Van Heutsz, imperialist maar geen uitbuiter
Onthullend boek
van Van 't Veer:
de Atjeh-oorlog
Tweedeling politie moet verdwijnen
Zelfbestuur of autonomie
Niet alleen maar politiek
KAMERLID SCHAKEL GAA T
INITIA TIEFWET INDIENEN
Breekpunt
Symbolisch
Toch a nders
Gezag is niet meer wat het vroeger
was. Wie kijkt tegenwoordig nog op tegen
een ander die het beter weet? Niemand
toch? Of.. Inderdaad, de één zegt: „Je
kunt niet alles zelf uitmaken. Je moet veel
overlaten aan deskundigen". De ander be
weert daarentegen: „Je moet het toch uit
eindelijk zelf uitmaken. Je moet zelf be
slissingen durven nemen. Je moet invloed
willen uitoefenen".
Dat is grof aangegeven wat er aan de
hand is op de Nederlandse universiteiten
en hogescholen. Sommigen willen zelfbe
stuur. Anderen willen autonomie. In het
eerste geval bepaalt Den Haag het beleid
en voeren de universiteiten de op het mi
nisterie vastgestelde normen alleen maar
uit. In het laatste geval stellen de univer
siteiten en hogescholen ook de regels vast.
Minister Veringa wil niet verder gaan
dan zelfbestuur. Dat wil zeggen dat hij
het niet gewenst vindt dat de universitei
ten zelf wetten stellen. Integendeel, de ho
gere instanties stellen het beleid vast, in
dit geval het ministerie in Den Haag en
de Tweede Kamer.
Dat betekent niet dat de minister van
Onderwijs de universiteiten overal buiten
wil houden. Hij wil beslist wel dat de uni
versiteiten zo goed en zo kwaad als het
gaat zichzelf gaan besturen. De minister
wil slechts dat de normen in Den Haag
worden vastgesteld. Hij vindt ook dat, als
de normen moeten worden gewijzigd, dit
via Den Haag gebeuren moet.
De minister gaat uit van een bestaand
principe in de Nederlandse parlementai
re democratie: de lagere instanties hou
den zich aan de regels die door de hogere
zijn vastgesteld. De minister heeft zich in
zijn nota, die voor de universiteit raden
wil die door de geledingen worden geko
zen, wel sterk door die gedachte laten lei
den. Zijn universiteitsraad heeft een func
tie die sterk overeenkomt met die van de
gemeenteraad. De raad stelt het beleid en
onder meer de begrotingen vast. Er komt
een dagelijks bestuur dat door de Kroon
wordt benoemd.
Het standpunt van minister Veringa is
verre van conservatief. Integendeel. Hij
vindt dat er openbaarheid moet komen.
Hij voelt er niet voor dat het universitai
re bestuur nog langer een onderonsje blijft
van een handvol aanzienlijke burgers die
om wat voor reden dan ook tot curatoren
van een universiteit worden gekozen.
Desondanks zijn de linkse studenten het
met zijn nota totaal niet eens. Waarom
niet? De studenten willen niet alleen een
universiteit die doelmatig wordt bestuurd.
Ze willen een onderwijsinstelling die een
bron van inspiratie voor de omgeving
vormt. Dat betekent voor veel studenten
dat de universiteit zich ten minste met
maatschappelijke problemen bezighoudt.
Voor sommigen houdt het zelfs in dat de
universiteit zonder meer moet worden ge
democratiseerd, opdat eens de maatschap
pij drastisch kan worden hervormd.
Volgens beide groeperingen is in dat ge
val zelfbestuur niet genoeg. Zij zijn niet
geïnspireerd door de wijze waarop de Ne
derlandse gemeenteraden functioneren.
