Open haard
komt weer
in trek
ÊïïiaaijgjS
Bwaaa;
aaaeaa
ZWEEDSE ECONOOM
EN SOCIOLOOG PROF.
GUNNAR MYRDAL:
„Welvaart zou
de mensen
ongelukkig maken?
Drie beroemdheden
in één gezin
Kletskoek!"
Geen kunstmaar
bewijs van dorst
SXXtiSsrJ;"
W::UMI
Pijproker
Goede richting
Verbazing
Foute waarneming
„Zonde"
Frustratie
De wereld
Meer effect
Remedie
Geen diplomaat
fommmmmbÊÏmmmd
«•••MÉ
DONDERDAG 30 OKTOB-ER 196?
STOCKHOLM „Er is een populaire theorie in de wereld en vooral in
de Verenigde Staten doet zij nogal opgeld die stelt dat de Zweden té veel
welvaart kennen en dat het leven in Zweden té veilig is.
In een samenleving die zo is georganiseerd dat de riskante zijden van het
bestaan zo veel mogelijk worden geëliminerd, aldus die theorie, zou een
gebrek aan spanning leiden tot frustraties.
„Ja, de mensen zouden er ongeluk
kig door worden. En daarom zou een
echte, volledige welvaartstaat eigen
lijk geen bijzondere zaak zijn voor
de mens. Heel openhartig gezegd:
naar mijn overtuiging is dat allemaal
kletskoek".
Professor Gunnar Myrial zegt dit
zonder enige pathos. In zijn zeer
nauwkeurig uitgesproken Engels
krijgt elk woord echter een kleine
eigen klemtoon mee; het geeft zijn
woorden iets bezwerends.
Hij is een man van middelmatige
lengte, breed en vrij zwaar gebouwd.
Een pijproker. Zijn kop is indruk
wekkend zonder dat de bezoeker pre
cies kan definiëren waarom. Wel
licht zijn het vooral de ogen, die de
bezoeker niet loslaten, die voortdu
rend schijnen te onderzoeken of de
woorden inderdaad wel overkomen
zoals hij bedoelt dat ze overkomen.
Prof. Myrdal zit, in een ultramo
dern, imposant bouwwerk aan Stock-
holms buitenkant (Sveavagen 166) op
de zestiende verdieping, in een klei
ne kamer. Naar men zegt is het de
kleinste kamer van heel dat gebouw.
In elk geval is die van zijn secre
taresse groter.
„Nee, ik heb geen pleinvrees of zo",
zegt hij, „maar ik kan geconcen
treerder werken in een kleine ruim
te. En ik moet heel geconcentreerd
werken, want ik ben niet jong meer
en heb nog veel te doen. Op het
ogenblik leg ik de laatste hand
1 oktober moet het klaar zijn aan
een boek waarin ik poog antwoord
te geven precies op de vraag die u
daarnet stelde: ik ben dus in de laat
ste fase van mijn denken daarover".
Die vraag was:
In 1958 verscheen uw boek: „De
toekomst van de welvaartsstaat", u
gaf daarin een aantal prognoses over
de groei van de welvaartsstaat ep
over de mogelijke groei van wel
vaartsstaten naar een welvaartswe
reld. U schreef in 1958: „Nu ik tien
jaar aan het werk van internationale
organisaties actief en als belangstel
lend toeschouwer heb deelgenomen,
ben ik er meer dan ooit van over
tuigd dat wij op de goede weg zijn
en dat wij onze pogingen moeten
voortzetten".
Hoe staat u. wéér tien jaar later,
tegenover die nogal optimistische
woorden van toen? Voor wat betreft
Zweden en voor wat betreft de
wereld?
„De ontwikkeling", zegt hij zonder
aarzelen, „gaat in de goede richting.
Zij gaat wel langzamer dan we zou
den willen. Ik ben geen optimist, ze
ker geen defaitist. Ik ben realist
poog althans dat te zijn.
Kijken we eerst naar Zweden. Ik
beken het eerlijk: voor mij mede
omdat ik zo lang in het buitenland
heb geleefd en omdat ik intellectueel
ben is Zweden inderdaad een tikje
vervelend geworden. Amerika, de
ontwikkelingslanden, alle landen
met grote problemen vind ik boeien
der. is dat een juiste maatstaf? Pro
beer het leven te zien met de ogen
van, zeggen we, de gemiddelde man.
