamingen liggen anders dan voorheen
en wij zien ze nog vaak zoals ze voor
heen lagen. We ontkomen er niet aan:
ook dat aspect dient te worden bezien.
AMSTERDAM Eerherstel voor de
beledigingen Gods majesteit aangedaan
door het misbruiken van de Allerhei
ligste Hartkerk. Dat is het doel van de
actie die een aantal „verontruste ka
tholieken uit Amsterdam" op touw
heeft gezet.
Vorige week werd de schrijver Ge
rard Kornelis van het Reve door de Ne
derlandse Maatschappij voor Letterkun
de gehuldigd in de Allerheiligste Hart
kerk, waarbij onder andere de Zange
res zonder Naam en een goochelaar op
traden. Van het Reve sprak bij die ge
legenheid rechtstreeks via een televisie
uitzending van de VPRO over „de cor
rupte katholieke kerk, te vergelijken
met een poppenkast, met dc Paus als
Jan Klaassen".
De verontruste katholieken hebben
nu via een grote advertentie in de
Volkskrant een oproep geplaatst waar
in geloofsgenoten worden uitgenodigd
zaterdag en zondag naar de Begijnen
hofkerk te komen om in alle rust en
stilte te bidden en eerherstel te bren
gen.
Het IJsselmeer staat stijf van de snoekbaars. Deze mét een licht vis
serslatijns accent uitgesproken constatering heeft de Algemene Hen-
gelaarsbond opnieuw tot actie geroepen.
Zaterdag heeft deze bond zich met een telegram gewend tot de minister
van Landbouw en Visserij en hem gevraagd een zodanig beleid te voeren,
dat niet straks door overbevissing de gunstige ontwikkeling met de snoek
baars teniet wordt gedaan.
De heer H. Overbeek, directeur
van de Algemene Hengelaarsbond
licht het- telegram graag nog wat
toe.
„Er is de laatste weken sprake
van een geboortengolf onder de
snoekbaars, waarschijnlijk ten ge
volge van de bijzonder lange en goe
de zomer. Het water heeft een tem
peratuur waarin nieuw leven snel
tot ontwikkeling kan komen".
„Onze angst is nu echter, dat de
beroepsvissers en met name de
kuilvissers wat sneller in actie
zullen komen om te trachten deze
snoekbaars soldaat te maken. Dan
zou er binnenkort opnieuw een te
kort aan snoekbaars komen, omdat
ook de prooivis vis, die tot voed
sel dient aan snoeken en snoekbaars
zoals de spiering in het kuilnet
wordt gevangen".
„In 1947 is zo iets ook al eens ge
beurd. Toen heeft de kuilvisserij
tachtig miljoen snoekbaarsjes om het
leven gebracht. Weet u", zegt de
heer Overbeek, „het IJsselmeer is
de voornaamste broedkamer van
Nederland. Er is daar met enig
overleg een zeer goede snoekbaars
stand op te bouwen".
„Maar de kuilvissers zitten in ons
vaarwater. Zij razen met een nood
gang over het IJsselmeer en bieden
met hun snelle door motoren voort
gedreven schepen de vis geen enke
le ontsnappingsmogelijkheid meer."
„Dat gaat niet alleen de sportvis
sers in de Algemene Hengelaars-
bond alleen al zitten 180.000 vissers
maar ook de hoekwantvissers en
staandwantvissers ter harte. Zij
zijn met ons van mening, en het is
ook neergelegd in een rapport van
de adviesraad IJsselmeer, dat de
die een s
°Plossin9
Voorzitter
Overbeek
van de
Hengelaars-
bond,
snelle
wil
voor het
probleem
van de
kuilvisserij
kuilvisserij ingekrompen moet wor
den".
„Wij hebben gezegd, dat vissen
met de kuil na 1 september 1970
eigenlijk niet meer moet worden
toegestaan. Het zal een kwestie van
uitkoop worden om het aantal kuil
vissers te beperken".
„Wij hebben ons in het eerder ge
noemde rapport al bereid verklaard
aan de hengelaars een bijdrage te
vragen voor die sanering. Als die sa
nering tenminste aan een aantal voor
waarden zal voldoen die wij noodza
kelijk achten".
„Kijk, ons telegram komt ook op
dit moment, daar wij de indruk heb
ben dat de zaak van de kuilvisserij
in Den Haag een beetje op een laag
pitje is gezet. We hopen dat het tele
gram vragen in de tweede Kamer
zal uitlokken".
„Want we zijn ervan overtuigd dat
de acht- tot negenhonderdduizend
sportvissers, van wie er velen een
groeiende belangstelling vooi het vis
sen in het IJsselmeer tonen, niet
hoeven te wijken voor die paar hon
derd kuilvissers".
flMIHIIlil
ItHMtfflIIMIIIINIIIIMIIMIHIIINMI
ItINHIMIUMIMUMIItllllllHII