Illegaliteit maakte in Almelo
ruim
f45
mihoen
buit
„R VD. wil tijd winnen voor
goodwill Koninklijk
Stout stukje
kostte zes
mensenlevens
In het leger is duidelijk iets aan het veranderen
Gelijk loon
lijkt logisch
maar.
Zo ging het met de soldij
D* keer heeft hot paard Piet met ruim 45 mil
joen gulden op een doodgewone boerenwagen
achter zich door het golvende Twentse land ge
sjokt. ïn de duistere avond van 15 november 1944
bracht het de buit van de grootste bankoverval,
die ooit in Nederland gepleegd werd, naar boer
Kerkdijk in Daarle.
KWART EEUW GELEDEN: DE GROOTSTE BANKROOF
Broodnodig
Tip
Speldje
Beloning
Ellendig
Dissertatie over overheidsvoorlichting:
„Waar maken"
Voorlichtingsraad
Zwakke plekken
Reeksen interviews
Samenwerking
Groetplicht
Arrest gewijzigd
Drie uur lang
Vrij vervoer
Uitschelden
Enkele dagen later was het weer op weg met de
kisten vol miljoenen, nu naar de boerderij van zijn
baas, de heer Nijland. De laatste tocht was de
meest trieste. De Duitsers hadden de schuilplaats
ontdekt en onder zware bewaking vervoerde Piet
de kostbare lading naar Almelo, naar het hoofd
kwartier van de Sicherheidsdienst. Daarvandaan
gingen ze weer naar de kluis van de Nederlandsche
Bank, waaruit ze 2 weken eerder waren gestolen.
Na deze dramatische gebeurtenis raakte Piet
zoek hij was gevorderd - maar na de oorlog
werd hij weer gevonden. Door de rol, die hij bij
deze illegale actie had gespeeld, mocht hij van een
rustige oude dag genieten, zonder vrees voor de
paardeslager. Ruim twee jaar geleden stierf het
K.P.-paard van Twente op hoge leeftijd.
ZATERDAG 8 NOVEMBER 1969
De bank in Almelo.
Het paard Piet met Herman Höfter.
De vijftiende november 1944 is een gure en mistige dag. Ideale omstandighe
den voor de vier mannen, die even na half zes 's middags aanbellen bi]
de Nederlandse Bank in Almelo.
Als de jongste bediende opendoet, dringen ze de hal binnen. Een uur en een
kwartier later komen ze naar buiten met dertien kisten, die ze samen met enkele
handlangers op een vrachtauto laden. De wagen verdwijnt snel in de duisternis.
De grootste bankroof, die ooit in Nederland gepleegd werd, is een feit. De
Twentse illegaliteit heeft ruim 45 miljoen gulden buitgemaakt.
Maar de spectaculaire ondergrondse ac
tie, die aanvankelijk zo gesmeerd liep,
eindigt in een catastrofe. Twee weken
later worden negen man door de Duitse
politie gearresteerd. Zeven verdwijnen
in Duitse concentratiekampen. Na de
bevrijding kan de trieste balans opge
maakt worden: een van de zeven keert
levend uit de nazihei terug, de anderen
behoren tot de duizenden naamloze do
den in de kampen Neuengamme en Wö-
Wrlin.
Het risico was groot, dat wist men. De
Duitsers liepen op hun laatste benen.
Zuid-Nederland was al veroverd door
de geallieerden, die een krachtig slot-
offensief voorbereidden. Duitse steden
werden dag en nacht gebombardeerd en
de nazi's overtroffen alles wat ze voor
afgaande jaren aan terreur hadden ge
demonstreerd.
Was het dat risico waard? „Natuurlijk''
zegt een Twentenaar, die indertijd een
belangrijk man was in de illegaliteit
maar nu anoniem wil blijven. „Het was
een materiële zaak. Het geld was brood
nodig voor de spoorwegstakers. En het
algemeen hoofdkwartier van de Bin
nenlandse strijdkrachten in Londen had
toestemming gegeven".
Er waren inderdaad miljoenen nodig
voor het personeel van de Spoorwegen
dat in staking was gegaan en de illega
liteit moest daarvoor zorgen. Er was al
wat gedaan de kluis van de Spoor
wegen in Utrecht was gekraakt en er
waren overvallen in Olst, Nijmegen en
Rotterdam gepleegd maar het had
niet genoeg opgebracht.