Natuurlijk heb ik kritiek. De stij
ging van de welvaart, de veiligheid
van het materiële bestaan is niet ge
paard gegaan met sterke toeneming
van ieders aandeel in het culturele
en intellectuele leven, terwijl we
vroeger altijd hebben geloofd dat dat
juist zou gebeuren als de mensen het
materieel beter zouden krijgen. Toen
we jong en idealistisch waren en
streden voor de Welvaartsstaat heb
ben we b.v. gedacht dat vier weken
bqjaalde vakantie voor iedereen an
ders gebruikt zou worden dan voor
liggen in de zon.
In ons, zeg maar, romantisch ge
loof in de mens, hebben we niet ge
dacht dat de materiële kant van grote
re welvaart het sterkst zou worden
gewaardeerd. Ik heb daarover in een
artikel in de New York Times nog
niet zo lang geleden mijn verbazing
uitgesproken.
U zegt me net: Iedere jonge Zweed
kan onderwijs tot en met de univer
siteit krijgen zonder grote financiële
offers voor hem of zijn ouders en
desondanks is het percentage jonge
Zweden uit arbeidersmilieus dat gaat
studeren zeer klein, vergeleken met
bijvoorbeeld Amerika. Het is waar
al stijgt de laatste jaren dat percen
tage hier sterk".
Maar aan het slot van uw boek
„De toekomst van de welvaartsstaat"
waarschuwt u tegen bekrompen na
tionalisme dat de „welvaartswereld"
bedreigt en dan zegt u dat de enige
remedie daartegen is: een meer ver
lichte burgerij...
Zeker, ik ben ontevreden over het
tempo van deze ontwikkeling. Je kunt
wel constateren wat er aan de hand
is: a. een stuk oude klasse-ideologie
(veel ouders vinden studeren „niks"
voor onze kinderen"); b. een stuk tra
ditie (kinderen uit een intellectueel
milieu vinden studeren doodgewoon,
het arbeiderskind heeft in eigen om
geving veel weerstanden te overwin
nen en vaak ook in zichtzelf) en c.
jongelui in Zweden, die aan het werk
gaan, verdienen meteen heel veel,
omdat er gebrek aan arbeidskrachten
is.
Economisch gesproken hebben we
het probleem opgelost in dit land:
iedereen kan studeren, kan aan de
cultuur deel hebben. In feite gaat de
ontwikkeling langzamer dan we
hoopten en wordt aan het materiële
te veel voorrang gegeven in het le
venspatroon.
Maakt dat de mensen ongelukki
ger, gefrustreerd? Ach, er is zo veel
misverstand overVaak stoelend
op foute waarneming. Een voorbeeld:
de Zweden zouden, uit gevoelens van
gefrustreerdheid, zo'n ontstellend
hoog percentage zelfmoorden kennen.
Eisenhower had het daar al over
Wat is de waarheid? Zelfs
volgens de statistieken komt Zweden
op dit stuk na Japan, Finland, West-
Duitsland, Oostenrijk. Maar kloppen
de statistieken? In Engeland is zelf
moord een misdaad. In katholieke
landen is het -een doodzonde. In die
landen zullen nabestaanden van
iemand die zelfmoord pleegde het
nogal eens willén doen voorkomen
alsof het een ongeluk was.
In Zweden betreuren we een zelf
moord diep, vrienden van de dode
verwijten zichzelf dat ze hem of haar
niet helpen konden of wilden
maar we zien het als een zeer per
soonlijke zaak en verbergen het noch
voor de autoriteiten noch dus
voor de statistieken.
Die welvaartsstaat zou ook leiden
tot meer „zonde". Nu, u kent de ver
halen! „Zonde" betekent dan: al te
grote, al te ilde seksuele vrijheid.
Om te beginnen; uit het Kinsey-rap-
port bleek dat die sexuele vrijheid in
de meeste westelijke landen conform
is. Ook blijkt dat overal in het wes
ten het gesprek over deze zaken de
laatste jaren steeds opener wordt. We
praten hier in Zweden al veel lan
ger dan elders zeer openlijk over de
ze zaken en wekken daardoor de in
druk „zondiger" te zijn maar we
zijn het niet! En in elk geval: vrije
seksuele omgang voor het huwelijk
heeft niets met welvaart of de wel
vaartsstaat te maken.
Die wordt al eeuwenlang aan
vaard in alle landen met een in oor
sprong agrarische cultuur: een jonge
boer trouwt bij voorkeur niet voor
dat zijn bruid zwanger is want hij
moet zeker weten of er 'n erfgenaam
op de boerderij kan komen.
