Illegaliteit maakte in Almelo ruim f45 mihoen buit „R VD. wil tijd winnen voor goodwill Koninklijk Stout stukje kostte zes mensenlevens In het leger is duidelijk iets aan het veranderen Gelijk loon lijkt logisch maar. Zo ging het met de soldij D* keer heeft hot paard Piet met ruim 45 mil joen gulden op een doodgewone boerenwagen achter zich door het golvende Twentse land ge sjokt. ïn de duistere avond van 15 november 1944 bracht het de buit van de grootste bankoverval, die ooit in Nederland gepleegd werd, naar boer Kerkdijk in Daarle. KWART EEUW GELEDEN: DE GROOTSTE BANKROOF Broodnodig Tip Speldje Beloning Ellendig Dissertatie over overheidsvoorlichting: „Waar maken" Voorlichtingsraad Zwakke plekken Reeksen interviews Samenwerking Groetplicht Arrest gewijzigd Drie uur lang Vrij vervoer Uitschelden Enkele dagen later was het weer op weg met de kisten vol miljoenen, nu naar de boerderij van zijn baas, de heer Nijland. De laatste tocht was de meest trieste. De Duitsers hadden de schuilplaats ontdekt en onder zware bewaking vervoerde Piet de kostbare lading naar Almelo, naar het hoofd kwartier van de Sicherheidsdienst. Daarvandaan gingen ze weer naar de kluis van de Nederlandsche Bank, waaruit ze 2 weken eerder waren gestolen. Na deze dramatische gebeurtenis raakte Piet zoek hij was gevorderd - maar na de oorlog werd hij weer gevonden. Door de rol, die hij bij deze illegale actie had gespeeld, mocht hij van een rustige oude dag genieten, zonder vrees voor de paardeslager. Ruim twee jaar geleden stierf het K.P.-paard van Twente op hoge leeftijd. ZATERDAG 8 NOVEMBER 1969 De bank in Almelo. Het paard Piet met Herman Höfter. De vijftiende november 1944 is een gure en mistige dag. Ideale omstandighe den voor de vier mannen, die even na half zes 's middags aanbellen bi] de Nederlandse Bank in Almelo. Als de jongste bediende opendoet, dringen ze de hal binnen. Een uur en een kwartier later komen ze naar buiten met dertien kisten, die ze samen met enkele handlangers op een vrachtauto laden. De wagen verdwijnt snel in de duisternis. De grootste bankroof, die ooit in Nederland gepleegd werd, is een feit. De Twentse illegaliteit heeft ruim 45 miljoen gulden buitgemaakt. Maar de spectaculaire ondergrondse ac tie, die aanvankelijk zo gesmeerd liep, eindigt in een catastrofe. Twee weken later worden negen man door de Duitse politie gearresteerd. Zeven verdwijnen in Duitse concentratiekampen. Na de bevrijding kan de trieste balans opge maakt worden: een van de zeven keert levend uit de nazihei terug, de anderen behoren tot de duizenden naamloze do den in de kampen Neuengamme en Wö- Wrlin. Het risico was groot, dat wist men. De Duitsers liepen op hun laatste benen. Zuid-Nederland was al veroverd door de geallieerden, die een krachtig slot- offensief voorbereidden. Duitse steden werden dag en nacht gebombardeerd en de nazi's overtroffen alles wat ze voor afgaande jaren aan terreur hadden ge demonstreerd. Was het dat risico waard? „Natuurlijk'' zegt een Twentenaar, die indertijd een belangrijk man was in de illegaliteit maar nu anoniem wil blijven. „Het was een materiële zaak. Het geld was brood nodig voor de spoorwegstakers. En het algemeen hoofdkwartier van de Bin nenlandse strijdkrachten in Londen had toestemming gegeven". Er waren inderdaad miljoenen nodig voor het personeel van de Spoorwegen dat in staking was gegaan en de illega liteit moest daarvoor zorgen. Er was al wat gedaan de kluis van de Spoor wegen in Utrecht was gekraakt en er waren overvallen in Olst, Nijmegen en Rotterdam gepleegd maar het had niet genoeg opgebracht. En toen kwam de tip dat er in de kluizen van de Nederlandse Bank in Al melo veel geld lag. De Duitsers