„Eigenlijk hoogst onsociaal, zo'n prijs na collectieve prestatie" Veel economen die beter zijn dan Citaten illustreren veelzijdigheid In België zijn de tegenstellingen aan het veranderen IJsselmeer sit vol snoekbaars Vroegere Nederlandse Nobelprijswinnaars Vader van onze economie3 Oproep tot eerherstel Hartkerk BESCHEIDEN NOBELPRIJSWINNAAR PROF. TINBERGEN: Hengel aar sbond vraagt minister attentie voor „kraamkamer" prof. dr. Jan Tinbergen wordt wel de bescheidenste Nederlandse geleerde genoemd. Hij maakt dikwijls een verlegen indruk, maar achter zijn wat schuchtere uiterlijk gaat een grote bewogen heid schuil. Een zeer sterke betrokkenheid met de sociale proble men van de mensheid heeft zijn leven getekend. 99 Éi.Éi KIJK EN ARM DEMOCRATISERING „ONSOCIAAL" ONAANNEMELIJK HETEROGEEN STEL ANDERE INHOUD NAVELSTAREN DOGMATICI I T.o studeerde hij aanvankelijk natuurkunde in Leiden, maar tijdens de crisis jaren besloot hij, nadat hij zijn studie al had voltooid, op economie over te gaan, omdat hij meen de dat hij- als econoom zich beter dienstbaar zou kunnen maken in een wereld, die toen door economische crises en werkloosheid werd geteisterd. De Nobelprijs is hem toegekend voor het werk. dat hij vooral in die tijd heeft verricht. Samen met de mede prijswinnaar. de Noorse econoom Hag- nar Frisch, brak hij in de jaren der tig een geheel nieuw terrein van econo mische wetenschap open: het weten schappelijk toetsen van economische theorieën aan de praktijk en de theo rieën aanpassen aan de gebleken praktijk. Hieruit groeiden „middelen" die gemakkelijk waren aan te passen en waardoor men meegroeiend met economische ontwikkelingen een toe komstvisie kon blijven ontwikkelen. Het is wat onthutsend, dat prof. Tin bergen zich nu juist de afgelopen veer tien jaar niet meer met deze tak van de economie heeft beziggehouden. In 1955 koos prof. Tinbergen voor een to taal andere richting in de economie. I™ H. A. Lorentz P. Zeeman J. D. van der Waals H. Kamerlingh Onnes F. Zernike J. H. van 't Hoff F. J. W. Debije W. Enthoven G. Eijcknian "Joegenmaal is tot dusver aan in totaal tien Neder- landers een Nobelprijs toegekend. Het zijn: Natuurkunde: 1902 H. A. Lorentz en P. Zee man: 1910 J. D. van der Waals; 1913 H. Kamer lingh Qnnes; 1963 F. Zernike. Scheikunde: 1901 J. H. van 't Hoff; 1936 F. J. W. Debije. Geneeskunde: 1924 W. Enthoven; 1928 C. Eijk- man. Vrede: 1911 T. M. G. Asser. T. M. C. Asser In dat jaar nam prof. Tinbergen af scheid als directeur van het Centraal Planbureau, waar zijn theorieën een zeer praktische toepassing hadden ge vonden, om zich geheel te gaan verdie pen in het probleem van de rijke en arme landen. Ook met zijn denkbeel den op dit gebied verwierf hij zich een wereldfaam.. Had u niet liever de Nobelprijs ge kregen voor uw werk van nu. dat in dienst staat van de ontwikkelingssa menwerking? „Dat zou ondankbaar zijn. U moet het zó zien: de Nobelprijs wordt ge geven voor l\et wetenschappelijk werk dat zijn toepasbaarheid heeft bewezen. Daarom heeft die prijs iets van een na galm. Het werk waarvoor ik nu ben onderscheiden heeft al vele jaren mijn aandacht niet meer en er zijn jonge economen, die op dit gebied al veel be drevener zijn geworden dan ik ooit ben geweest". Hoop U dat door deze prijs uw werk voor de ontwikkelingssamenwerking meer weerklank zal vinden.'' „Dat hoop ik zeker. Mijn grote doel is wegen te vinden om de publieke opi nie in de rijke landen zo te beïnvloeden dat er in de rijke landen een grotere bereidheid komt tot ontwikkelingssa menwerking. De spanningen tussen rijk en arm zijn al zo groot geworden, dat door die spanning de wereldvrede veel