Is er frustratie in Zweden, meer
dan elders? Zijn mensen ongelukki
ger dan elders? Ik meen van niet.
In The New York Times van 1966
heb ik dat al met klem betoogd en
daar blijf ik bij.
Er is volledige werkgelegenheid. Er
is volledige medische verzorging die
niet veel kost. Er behoeft geen finan
ciële vrees voor de oude dag te zijn
want de pensioenen zijn hoog en wet
telijk waardevast. Invaliden, geeste
lijk onvolwaardigen, weduwen wor
den geholpen. De woningbouw tot
voor 1940 erbarmelijk slecht voor de
gewone man loopt de achterstand
snel in.
Wat zien we nu? Kr groeien moei
lijkheden in, en door die welvaarts
staat. Omdat zij nog niet volledig is,
omdat zij nog groeien moet. Mensen
moeten vaak lang wachten op een
goede flat, zelfs op de plaats in een
ziekenhuis. We hebben gebrek aan
artsen, verpleegsters, onderwijzers, le
raren. Er is inflatie.
Er is wel materiële aandacht voor
ouden van dagen en zieken maar
niet genoeg persoonlijke aandacht;
zij zijn vaak eenzaam. Algemeen
wordt aanvaard dat, nu aan de ma
teriële voorwaarden voor het bestaan
is voldaan, de tijd gekomen is, waar
in de samenleving zich beter moet
organiseren om te kunnen voldoen
aan de eisen die ieders persoonlijk
heid daarin stelt. Van de collectivitei
der voorzieningen moeten we nu dus
groeien naar aandacht voor ieders
persoonlijke behoeften in die collec
tieve voorzieningen. Er is dus behoef
te aan, ja, sterk verlangen naar
en volgens mij: noodzaak tot ver
dere perfectionering van de welvaarts
staat. Maar dat is iets anders dan
malaise! Ik ontken en ik heb wer
kelijk internationale ervaring genoeg
om dat te kunnen zien dat de
Zweedse samenleving als geheel on
gelukkiger of gefrustreerder zou zijn
dan andere westerse samenlevingen.
Stellig kan het individu zich ver
loren voelen in de moderne samen-,
leving maar dat heeft meer te ma
ken met de technologie, met de steeds
toenemende specialisatie in ieders be
roepsleven. Dat heeft noch met Zwe
den noch met de Welvaartsstaat van
doen. En een volk als de Zweden heeft
van oudsher, laten we zeggen, wat
problemen met de onderlinge com
municatie. Wij zijn geen grote pra
ters onder elkander, wij zijn zwijg
zaam en introvert. Ook dat heeft niets
te maken met de welvaartsstaat.
Mag ik daarbij even constateren
dat heel veel over die zogenaamde
ongelukkige en gefrustreerde Zweden
wordt geschreven door intellectuelen,
die ons land zoeken en de kardinale
fout maken hun eventuele verveling
in Zweden te midden van nogal
zwijgzame, zelden uitbundige mensen
te projecteren op een samenleving
die in wezen gelukkig is zonder
dat zij gewaar hebben kunnen wor
den wat er omgaat in de gedachten
van de gewone gemiddelde Zweed?"
Van Zweden naar de wereld:
U schreef elf jaar geleden: „Als
eenmaal de welvaartsstaat in de rij
ke landen van het westen tot stand
is gekomen en als eenmaal de
onderontwikkelde landen onafhanke
lijk zijn geworden en een individu
ele nationale economische politiek
gaan voeren ter bevordering van
hun nationale ontwikkeling, is er fei
telijk geen alternatief meer voor toe
nemende internationale desintegratie
dan het streven naar een welvaarts
wereld". Maar zien we juist in onze
jaren niet een sterk toenemende in
ternationale desintegratie, zien we
niet een sterk groeiend nationalisme,
mee in de jonge landen?
Professor Myrdal steekt voor de
zoveelste maal de brand in zijn
grote pijp en zegt: „Ik ben het daar
niet mee eens. Over een lange perio
de bekeken en als u niet oordeelt
op incidentele verschijnselen gaan
de zaken de goede kant uit.
Heel wat internationale organisa
ties met praktisch nut zijn vandaag
sterker en hebben meer effect dan 10
jaar geleden.