En toen kwam de tip dat er in de
kluizen van de Nederlandse Bank in Al
melo veel geld lag. De Duitsers hadden
het zo dicht mogelijk bij de „Heimat"
in veiligheid gebracht.
De overval op de Almelose bank was
een kolfje naar de hand van Derk Smoes
en Douwe Mik. „Vlotte jongens maar
geen waaghalzen", zegt de heer H. J.
Frielink (60) uit Harbrinkhoek, de enige
die levend uit het concentratiekamp te
rugkwam. Derk Smoes had op de bank
gewerkt, maar hij was ijlings onderge
doken tóen werd ontdekt, dat hij het
pistool van zijn chef, een N.S.B.'er, ver
wisseld had voor een houten namaak-
exemplaar. Douwe Mik was een onder
gedoken politieagent uit Nieuw-Buinen.
Samen leidden zij de groep, die op 15
november de bank binnendrong. Het
personeel was de overvallers goed ge
zind, behalve de N.S.B.-directeur Smit.
Maar deze had de angst zo te pakken
dat hij met trillende handen het partij
speldje van zijn jas haalde.
Het geld werd met een vrachtauto
naar een schaapskooi tussen Daarle en
Daarlerveen gereden, waar een paard en
wagen wachtte om het verder te vervoe
ren. Bij boer Kerkdijk in Daarle werd
de buit ondergebracht in een kamertje
in de wagenschuur. Een week later ver
huisde het, uit veiligheidsoverwegingen,
naar een boerderij van de familie Nij
land in Daarlerveen, waar het onder de
hooiberg werd verstopt.
De Duitsers waren woedend. Er werd
een beloning van een miljoen gulden
uitgeloofd, maar als het toeval hun niet
te hulp was gekomen, hadden de bezet
ters de daders waarschijnlijk nooit ge
arresteerd.
Op 29 november echter wordt de
Zwollenaar Berend Bruynes bij een ge
wone straatcontrole in Almelo aangehou
den. Hij is in het bezit van valse per
soonsbewijzen, die hij van Smoes en
Mik heeft gekregen. Binnen een dag zit
ten negen mensen, die min of meer bij
de overval betrokken waren geweest,
gevangen. Twee worden er vrijgelaten,
de anderen worden naar de Kruisberg
het tegenwoordige psychopaten-asiel
in Doetingem overgebracht.
Onder de gevangenen zijn Smoes, Mik.
Bruynes en de gebroeders Frielink, die
in het café woonden waar de overval
werd voorbereid en van alle plannen
op de hoogte waren.
Na een kort maar ellendig verblijf in
Doetinchem, gaan de zeven op transport
naar Neuengamme en later, voor een
deel, naar Wöberlin. Binnen enkele
maanden komen ze daar om van de
honger of onder de mishandelingen van
de sadistische bewakers. Alleen de heer
Frielink blijft over. Zijn broer sterft en
kele dagen voor de bevrijding.
Waarom heeft dr. Gerbig, comman
dant van S.D. in Almelo, de gevan
genen niet direct laten fusilleren, zoals
indertijd algemeen gebruik was?
„Dat is me eigenlijk nog een raadsel",
zegt de heer Frielink. „Maar ik heb pas
de verslagen van de verhoren door de
S.D. onder ogen gekregen nee, ik mag
niet zeggen waar ze zijn en daaruit
blijkt, dat die dr. Gerbig aan Derk en
Douwe voorgesteld heeft: als jullie zeg
gen waar het geld zit, laten we jullie
op erewoord vrij".
Inderdaad heeft Smoes verteld waar
de miljoenen verborgen lagen, maar de
arrestanten zijn niet vrijgelaten. „Ach
ja, het erewoord van een Duitser, hè",
is het commentaar van de heer Frielink.
„Maar het schijnt wel dat Gerbig ermee
zat. Hij wilde ons niet zelf dood laten
schieten en stuurde ons als „Todeskan-
didaten" naar Doetinchem. Ook daar
zijn we niet vermoord. Dat gebeurde pas
in de concentratiekampen. Voordat hij
daar terechtkwam, schreef Derk Smoes
aan zijn vrouw: „Laten ze zich niet la
ten afschrikken door mijn arrestatie,
H. J. Frielink met „souvenirs'
uit het concentratiekamp.
doch trouw aan hun overtuiging blijven,
trouw aan vaderland en volk".