Zij vinden een redelijke controle op het be
leid en een dosis openbaarheid niet ge
noeg. Ze zouden verder willen gaan en
willen meepraten over het geld dat nodig
is voor een bepaald onderzoek. Ze zouden
willen discussiëren over wetenschappelijk
onderzoek dat nodig of overbodig is. Het
voert niet te ver, als men zegt dat de stu
denten vermoedelijk ook wel het nut van
harttransplantaties of maanreizen willen
afwegen tegen de eenvoudiger medische
verzorging, die er volgens hen in Neder
land nog al eens bij inschiet.
Minister Veringa gaan die bemoeienis
sen met het wetenschappelijk onderzoek
toch te ver. Hij wil niet dat het weten
schappelijk onderzoek of de universiteiten
ook maar enigszins in gevaar worden ge
bracht. Hij formuleert dat ook uitdrukke
lijk in zijn nota. Daarnaast is hij beducht
voor linkse invloeden in de studentenbewe
ging. Hij wil niet dat studenten die de
maatschappij te rechts vinden, deze link
ser maken door een verpolitiekte universi
teit.
Dat wil in de praktijk ook alweer niet
zeggen dat Veringa (die indertijd hoogle
raar was) tegen politiek op de universi
teit is. Nogal geïnspireerd door de demo
cratisering van de Groningse universiteit,
die druk aan het hervormen is, vindt hij
echter dat een universiteit toch aller
minst een politiek machtsmiddel mag wor
den.
Sommige studenten (getuige de geschrif
ten van de Studentenvakbeweging) den
ken daar pertinent anders over. Juist
daarin schuilt volgens de minister een ge
vaar. Zo langzamerhand moet worden
vastgesteld wat kan en wat niet kan. Vol
gens Veringa moeten er toch wel grenzen
worden vastgesteld.
Maar die grenzen willen de linkse stu
denten nu juist net niet. Ze zouden liever
nog wat door willen discussiëren en door
willen agiteren en actie voeren voor de
mocratisering. Zij willen aan de beweging
op de universiteiten die volgens hen pas
kort goed op gang is gekomen maar lie
ver geen paal en perk gesteld zien.
Dat heeft toch te maken met het zelf
bestuur dat Veringa wil en de autonomie
die studenten bepleiten. Want terwijl de
minister een verantwoord bestuur gewaar
borgd wil zien, zeggen de studenten: „Dat
maken we zelf wel uit. We zullen zelf wel
uitmakerï of we deskundig zijn om bepaal
de problemen te beoordelen. We kunnen
er zelf wel over oordelen of vraagstukken
aan deskundigen of deskundige commis
sies gedelegeerd moeten worden".
Met bovenstaande uiteenzetting voor
ogen is het wat moeilijk te verwerken
dat bij de debatten over de nota-Verin-
ga, die deze week in de Kamer zijn ge
houden (en komende week worden ver
volgd), de vier regeringspartijen zich ach
ter het beleid van de minister plaatsten
•n dat de oppositiepartijen alleen maar
felle, kritiek hadden. Het Ijkt ons name
lijk uitgesloten dat bij het beoordelen
van de vraag: autonomie of zelfbestuur,
de scheidingsljn precies tussen rege
ringspartijen en oppositie zou liggen. Als
of niet in alle partijen en in alle maat
schappij-geledingen heel genuanceerd
gedacht wordt over het universiteits
probleem en alles wat daarmee samen
hangt.
Conclusie kan dan ook alleen maar
zijn dat ook deze zaak geheel en al in
de politieke sfeer is terecht gekomen. En
dat is jammer. Jammer voor minister Ve
ringa want zijn pogingen om tot een wer
kelijke structuurverbetering, een werke
lijke democratisering ook, van het weten?
schappelijk onderwijs te komen verdie
nen een beter lot dan alleen maar op
politieke haalbaarheid te worden ge
toetst. Jammer ook voor de wetenschap
pelijke wereld, want dit politieke touw
trekken geeft de radicale studentengroe
peringen alleen maar meer argumenten
in handen om te luider hun kreet om
maatschappijvernieuwing aan te heffen
en jammer ook omdat het een werkelij
ke oplossing geen stap dichterbij brengt.