hadden het zo dicht mogelijk bij de „Heimat" in veiligheid gebracht. De overval op de Almelose bank was een kolfje naar de hand van Derk Smoes en Douwe Mik. „Vlotte jongens maar geen waaghalzen", zegt de heer H. J. Frielink (60) uit Harbrinkhoek, de enige die levend uit het concentratiekamp te rugkwam. Derk Smoes had op de bank gewerkt, maar hij was ijlings onderge doken tóen werd ontdekt, dat hij het pistool van zijn chef, een N.S.B.'er, ver wisseld had voor een houten namaak- exemplaar. Douwe Mik was een onder gedoken politieagent uit Nieuw-Buinen. Samen leidden zij de groep, die op 15 november de bank binnendrong. Het personeel was de overvallers goed ge zind, behalve de N.S.B.-directeur Smit. Maar deze had de angst zo te pakken dat hij met trillende handen het partij speldje van zijn jas haalde. Het geld werd met een vrachtauto naar een schaapskooi tussen Daarle en Daarlerveen gereden, waar een paard en wagen wachtte om het verder te vervoe ren. Bij boer Kerkdijk in Daarle werd de buit ondergebracht in een kamertje in de wagenschuur. Een week later ver huisde het, uit veiligheidsoverwegingen, naar een boerderij van de familie Nij land in Daarlerveen, waar het onder de hooiberg werd verstopt. De Duitsers waren woedend. Er werd een beloning van een miljoen gulden uitgeloofd, maar als het toeval hun niet te hulp was gekomen, hadden de bezet ters de daders waarschijnlijk nooit ge arresteerd. Op 29 november echter wordt de Zwollenaar Berend Bruynes bij een ge wone straatcontrole in Almelo aangehou den. Hij is in het bezit van valse per soonsbewijzen, die hij van Smoes en Mik heeft gekregen. Binnen een dag zit ten negen mensen, die min of meer bij de overval betrokken waren geweest, gevangen. Twee worden er vrijgelaten, de anderen worden naar de Kruisberg het tegenwoordige psychopaten-asiel in Doetingem overgebracht. Onder de gevangenen zijn Smoes, Mik. Bruynes en de gebroeders Frielink, die in het café woonden waar de overval werd voorbereid en van alle plannen op de hoogte waren. Na een kort maar ellendig verblijf in Doetinchem, gaan de zeven op transport naar Neuengamme en later, voor een deel, naar Wöberlin. Binnen enkele maanden komen ze daar om van de honger of onder de mishandelingen van de sadistische bewakers. Alleen de heer Frielink blijft over. Zijn broer sterft en kele dagen voor de bevrijding. Waarom heeft dr. Gerbig, comman dant van S.D. in Almelo, de gevan genen niet direct laten fusilleren, zoals indertijd algemeen gebruik was? „Dat is me eigenlijk nog een raadsel", zegt de heer Frielink. „Maar ik heb pas de verslagen van de verhoren door de S.D. onder ogen gekregen nee, ik mag niet zeggen waar ze zijn en daaruit blijkt, dat die dr. Gerbig aan Derk en Douwe voorgesteld heeft: als jullie zeg gen waar het geld zit, laten we jullie op erewoord vrij". Inderdaad heeft Smoes verteld waar de miljoenen verborgen lagen, maar de arrestanten zijn niet vrijgelaten. „Ach ja, het erewoord van een Duitser, hè", is het commentaar van de heer Frielink. „Maar het schijnt wel dat Gerbig ermee zat. Hij wilde ons niet zelf dood laten schieten en stuurde ons als „Todeskan- didaten" naar Doetinchem. Ook daar zijn we niet vermoord. Dat gebeurde pas in de concentratiekampen. Voordat hij daar terechtkwam, schreef Derk Smoes aan zijn vrouw: „Laten ze zich niet la ten afschrikken door mijn arrestatie, H. J. Frielink met „souvenirs' uit het concentratiekamp. doch trouw aan hun overtuiging blijven, trouw aan vaderland en volk". Daarnaast staat de nuchtere ver klaring van de heer Frielink: „Ach ja, hoe kwam je in het verzet. Ik was voor de oorlog wel eens pro-Duits. Maar in 1941 begon het met kleren voor Engelse piloten en later vroegen