Gevraagd: een maatschappelijk werker
niet voor „herstel
maar „revisie"
7IE
22
i ii ii
N
O
V
E
M
B
E
R
1969
Q/f wordt het vijfentwintigste jaar van ballingschap voor de tien
duizenden LettenEsten en Litauers, die in het laatste oorlogsjaar
op drift raakten door de hele wereld. De landenwaar zij geboren en
getogen zijn, bestaan eigenlijk niet meer: wie op een moderne kaart
kijkt, vindt daar in plaats van de aanduidingen Letland, Estland en
Litauen, de naam USSR. Die landen zijn geen bezet gebied, ze zijn
Sovjetstaten geworden. Daarom zeggen de verstrooiden uit die landen,
als ze spreken over een mogelijke terugkeer naar huis: „We kunnen
de bevrijding alleen van Moskou verwachten
Van die verstrooiden zijn velen opgegaan in de bevolking van het
land, waar zij nu wonen wat overigens niet wil zeggen, dat zij
onderling geen contact meer onderhouden, want de banden blijven
vaak heel sterk. Maar anderen wonen nog in kleine groepen bij elkaar.
Zij leven eigenlijk in drie werelden: de gedachtenwereld van het ver
leden in het vaderland, de wereld van hun eigen maatschappijtje, en
de wereld om hen heen, die hen vaak nauwelijks accepteert. En dat,
terwijl het leven in één van die drie werelden al moeilijk genoeg is.
Extra moeilijk wordt het nog, doordat deze groepen doorgaans be
staan uit vluchtelingen, voor wie het niet mogelijk was om te emigre
ren. Wie jong en gezond was, kon naar Amerika, naar Canada, naar
Australië. De anderen moesten in Europa blijven en vormen daar nu
de kleine nederzettingen, waarin men slechts kan proberen er het
beste van te maken.
Eén van die nederzettingen is op de Veluwe goed bekend van
wege vele contacten in het verleden: Ohmstede bij Oldenburg in
Duitsland, waar ruim vierhonderd Letten wonen. Niet meer in het
kamp, maar in een complex moderne flats. Niet meer met de typische
problemen van het kamp, maar wel met vele andere problemen, die
op hen afkomen vanuit die drie werelden.
Het sterkst komt daarbij vaak de wereld van vroeger op hen af.
De wereld van nu rondom hen, kan dat niet begrijpen en wil dat vaak
ook niet. En in hun eigen maatschappijtje tenslotte vinden zij alleen
degenen, die het wellicht even moeilijk hebben als zij al kan daar
heel wat steun van uitgaan.
Centrale figuur in Ohmstede is nog steeds dominee Paulis Urdze,
die er vanaf het begin bij geweest is en die nu behalve deze „kolonie'
ook alle Letten in heel Nedersaksen bijstaat. Hij zoekt op 't ogen
blik naar een maatschappelijk werker uit Nederland, die hem zou
kunnen helpen. Speciaal uit Nederland, omdat van hieruit altijd een
diepgaand begrip heeft bestaan voor de problemen van de Letlandse
gemeenschap in Duitsland. Dat zou dan vooral een maatschappelijk
Pv"f
Dominee Paulus Urdze: een stille figuur in de Letlandse gemeenschap, maar als
hü praat worden de anderen stil. Hfó spreekt dan niet alleen over het oude
vaderland, maar vooral over de mogelijkheden, het leven in het vreemde land
het leven waard te maken.
werker moeten zijn, die bereid is om veel te vergeten van wat hij denkt
te weten. Want aan de mensen voor wie hij zal werken, moet maat
schappelijk gesproken niet iets hersteldworden, ze zijn aan een
totale revisie toe. Die kun je alleen in een mens teweeg brengen, als
je niet alleen naast hem gaat staan, maar ook zijn ellende op je eigen
schouders neemt. Dat is misschien tegen alle regels van het maatschap
pelijke werk in, maar sommige situaties zijn dat óók
De drie werelden
van 'n vluchteling
uit Letland
Zestigduizend volksliederen heeft dat
land. Geen volksliederen, die de ge
zichten doen verstrakken en de houding
verstrammen daar zijn ze niet voor ge
maakt. het zou trouwens ook tamelijk ver
moeiend worden bij zo'n aantal. Het zijn
veel meer verhaaltjes, die men elkaar al
zingend vertelt. Over gewone dingen van
gewone mensen, die sinds de middeleeuwen
in Letland hebben gewoond. Maar ze ge
ven het leven zo intens raak weer en er
gaat zo'n wijsheid van uit, dat de Letten
ze overal ter wereld blijven zingen. Dan
krijgt zo'n volkslied steeds opnieuw weer
inhoud, want het is voor alle dagen van al
le eeuwen geschreven.