Ik denk aan de Wereldbank, die
steeds belangrijker wordt, zeker nu
Robert MacNamara, Amerika's oud
minister van Financiën er de leiding
over heeft. Ik denk aan het Interna
tionale Monetaire Fonds, dat in 1958
praktisch hulpeloos was en nu veel
kan doen. Ik denk aan de Organisa
tie voor Technische Hulp waar een
man als Paul Hoffmann zo enorm veel
mee weet te bereiken. Kijk, ik noem
een paar namen. Dat heb ik name
lijk wel ontdekt: je hebt aan de top
van zulke organisaties krachtige
mensen nodig, onafhankelijke man
nen, met kennis en initiatief. Die
hééft de wereld, die moet zij gebrui
ken. Zeker zie ik toeneming van een
bekrompen nationalisme als ernstig
gevaar voor de toekomst van de
mens. En ik geef toe: er zijn zorge
lijke symptomen..."
Daarover schreef u elf jaar gele
den dat onderhandelingen op het in
ternationale vlak vaak gekenmerkt
worden door gebrek aan verlichte
generositeit en dat dit zo scherp af
wijkt van de manier waarop in de
grote zakenwereld de contracten tot
stand komen, n.l. in een sfeer van
aanzienlijk groter wederzijds geloof
en vertrouwen, met gevoel voor de
ware verhoudingen en bereidheid om
kleine concessies te doen teneinde
grote voordelen te behalen. U zag
toen ook hier als enige remedie: een
meer verlichte burgerij.
„Inderdaad... maar na tien jaar zie
ik nog een remedie zich scherper af
tekenen: de hele internationale on
derhandelingstactiek verandert in de
laatste jaren. We bewegen in de
richting van iets ik zeg het vaag
waarbij bijvoorbeeld ambassa
deurs steeds minder gaan betekenen
in bilaterale contacten, waarbij we
in internationale lichamen steeds
meer op multilaterale basis praten, en
ook beslissingen nemen. Op lange
termijn ben ik vol hoop maar wel
plaagt me soms de vraag hoe lang
we nog hebben!"
Dus u heeft, bij uw realisme, toch
een zekere angst voor de toekomst
van de mens?
Professor Myrdal kijkt me strak
aan, vrij lang. Dan zegt hij, lang
zaam eerst, dan steeds sneller pra
tend:
„We hebben gepraat over frustra
ties, over het zich ongelukkig voelen
in de moderne samenleving. Ik ben
74. Als ik terugkijk op mijn léven
dan weet ik héél scherp wanneer ik
het diepst gefrustreerd was en het
ongelukkigst. Dat was in 1933, toen
Hitier aan de macht kwam en ik
moest constateren dat zo vele, zo héél
vele Duitse professoren diep voor hem
bogen en zonder verzet met hem
meegingen. En een Duitse professor,
dat was wat in die tijd, dat was
een instituut op zichzelf... Ik heb in
die dagen een diep gevoel van
schaamte gevoeld voor mijn type
mens, mijn type beroepsbeoefenaar:
de intellectueel.
Want toen Hitier de greep naar de
macht deed in 1933, had hij niet een
zeer sterke aanhang; als toen een
groot aantal Duitse intellectuelen de
moed tot verzet had gehad... dat had
inspiratie gegeven aan al die gewo
ne mensen die zo hoog tegen een pro
fessor opkeken.
Toen in 1933, heb ik me vast voor
genomen nooit meer iets te zeggen,
nooit meer iets te schrijven waar ik
niet volledig achter sta. Ik ben in
tellectueel en poog me van mijn ver
antwoordelijkheid bewust te zijn.
De verantwoordelijkheid reikt ver.
Adolf Hitler schreef in Mein Kampf
en de communisten denken er net
zo over dat grote belangstelling
voor politiek niet natuurlijk is bij de
„gewone man". Haat tegen nazi's en
communisten mag er niet toe leiden
dat men de ogen sluit voor de moge
lijkheid dat dit eenvoudig de waar
heid is.
Als in een samenleving de kansen
voor iedereen tot op redelijke hoogte
gelijk zijn, als de gewone man de
overtuiging kan hebben dat de sa
menleving goed en rechtvaardig be
heerd wordt, dan is het zeer wel mo
gelijk dat inderdaad die gewone man
blij is dat hij is ontheven van de on
middellijke verantwoordelijkheid om
die samenleving mee te leiden.
Dat juist maakt de taak, de ver
antwoordelijkheid van de intellectueel
zo groot. En daarom moet ik nu te
rug naar mijn werk, naar mijn boek.