Daarnaast staat de nuchtere ver
klaring van de heer Frielink: „Ach ja,
hoe kwam je in het verzet. Ik was voor
de oorlog wel eens pro-Duits. Maar in
1941 begon het met kleren voor Engelse
piloten en later vroegen ze om wapens.
Het ging eigenlijk vanzelf, je kwam
er geleidelijk in".
UTRECHT Rondom het Koninklijk Huis moet in de
eerstkomende jaren gerekend worden op een betrekke
lijke rust. Een tijd, waarin de Rijksvoorlichtingsdienst
zal trachten de in de jaren 1964-1966 geleden schade te
herstellen en een fonds van goodwill bij de bevolking op
te bouwen, een fonds dat nodig kan zijn bij particuliere
aangelegenheden van groot belang in een iets verwijder
de toekomst. Als zodanig dienen zich op het eerste ge-
zicht aan de troonafstand van koningin Juliana, haar
opvolging en het zelfstandig optreden van de opgroeien
de kinderen van de Prinsessen. Het is niet zeker of zich
intussen geen andere gebeurtenissen zullen voordoen, die
een spanning oproepen tussen vraag en aanbod van in
formatie over het Koninklijk Huis.
Dit zegt het hoofd van de afdeling Psychohygiëne van de
Geneeskundige Hoofdinspectie voor de Geestelijke Volks
gezondheid in Leidschendam, de heer E. Dekker (36) in
het proefschrift „Overheidsvoorlichting in dc verzorgings-
maatschappU", waarop hy vrijdagmiddag aan de Rijks
universiteit in Utrecht promoveerde tot doctor in de sociale
wetenschappen.
Het lijkt, volgens dr. Dekker, aannemelijk dat voor ko
ninklijke personen in de Nederlandse situatie het principe
van positietoewijzing op grond van geboorte geaccepteerd
blijft wanneer de positiebekleder zich door verdiensten
weet „waar te maken".
Het erfelijke koningschap komt steeds meer in een span
ningsveld te verkeren, nu in de Westerse maatschappij
meer de tendens valt te bespeuren dat sociale posities
zeker wanneer ze met macht en/of prestige zijn bekleed
door verdienste moeten worden verworven.
De spanningintensiteit tussen de vraag en het aanbod van
voorlichting over het Koninklijk Huis en zijn leden kan,
volgens dr. Dekker, zeer snel toenemen, zoals door de
gebeurtenissen in de voorbije jaren is gebleken. Zij moet
worden verklaard uit de wanverhouding tussen de betrok
kenheid van de bevolking en de terughoudendheid bij de
Kroon.
De grotere activiteit van de communicatiemedia en de te
rughoudendheid bij het geven van voorlichting is er, vol
gens dr. Dekker, oorzaak van geweest, dat de Rijksvoor
lichtingsdienst en de regering „bij alle vier belangrijke ge
beurtenissen in het recente verleden de geloofsverande
ring en de verloving van prinses Irene en de verlovingen
van de prinsessen Margriet en Beatrix werden verrast
door informaties, die niet van hen waren uitgegaan. Het
initiatief lag steeds elders.
Volgens dr. Dekker, is in 1964-1966 duidelijk geworden, dat
de constitutionele monarchie niet over adequate middelen
beschikt om een spanning rondom het geven en nemen
van informatie te voorkomen of op te lossen. De falende
voorlichting was daarvan een duidelijk uitvloeisel. Dr.
Dekker constateert overigens, dat bij het inwinnen van
informatie over de voorlichting van het Koninklijk Huis
„de terughoudendheid van de meeste van mijn informan
ten het mij niet gemakkelijk maakte...".
delmatig tot voldoende geïnformeerd" over wat zich in
hun departementen afspeelde, terwijl de overige negen
goed tot volledig bekend waren met wat er in hun „huis"
omging.
In zijn dissertatie beschrijft dr. Dekker ook over- en on
derbelichte vormen van „voorlichting". Onder het laatste
begrip valt ook de geheimhouding. Beslist geen informa
tie wordt gegeven over de zogenaamde kroongeheimen
(contacten tussen de Koningin en de regering), militaire
geheimen (oorlogshandelingen, de NAVO-taak van Neder
land, geklassificeerde objecten zoals bijvoorbeeld radar-
gevechtsleidingsapparatuur), militaire en burgerlijke vei
ligheidsdiensten (waarbij sporadisch reacties mogen wor
den verwacht wanneer parlementsleden opmerkingen
maken), noch over zaken, die in de besluitvorming
liggen.