Bovendien, ook als men het met de uit
gangspunten van de minister eens is:
zelfbestuur maar binnen bepaalde gren
zen, dan nog is het mogelijk (en hier
en daar zelfs wenselijk) met hem van
mening te verschillen over de toepassing.
Mét D'66 kan men van oordeel zijn dat
maatschappij-vertegenwoordigers (in de
huidige structuur zijn dat heel dikwijls
vertegenwoordigers van maatschappijen!)
niet in het universiteitsbestuur thuis ho
ren - dat is zakelijk. Daaraan het ver
wijt aan minister Veringa te verbinden
dat hij het „allemaal maar helemaal al
leen doet" is alleen maar politiek ge
praat - iedereen kan weten hoeveel „in
spraak" deze minister al op zich heeft
laten inwerken, niet in de laatste plaats
van de zijde der studenten! En zo is ook
het PvdA-verwijt dat een nota in deze fa
se van het overleg „onbehoorlijk" zou
zijn, alleen maar politiek steekspel.
Laten we hopen dat, nu de partijpoli
tieke harten zijn gelucht, het debat vol
gende week naar een wat hoger plan
wordt getild. Het onderwerp verdient be
ter dan alleen maar een politieke behan
deling!
Vorig jaar was de journalist-historicus Paul van 't Veer in Vietnam, waar
hy een bejaarde oud-officier van het voormalige Koninkiyk Nederlands-
Indisch Leger ontmoette. „Ach meneer", zei de bejaarde kryger, „die
Amerikanen weten niet hoe ze een rimboe-oorlog moeten voeren. Nee, dan
wy in Atjeh De man was met zyn opmerking wel aan het juiste adres
want Paul van 't Veer was toen al geruime tyd bezig aan het boek dat deze
week verschenen is: De Atjeh-oorlog (uitgave De Arbeiderspers - f 25,-).
Het is misschien wat overdreven te stellen dat het boek in een behoefte
voorziet, want wie anders dan de historicus interesseert zich na twee
wereldoorlogen nog in dat „koloniale conflict" dat al zo'n honderd jaar
geleden zyn eerste akte beleefde? Voor vele jongeren die het „koloniale
tydperk" al lang als iets verachtelyks hebben afgezworen is het weinig
meer dan een zwarte bladzyde in het Nederlandse geschiedenisboek. Voor
hen is de naam Van Heutsz, eens gevierd als een held, een beschamend
begrip geworden voor een beschamend tydperk!
Zo bezien voorziet het boek van Van 't Veer dan toch wél in een behoefte.
Allereerst omdat hy op een bijzonder boeiende manier dit conflict heeft
weten te plaatsen in de tyd waarin het speelde. En vervolgens omdat hy
zyn lezers toch een andere Van Heutsz tekent dan de door vele nu ver
guisde „koloniale uitbuiter". Hy was een soldaat dat in de eerste plaats.
En een imperialist van het zuiverste water ook dat. Maar deze zelfde
Van Heutsz schreef al in 1892 (hy was toen nog maar majoor) over „het
dappere en vryheidslievende Atjehse volk". Dat was in een tyd toen zyn
collega's de Atjehers alleen nog maar wensten te zien als sluwe bedriegers
en beestachtig moordenaars Van Heutsz zag het als zyn Nederlandse sol-
datenplicht dit volk „den voet op den nek te zetten" dat wel. Maar na
die onderwerping wilde hy per se niet dat deze patriotten als rechteloze
slaven zouden worden behandeld.