Ik heb nog zo weinig tijd en ik
hoop dat de mensheid nog genoeg tijd
heeft.
Want vorderingen zijn er maar
zij gaan langzaam".
TECHNIEK MAAKT ONZE
HUIZEN BEHAAGLIJK, MAAR
DE WARMTEBRON „KOUD"
Vuurtje stoken is voor velen een
geliefkoosde jeugdherinnering.
Het heeft iets van avontuur, het
spel met grillige vlammen, alles
verterend, een oerkracht.
De techniek heeft ons echter van
het vuur afgeschermd. De kachel,
de huiselijke haard, verving het
vlammend avontuur voor zacht
gloeiende gezelligheid. De komst
van (aard)gas en centrale verwar-
warmer en de warmtebron steeds
warmer- en de warmtebron steeds
kouder. Maar de techniek is dus
danig voortgegaan, dat de mens
weer een stap terug doet. Het open
haardvuur komt weer in trek.
HAPERT „Het keerpunt lag zo'n
vijf jaar geleden toen het aardgas de
ontwikkeling van de centrale ver
warming een zet gaf", constateert de
man, die zich in zijn folders de groot
ste fabrikant van open haarden in
Europa noemt.
De heer N. G. de Wal, directeur
eigenaar van de N.V. Bellfires in het
Brabantse Hapert, heeft die toene
mende belangstelling kunnen merken.
„De omzet steeg direct na de ken
tering jaarlijks met bijna de helft.
Nu ligt die stijging tegen de 25 pro-
cent".
VIJF PROCENT
Jaarlijks is zijn fabriek goed voor
ruim tienduizend open haarden. Het
betekent dat h(j samen met con
current Ringlever in Rotterdam bij
na de gehele Nederlandse markt in
handen heeft.
Naar voorzichtige schattingen staat
er in vijf procent van de huizen in ons
land een open haard, ook wel de
schouw genoemd.
„Door de opkomst van de c.v. is de
open haard niet langer meer het pri
vilege voor villa's, landhuizen en gro
te boerderijen. Mede door de vergro
te welvaart hebben meer mensen be
langstelling gekregen. Wij leveren
veel voor projecten van huizen-op
een-rij", is de ervaring van de heer
De Wal.
GEZELLIGHEID
De aantrekkingskracht van de open
haard kan uiteenlopen van „snob ap
peal", het status zoeken tot het vinden
van een mogelijkheid om in de huis
kamer te barbecuen.
„Maar het belangrijkste is wel dat
men in de huiskamer een brandpunt
van gezelligheid zoekt. Je gaat nu een
maal niet met elkaar knus om een
radiator zitten", lacht de kunstmin
nende directeur, die door zijn kwieke
gebaren een zonnige zuidelijkheid uit
straalt. Maar van zijn typisch Britse
stropdas tot zijn even „gentleman"-
achtige schoenen voelt hij zich tot het
Verenigd Koninkrijk aangetrokken.
Dat komt tot uiting in de Engelse
naam van zijn bedrijf, maar ook in de
vele zaken die hij met Engeland
doet. „In de veertig jaar van ons be
staan handelen wij al heel lang met
de Britse fabriek Bell, die ons nog wel
open haarden levert".
MET DE HAND
Van de honderd open haarden die
hij verkoopt, komen er echter 93 uit
eigen fabriek. Bij de produktie van
de open haard komt nog wel hand
werk kijken. De vuurvaste betonnen
binnenkant wordt in een s-vorm ge
goten en met de hand afgewerkt.
Ook het metalen raamwerk en de
asla eisen af en toe gewoon ambach
telijke ingrepen. Een echt smidsvuur
vlamt dagelijks tussen de overigeni
moderne machines. „Zeer bewust le
veren wij alleen het binnenwerk met
een strakke koperen of roestvrijsta
len lijst. De rest moet de eigenaar
er zelf maar bij maken als hij dat
leuk vindt voor zijn interieur".
Daarmee doelt hij op de langzaam
wegebbende mode in romantische
schouwen, compleet met „antieke"
tegeltjes cn eikehouten stutten waarop
te lezen valt: Eigen haard is goud
waard.
„Naar mijn gevoel wordt in ons
land de open haard steeds meer ge
kocht om zjjn functie. Het echte vuur,
het handige groeperen van de meubels,
het barbecuen".
Dat zou er op kunnen wijzen dat de
Nederlander meer interesse en meer
geld beschikbaar heeft voor zijn in
terieur.
