Open haard komt weer in trek ÊïïiaaijgjS Bwaaa; aaaeaa ZWEEDSE ECONOOM EN SOCIOLOOG PROF. GUNNAR MYRDAL: „Welvaart zou de mensen ongelukkig maken? Drie beroemdheden in één gezin Kletskoek!" Geen kunstmaar bewijs van dorst SXXtiSsrJ;" W::UMI Pijproker Goede richting Verbazing Foute waarneming „Zonde" Frustratie De wereld Meer effect Remedie Geen diplomaat fommmmmbÊÏmmmd «•••MÉ DONDERDAG 30 OKTOB-ER 196? STOCKHOLM „Er is een populaire theorie in de wereld en vooral in de Verenigde Staten doet zij nogal opgeld die stelt dat de Zweden té veel welvaart kennen en dat het leven in Zweden té veilig is. In een samenleving die zo is georganiseerd dat de riskante zijden van het bestaan zo veel mogelijk worden geëliminerd, aldus die theorie, zou een gebrek aan spanning leiden tot frustraties. „Ja, de mensen zouden er ongeluk kig door worden. En daarom zou een echte, volledige welvaartstaat eigen lijk geen bijzondere zaak zijn voor de mens. Heel openhartig gezegd: naar mijn overtuiging is dat allemaal kletskoek". Professor Gunnar Myrial zegt dit zonder enige pathos. In zijn zeer nauwkeurig uitgesproken Engels krijgt elk woord echter een kleine eigen klemtoon mee; het geeft zijn woorden iets bezwerends. Hij is een man van middelmatige lengte, breed en vrij zwaar gebouwd. Een pijproker. Zijn kop is indruk wekkend zonder dat de bezoeker pre cies kan definiëren waarom. Wel licht zijn het vooral de ogen, die de bezoeker niet loslaten, die voortdu rend schijnen te onderzoeken of de woorden inderdaad wel overkomen zoals hij bedoelt dat ze overkomen. Prof. Myrdal zit, in een ultramo dern, imposant bouwwerk aan Stock- holms buitenkant (Sveavagen 166) op de zestiende verdieping, in een klei ne kamer. Naar men zegt is het de kleinste kamer van heel dat gebouw. In elk geval is die van zijn secre taresse groter. „Nee, ik heb geen pleinvrees of zo", zegt hij, „maar ik kan geconcen treerder werken in een kleine ruim te. En ik moet heel geconcentreerd werken, want ik ben niet jong meer en heb nog veel te doen. Op het ogenblik leg ik de laatste hand 1 oktober moet het klaar zijn aan een boek waarin ik poog antwoord te geven precies op de vraag die u daarnet stelde: ik ben dus in de laat ste fase van mijn denken daarover". Die vraag was: In 1958 verscheen uw boek: „De toekomst van de welvaartsstaat", u gaf daarin een aantal prognoses over de groei van de welvaartsstaat ep over de mogelijke groei van wel vaartsstaten naar een welvaartswe reld. U schreef in 1958: „Nu ik tien jaar aan het werk van internationale organisaties actief en als belangstel lend toeschouwer heb deelgenomen, ben ik er meer dan ooit van over tuigd dat wij op de goede weg zijn en dat wij onze pogingen moeten voortzetten". Hoe staat u. wéér tien jaar later, tegenover die nogal optimistische woorden van toen? Voor wat betreft Zweden en voor wat betreft de wereld? „De ontwikkeling", zegt hij zonder aarzelen, „gaat in de goede richting. Zij gaat wel langzamer dan we zou den willen. Ik ben geen optimist, ze ker geen defaitist. Ik ben realist poog althans dat te zijn. Kijken we eerst naar Zweden. Ik beken het eerlijk: voor mij mede omdat ik zo lang in het buitenland heb geleefd en omdat ik intellectueel ben is Zweden inderdaad een tikje vervelend geworden. Amerika, de ontwikkelingslanden, alle landen met grote problemen vind ik boeien der. is dat een juiste maatstaf? Pro beer het leven te zien met de ogen van, zeggen we, de gemiddelde man. Natuurlijk heb ik kritiek. De stij ging van de welvaart, de veiligheid van het materiële bestaan is niet ge paard gegaan met sterke toeneming van ieders aandeel in het culturele en intellectuele leven, terwijl we vroeger altijd hebben