Evenmin wordt voorlichting geboden over het oorlogsver
leden van burgers, zaken van belastingontduiking en in
het algemeen laakbare handelingen van een ambtenaar.
„In al deze gevallen is het motief het „sparen" van de
betrokkene", zo constateert dr. Dekker.
Als voorbeelden van „overbelichting" het geven
van extra veel informatie wanneer beleidsbepalers de pu
blieke opinie willen beïnvloeden om beleidsdoeleinden te
bereiken noemt dr. Dekker de B.B.-campagnes in 1961,
de voorlichting over voormalig Nederlands Nieuw-Guinea,
het vervoerbeleid en het bouwbeleid sinds het optreden
van drs. Bogaers als minister van Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening. Ten aanzien van het laatste is
vooral het gereedkomen van de miljoenste na-oorlogse wo
ning „overbelicht".
Dr. Dekker oefent in zjjn studie kritiek uit op de Voor
lichtingsraad, die is samengesteld uit vertegenwoordigers
van de ministeries en tot taak heeft de voorlichting van
de verscheidene ministeries te coördineren, te waken tegen
een overvoering van de „markt" en toezicht te houden op
een doelmatige geldbesteding.
De voorlichtingsraad moet zijn huidige taak afstoten,
zegt dr. Dekker. Een reorganisatie van de raad zou de weg
kunnen vrijmaken om, onder andere, het beleid van het
kabinet als geheel aan het Nederlandse volk te presente
ren, hetgeen een versterking van de democratie zou bete
kenen. Het „pot verdelen" van de raad moet vervangen
worden door een werkelijke coördinatie. Gebleken is, dat
de voorlichters van de departementen betrekkelijk weinig
van eikaars problemen en methodieken afweten.
De promovendus pleit voor een gereorganiseerde voor
lichtingsraad met aanzienlijk meer bevoegdheden, geleid
door een „zware" regeringsvoorlichtingsfunctionaris. Een
specifiek „ministerie van Voorlichting" ziet dr. Dekker
vooralsnog niet komen.
Dr. Dekker heeft in de jaren 1965 en 1966 in alle departe
menten alles onderzocht wat er te vinden was aan pers
berichten, radio-uitzendingen, redevoeringen van minis-r
ters en staatssecretarissen, persconferenties, films, exposi
ties en brochures uit de periode van 1960 tot en met 1964.
HJj heeft reeksen interviews gehad met voorlichtings
ambtenaren en daaruit tal van conclusies kunnen trekken.
Van de veertien bij het onderzoek betrokken voorlichters/
perschefs behoefde er niemand te worden ingedeeld bij de
klasse „relatief-slecht-geïnformeerd"; vijf waren er „mid-
Volgens dr. Dekker, zijn in het onderzoek naar de voor
lichting een aantal zwakke plekken tevoorschijn gekomen,
die in het algemeen konden en blijven bestaan niet zozeer
door ondemocratische houdingen of ondeskundige voor
lichters als wel door de inhoud van de voor te lichten za
ken.
Ten aanzien van relatief moeilijke en abstracte zaken moet
de voorlichting ter hand worden genomen door gepopula
riseerde „vertalingen"; bij relatief onaangename zaken
moet meer verduidelijking worden voorgelicht. Dr. Dek
ker meent, dat het vrij grote aantal personalia-berichten
„onevenredig groot" is. Voor de gewone burger hebben
deze berichten nagenoeg geen zin.
Het proefschrift wordt afgesloten met een blauw (130 pa
gina's) en een geel (120 pagina's) deel, waarin respectieve
lijk de kwantitatieve onderzoekresultaten van de over
heidsvoorlichting en de bijlagen zijn opgenomen. Het cij
fermatige materiaal van de dissertatie (die tot stand kwam
onder leiding van prof. dr. S. J. Groenman) is enige ja
ren oud, „maar voor het overige is er intussen naar orga
nisatie, functie en strekking van de overheidsvoorlichting
zo weinig veranderd, dat dit boek up to date mag worden
genoemd", aldus dr. Dekker.
JAN SOLD A A T MAG AL MEEPRA TEN
Er is iets aan het veranderen in het leger. Jan Soldaat hoort niet meer tot de
onmondigen. Sinds kort mag hij méépraten. Nog niet mee-beslissen. Mis
schien komt dat ook nog ooit. Want inspraak-kan-tot-alles-leiden.