ernstiger wordt bedreigd dan door de klassieke tegenstelling tussen commu nisme en kapitalisme. U bent nog steeds van mening dat communisme en kapitalisme in vre de tot een vórm van eenheid zullen groeien? „Het Westen is wat geschokt door Tsjechoslowakije, maar men moet op de langere termijn durven denken. Tsje choslowakije is een rimpeling in een ontwikkeling, die bijna noodzakelijk tot vreedzame samenwerking moet lei den". Geldt dat ook voor China en Cuba? „Van die landen weten we nog erg weinig, maar naar mijn vaste overtui ging zullen ook die landen op den duur zich bewegen naar een optimale samen werking met het Westen. Joego-Sla- vië is daarvoor een zeer duidelijk voor beeld". Is omgekeerd de vorm van het be drijfsleven, zoals die in Joego-Slavië groeit, bij ons denkbaar? „Ik meen van wel. Ook in ons land gaan we onstuitbaar naar een demo cratisering van het bedrijfsleven, die zich voorlopig vooral zal demonstreren in een grotere betrokkenheid van de werknemers bij hun bedrijf en in het werken in groepsverband waardoor er een gedeelte verantwoordelijkheid komt". Vindt u het een eer voor Neder land, dat u de Nobelprijs hebt gekre gen? „Toen ik in 1966 kandidaat stond voor voorzitter van de adviescommis sie van de V.N. voor ontwikkelingsplan ning, vroeg men zich even af of deze voorzitter wel uit Nederland kon ko men. Tenslotte zei men: „Ach, Tinber gen zien we meer als een wereldbur ger" dat is het mooiste compliment dat ik ooit heb gekregen. De tijd van nationalisme is toch wel echt helemaal voorbij". Vindt u het belangrijk, dat u de No belprijs hebt gekregen? „Eerlijk gezegd vind ik prijzen voor kunst-, sport- of wetenschapsprestaties hoogst onsociaal. Van een grote groep die zich inspant, wordt er één naar voren gehaald en de rest krijgt niks. Het is gewoon niet vol te houden, dat de winnaar de beste is. Er zijn veel economen om met name te noemen, die beter zijn dan ik en toch krijg ik de prijs. Gelukkig deel ik hem met Hagnar Frisch, die ik beschouw als mijn grote inspirator". Zal uw wetenschappelijk werk van nu worden beïnvloed door deze No belprijs? „Ik zal bepaald niet voorzichtiger worden omdat ik als Nobelprijswinnaar een reputatie heb te verliezen. Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking wordt er pionierswerk verricht met al le risico's van dien en ik zal ze niet gaan schuwen. Ik heb pas mijn inzich ten gepubliceerd over de mate en de vorm, waarin het westerse bedrijfs leven moet deelnemen aan de ontwik kelingssamenwerking. Velen in de Wes terse ondernemingswereld zullen over deze inzichten niet jubelen. Ik ben als een voorzichtig wetenschapsman begonnen, maar in de loop der jaren heb ik ontdekt dat de betekenis van de we- tenscappelijk gecontroleerde intuïtie zeer groot is. Het komt mij nu te be perkt voor, dat alle problemen met lou ter redelijke argumenten zijn op te los sen. Soms moet je als wetenschaps man ook eens iets durven wagen". En aan het eind van het afgeknepen halfuurtje: „Mijn vrouw? Ja, die heb ik even door de telefoon gesproken. Ik kreeg niet de indruk dat zij het ge weldig vond. Het geeft zo'n opzien en daar ben ik het wel mee eens". V „W'aarop moeten wü ons denken en onze werkzaamheden "richten? Het antwoord klinkt zeer eenvoudig: Op wat het meest nodig Is". Aldus prof. Tinbergen in een toespraak tijdens de uitreiking aan hem van de Erasmusprijs in 1967. Enkele willekeurig gekozen citaten kunnen prof. Tinbergen's veelzijdigheid illustreren: Over het organiseren van de vrede: „Het meest nodige is nu het organiseren van de vrede. Sedert lange tijd wordt erkend, dat sociaal-economische spanningen tot de belang