geloofd dat dat juist zou gebeuren als de mensen het materieel beter zouden krijgen. Toen we jong en idealistisch waren en streden voor de Welvaartsstaat heb ben we b.v. gedacht dat vier weken bqjaalde vakantie voor iedereen an ders gebruikt zou worden dan voor liggen in de zon. In ons, zeg maar, romantisch ge loof in de mens, hebben we niet ge dacht dat de materiële kant van grote re welvaart het sterkst zou worden gewaardeerd. Ik heb daarover in een artikel in de New York Times nog niet zo lang geleden mijn verbazing uitgesproken. U zegt me net: Iedere jonge Zweed kan onderwijs tot en met de univer siteit krijgen zonder grote financiële offers voor hem of zijn ouders en desondanks is het percentage jonge Zweden uit arbeidersmilieus dat gaat studeren zeer klein, vergeleken met bijvoorbeeld Amerika. Het is waar al stijgt de laatste jaren dat percen tage hier sterk". Maar aan het slot van uw boek „De toekomst van de welvaartsstaat" waarschuwt u tegen bekrompen na tionalisme dat de „welvaartswereld" bedreigt en dan zegt u dat de enige remedie daartegen is: een meer ver lichte burgerij... Zeker, ik ben ontevreden over het tempo van deze ontwikkeling. Je kunt wel constateren wat er aan de hand is: a. een stuk oude klasse-ideologie (veel ouders vinden studeren „niks" voor onze kinderen"); b. een stuk tra ditie (kinderen uit een intellectueel milieu vinden studeren doodgewoon, het arbeiderskind heeft in eigen om geving veel weerstanden te overwin nen en vaak ook in zichtzelf) en c. jongelui in Zweden, die aan het werk gaan, verdienen meteen heel veel, omdat er gebrek aan arbeidskrachten is. Economisch gesproken hebben we het probleem opgelost in dit land: iedereen kan studeren, kan aan de cultuur deel hebben. In feite gaat de ontwikkeling langzamer dan we hoopten en wordt aan het materiële te veel voorrang gegeven in het le venspatroon. Maakt dat de mensen ongelukki ger, gefrustreerd? Ach, er is zo veel misverstand overVaak stoelend op foute waarneming. Een voorbeeld: de Zweden zouden, uit gevoelens van gefrustreerdheid, zo'n ontstellend hoog percentage zelfmoorden kennen. Eisenhower had het daar al over Wat is de waarheid? Zelfs volgens de statistieken komt Zweden op dit stuk na Japan, Finland, West- Duitsland, Oostenrijk. Maar kloppen de statistieken? In Engeland is zelf moord een misdaad. In katholieke landen is het -een doodzonde. In die landen zullen nabestaanden van iemand die zelfmoord pleegde het nogal eens willén doen voorkomen alsof het een ongeluk was. In Zweden betreuren we een zelf moord diep, vrienden van de dode verwijten zichzelf dat ze hem of haar niet helpen konden of wilden maar we zien het als een zeer per soonlijke zaak en verbergen het noch voor de autoriteiten noch dus voor de statistieken. Die welvaartsstaat zou ook leiden tot meer „zonde". Nu, u kent de ver halen! „Zonde" betekent dan: al te grote, al te ilde seksuele vrijheid. Om te beginnen; uit het Kinsey-rap- port bleek dat die sexuele vrijheid in de meeste westelijke landen conform is. Ook blijkt dat overal in het wes ten het gesprek over deze zaken de laatste jaren steeds opener wordt. We praten hier in Zweden al veel lan ger dan elders zeer openlijk over de ze zaken en wekken daardoor de in druk „zondiger" te zijn maar we zijn het niet! En in elk geval: vrije seksuele omgang voor het huwelijk heeft niets met welvaart of de wel vaartsstaat te maken. Die wordt al eeuwenlang aan vaard in alle landen met een in oor sprong agrarische cultuur: een jonge boer trouwt bij voorkeur niet voor dat zijn bruid zwanger is want hij moet zeker weten of er 'n erfgenaam op de boerderij kan komen. Is er frustratie in Zweden, meer dan elders? Zijn mensen