Ook in Ohmstede, aan de Rigaërstras-
se en de Kurlandallee, zingen de Letten
hun volksliederen. Het kan de hen omrin
gende Duitsers misschien eens irriteren en
doen denken: „Komen die mensen nu
nooit even los van dat verloren vaderland?"
Maar daar gaat het niet om. De Letten
zijn niet zo nationalistisch, dat voor hen
alleen maar Letland zou bestaan. Ze zin
gen die liederen omdat ze elkaar erin vin
den. in een land, dat altijd vreemd voor
hen zal blijven.
Een moeder zingt die volksliederen soms
als ze haar kind naar bed brengt, een man
kan ze zingen, als hij 's avonds laat heeft
geprobeerd, de eenzaamheid weg te drin
ken.
Die volksliederen zijn het leven zélf.
V/orig jaar waren er in Hannover wel
vijfduizend Letten bij elkaar om ze te
zingen op een grote Zangersdag. Ze waren
uit alle delen van de wereld gekomen en
Hanncver was vriendelijk voor hen: op
het spoorwegstation was een grote Letland
se vlag uitgestoken en op alle trams wap
perde een kleiner vlaggetje in de Letland
se kleuren. Ze hoorden van elkaar dat het
de één in Canada heel goed ging en de an
der in Australië wat minder, maar toch ook
wel goed. Na het feest gingen de Letten
van Ohmstede terug naar hun Rigaërstras-
se en hun Kurlandallee, naar hun flatwo
ningen, die in de plaats zijn gekomen van
het vroegere vluchtelingenkamp. Zij ble
ven de mensen, die indertijd niet vanuit
Europa hadden kunnen emigreren naar
een ander werelddeel. Ze moeten de rest
van hun leven zien door te komen met el
kaar ja, dat is het ergste niet, maar ze
moeten het zien door te komen in een om
geving, die hun levenslied niet kent.
Daarom zijn het wellicht juist déze groe
pen, die zich niet oplossen in de bevolking
van het land. waar ze nu wonen. Zij ble
ven achter en hebben alleen elkaar nog
hoe zou je elkaar dan ooit kunnen losla
ten?
Een vreemdeling is gauw geneigd om
hun te vragen, waarom ze dan niet naar
Letland terug gaan, nu het allemaal wat
gemakkelijker wordt met de grenzen tus
sen oost en west. Maar dan duikt weer een
nieuwe tragiek op: is ook al verwijdering
gekomen tussen de Letten die in Letland
zijn gebleven en de vluchtelingen. De ban
den zijn nog sterk, maar ze begrijpen el
kaar niet meer. dat blijkt bij de bezoeken,
die over en weer worden afgelegd.
etten uit Ohmstede, die op bezoek zijn
J geweest in het vroegere vaderland,
vertellen hoe dat zit. Ze zochten familie
leden en oude vrienden op, maar er bleek
nauwelijks een gesprek mogelijk te zijn.
Het spreken langs omwegen en het „oppas
sen met wat je zegt" bleek in Letland zo
danig een tweede natuur te zijn geworden,
dat rechtstreeks contact uitbleef.
Aan de andere kant waren de Letten uit
Ohmstede in de afgelopen vijfentwintig
jaar zoveel vrijheid gewend, dat ze zich in
de Sovjetstaat rondom Riga nooit meer
thuis zouden kunnen voelen.
Zo waren ze dus ook in het oude vader
land vreemdelingen geworden en degenen
die er geweest zijn, kwamen niet zo
erg opgewekt terug. Ze hadden ook gezien,
dat het voor de jeugd vanzelfsprekend
wordt, te leven onder de nieuwe omstan
digheden. „Een reden temeer om onze kin
deren hier te laten opgroeien en niet terug
te gaan", aldus de Letten in Ohmstede,
vastbesloten.
Gfo blijven ze leven in drie werelden
die van het verleden, die van de eigen
besloten maatschappij èn de wereld van
vreemdelingen om hen heen.
Welke sociale problemen dat met zich
meebrengt, valt in geen studieboek te be
schrijven er is te weinig vergelijkings
materiaal, hier moet ieder mens afzonder
lijk van top tot teen worden bekeken en
begrepen.
Dominee Paulis Urdze, die al lang een
goede betrekking in een ander werelddeel
had kunnen hebben, maar toch bij zijn
landgenoten in Ohmstede blijft, kan er
het een en ander van zeggen.