rijkste conflictsoorzaken behoren, die de wereldvrede in gevaar kunnen brengen." „De enige organisatie van de vrede is die, waarbij een wereldregering en een mondiale gewapende macht worden aanvaard, met een eveneens aanvaarde stemprocedure over het gebruik van die gewapende macht". Van fundamenteel belang is prof. Tinbergens constatering, dat onze wil, onze voorkeuren, niet meer vrij zijn, maar dat wij om in vrede te blijven leven, bepaalde voorkeuren moeten aanleren, die de voorwaarden zijn om te blijven leven." Over de internationale arbeidsverdeling: „Onze industrie politiek en onze industrieëlen zijn daarop nog niet altijd ingesteld. Het is ook niet zo gemakkelijk; het eist veel werk en veel nieuwe ideeën. De moeilijkheden, die wij moeten aanvaar den zijn intussen maar tijdelijk. Op den duur zal het ook in ons eigen voordeel zijn om deze nieuwe arbeidsverdeling met de ontwikkelingslanden te verwezenlijken. Niet alleen, omdat wij dan ook meer kunnen uitvoeren van de produkten, waarin wij het beste kunnen concurreren, maar ook omdat de prijzen van een aantal goederen zouden kunnen dalen. Het is een zure appel, waar we doorheen moeten bijten met uiteindelijk voordeel voor allen." Over de oorlog tegen de armoede: „De armoede in een aantal landen, waarin tezamen 2/3 van de mensheid leeft, is zo afschuwelijk dat wij inderdaad moeten denken aan inspan ningen die als een oorlogsinspanning zouden kunnen worden gekenmerkt, ofschoon wij als ik 't precies zeg, eigenlijk nog maar vragen om maar 1/10 van zo'n oorlogsinspanning." Prof. Tinbergen is jarenlang door zijn collega's beschouwd als een Vestdijk onder de economen. Beider namen zijn al vaak gefluisterd als kandidaten voor de Nobelprijs. Tinbergen heeft hem nu gekregen. Vestdijk nog niet. „Misschien omdat Vestdijk een taal schrijft, die niet iedereen begrijpt en Tin bergen een taal spreekt, die anderen wel begrijpen", meent de Groningse hoogleraar in de economie, prof. dr. F. Hartog. Prof. Hartog (48) werkte als internationaal specialist bij het Centraal Plan bureau in de jaren, dat de heer Tinbergen daar directeur was (1945-1955). Hij heeft een diepe bewondering voor de kersverse Nobelprijswinnaar. „Ik geloof dat Tinbergen zo langzamerhand de kwaliteiten heeft van „vader van de Nederlandse economie", een man tegen wie iedereen opziet en naar wie iedereen met zijn problemen toegaat. We zijn nu al wat uit elkaar ge groeid, hij zit in Den Haag en ik zit in Groningen, maar ik betrap me er nog wel eens op dat ik bij een moeilijk probleem denk: „Hoe zou Tinbergen dit opgelost hebben?" Hij beschrijft zijn oude „baas" als een open en beminnelijk mens met een zo veelzijdige persoonlijkheid, dat niemand alle facetten kent. „Daar bij dat Centraal Planbureau heb ik hem eigenlijk steeds groter zien worden. Hij ging voortdurend nieuwe studievelden ontginnen. Dat deed hij vaak door middel van discussies met zijn mensen. Ze mondden later steeds uit in een door wrochte studie die altijd weer de wetenschap vooruitbracht". F"|e studie van de heer Tinbergen uit de jaren dertig over de conjunctuur- politiek was al baanbrekend werk, spoedig gevolgd door een even belangrijke studie over de kwantificering van de economische politiek in het algemeen. „Nationaal bekeken is Tinbergen de man die als directeur van het Centraal Planbureau (min of meer zijn schepping) de tegenstellingen op het gebied van de economische politiek heeft verzakelijkt. Als tegenwoordig over bijvoorbeeld loonsverhogingen wordt gepraat, weet iedereen waarover hij het heeft. De tegenstellingen zijn niet weg, maar ze zijn wel uit de emotionele sfeer