De sociale voorzieningen in de kazernes zijn (en worden) verbeterd. De gezags
verhoudingen worden in menselijker banen geleid. Binnenkort komt er mis
schien ook nog een gelijke betaling voor dienstplichtigen en beroepsmilitairen
Er is de afgelopen week veel over
gepraat. Eerst in de Tweede Kamer.
Daarna ook in de kazernes. Gelijke be
taling lijkt een logische zaak. De mi
nister heeft dan ook beloofd de kwes
tie te zullen laten onderzoeken.
Er komt meer bij kijken, dan je op
het eerste gezicht zou zeggen. Er zijn
nu al heel wat beroepsmilitairen-in-
hart-en-nieren, die het niet kunnen ver
kroppen, dat Jan-Soldaat meer in
spraak heeft gekregen. Het tart im
mers alle geheide gezagsverhoudingenl
Nu komen zij binnenkort misschien
ook nog met hun betalingen op gelijke
voet te staan. Je vraagt je af Hoe
zal de beroepsmilitair van de oude
stempel daarop reageren? Bovendien:
Moeten dan aan dienstplichtigen en be
roepsmilitairen even hoge eisen wor
den gesteld? Ook dat lijkt logisch. Of
het een haalbare kaart is, is een twee
de.
In ieder geval bewijst het voorstel
voor gelijke betaling, dat er iets aan
het veranderen is in het leger. H. Von-
hoff, fervent liberaal lid van de Twee
de Kamer, heeft nog geen jaar geleden
gesignaleerd „dat de verhouding tussen
meerderen en minderen zich wijzigt
en ontwikkelt tot een situatie van sa
menwerking tussen partners".
De sfeer in het leger van vandaag
is niet meer te vergelijken met die ln
het leger van bijvoorbeeld voor 1898.
Toen was het nog mogelijk je dienst
plicht „af te kopen" en over te dragen
aan een vriendje, die een forse zak
cent extra best kon gebruiken. Je kunt
ook niet vergelijken met het leger-van-
nog -niet - z olang geleden, waarin je in
de houding vloog, wanneer je een kilo
meter verder de ster van een luitenant
zag aankomen. Ook met het leger uit
1946 kun je niet vergelijken, toen een
rekruut nog twee kwartjes per dag
schoon in het handje kreeg.
De grootste veranderingen dateren
van na 1967. Het is voor een dienst
plichtige veel gemakkelijker geworden
om „avondpermissie" te krijgen.
Wil je de nacht buiten de kazerne door
brengen? Ook dat kan. De plicht om
een meerdere in het voorbijgaan met
een ferme handzwaai naar de cap te
groeten („soldaat kom terug en groet
mij...") is tot een minimum beperkt.
In de kazernes mogen de militairen
tegenwoordig alles lezen: Het beruchte
lectuurverbod bestaat niet meer.
Er zijn maar liefst vierhonderd con
tactcommissies ingesteld waarin dienst
plichtigen zitten. Zij discussiëren met
hun commandanten over gemeenschap
pelijke belangen in compagnie, kazer
ne, bataljon of garnizoen.
Er is een Vereniging voor Dienst
plichtige Militairen gekomen, die door
de legerleiding wordt erkend. De ge
sprekken zijn veelvuldig. De vereniging
waarvan twintig procent van de dienst
plichtigen lid is. heeft al enkele klei
nigheden bereikt: Het gehate koper-
poetsen werd afgeschaft, geen enkele
soldaat hoeft meer van militaire trei
nen gebruik te maken als hij naar huis
gaat. Iedere militair mag in zijn „bur
gerkloffie" in de eetzaal komen eten.
Een commandant kan een soldaat
niet meer voor een vergrijp in een cel
stoppen. Het beruchte strenge en het
verzwaarde arrest bestaan niet meer.
Een aantal „opvoedkundige maatrege
len", die vaak het karakter hadden
van pesterijen, zijn uitgebannen.
De strijd gaat door. Bij de Raad van
stukkie grond, dat Nederland heet, W
verdedigen. Eén bom en alles is weg".
„Wij, dienstplichtigen, leren dat wij
in tijd van oorlog in staat moeten zijn,
drie uur lang Europa te verdedigen.