Zelf staat hij in het volle leven van die
wonderlijke eigen maatschappij in Ohm-
stede, maar ook in het volle leven daar
buiten. „Wat we hier moeten hebben, is
niet het chirurgische sociale werk, waarbij
je iets verwijdert, waarna de patiënt beter
wordt", overpeinst hij: „dat krijg je bij
voorbeeld als je het de mensen materieel
beter geeft, zonder in de kern van de za
ken door te dringen. We zijn zo vaak ge
neigd, die materiële zaken te isoleren van
de geestelijke. Daarmee gaan we aan 't
werk en dan zijn we verbaasd, dat we na
de ingreep geen gelukkig mens overhou
den. Wie op zo'n manier sociaal werkt,
weet van een mens minder dan een Afri
kaanse medicijnman, die het zonder boek
en zonder bureau doet, maar met veel meer
resultaat. Wie bij ons maatschappelijk
wérk doet, moet voor alles eerst weer een
compleet mens voor zich zien te krijgen".
Dat gebeurt al heel intensief in de be
schuttende werkplaats van Ohmstede,
opgezet voor de Letten, maar waarin ook
veel Duitsers een arbeidsplaats hebben ge
vonden. Ruim honderd minder-validen
werken daar nu onder leiding van de Ne
derlander G. Stocks, die hier zes jaar ge
leden heen ging op verzoek van de Fede
ratie Beschuttende Werkplaatsen in Neder
land. De werkers hier, van wie de ene helft
geestelijk en de andere helft lichamelijk ge
handicapt is. worden voortdurend bepaald
bij de gedachte: „We zijn niet gepensio
neerd en we hoeven ook niet van liefda
digheid te leven, maar we werken voor de
kost en dat doen we goed".
Het moet ook wel goed worden, want
veel afdelingen van de werkplaats zijn ver
Kerk, cultureel centrum en hotel in één gebouw. Het staat middenin de Letlandse nederzetting. In de toren is ruime logeer-
gelegenheid gemaakt voor vrienden en telkens blijkt, dat er vele vrienden zyn!
lengstukken van de industrie en moeten
ook als zodanig functioneren. Daarin ligt
wel een verschil met de beschuttende werk
plaatsen in Nederland, maar de subsidies
zijn in Duitsland waar het systeem van de
beschuttende werkplaatsen nauwelijks be
kend is, veel lager. Ergo: het kan niet an
ders en die omstandigheid wordt met veel
overleg uitgebuit tot geestelijke en licha
melijk vorming van de werkers. In de af
delingen waar van produktie nog weinig
sprake kan zijn. zoals bij de ernstiger
geestelijk gehandicapten, volgt men even
eens geheel eigen wegen. Hier wordt het
bijvoorbeeld van belang geacht, dat iemand
leert met de trein en de bus te reizen,
boodschappen te doen en al zulke dage
lijkse dingen meer. Kortom het ver
trouwd maken van mensen met een maat
schappij, die vreemd voor hen is om wel
ke reden dan ook.
En ook hier weer: eigenlijk te weinig
medewerkers. Maar tegelijkertijd: de me
dewerkers die er zijn, gaan er helemaal in
op. De heer Stocks: „Als je hier een paar
weken werkt, wil je graag zo gauw moge
lijk weer weg. Maar, als je voor drie jaar
tekent, blijf je meestal langer".
Bij deze en vele andere activiteiten gaat
het erom, de tijd niet stil te laten staan
voor de Letten in Ohmstede want zo
dra dat gebeurt, is er geen enkele hoop
meer.
Na vijfentwintig jaar blijft, het vaak
nog een zoeken naar de goede wegen om
weer „complete" mensen te krijgen. Er zijn
resultaten, er zijn tegenvallers.
Pas geleden kwam het Letlandse meisje
Anita, dat indertijd in het kamp werd op
gevoed, maar later naar Canada emigreer
de, voor een jaar terug naar Ohmstede,
/onder vastomlijnd doel, alleen om te hel
pen.
Ze zegt: „Als ik straks onze emigranten
in Canada vertel hoe het hier is, zullen ze
me niet eens geloven, die kunnen zich dat
niet meer voorstellen." Maar er zijn ook
positieve dingen, die men zich in „de an
dere wereld" niet kan voorstellen.
Onlangs is de Duitse minister van Vluch
telingenzaken in Ohmstede op bezoek ge
weest. Het was geen werkbezoek, maar een
officiële plechtigheid, waarbij een grammo
foonplaat voor vluchtelingenhulp werd
aangeboden. Bij de lunch in het cultuur
centrum echter zaten ni?t alleen genodig
den aan; zonder dat er tevoren iets van ge
zegd was, kwam iedere Let die er zin in had
erbij zitten. Er waren geen rangen of stan
den, de minister hoorde alleen de namen
van degenen die naast hem zaten, maar nici
wat ze déden en waarom ze er zaten. Dal
laatste was eenvoudig genoeg: ze zaten er
gewoon omdat ze tot de Letlandse gemeen
schap behoorden. Ook dat is hier moge
lijk.
En misschien is zoiets ook een bouwele
ment voor de „complete mens", die men
ooit in Ohmstede weer hoopt te krijgen.