ze om wapens. Het ging eigenlijk vanzelf, je kwam er geleidelijk in". UTRECHT Rondom het Koninklijk Huis moet in de eerstkomende jaren gerekend worden op een betrekke lijke rust. Een tijd, waarin de Rijksvoorlichtingsdienst zal trachten de in de jaren 1964-1966 geleden schade te herstellen en een fonds van goodwill bij de bevolking op te bouwen, een fonds dat nodig kan zijn bij particuliere aangelegenheden van groot belang in een iets verwijder de toekomst. Als zodanig dienen zich op het eerste ge- zicht aan de troonafstand van koningin Juliana, haar opvolging en het zelfstandig optreden van de opgroeien de kinderen van de Prinsessen. Het is niet zeker of zich intussen geen andere gebeurtenissen zullen voordoen, die een spanning oproepen tussen vraag en aanbod van in formatie over het Koninklijk Huis. Dit zegt het hoofd van de afdeling Psychohygiëne van de Geneeskundige Hoofdinspectie voor de Geestelijke Volks gezondheid in Leidschendam, de heer E. Dekker (36) in het proefschrift „Overheidsvoorlichting in dc verzorgings- maatschappU", waarop hy vrijdagmiddag aan de Rijks universiteit in Utrecht promoveerde tot doctor in de sociale wetenschappen. Het lijkt, volgens dr. Dekker, aannemelijk dat voor ko ninklijke personen in de Nederlandse situatie het principe van positietoewijzing op grond van geboorte geaccepteerd blijft wanneer de positiebekleder zich door verdiensten weet „waar te maken". Het erfelijke koningschap komt steeds meer in een span ningsveld te verkeren, nu in de Westerse maatschappij meer de tendens valt te bespeuren dat sociale posities zeker wanneer ze met macht en/of prestige zijn bekleed door verdienste moeten worden verworven. De spanningintensiteit tussen de vraag en het aanbod van voorlichting over het Koninklijk Huis en zijn leden kan, volgens dr. Dekker, zeer snel toenemen, zoals door de gebeurtenissen in de voorbije jaren is gebleken. Zij moet worden verklaard uit de wanverhouding tussen de betrok kenheid van de bevolking en de terughoudendheid bij de Kroon. De grotere activiteit van de communicatiemedia en de te rughoudendheid bij het geven van voorlichting is er, vol gens dr. Dekker, oorzaak van geweest, dat de Rijksvoor lichtingsdienst en de regering „bij alle vier belangrijke ge beurtenissen in het recente verleden de geloofsverande ring en de verloving van prinses Irene en de verlovingen van de prinsessen Margriet en Beatrix werden verrast door informaties, die niet van hen waren uitgegaan. Het initiatief lag steeds elders. Volgens dr. Dekker, is in 1964-1966 duidelijk geworden, dat de constitutionele monarchie niet over adequate middelen beschikt om een spanning rondom het geven en nemen van informatie te voorkomen of op te lossen. De falende voorlichting was daarvan een duidelijk uitvloeisel. Dr. Dekker constateert overigens, dat bij het inwinnen van informatie over de voorlichting van het Koninklijk Huis „de terughoudendheid van de meeste van mijn informan ten het mij niet gemakkelijk maakte...". delmatig tot voldoende geïnformeerd" over wat zich in hun departementen afspeelde, terwijl de overige negen goed tot volledig bekend waren met wat er in hun „huis" omging. In zijn dissertatie beschrijft dr. Dekker ook over- en on derbelichte vormen van „voorlichting". Onder het laatste begrip valt ook de geheimhouding. Beslist geen informa tie wordt gegeven over de zogenaamde kroongeheimen (contacten tussen de Koningin en de regering), militaire geheimen (oorlogshandelingen, de NAVO-taak van Neder land, geklassificeerde objecten zoals bijvoorbeeld radar- gevechtsleidingsapparatuur), militaire en burgerlijke vei ligheidsdiensten (waarbij sporadisch reacties mogen wor den verwacht wanneer parlementsleden opmerkingen maken), noch over zaken, die in de besluitvorming liggen. Evenmin wordt voorlichting geboden over het oorlogsver leden van burgers, zaken van belastingontduiking en in het algemeen laakbare handelingen van een ambtenaar. „In al deze gevallen is het motief het „sparen" van de betrokkene", zo constateert dr. Dekker. Als voorbeelden van „overbelichting" het geven van extra veel informatie wanneer beleidsbepalers de pu blieke opinie willen beïnvloeden om beleidsdoeleinden te bereiken noemt dr. Dekker de B.B.