SFEERDINGETJES
Het is een stokpaardje van kunst
kenner en -koper d. Wal. Via zijn han-
delmaatschappij die de helft van
de enkele miljoenen belopende omzet
verzorgt stuurt hij allerlei „sfeer
dingetjes" naar de klanten. Bijvoor
beeld massief eiken deuren met fraai
beslag, rustieke uithangbordjes, open
haardgereedschap en nog wat prak
tische zaken als aanmaakblokjes en
schoorsteenkappen.
Binnenkort opent hij een winkeltje
waar die sfeerspeeltjes voor, op en
rond de schouw een plaats krijgen.
Dat er ook nog een kunstzaaltje
komt, is een uitvloeisel van zijn hob
by.
TOEKOMST
De heer De Wal weet dat zijn ge
specialiseerd produkt een goede toe
komst heeft. „Hoe meer centrale ver
warming er komt, des te meer open
haarden zullen er worden verkocht.
Jammer dat de architecten er nog
niet zo oog voor hebben. Trouwens,
onze grootste concurrent is de televi
sie. Dat is ook een brandpunt van be
langstelling in de huiskamer".
Niet alleen in Nederland wekt de
toekomst vertrouwen, ook de export is
al tot 25 procent gestegen. De vraag
komt vooral uit Duitsland, Denemar
ken, België, Canada, Zuid-Afrika en
zelfs uit Brazilië.
De open haard uit Hapert gaat als
een lopend vuurtje over de wereld.
Nee, geen enorm mozaïek, maar duizenden kratten, die
ongeveer twaalf miljoen lege bierflessen bevatten! De
inwoners van de Japanse stad Osaka moeten wel een
grote dorst hebben gehad!
«iiiftaKia
iiiiR«ai
liaaaaaaa
»»a»*a«aa
HSBSSS»i«««««
SfSSS2Sf!«S«tt«»«<
^ttflififlfliiasiaaai
aggaaaiiiiü
n555f
«aas
der van het Instituut voor internati
onale economische studies.
Professor Myrdals vrouw Alva is
eveneens een vrouw van buitenge
wone betekenis. Al jarenlang is zij
minister voor ontwapening van Zwe
den. Prof. Myrdal heeft zeer veel re
spect voor de inzichten van zijn
vrouw; enige malen in een gesprek
dat de journalist A. C. W. van der
Vet met hem had zei hij: maar
dat zoudt u eigenlijk aan Alva moe
ten vragen, daar heeft zij beter kijk
op dan ik".
Het echtpaar schreef samen een
zeer opvallend boek over sexualiteit
en moraal.
Het echtpaar heeft vier kinderen;
zoon Jan politiek zeer links ge
niet internationale faam als socio
loog, onder andere vanwege het boek
Rapport uit een Chinees dorp, ge
schreven nadat hij lang onder Chine
se boeren had geleefd.
Toen Van der Vet zijn bewonde
ring voor het boek van Jan Myrdal
uitsprak was het antwoord van de
vader: „Jan is prima voor onderont
wikkelde gebieden, daar kan hij heel
veel geweldig mooi werk doen. Maar
hij is slecht voor Zweden, want hier
wil hij revolutie maken en daar
aan heeft Zweden geen enkele be
hoefte".
De Zweedse professor Karl Gun
nar Myrdal (74 jaar) is een eco
noom en socioloog van wereldrepu
tatie. Hij is (gematigd) sociaal-de
mocraat. Als hoogleraar heeft hij
gedoceerd in Stockholm maar ook in
de Verenigde Staten, Groot Brittan-
nië, West-Duitsland, Frankrijk.
Van 1945 tot 1947 was hij minister
van Handel van Zweden, van 1947
tot 1957 leidde hij de Economische
commissie voor Europa (onderafde
ling van de Verenigde Naties). In
die jaren was zijn jaarlijkse Econo
misch overzicht van Europa een
handleiding voor economen van het
IJzeren Gordijn.
Van de vele boeken die hij schreef
worden er heel wat tot standaard
werken gerekend. Zijn An American
Dilemma geldt als een der diepst
delvende geschriften over het ras
senprobleem in de Verenigde Staten.
Zijn boek „De toekomst van de wel
vaartsstaat" (1958) werd in vele ta
len vertaald.
Na een leven dat voor een groot
deel buiten zijn vaderland werd
doorgebracht is hij nu in Zweden lei
i