Om de sfeer van die tyd beter te begrypen haalt Van 't Veer ook wylen
Hoe goed of we ook geweest zijn op school in de vaderlandse geschiede
nis we weten van de hele Atjeh-oorlog eigenlijk niets af. Natuurlijk, uit
Bronbeek zijn de heldenverhalen wel her en der geboekstaafd, maar de
achtergronden en de grote lijn van de operaties, de intriges en de politieke
verwikkelingen, ze zijn ons volslagen onduidelijk. En nu is er dan het
boek van Paul van 't Veer en het is eigenlijk een ontdekking. Voor
hemzelf en voor ons. Hij heeft ontdekt dat deze oorlog in feite zeventig
jaar heeft geduurd: van 1873 toen de eerste Nederlandse expeditie naar
deze noordelijke punt van Sumatra trok, tot februari 1942 toen de Atjehers
nog vóór de komst der Japanners een einde maakten aan het Nederlandse
gezag.
Generaal J. B. van Heutsz en zijn
krijgers. De bovenste foto werd ge
nomen op 3 februari 1901 (de vijftigste
verjaardag van deze kleine generaal)
toen zijn troepen een complex verover
den, dat sedert 1874 al herhaaldelijk
maar steeds tevergeefs was bestormd.
koningin Wilhelmina aan. „Niemand zo schryft hy heeft het gevoel
van nationale trots over Van Heutsz beter onder woorden gebracht dan
koningin Wilhelmina in haar boek „Eenzaam, maar niet alleen". Al schry-
vend weet zy zich meer dan een halve eeuw na dato nog te herinneren
welke diepe indruk zyn overwinningen in Atjeh op haar als jong meisje
maakten. In 1901 had zy Van Heutsz tydens een verlof in Nederland ont
vangen. „Ik had tot in bijzonderheden de beschryving van de tochten die
onder zyn bevelvoering hadden plaats gehad, gelezen Nu kwam deze
man zelf by my en kon hy my zelf een beeld van zyn arbeid en van het
bereikte geven." Even boeiend is de beschryving die Van 't Veer geeft van
dr. C. Snouck Hurgronje, de man die in allerlei functies misschien meer
nog dan generaal Van Heutsz zijn stempel gedrukt heeft op de Atjeh-
beslissingen van die dagen. De naam van deze uitzonderlijk geleerde
staatsman vindt men door het hele boek heen en Van 't Veer steekt niet
onder stoelen of banken dat hy deze man een genie vindt naast Mul-
tatuli is hy de tweede geniale figuur in onze 19e eeuwse koloniale ge
schiedenis Telkens weer plaatst hy in bepaalde perioden van de
Atjeh-oorlog de gedachten en ideeën van dr. Snouck Hurgonje naast of
tegenover de geldende opvattingen en telkens weer ook komt hy tot de
conclusie dat Snouck Hurgonje gelyk had.
Nee, niet ieder zal dit boek in één adem uitlezen, al is dat niet moeilyk
ondanks de 300 bladzyden. Wel lijkt het „verplichte leesstof" voor ieder
die meent een oordeel te moeten uitspreken over Nederlands koloniaal
verleden. Van 't Veer is werkelyk geen verheerlyker van dat verleden
niemand kan deze socialist daarvan verdenken. Maar als historicus is hy
tevens een eerlyk journalist die de feiten laat spreken. De feiten die hij
bijeengezocht heeft uit een indrukwekkende reeks bronnen en archieven.
Van 't Veer wéét waarover hy praat de critici van ons verleden zullen
zijn boek moeten lezen om dat te kunnen nazeggen!
In die zeventig jaar kostte de At
jeh-oorlog ruim honderdduizend do
den en ongeveer een half miljard
keiharde, vooroorlogse guldens.
De schrijver heeft niet de gemak
kelijke weg gekozen door met de
botte bijl eens flink te gaan ram
men tegen het koloniale verleden
van Nederland. Met veel begrip
en soms met nog meer humor be
schrijft hij de natuurwet van de vo
rige eeuw, die aan de blanke op
droeg zijn beschaving naar de uit
hoeken der aarde te brengen.