ongelukki ger dan elders? Ik meen van niet. In The New York Times van 1966 heb ik dat al met klem betoogd en daar blijf ik bij. Er is volledige werkgelegenheid. Er is volledige medische verzorging die niet veel kost. Er behoeft geen finan ciële vrees voor de oude dag te zijn want de pensioenen zijn hoog en wet telijk waardevast. Invaliden, geeste lijk onvolwaardigen, weduwen wor den geholpen. De woningbouw tot voor 1940 erbarmelijk slecht voor de gewone man loopt de achterstand snel in. Wat zien we nu? Kr groeien moei lijkheden in, en door die welvaarts staat. Omdat zij nog niet volledig is, omdat zij nog groeien moet. Mensen moeten vaak lang wachten op een goede flat, zelfs op de plaats in een ziekenhuis. We hebben gebrek aan artsen, verpleegsters, onderwijzers, le raren. Er is inflatie. Er is wel materiële aandacht voor ouden van dagen en zieken maar niet genoeg persoonlijke aandacht; zij zijn vaak eenzaam. Algemeen wordt aanvaard dat, nu aan de ma teriële voorwaarden voor het bestaan is voldaan, de tijd gekomen is, waar in de samenleving zich beter moet organiseren om te kunnen voldoen aan de eisen die ieders persoonlijk heid daarin stelt. Van de collectivitei der voorzieningen moeten we nu dus groeien naar aandacht voor ieders persoonlijke behoeften in die collec tieve voorzieningen. Er is dus behoef te aan, ja, sterk verlangen naar en volgens mij: noodzaak tot ver dere perfectionering van de welvaarts staat. Maar dat is iets anders dan malaise! Ik ontken en ik heb wer kelijk internationale ervaring genoeg om dat te kunnen zien dat de Zweedse samenleving als geheel on gelukkiger of gefrustreerder zou zijn dan andere westerse samenlevingen. Stellig kan het individu zich ver loren voelen in de moderne samen-, leving maar dat heeft meer te ma ken met de technologie, met de steeds toenemende specialisatie in ieders be roepsleven. Dat heeft noch met Zwe den noch met de Welvaartsstaat van doen. En een volk als de Zweden heeft van oudsher, laten we zeggen, wat problemen met de onderlinge com municatie. Wij zijn geen grote pra ters onder elkander, wij zijn zwijg zaam en introvert. Ook dat heeft niets te maken met de welvaartsstaat. Mag ik daarbij even constateren dat heel veel over die zogenaamde ongelukkige en gefrustreerde Zweden wordt geschreven door intellectuelen, die ons land zoeken en de kardinale fout maken hun eventuele verveling in Zweden te midden van nogal zwijgzame, zelden uitbundige mensen te projecteren op een samenleving die in wezen gelukkig is zonder dat zij gewaar hebben kunnen wor den wat er omgaat in de gedachten van de gewone gemiddelde Zweed?" Van Zweden naar de wereld: U schreef elf jaar geleden: „Als eenmaal de welvaartsstaat in de rij ke landen van het westen tot stand is gekomen en als eenmaal de onderontwikkelde landen onafhanke lijk zijn geworden en een individu ele nationale economische politiek gaan voeren ter bevordering van hun nationale ontwikkeling, is er fei telijk geen alternatief meer voor toe nemende internationale desintegratie dan het streven naar een welvaarts wereld". Maar zien we juist in onze jaren niet een sterk toenemende in ternationale desintegratie, zien we niet een sterk groeiend nationalisme, mee in de jonge landen? Professor Myrdal steekt voor de zoveelste maal de brand in zijn grote pijp en zegt: „Ik ben het daar niet mee eens. Over een lange perio de bekeken en als u niet oordeelt op incidentele verschijnselen gaan de zaken de goede kant uit. Heel wat internationale organisa ties met praktisch nut zijn vandaag sterker en hebben meer effect dan 10 jaar geleden. Ik denk aan de Wereldbank, die steeds belangrijker wordt, zeker nu Robert MacNamara, Amerika's