-campagnes in 1961, de voorlichting over voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, het vervoerbeleid en het bouwbeleid sinds het optreden van drs. Bogaers als minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Ten aanzien van het laatste is vooral het gereedkomen van de miljoenste na-oorlogse wo ning „overbelicht". Dr. Dekker oefent in zjjn studie kritiek uit op de Voor lichtingsraad, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de ministeries en tot taak heeft de voorlichting van de verscheidene ministeries te coördineren, te waken tegen een overvoering van de „markt" en toezicht te houden op een doelmatige geldbesteding. De voorlichtingsraad moet zijn huidige taak afstoten, zegt dr. Dekker. Een reorganisatie van de raad zou de weg kunnen vrijmaken om, onder andere, het beleid van het kabinet als geheel aan het Nederlandse volk te presente ren, hetgeen een versterking van de democratie zou bete kenen. Het „pot verdelen" van de raad moet vervangen worden door een werkelijke coördinatie. Gebleken is, dat de voorlichters van de departementen betrekkelijk weinig van eikaars problemen en methodieken afweten. De promovendus pleit voor een gereorganiseerde voor lichtingsraad met aanzienlijk meer bevoegdheden, geleid door een „zware" regeringsvoorlichtingsfunctionaris. Een specifiek „ministerie van Voorlichting" ziet dr. Dekker vooralsnog niet komen. Dr. Dekker heeft in de jaren 1965 en 1966 in alle departe menten alles onderzocht wat er te vinden was aan pers berichten, radio-uitzendingen, redevoeringen van minis-r ters en staatssecretarissen, persconferenties, films, exposi ties en brochures uit de periode van 1960 tot en met 1964. HJj heeft reeksen interviews gehad met voorlichtings ambtenaren en daaruit tal van conclusies kunnen trekken. Van de veertien bij het onderzoek betrokken voorlichters/ perschefs behoefde er niemand te worden ingedeeld bij de klasse „relatief-slecht-geïnformeerd"; vijf waren er „mid- Volgens dr. Dekker, zijn in het onderzoek naar de voor lichting een aantal zwakke plekken tevoorschijn gekomen, die in het algemeen konden en blijven bestaan niet zozeer door ondemocratische houdingen of ondeskundige voor lichters als wel door de inhoud van de voor te lichten za ken. Ten aanzien van relatief moeilijke en abstracte zaken moet de voorlichting ter hand worden genomen door gepopula riseerde „vertalingen"; bij relatief onaangename zaken moet meer verduidelijking worden voorgelicht. Dr. Dek ker meent, dat het vrij grote aantal personalia-berichten „onevenredig groot" is. Voor de gewone burger hebben deze berichten nagenoeg geen zin. Het proefschrift wordt afgesloten met een blauw (130 pa gina's) en een geel (120 pagina's) deel, waarin respectieve lijk de kwantitatieve onderzoekresultaten van de over heidsvoorlichting en de bijlagen zijn opgenomen. Het cij fermatige materiaal van de dissertatie (die tot stand kwam onder leiding van prof. dr. S. J. Groenman) is enige ja ren oud, „maar voor het overige is er intussen naar orga nisatie, functie en strekking van de overheidsvoorlichting zo weinig veranderd, dat dit boek up to date mag worden genoemd", aldus