getrokken". "Drof. Tinbergen, die zich de laatste jaren vooral bezighoudt met ontwikke- -*■ lingseconomie, is wel verweten, dat hij zijn politieke overtuiging via de economie uitdraagt. Hij wordt in dat verband een wereldfederalist genoemd. „Zelf zegt hij daarop: Wat de economen nu zeggen, zeggen de politici over 25 jaar", herinnert prof. Hartog zich. „Misschien is dat nu tien jaar geworden. Maar hij zei ook: Je moet 's avonds kunnen lachen om wat je overdag gedaan hebt". Een advies van de Groningse hoogleraar tot slot voor de grote Nederlandse econoom, die slechts volgelingen kent en geen tegenstanders: „Hij moet tegen zichzelf beschermd worden, wat harder zijn voor mensen, die zich aan hem vastklampen. Van beminnelijke mensen wordt nu eenmaal misbruik gemaakt. De beste oplossing: een secretaresse als een waakhond!" r|e Belgische Socialistische Partij (B.S.P.) vergrijst. Een niet weg te cijferen deel van de jeugd in Vlaanderen en Wallonië ziet haar als deel van „het Establishment", 't Is zeker waar in die zin, dat ook onder het welvarende deel der oudere Belgische arbeiders het proces van „verburgerlijking" bestaat, dat men ziet in Zweden, West-Duitsland, bij ons. De Antwerpse schepen Detiège, socialist van oude stempel en garde, mag dan met nadruk stellen dat althans in het Antwerpse de B.S.P. ook jonge leden trekt en wij hebben hier nog altijd onze indrukwekkende 1 mei-optocht, waarnaar zelfs oudere Nederlandse socialisten met heimwee komen kijken, want gij kent dat niet meer") feit is dat de B.S.P. nog sterker vergrijst dan België, een verhoudingsgewijs kinderarm land. lAe Christelijke Volkspartij (C.V.P.) werd in 1945 als in wezen niet-con- fessionele partij gesticht, maar werd in zekere zin tegen wil en dank (als gevolg o.a. van de schoolstrijd) een confessionele partij. Haar ledenbe stand vergrijst wat minder snel dan dat der B.S.P. Zij is in Vlaanderen veel sterker dan in Wallonië. Wat vinden deze twee regeringspart ners aan oppositie tegenover zich? De liberalen (België's derde partij) waren zeer lang sterk voor een „uni- taristisch België". Hun ondervoorzit ter. de Gentse advocaat W. de Clercq, minister in het vorig kabinet-Vanden- boeynants waar de liberalen deel van uitmaakten en een haarscherp formu lerend man, zei ons: „Het unitarisme geven we thans behoedzaam prijs. Maar tegen een federalistisch België blijven we scherp gekant. Kreten als „Wallonië autonoom" vinden we ramp zalig. Wij zien de beste weg uit de moei lijkheden in regionale decentralisatie, dus in het verleggen van zowel cultu rele, bestuurlijke als economische be voegdheden naar lagere overheden". W'elnu daar het kabinet-Eyskens be- zig is met de voorbereiding en het - moeizaam! - verkopen van een heel pakket wetten op deze gebieden, mag men niet aannemen dat de libe ralen de regering de voet zeer dwars zullen zetten. De uitvoering van die wetten, als ze ooit worden aanvaard, lijkt ons voor hen belangrijker; daar bij komen immers plaatselijke en regi onale belangen in geding en die met vuur te verdedigen, kan electoraal aantrekkelijk zijn. Andere oppositiepartijen? Er zijn zes communistische volksver tegenwoordigers; hun invloed is gering. Werkelijk extremistische opposanten, voor de buitenstaander boeiend maar voor België's toekomst met gevaar lijke kanten, zijn de Volksunie na tionaal de vierde in grootte, maar in Vlaanderen thans als derde partij iets sterker dan de liberalen en het kleine Rassemblement Wallon. Dat laatste is in oorsprong een groep zeer pro-Franse Walen, anti-Vlaams, anti-Nederlands, anti Benelux. In de laatste tijd krijgt zij veel steun van Brusselaren, die beducht zijn voor