In Atjeh werd deze kruistocht ge-
inspireerd door een enorme peper-
produktie. De Nederlandse regering
zag er om technisch-financiële re
denen niet zo veel in.
Enkele ondernemende handelaren,
geleid door de Nederlandse consul
in Singapore, wisten de Nederlandse
regering echter tot actie te nopen.
De Atjehers hadden met Nederland
een verdrag gesloten en de consul
verspreidde het valse gerucht dat
de vertegenwoordigers van Atjeh,
die over de hele wereld zwierven en
overal een goed onthaal vonden, be
zig waren Atjeh aan Amerika te
verkopen.
Het boeiende van de Atjeh-oorlog
is dat zij uitbrak op een breekpunt
der tijden. Tot 1870 was Insulinde
een soort sprookjesachtig gebied ge
weest, dat de Nederlandse schatkist
op wonderbaarlijke wijze per jaar
miljoenen gaf.
Als de regering naar het verre In
sulinde een brief stuurde, duurde
het acht maanden voor er antwoord
kwam. In Indonesië leidde de Ne
derlandse kolonie zijn eigen leven,
die niet zelden door familiebanden
werd bepaald. Maar in-1870 kwam
de telegraafverbinding met Indië en
het Suez-kanaal werd geopend. Ba
tavia was ineens dicht bij Amster
dam gekomen. Bovendien waren in
Nederland vooral de jong-liberale
politici zich gaan afvragen of Ne
derland behalve het weghalen van
goud en goederen ook een andere
taak in Indonesië zou kunnen heb
ben.
De eerste expeditie naar Atjeh
mislukte. Dat was in Indië meestal
het geval met een eerste expeditie
en eer zo'n bericht het vaderland
had bereikt, was er altijd wel weer
wat vreugdevollers te melden ge
weest.
Door de vervelende telegraaf
kwam de Nederlandse regering het
echter onmiddellijk te weten en een
verbolgen Den Haag nam de zaak
in eigen hand. Uit Nederland werd
generaal Van Swieten naar Indone
sië gezonden en die zou het weieens
even klaren.
Na een bloedige veldtocht bereik
te Van Swieten de kraton van Atjeh
Koetaradja en een half jaar
later werd hij als „de held van At
jeh" in Den Haag gehuldigd. Tij
dens het huldigingsbanket in Hotel
Des Indes in Den Haag, kwam ech
ter het bericht dat de vlam weer in
de pan was geslagen.
En het zou donderen blijven in At
jeh omdat Nederland meende de
klassieke methode te kunnen toe
passen: onderwerping van en ver
zoening met de sultan.
In Atjeh was echter een snel
groeiende volkspartij geleid door Is
lamitische priesters in verzet geko
men tegen de feodale heren van de
sultan. De sultan had nog slechts
een symbolische macht en in feite
waren de half miljoen Atjehers ge
wikkeld in een strijd van allen te
gen allen, met als variatie: geza
menlijk tegen de Nederlanders.
Met een vaart die soms ademnood
oproept, beschrijft Van 't Veer de
baaierd van elkaar bestrijdende
machten niet alleen in Atjeh,
maar ook in Den Haag en Batavia.
Beledigde generaals schreven dik
ke boeken, woedende Kamerleden
hielden vlammende betogen omdat
de oom van de generaal hun groot
vader eens diep had beledigd op de
rede van Tandjong Priok.
Ondertussen was er in 1884 een
derde Atjeh-oorlog begonnen en in
feite ging alles om een gebied van
nog geen 250 vierkante kilometer.
De strijd had al tienduizenden do
den gekost, toen omstreeks 1890
twee namen kwamen, die vast met
Atjeh zouden blijven verbonden: v.
Heutsz en Snouck Hurgronje. Het
was de tijd van „het verraad" van
Teuko Oemar, dat heel Nederland
tot ontzetting bracht: op 28 maart
1896 liep een van de belangrijkste
Atjeh-leiders die zich door de Ne
derlanders had laten bewapenen,
met zijn hele leger over naar de op
standige landgenoten.