oud minister van Financiën er de leiding over heeft. Ik denk aan het Interna tionale Monetaire Fonds, dat in 1958 praktisch hulpeloos was en nu veel kan doen. Ik denk aan de Organisa tie voor Technische Hulp waar een man als Paul Hoffmann zo enorm veel mee weet te bereiken. Kijk, ik noem een paar namen. Dat heb ik name lijk wel ontdekt: je hebt aan de top van zulke organisaties krachtige mensen nodig, onafhankelijke man nen, met kennis en initiatief. Die hééft de wereld, die moet zij gebrui ken. Zeker zie ik toeneming van een bekrompen nationalisme als ernstig gevaar voor de toekomst van de mens. En ik geef toe: er zijn zorge lijke symptomen..." Daarover schreef u elf jaar gele den dat onderhandelingen op het in ternationale vlak vaak gekenmerkt worden door gebrek aan verlichte generositeit en dat dit zo scherp af wijkt van de manier waarop in de grote zakenwereld de contracten tot stand komen, n.l. in een sfeer van aanzienlijk groter wederzijds geloof en vertrouwen, met gevoel voor de ware verhoudingen en bereidheid om kleine concessies te doen teneinde grote voordelen te behalen. U zag toen ook hier als enige remedie: een meer verlichte burgerij. „Inderdaad... maar na tien jaar zie ik nog een remedie zich scherper af tekenen: de hele internationale on derhandelingstactiek verandert in de laatste jaren. We bewegen in de richting van iets ik zeg het vaag waarbij bijvoorbeeld ambassa deurs steeds minder gaan betekenen in bilaterale contacten, waarbij we in internationale lichamen steeds meer op multilaterale basis praten, en ook beslissingen nemen. Op lange termijn ben ik vol hoop maar wel plaagt me soms de vraag hoe lang we nog hebben!" Dus u heeft, bij uw realisme, toch een zekere angst voor de toekomst van de mens? Professor Myrdal kijkt me strak aan, vrij lang. Dan zegt hij, lang zaam eerst, dan steeds sneller pra tend: „We hebben gepraat over frustra ties, over het zich ongelukkig voelen in de moderne samenleving. Ik ben 74. Als ik terugkijk op mijn léven dan weet ik héél scherp wanneer ik het diepst gefrustreerd was en het ongelukkigst. Dat was in 1933, toen Hitier aan de macht kwam en ik moest constateren dat zo vele, zo héél vele Duitse professoren diep voor hem bogen en zonder verzet met hem meegingen. En een Duitse professor, dat was wat in die tijd, dat was een instituut op zichzelf... Ik heb in die dagen een diep gevoel van schaamte gevoeld voor mijn type mens, mijn type beroepsbeoefenaar: de intellectueel. Want toen Hitier de greep naar de macht deed in 1933, had hij niet een zeer sterke aanhang; als toen een groot aantal Duitse intellectuelen de moed tot verzet had gehad... dat had inspiratie gegeven aan al die gewo ne mensen die zo hoog tegen een pro fessor opkeken. Toen in 1933, heb ik me vast voor genomen nooit meer iets te zeggen, nooit meer iets te schrijven waar ik niet volledig achter sta. Ik ben in tellectueel en poog me van mijn ver antwoordelijkheid bewust te zijn. De verantwoordelijkheid reikt ver. Adolf Hitler schreef in Mein Kampf en de communisten denken er net zo over dat grote belangstelling voor politiek niet natuurlijk is bij de „gewone man". Haat tegen nazi's en communisten mag er niet toe leiden dat men de ogen sluit voor de moge lijkheid dat dit eenvoudig de waar heid is. Als in een samenleving de kansen voor iedereen tot op redelijke hoogte gelijk zijn, als de gewone man de overtuiging kan hebben dat de sa menleving goed en rechtvaardig be heerd wordt, dan is het zeer wel mo gelijk dat inderdaad die gewone man blij is dat hij is ontheven van de on middellijke verantwoordelijkheid om die samenleving mee te leiden. Dat juist maakt de taak, de ver antwoordelijkheid van de