Prachtig boek
van Groningse
socioloog
TEKENEN
OM TE ONTMASKEREN
m
Geboeid en boeiend
over Van
Een sprankje hoop voor Biafra
„Kunst geen luxe"
MINISTER KLOMPE HEEFT
HET NIET GEMAKKELIJK
Subsidiebeleid
Musicals
De BBK
Eigentijds
Aan de Rijksunlvertüefl Ie Gronin
gen promoveerde in 1967 de socio
loog Koos van Weringh op een proef
schrift dat de titel droeg „Het maat
schappijbeeld van Abraham Kuyper".
En dan is het nog maar een kleine stap
naar Albert Hahn, de politieke teke
naar die prenten heeft gemaakt die
vandaag de dag nog in de ge
schiedenisboeken voorkomen. Want
Abraham Kuyper en de maatschappij
in de dagen van Abraham Kuyper -
zij leverden de stof voor de vele,
vele tekeningen die Hahn in zijn he
laas korte leven heeft gemaakt. Van
Weringh heeft die stap van Kuyper
naar Hahn onmiddellijk gemaakt. Hij
is gedoken in alles wat maar iets
met de tekenaar te maken heeft ge
had: het persoonlijke archief van
Albert Hahn dat nog bij zijn fami
lie berust, de persoonlijke brieven
die hij heeft geschreven en ontvan
gen van de socialistische voorman
nen van die dagen, alle artikelen die
in de loop der jaren over Hahn zijn
verschenen; in de jaargangen van
De Notenkraker, het blad dat Hahn
roem heeft gebracht en in de ar
chieven van Het Volk, de voorganger
van Het Vrije Volk, waarbij Hahn zijn
loopbaan als karikaturist is begon
nen. Men kan zeggen dat de naam
Albert Hahn hem aangetrokken heeft
als een magneet.
Uit die uitgebreide studie is het
boek ontstaan dat dezer dagen bij
De Arbeiderspers te Amsterdam is ver
schenen en dat nu in de handel is
voor f 16,50, een prijs die mogelijk
werd gemaakt door subsidies van
„De Centrale" levensverzekeringsbank,
van het Prins Bernhard-Fonds en
van het NVV. Inderdaad een prachtig
boek, naar uitvoering en naar in
houd. Men vindt er 150 illustraties in,
grotendeels gemaakt naar de origi
nele tekeningen - ze dienen alle als
steunpunten voor de schrijver die
met wetenschappelijke precisie en
kennis van zaken de figuur van deze
gegrepene, deze „tekenaar om te
ontmaskeren", opnieuw tot leven heeft
gebracht. Het is een boek om te heb
ben, onverschillig of men het eens
is met de idealen waarvoor Hahn zo
vurig heeft gestreden en met zijn
felle hantering van het wapen van
de tekenstift. Omdat Hahn werkelijk
heeft gelééfd en in dit boek weer tot
leven komtl
ALBERT HAHN
Het is een bewogen jaar in de Nederlandse geschiedenis: 1903,
het jaar van de spoorwegstaking, „het centrale punt in de ge
schiedenis van de arbeidersbeweging vóór de eerste wereldoor
log". In januari leggen de spoorwegarbeiders het werk neer en
zowaar: de directies willigen de eisen van de stakers in, waarna
de staking wordt opgeheven. Feestroes bij de socialisten, felle
kritiek in de niet-socialistische pers jegens de regering. Dan
grijpt dr. Abraham Kuyper in. Op 25 februari dient hij een
drietal wetsontwerpen in: het staken bij diensten van openbaar
belang wordt verboden, een spoorwegbrigade wordt ingesteld
die in geval van nood het spoorwegvervoer zal verzekeren en
een enquête zal worden gehouden naar de arbeidstoestanden
van het spoorwegpersoneel.
Dan ook grijpt Albert Hahn in, geen staker en geen regerings
functionaris, alleer maar (sinds een half jaar) tekenaar bij Het
Volk. Eerst tekent hij de beroemde plaat van de staking met
als onderschrift: „Gansch het raderwerk staat stil, als uw
machtige arm het wil...". Dan volgt, als Kuyper zijn wetsvoor
stellen heeft ingediend, de „Worgprent": van uit een donkere
achtergrond bespringt Kuyper de geketende arbeider. En een
week later verschijnt „Onder de dwangwettentekening van
„de dwangstad van Kuyper": de zon durft niet meer te schij
nen uit vrees dat ze overlast aandoet. Het enige wat we zien
is een spoorkoelie, die het waagde op straat te komen en „door
een politiekerel te paard wordt meegesleurd". En met deze drie
tekeningen biedt hij Kuyper feller verzet dan honderd redevoe
ringen en protesten zouden hebben gedaan. En daarmee had
Albert Hahn een nieuw tijdperk ingeluid in de politieke prent
kunst in Nederland.