ver vlaamsing van de hoofdstad - maar sinds kort zijn er moeilijkheden tus sen de Waalse en de Brusselse vleu gel die tot scheuring zouden kunnen leiden. Oorzaak: Heel wat Luikerwa len gaan menige Brusselaar te ver in hun francofilie. FAe Volksunie omvat een hetrogeen stel. Er zitten „ouderwetse" fla minganten in en nog een handvol ver tegenwoordigers ook van Groot-Neder lands en van Diets denken. Zeker ook lui, die als „Germanen" met de Duit sers hebben gecollaboreerd (of kinde ren van zulke mensen, die na 1945 ver bitterd door het leven gingen en die verbittering op hun nazaten overdroe gen). Heel wat vroegere solialisten en C.V.P.-ers ook die deze oude gevestig de partijen te braafjes vinden. En in sterk toenemende mate: jonge Vlaam se intellectuelen voor wie de strijd in de Volksunie mede een strijd is tegen het „Establishment" en die de „oplossingen", welke de grote partijen nastreven te „compromisselijk" vin den zoals een hunner ons zei. Als Nederlander moet je er wel aan wennen dat men hier aan de steeds weerkerende term „nationalistische partijen" een heel andere inhoud moet geven dan waar ter wereld ook! Ras- semblemept Wallon en Volksunie, bei de steeds weer nationalistisch genoemd zijn namelijk geen Belgische nationalis tische partijen. Van een Belgisch nati onalisme is nauwelijks sprake, wel van Belgisch nationaal gevoel. Nationalis tisch wil hier zeggen: hetzij Vlaams-, hetzij Waals-nationalistisch in extremis tische zin. Het algemeen gebruik van het woord „nationalistisch" voor dez groepen in plaats van woorden als „fe deralistisch" of desnoods „autonomis tisch" maakt de diepe tragiek van Bel gië wel zeer duidelijk. Het droevige is, dat deze tragiek te zien is in een land waar vrij sterk - sterker dan in West- Duitsland of Frankrijk - „Europees" en internationaal in grotere verbanden dan het nationale wordt gedacht. "Vreemde tegenstelling: aan de en« kant denken inderdaad velé Belgen Europees. Aan de andere kant maken zowel vele Vlamingen als vele Wallons zich schuldig aan een soort navelstaren zodra de taalzaak aan de orde komt en zien zij dat probleem als een wereld probleem. Walter Kunnen, voorzitter van de Eu ropese Beweging in België, zei ons te recht dat een der grootste gevaren in zo'n „bestendige conflictsituatie" is dat „noch de ene noch de andere zijde de problemen meer wil relativeren. Men dogmatiseert te veel, stelt zijn kriteria absoluut. En dan gaat men langs elk ander heen praten. Als de een zegt: Twee maal twee is vier, dan zegt de ander: Dat kan niet zijn, want drie plus drie is zes..." Fr zit veel waars in. De waarnemer van „boven de meet" die Holland se kaaskop aan wie Belgen vaak te recht onplooibaarheid. halsstarrig heid verwijten, is verbijsterd als hij ziet hoe deze in de praktijk van het le ven vaak zo benijdenswaardig-prakti- sche en pragmatische Belgen zo felle dogmatici kunnen worden als de Vlaams- Waalse tegenstellingen aan de orde komen. Terwijl dan toch weer in het dagelijks leven de beide groepen opge wekt samen door het leven gaan. zoals men bijvoorbeeld ziet in Luikse fabrie ken, waar Limburgse en Waalse arbei ders heel best samenwerken. De tegenstellingen tussen Walen en Vlamingen liggen anders dan voorheen en wij zien ze nog vaak zoals ze voor heen lagen. We ontkomen er niet aan: ook dat aspect dient te worden bezien. AMSTERDAM Eerherstel voor de beledigingen Gods majesteit aangedaan door het misbruiken van de Allerhei ligste Hartkerk. Dat is het doel van de actie die een aantal „verontruste ka tholieken uit Amsterdam" op touw heeft gezet. Vorige week werd de schrijver Ge rard Kornelis van het Reve door de