Dat zal dan wel erg belangrijk zijn. We
proberen het nut van de dienstplicht te
zien in het licht van onze democratische
plicht. Er is nou eenmaal een dergelijke
afspraak gemaakt met andere landen
van de Navo. Misschien is dat wel in
de plaats gekomen voor koningin, en
vaderland.".
Soldaat Bos vindt het ndet zo erg be
roerd in het leger anno 1969. „Maar
daarmee wil ik niet zeggen, dat dit een
reden is het leger te laten voortbe
staan".
De soldij is sinds jaar ren dag een
heet ijzer geweest binnen de kazerne
poorten. Soldaat Bos: „Al krijgt een
militair nog zoveel, hij zal altijd blijven
kankeren dat het niet genoeg ls".
Iedere soldaat mag in zijn bur
gerkloffieaan tafel komen.
State ligt nog een wetsontwerp, waarin
een betere rechtspositie voor de dienst
plichtigen wordt geregeld. Voorts: de
minister heeft 'n onderzoek aangekon
digd naar de noodzaak van een drasti
sche verhoging van de soldij.
Al die veranderingen lijken verbete
ringen. Maar de 56-jarige oud-kanon
nier der Gele Rijders, Feddo Posthumus
(lichting 1930) is een sceptisch man.
„Ik denk nog steeds met plezier terug
aan de tijd dat ik soldaat was", zegt
hij. „het lijkt wel, alof de dienstplich
tigen tegenwoordig 'n andere mentali
teit hebben. In mijn tijd had je natuur
lijk ook de pest als je in dienst moest.
Maar 'je deed het voor de Koningin en
vaderland".
„Maar dat vaderland lijkt tegenwoor
dig helemaal niet meer belangrijk, de
koningin trouwens ook niet. Het
gaat nu om een groter geheel, de Navo.
Het lijkt mij moeilijk voor de jongens
die nu in dienst zitten om dóèr een ide
aal in te zien".
„Misschien", zegt oud-kanonnier
Posthumus, „zijn de militairen tegen
woordig daarom niet meer zo enthou
siast als wij vroeger waren. Ze hebben
er balen van. Begrijp ik best. Als je
tegenwoordig in een kazerne komt,
hoor je de sergeant een soldaat voor
rotte vis uitmaken. Ik zou best kunnen
begrijpen wanneer zo'n jongen in die
situatie het zou vertikken een opdracht
uit te voeren. In mijn tijd ging het
allemaal veel kameraadschappelijker".
Zijn tegenpartij is soldaat I Jan Bos
(23), die in de Utrechtse Kromhoutka
zerne op het planbureau van de Tech
nische D enst werkt. Bovendien is hij
lid van de kazerne-contactcommissie.
Hij zegt: Die veranderde mentaliteit
vind je niet alleen bij de militairen,
maar in de hele gemeenschap. Wat be
tekent Nederland nou in dat grote Navo-
Hij krijgt op het ogenblik 170 gulden
schoon in de maand. Maar dan is hij
ook soldaat I. Een „gemeen soldaat"
krijgt 160 gulden. Om de week krijgt
hij vrij vervoer naar huis. In de kantii-
ne koopt hij een kop koffie voor vijf
tien cent, een koek voor een kwartje
en een flesje pils voor vijftig cent.
Vergelijk dat met de grijpstuiver, die
kanonnier Posthumus in 1930 kreeg:
1,20 per week of 5,50 per maand. De
I koffie in de kantine kostte toen 5 cent
per kop, een koek koste ook vijf cent.
geheel? In tijd van oorlog is het toch Op een vrij vervoer naar huis kon hij
nauwelijks de moeite waard dat kleine Ialleen met de feestdagen rekenen....
De soldij per dag heeft in de loop van de jaren een interessante ontwikke
ling doorgemaakt, hetgeen uit het volgende overzicht blijkt:
1946 1949
1957 1962
1964
1966
Rekruut 0,50 0,75 1,— 1,10 1,35 1,85
Geoef. soldaat 7..0,75 1,— 1,25 1,35 1,60 2,10
Sold. I 1,— 1,25 1,35 1,45 1,70 2,20
In 1967 ging de legerleiding over tot maandwedden. Bovendien kregen rekruten
en geoefende soldaten toen evenveel uitbetaald. Toen werd het (netto):
1967
Soldaat 104,— 161,
Soldaat I112,— 170,
1969
211,—
225,—