intellectueel zo groot. En daarom moet ik nu te rug naar mijn werk, naar mijn boek. Ik heb nog zo weinig tijd en ik hoop dat de mensheid nog genoeg tijd heeft. Want vorderingen zijn er maar zij gaan langzaam". TECHNIEK MAAKT ONZE HUIZEN BEHAAGLIJK, MAAR DE WARMTEBRON „KOUD" Vuurtje stoken is voor velen een geliefkoosde jeugdherinnering. Het heeft iets van avontuur, het spel met grillige vlammen, alles verterend, een oerkracht. De techniek heeft ons echter van het vuur afgeschermd. De kachel, de huiselijke haard, verving het vlammend avontuur voor zacht gloeiende gezelligheid. De komst van (aard)gas en centrale verwar- warmer en de warmtebron steeds warmer- en de warmtebron steeds kouder. Maar de techniek is dus danig voortgegaan, dat de mens weer een stap terug doet. Het open haardvuur komt weer in trek. HAPERT „Het keerpunt lag zo'n vijf jaar geleden toen het aardgas de ontwikkeling van de centrale ver warming een zet gaf", constateert de man, die zich in zijn folders de groot ste fabrikant van open haarden in Europa noemt. De heer N. G. de Wal, directeur eigenaar van de N.V. Bellfires in het Brabantse Hapert, heeft die toene mende belangstelling kunnen merken. „De omzet steeg direct na de ken tering jaarlijks met bijna de helft. Nu ligt die stijging tegen de 25 pro- cent". VIJF PROCENT Jaarlijks is zijn fabriek goed voor ruim tienduizend open haarden. Het betekent dat h(j samen met con current Ringlever in Rotterdam bij na de gehele Nederlandse markt in handen heeft. Naar voorzichtige schattingen staat er in vijf procent van de huizen in ons land een open haard, ook wel de schouw genoemd. „Door de opkomst van de c.v. is de open haard niet langer meer het pri vilege voor villa's, landhuizen en gro te boerderijen. Mede door de vergro te welvaart hebben meer mensen be langstelling gekregen. Wij leveren veel voor projecten van huizen-op een-rij", is de ervaring van de heer De Wal. GEZELLIGHEID De aantrekkingskracht van de open haard kan uiteenlopen van „snob ap peal", het status zoeken tot het vinden van een mogelijkheid om in de huis kamer te barbecuen. „Maar het belangrijkste is wel dat men in de huiskamer een brandpunt van gezelligheid zoekt. Je gaat nu een maal niet met elkaar knus om een radiator zitten", lacht de kunstmin nende directeur, die door zijn kwieke gebaren een zonnige zuidelijkheid uit straalt. Maar van zijn typisch Britse stropdas tot zijn even „gentleman"- achtige schoenen voelt hij zich tot het Verenigd Koninkrijk aangetrokken. Dat komt tot uiting in de Engelse naam van zijn bedrijf, maar ook in de vele zaken die hij met Engeland doet. „In de veertig jaar van ons be staan handelen wij al heel lang met de Britse fabriek Bell, die ons nog wel open haarden levert". MET DE HAND Van de honderd open haarden die hij verkoopt, komen er echter 93 uit eigen fabriek. Bij de produktie van de open haard komt nog wel hand werk kijken. De vuurvaste betonnen binnenkant wordt in een s-vorm ge goten en met de hand afgewerkt. Ook het metalen raamwerk en de asla eisen af en toe gewoon ambach telijke ingrepen. Een echt smidsvuur vlamt dagelijks tussen de overigeni moderne machines. „Zeer bewust le veren wij alleen het binnenwerk met een strakke koperen of roestvrijsta len lijst. De rest moet de eigenaar er zelf maar bij maken als hij dat leuk vindt voor zijn interieur". Daarmee doelt hij op de langzaam wegebbende mode in romantische schouwen, compleet met „antieke" tegeltjes cn eikehouten stutten waarop te lezen valt: Eigen haard is goud waard. „Naar mijn gevoel wordt in ons land de open haard steeds meer ge kocht om zjjn functie. Het echte vuur, het handige groeperen van de meubels, het barbecuen". Dat zou er op