Ne derlandse Maatschappij voor Letterkun de gehuldigd in de Allerheiligste Hart kerk, waarbij onder andere de Zange res zonder Naam en een goochelaar op traden. Van het Reve sprak bij die ge legenheid rechtstreeks via een televisie uitzending van de VPRO over „de cor rupte katholieke kerk, te vergelijken met een poppenkast, met dc Paus als Jan Klaassen". De verontruste katholieken hebben nu via een grote advertentie in de Volkskrant een oproep geplaatst waar in geloofsgenoten worden uitgenodigd zaterdag en zondag naar de Begijnen hofkerk te komen om in alle rust en stilte te bidden en eerherstel te bren gen. Het IJsselmeer staat stijf van de snoekbaars. Deze mét een licht vis serslatijns accent uitgesproken constatering heeft de Algemene Hen- gelaarsbond opnieuw tot actie geroepen. Zaterdag heeft deze bond zich met een telegram gewend tot de minister van Landbouw en Visserij en hem gevraagd een zodanig beleid te voeren, dat niet straks door overbevissing de gunstige ontwikkeling met de snoek baars teniet wordt gedaan. De heer H. Overbeek, directeur van de Algemene Hengelaarsbond licht het- telegram graag nog wat toe. „Er is de laatste weken sprake van een geboortengolf onder de snoekbaars, waarschijnlijk ten ge volge van de bijzonder lange en goe de zomer. Het water heeft een tem peratuur waarin nieuw leven snel tot ontwikkeling kan komen". „Onze angst is nu echter, dat de beroepsvissers en met name de kuilvissers wat sneller in actie zullen komen om te trachten deze snoekbaars soldaat te maken. Dan zou er binnenkort opnieuw een te kort aan snoekbaars komen, omdat ook de prooivis vis, die tot voed sel dient aan snoeken en snoekbaars zoals de spiering in het kuilnet wordt gevangen". „In 1947 is zo iets ook al eens ge beurd. Toen heeft de kuilvisserij tachtig miljoen snoekbaarsjes om het leven gebracht. Weet u", zegt de heer Overbeek, „het IJsselmeer is de voornaamste broedkamer van Nederland. Er is daar met enig overleg een zeer goede snoekbaars stand op te bouwen". „Maar de kuilvissers zitten in ons vaarwater. Zij razen met een nood gang over het IJsselmeer en bieden met hun snelle door motoren voort gedreven schepen de vis geen enke le ontsnappingsmogelijkheid meer." „Dat gaat niet alleen de sportvis sers in de Algemene Hengelaars- bond alleen al zitten 180.000 vissers maar ook de hoekwantvissers en staandwantvissers ter harte. Zij zijn met ons van mening, en het is ook neergelegd in een rapport van de adviesraad IJsselmeer, dat de die een s °Plossin9 Voorzitter Overbeek van de Hengelaars- bond, snelle wil voor het probleem van de kuilvisserij kuilvisserij ingekrompen moet wor den". „Wij hebben gezegd, dat vissen met de kuil na 1 september 1970 eigenlijk niet meer moet worden toegestaan. Het zal een kwestie van uitkoop worden om het aantal kuil vissers te beperken". „Wij hebben ons in het eerder ge noemde rapport al bereid verklaard aan de hengelaars een bijdrage te vragen voor die sanering. Als die sa nering tenminste aan een aantal voor waarden zal voldoen die wij noodza kelijk achten". „Kijk, ons telegram komt ook op dit moment, daar wij de indruk heb ben dat de zaak van de kuilvisserij in Den Haag een beetje op een laag pitje is gezet. We hopen dat het tele gram vragen in de tweede Kamer zal uitlokken". „Want we zijn ervan overtuigd dat de acht- tot negenhonderdduizend sportvissers, van wie er velen een groeiende belangstelling vooi het vis sen in het IJsselmeer tonen, niet hoeven te wijken voor die paar hon derd kuilvissers". flMIHIIlil ItHMtfflIIMIIIINIIIIMIIMIHIIINMI ItINHIMIUMIMUMIItllllllHII

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 11