De grote verrassing van het nu
verschenen boek is we zeiden het
al dat de socialistische historicus
Van 't Veer de thans door sommi
gen fel verguisde generaal Van
Heutsz in bescherming neemt.
Zeker, Van Heutsz vond op Atjeh
de marechaussee uit, maar Van
Heutsz was ook de man die, geïn
spireerd door Snouck Hurgronje, na
de overwinning het volk van Atjeh
sociaal-economisch wilde helpen.
Dat bleek toen omstreeks de eeuw
wisseling op Atjeh olie werd aange
boord.
Van 't Veer schrijft: „Van Heutsz
eiste dat in Atjeh zelf een raffinade
rij zou worden gebouwd om Atjehse
olie te verwerken. Atjeh moest eco
nomisch ontwikkeld worden. „Daar
toe dienen Europeesche nijverheid
en landbouw in het land gehaald",
schreef hij op 27 februari 1900 aan
Loudon. „Het gaat toch niet aan dat
de ontwikkeling van het gewest At
jeh wordt opgeofferd aan een maat
schappij die nu eens bijzonder voor
delig wil exploiteren".
Van Heutsz kreeg toen en later
als gouverneur-generaal slaande
herrie met „De Koninklijke" en hij
was de enige gouverneur-generaal
die na zijn ambtsperiode geen com
missariaat of directiezetel bij de
Koninklijke kreeg aangeboden.
Ook verzette Van Heutsz zich fel
tegen de tot dan toe gebruikelijke
verschroeide-aarde-politiek, die
schuil ging achter de vermanende
naam „tuchtigen". Toch nam hij
als gouverneur-generaal generaal v.
Daalen in bescherming, die een wa
re slachting op Noord-Atjeh had
aangericht.
Generaal Van Daalen had echter
triomfantelijke foto's laten maken
van zijn acties, die in enkele weken
aan 2.902 Atjehers, onder wie 1159
vrouwen en kinderen, het leven
kostten. De foto's waarop de gene
raal trots naast de lijken stond, be
reikten Nederland en toen bleef er
weinig meer over van het heroïsche
beeld dat het vaderland zich van de
strijd in Atjeh had gemaakt.
In feite, zo schrijft Van 't Veer,
duurde de strijd tot 1942. Toen kwa
men de Japanners en na hen de In
donesiërs. Maar Atjeh heeft zich
aan niemand gewonnen gegeven.
Ook nu nog is Atjeh een zelfstandig
gebied waar de macht van Indone
sië slechts op papier bestaat.
Sinds enkele dagen zijn vele politie-
ogen gericht op de heer M. WSchakel,
lid van de Tweede Kamer voor de anti
revolutionaire partij, burgemeester van
Noordeloos, Hoornaar en Hoogblok-
land, voorzitter van tal van organisaties
die gericht zijn op het publieke dan
wel professionele welzijn. Want hij is
van plan nog dit parlementaire jaar
een initiatief-wetsontwerp in te dienen
dat een radicale verandering van ons
Nederlandse politiewezen zou inhou
den. In zijn visie geen Rijkspolitie
meer en ook geen gemeentepolitie maar
één Nederlandse politie, verdeeld in
verschillende regio's. Omdat hij er
vast van overtuigd is dat de ministers
Polak en Beernink met hun herziening
van de politiewet op een totaal ver
keerde weg zijn.
Dat er iets aan ons politiebestel moet
gebeuren wordt door niemand ontkend.
Niet omdat de huidige politiewet al zo
oud zou zijn ze is nog geen vijfen
twintig jaar van kracht en is destijds
opgesteld door wijlen minister Donke'
en de toenmalige minister van Binnen
landse Zaken dr. Beel. Daarin werd
met veel nadruk gesteld: „Een politie
apparaat onder het gezag van één be
windsman strookt in ons land niet met
de historische ontwikkeling noch met
de volksaard die over het algemeen af
kerig is van concentratie van macht."