dr. Dekker. JAN SOLD A A T MAG AL MEEPRA TEN Er is iets aan het veranderen in het leger. Jan Soldaat hoort niet meer tot de onmondigen. Sinds kort mag hij méépraten. Nog niet mee-beslissen. Mis schien komt dat ook nog ooit. Want inspraak-kan-tot-alles-leiden. De sociale voorzieningen in de kazernes zijn (en worden) verbeterd. De gezags verhoudingen worden in menselijker banen geleid. Binnenkort komt er mis schien ook nog een gelijke betaling voor dienstplichtigen en beroepsmilitairen Er is de afgelopen week veel over gepraat. Eerst in de Tweede Kamer. Daarna ook in de kazernes. Gelijke be taling lijkt een logische zaak. De mi nister heeft dan ook beloofd de kwes tie te zullen laten onderzoeken. Er komt meer bij kijken, dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Er zijn nu al heel wat beroepsmilitairen-in- hart-en-nieren, die het niet kunnen ver kroppen, dat Jan-Soldaat meer in spraak heeft gekregen. Het tart im mers alle geheide gezagsverhoudingenl Nu komen zij binnenkort misschien ook nog met hun betalingen op gelijke voet te staan. Je vraagt je af Hoe zal de beroepsmilitair van de oude stempel daarop reageren? Bovendien: Moeten dan aan dienstplichtigen en be roepsmilitairen even hoge eisen wor den gesteld? Ook dat lijkt logisch. Of het een haalbare kaart is, is een twee de. In ieder geval bewijst het voorstel voor gelijke betaling, dat er iets aan het veranderen is in het leger. H. Von- hoff, fervent liberaal lid van de Twee de Kamer, heeft nog geen jaar geleden gesignaleerd „dat de verhouding tussen meerderen en minderen zich wijzigt en ontwikkelt tot een situatie van sa menwerking tussen partners". De sfeer in het leger van vandaag is niet meer te vergelijken met die ln het leger van bijvoorbeeld voor 1898. Toen was het nog mogelijk je dienst plicht „af te kopen" en over te dragen aan een vriendje, die een forse zak cent extra best kon gebruiken. Je kunt ook niet vergelijken met het leger-van- nog -niet - z olang geleden, waarin je in de houding vloog, wanneer je een kilo meter verder de ster van een luitenant zag aankomen. Ook met het leger uit 1946 kun je niet vergelijken, toen een rekruut nog twee kwartjes per dag schoon in het handje kreeg. De grootste veranderingen dateren van na 1967. Het is voor een dienst plichtige veel gemakkelijker geworden om „avondpermissie" te krijgen. Wil je de nacht buiten de kazerne door brengen? Ook dat kan. De plicht om een meerdere in het voorbijgaan met een ferme handzwaai naar de cap te groeten („soldaat kom terug en groet mij...") is tot een minimum beperkt. In de kazernes mogen de militairen tegenwoordig alles lezen: Het beruchte lectuurverbod bestaat niet meer. Er zijn maar liefst vierhonderd con tactcommissies ingesteld waarin dienst plichtigen zitten. Zij discussiëren met hun commandanten over gemeenschap pelijke belangen in compagnie, kazer ne, bataljon of garnizoen. Er is een Vereniging voor Dienst plichtige Militairen gekomen, die door de legerleiding wordt erkend. De ge sprekken zijn veelvuldig. De vereniging waarvan twintig procent van de dienst plichtigen lid is. heeft al enkele klei nigheden bereikt: Het gehate koper- poetsen werd afgeschaft, geen enkele soldaat hoeft meer van militaire trei nen gebruik te maken als hij naar huis gaat. Iedere militair mag in zijn „bur gerkloffie" in de eetzaal komen eten. Een commandant kan een soldaat niet meer voor een vergrijp in een cel stoppen. Het beruchte strenge en het verzwaarde arrest bestaan niet meer. Een aantal „opvoedkundige maatrege len", die vaak het karakter hadden van pesterijen, zijn uitgebannen. De strijd gaat door. Bij de Raad van stukkie grond, dat Nederland heet, W verdedigen. Eén bom en alles