kunnen wijzen dat de Nederlander meer interesse en meer geld beschikbaar heeft voor zijn in terieur. SFEERDINGETJES Het is een stokpaardje van kunst kenner en -koper d. Wal. Via zijn han- delmaatschappij die de helft van de enkele miljoenen belopende omzet verzorgt stuurt hij allerlei „sfeer dingetjes" naar de klanten. Bijvoor beeld massief eiken deuren met fraai beslag, rustieke uithangbordjes, open haardgereedschap en nog wat prak tische zaken als aanmaakblokjes en schoorsteenkappen. Binnenkort opent hij een winkeltje waar die sfeerspeeltjes voor, op en rond de schouw een plaats krijgen. Dat er ook nog een kunstzaaltje komt, is een uitvloeisel van zijn hob by. TOEKOMST De heer De Wal weet dat zijn ge specialiseerd produkt een goede toe komst heeft. „Hoe meer centrale ver warming er komt, des te meer open haarden zullen er worden verkocht. Jammer dat de architecten er nog niet zo oog voor hebben. Trouwens, onze grootste concurrent is de televi sie. Dat is ook een brandpunt van be langstelling in de huiskamer". Niet alleen in Nederland wekt de toekomst vertrouwen, ook de export is al tot 25 procent gestegen. De vraag komt vooral uit Duitsland, Denemar ken, België, Canada, Zuid-Afrika en zelfs uit Brazilië. De open haard uit Hapert gaat als een lopend vuurtje over de wereld. Nee, geen enorm mozaïek, maar duizenden kratten, die ongeveer twaalf miljoen lege bierflessen bevatten! De inwoners van de Japanse stad Osaka moeten wel een grote dorst hebben gehad! «iiiftaKia iiiiR«ai liaaaaaaa »»a»*a«aa HSBSSS»i««««« SfSSS2Sf!«S«tt«»«< ^ttflififlfliiasiaaai aggaaaiiiiü n555f «aas der van het Instituut voor internati onale economische studies. Professor Myrdals vrouw Alva is eveneens een vrouw van buitenge wone betekenis. Al jarenlang is zij minister voor ontwapening van Zwe den. Prof. Myrdal heeft zeer veel re spect voor de inzichten van zijn vrouw; enige malen in een gesprek dat de journalist A. C. W. van der Vet met hem had zei hij: maar dat zoudt u eigenlijk aan Alva moe ten vragen, daar heeft zij beter kijk op dan ik". Het echtpaar schreef samen een zeer opvallend boek over sexualiteit en moraal. Het echtpaar heeft vier kinderen; zoon Jan politiek zeer links ge niet internationale faam als socio loog, onder andere vanwege het boek Rapport uit een Chinees dorp, ge schreven nadat hij lang onder Chine se boeren had geleefd. Toen Van der Vet zijn bewonde ring voor het boek van Jan Myrdal uitsprak was het antwoord van de vader: „Jan is prima voor onderont wikkelde gebieden, daar kan hij heel veel geweldig mooi werk doen. Maar hij is slecht voor Zweden, want hier wil hij revolutie maken en daar aan heeft Zweden geen enkele be hoefte". De Zweedse professor Karl Gun nar Myrdal (74 jaar) is een eco noom en socioloog van wereldrepu tatie. Hij is (gematigd) sociaal-de mocraat. Als hoogleraar heeft hij gedoceerd in Stockholm maar ook in de Verenigde Staten, Groot Brittan- nië, West-Duitsland, Frankrijk. Van 1945 tot 1947 was hij minister van Handel van Zweden, van 1947 tot 1957 leidde hij de Economische commissie voor Europa (onderafde ling van de Verenigde Naties). In die jaren was zijn jaarlijkse Econo misch overzicht van Europa een handleiding voor economen van het IJzeren Gordijn. Van de vele boeken die hij schreef worden er heel wat tot standaard werken gerekend. Zijn An American Dilemma geldt als een der diepst delvende geschriften over het ras senprobleem in de Verenigde Staten. Zijn boek „De toekomst van de wel vaartsstaat" (1958) werd in vele ta len vertaald. Na een leven dat voor een groot deel buiten zijn vaderland werd doorgebracht is hij nu in Zweden lei i

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 15