En daarom werd dit het uitgangspunt:
„In die gemeenten waar een zelfstan
dig politiekorps verantwoord kan wor
den geacht, zij gemeente-politie; in de
andere gemeenten zij een politie die,
hoewel centraal georganiseerd en be
heerd en met verplaatsbaar personeel,
nochtans niet los sta van het gemeen
telijk organisme en zich in haar optre
den weinig onderscheide van de ge
meentepolitie."
Die uitgangspunten onderschrijven
de huidige ministers van Justitie en
van Binnenlandse Zaken nog geheel en
al. Daarom ook willen zij niet verder
gaan dan een herziening van de politie
wet voor een nieuwe wet zien zij
geen reden. Voor die herziening voeren
zij argumenten aan die ook wel alge
meen aanvaard worden: de maat
schappelijke ontwikkeling stelt zwaar
dere eisen aan een doelmatig politiebe
leid (men denke slechts aan het ver
keer) en ook ontwikkelen zich langza
merhand nieuwe gemeentelijke en in
tergemeentelijke bestuursvormen,
waarin de politie moet kunnen mee
groeien. Het zijn twee van de vele re
denen waarom zij in april van dit jaar
een soort wetsontwerp-op-proef hebben
ingediend met de bedoeling de discus
sie op gang te brengen die tot een de
finitief en afgerond wetsontwerp moet
kunnen leiden.
Eén ding staat echter bij hen vast:
dat we niet moeten komen tot de vor
ming van één algemene politie. En
daarvoor voeren zij in hun memorie
van toelichting op het proefontwerp de
-e argumenten aan:
1 Deze oplossing past „op generlei
wijze" bij de historische ontwikke
ling en afgewacht moet nog maar
worden of zij past in het geheel van
onze staatsrechterlijke verhoudin
gen.
Instelling van een nationale politie
op dit tijdstip zou desorganiserend
werken. Er zou een zware nationale
top moeten worden gecreëerd, zowel
in de sfeer van het bestuur als bij
het nationale politiekorps zelf, die
beide jaren nodig zouden hebben
voordat zij doeltreffend zouden kun
nen werken.
Instelling van een nationale politie
omdat die organisatorisch doelmati
ger zou kunnen werken, is niet
noodzakelijk het is ook mogelijk
binnen het huidige systeem de doel
matigheid op te voeren.
Van al deze argumenten is Kamerlid-
burgemeester Schakel in het geheel
niet onder de indruk. Hij gelooft wél in
die ene nationale politie en hij heeft
vele medestanders, getuige de stroom
van bijvalsbetuigingen die hij ontving
nadat hij in de Kamer had laten weten
dat van hem een initiatief-wetsontwerp
te wachten was. „Ik heb een heleboel
fanmail gekregen uit politiekringen",
vertelt hij „en ik ben daar erg blij mee.
Daar zijn veel brieven onder van poli
tiedeskundigen, ook van de Rijkspoli
tie, en er zijn specialisten bij op het
gebied van de wetgeving. Gelukkig,
want het opstellen van een wetsont
werp als dit is geen eenvoudige zaak.
Daar zal ik de hulp van allerlei instan
ties en colleges bij nodig hebben."
Dat de heer Schakel zich met ener-
gie aan zijn taak zal wijden is zeker
dat hij het graag doet is iets anders.
„Ik had vurig gehoopt dat de regering
dit zou doen. Politie is toch primair
een overheidstaak. Nu zit er echter
niets anders op dan dat er een politie
ke doorstoot komt." Dat die doorstoot
gericht is tegen bewindslieden uit een
door de anti-revolutionairen gesteund
kabinet deert hem minder en ook is hij
niet van plan zich te laten weerhouden
door de waarschuwende woorden van
zijn collega-Kamerlid freule Wttewaall
van Stoetwegen, die het nog te vroeg
vond voor een dergelijk initiatief. Want
hij gelooft niet dat de zaak (zoals in
politiekringen nogal eens wordt be
weerd) „politiek-moeilijk" ligt.