is weg". „Wij, dienstplichtigen, leren dat wij in tijd van oorlog in staat moeten zijn, drie uur lang Europa te verdedigen. Dat zal dan wel erg belangrijk zijn. We proberen het nut van de dienstplicht te zien in het licht van onze democratische plicht. Er is nou eenmaal een dergelijke afspraak gemaakt met andere landen van de Navo. Misschien is dat wel in de plaats gekomen voor koningin, en vaderland.". Soldaat Bos vindt het ndet zo erg be roerd in het leger anno 1969. „Maar daarmee wil ik niet zeggen, dat dit een reden is het leger te laten voortbe staan". De soldij is sinds jaar ren dag een heet ijzer geweest binnen de kazerne poorten. Soldaat Bos: „Al krijgt een militair nog zoveel, hij zal altijd blijven kankeren dat het niet genoeg ls". Iedere soldaat mag in zijn bur gerkloffieaan tafel komen. State ligt nog een wetsontwerp, waarin een betere rechtspositie voor de dienst plichtigen wordt geregeld. Voorts: de minister heeft 'n onderzoek aangekon digd naar de noodzaak van een drasti sche verhoging van de soldij. Al die veranderingen lijken verbete ringen. Maar de 56-jarige oud-kanon nier der Gele Rijders, Feddo Posthumus (lichting 1930) is een sceptisch man. „Ik denk nog steeds met plezier terug aan de tijd dat ik soldaat was", zegt hij. „het lijkt wel, alof de dienstplich tigen tegenwoordig 'n andere mentali teit hebben. In mijn tijd had je natuur lijk ook de pest als je in dienst moest. Maar 'je deed het voor de Koningin en vaderland". „Maar dat vaderland lijkt tegenwoor dig helemaal niet meer belangrijk, de koningin trouwens ook niet. Het gaat nu om een groter geheel, de Navo. Het lijkt mij moeilijk voor de jongens die nu in dienst zitten om dóèr een ide aal in te zien". „Misschien", zegt oud-kanonnier Posthumus, „zijn de militairen tegen woordig daarom niet meer zo enthou siast als wij vroeger waren. Ze hebben er balen van. Begrijp ik best. Als je tegenwoordig in een kazerne komt, hoor je de sergeant een soldaat voor rotte vis uitmaken. Ik zou best kunnen begrijpen wanneer zo'n jongen in die situatie het zou vertikken een opdracht uit te voeren. In mijn tijd ging het allemaal veel kameraadschappelijker". Zijn tegenpartij is soldaat I Jan Bos (23), die in de Utrechtse Kromhoutka zerne op het planbureau van de Tech nische D enst werkt. Bovendien is hij lid van de kazerne-contactcommissie. Hij zegt: Die veranderde mentaliteit vind je niet alleen bij de militairen, maar in de hele gemeenschap. Wat be tekent Nederland nou in dat grote Navo- Hij krijgt op het ogenblik 170 gulden schoon in de maand. Maar dan is hij ook soldaat I. Een „gemeen soldaat" krijgt 160 gulden. Om de week krijgt hij vrij vervoer naar huis. In de kantii- ne koopt hij een kop koffie voor vijf tien cent, een koek voor een kwartje en een flesje pils voor vijftig cent. Vergelijk dat met de grijpstuiver, die kanonnier Posthumus in 1930 kreeg: 1,20 per week of 5,50 per maand. De I koffie in de kantine kostte toen 5 cent per kop, een koek koste ook vijf cent. geheel? In tijd van oorlog is het toch Op een vrij vervoer naar huis kon hij nauwelijks de moeite waard dat kleine Ialleen met de feestdagen rekenen.... De soldij per dag heeft in de loop van de jaren een interessante ontwikke ling doorgemaakt, hetgeen uit het volgende overzicht blijkt: 1946 1949 1957 1962 1964 1966 Rekruut 0,50 0,75 1,— 1,10 1,35 1,85 Geoef. soldaat 7..0,75 1,— 1,25 1,35 1,60 2,10 Sold. I 1,— 1,25 1,35 1,45 1,70 2,20 In 1967 ging de legerleiding over tot maandwedden. Bovendien kregen rekruten en geoefende soldaten toen evenveel uitbetaald. Toen werd het (netto): 1967 Soldaat 104,— 161, Soldaat I112,— 170, 1969 211,— 225,—

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 7