„Er is in de Kamer een duidelijke
meerderheid voor de gewestelijke poli
tie", zegt hij. „De geesten waren er al
lang rijp voor. Helaas moet ik consta
teren dat het de heren op de departe
menten blijkbaar is ontgaan dat de
wind in ons land helemaal om is. Twee
departementale afdelingen houden zich
met de politie bezig. Al hebben wij
twee soorten politie, de verschillen zijn
slechts territoriaal: de gemeentepolitie
werkt in de steden, de Rijkspolitie op
het platteland. Nu wordt er veel dubbel
werk gedaan en ook worden dubbele
technische uitrustingen aangeschaft.
Die dubbele activiteit is haast een wa
terdichte garantie voor het streven
naar „houen-zo"! De praktijk en de
ontwikkeling zijn echter anders. Ik
waardeer het juist in de rapporten van
de commissarissen dat zij hun eigen
korpsen en gebieden niet verdedigen,
maar open oog hadden voor de schaal
vergroting. Als de ministers hun voor
ontwerp tot wetsontwerp zouden ma
ken, zouden zij in het parlement een
grote nederlaag tegemoet gaan."
Het grote voordeel van Kamerlid
Schakel is dat hij ook als burgemees
ter kan praten. Daarover zegt hij:
„Mijn ervaringen zijn zeer droevig.
Het is een publiek geheim dat de rela
tie tussen Rijks- en gemeentepolitie
niet ideaal is. Als de achtergrond niet
zo dramatisch zou zijn zou je lachen
om de ernst waarmee grenzen worden
opgemeten om te zien wie een bepaald
onderzoek moet doen!
Als burgemeester van een gemeente
met Rijkspolitie kan ik zeggen: al ben
je verantwoordelijk en in naam hoofd
van de politie, de burgemeester is een
veldheer zonder leger. De bevelvoering
geschiedt elders. Taak en dienstrooster
worden elders opgesteld. De Rijkspoli
tie komt niet toe aan haar gemeentelij
ke taken. Als je als burgemeester de
politie nodig hebt in sommige ernstige
gevallen, zijn ze elders bezig, of naar
de schietbaan.
De Rijkspolitie gaat een heel andere
richting uit. Ook vind ik zo'n militair
opgezet korps, met onderofficieren, of
ficieren, hogere officieren, nog hogere
officieren en ten slotte de hoogste offi
cier niet meer passend in deze moder
ne samenleving met haar voortschrij
dende democratisering. Ik begrijp dat
een politieman meer naar zijn naast
hogere commandant kijkt dan naar de
gemeenschap."
Over de praktische uitvoerbaarheid
van de wet die hij gaat indienen, is hij
niet pessimistisch. „De veelbesproken
kwestie van de twee departementen zie
ik niet als een probleem. Nu horen de
opsporings- en andere justitiële zaken
van de gemeentepolitie ook onder het
ministerie van justitie en de gemeente
lijke taken van de Rijkspolitie ook on
der Binnenlandse Zaken. Wat men nu
kan oplossen, kan straks ook met de
gewestelijke politie.
De grote lijn is niet moeilijk. Het
hardnekkigste probleem is het over
gangsstelsel. Ik stel me voor dat,
mocht het initiatiefvoorstel door beide
Kamers worden aangenomen, de rege
ring met een overgangssysteem zal ko
men. Dat zou kunnen zoals bij de in
voering van de Mammoetwet. Die
moest ook in een bestaand stelsel wor
den ingepast. De wet gaf het nieuwe
patroon voor de organisatie, en daarna
volgde de overgangswetgeving. Dat
kan bij de politie ook, dacht ik".