1
■jti
,,Het boetekleed ontsiert den man
nietberoemde woorden van
Abraham Kuyper gaven de toen
zieke Hahn dit tekeningetje in de pen.
„Een der beste Kuyper-caricaturen"
tchreef het Algemeen Handelsblad!
Laten we het direct zeggen: hoe
fel de tekening ook was, tegen de te
kenaar is nooit een aanklacht inge
diend wegens belediging. Wel zijn
er processen gevoerd tegen mensen
die deze (extra grote) plaat voor
hun raam hingen en proces-verbaal
opliepen omdat de politie er beledi
ging van dr. Kuyper in zag.
We hebben dat jaar 1903 er even
uitgelicht, allereerst natuurlijk omdat
het door Van Weringh terecht wordt
belicht als een hoogtepunt in het
strijdbare leven van Albert Hahn. De
drie genoemde prenten werden door
hem dan ook niet behandeld in het
tweede deel dat 'n analyse geeft van
Hahn's politieke prentkunst, maar in
de biografische schets die het eer
ste deel van het boek vormt. Dat
jaar 1903 is echter bovendien inter
essant, omdat het enige overeen
komst toont met onze tijd en aldus
aanknopingspunten biedt om te filo
soferen over die intrigerende onder
titel van Van Weringh's boek: teke
nen om te ontmaskeren.
Die eerste jaren na de eeuwwis
seling waren de jaren van opstand
tegen de gevestigde orde. De socia
listische arbeidersbeweging kreeg ge
stalte, maakte een vuist, vocht voor
algemeen kiesrecht, voor betere
werkverhoudingen, voor 'n menselij-
In het voorjaar van 1896 werd
in Groningen een Van Gogh-ten-
toonstelling gehouden, een van de
eerste exposities die in Neder
land aan het werk van deze toen
nog voor zeer excentriek gehou
den kunstenaar werd gewijd. De
toen 18-jarige Albert Hahn was,
als leerling van de Groningse te
kenacademie „Minerva", een van
de bezoekers. Zijn eerste indruk
zo vertelt van Weringh was
deze: dit kan geen kunst maar
moet aanstellerij zijn! Niettemin
is de jonge tekenaar toch ge
boeid. Later heeft hij er over ge
schreven en Van Weringh geeft
dit citaat „om te laten zien dat
Hahn naast beeldende kunstenaar
ook een suggestief schrijver was".
Dit schreef Hahn:
„En toch ik herinner het me
alsof het gisteren gebeurde was
er één schilderij dat me telkens
weer uit de ginnegappende
schooljongenstroep onweerstaan
baar tot zich trok. Het was een
voorstelling van een korenveld,
een goudgele strook met buigen
de waaiende lijnen en daarboven
een grijze, loodzware lucht, waar
in donkergroot een paar zwarte
raven wiekten. Vreemd toch, die
beklemming, die niet in woorden
te brengen gewaarwording van
angst, van heimwee, van hopelo
ze verlatenheid die je telkens
overviel wanneer je aandacht
naar het stuk werd getrokken."
Het doet hem denken aan een lu
gubere droom. „Een droom waar
in alles om je heen wegviel,
steeds dieper en dieper, tot je al
léén bleef, liggende op een top
van duizelingwekkende hoogte,
terwijl er rondom niets, niets was
waar je naar kon grijpen tot
steun. En iets zwaars, iets dat
leefde, bewoog zich over je li
chaam naar boven, over je benen
eerst, dan hoger over je buik, je
borst, tot het zijn koude, klamme
klauwen zette diep in het weke
van je hals. En je wilde het uit
schreeuwen, je doodsangst, je
ontzetting, je radeloosheid, maar
geen geluid kwam uit je toege
snoerde keel, geen hulpkreet
kwam over je brandende lippen.
Tot je plots in een toestand van
opperste spanning ontwaakte,
langzaam door het herkennen der
bekende dingen in de duisternis
rondom, het besef herkrijgend
der geruststellende werkelijkheid,
toch een tikje angstig nog, vre
zend dat het. bij het weer insla
pen, terug zou komen, het vrees
lijke. Was het niet dat, wat je
toen in je droom doormaakte, wat
in je herinnering terugkwam, tel
kens als je weer kwam voor het
bewuste doek van Vincent?
Minder hevig, minder plotseling
je aangrijpend misschien was het
hier, maar omdat nu geen ge
ruststellend ontwaken volgde en
de angst-sensaties, hier in deze
simpele, gele, grijze of zwarte
verfvlekken, je toeschenen als
voor eeuwig te zijn vastgelegd en
je steeds maar aanstaarden als
een beeld van eindeloze beklem
mende verlatenheid, was het of
het nog dieper in je doordrong,
of het meer schrijnde nog. Zoals
een bot, langzaam-indringend
wapen pijnlijker wordt dan een
vlijmscherpe dolk. Het was me
zo vreemd toen, dat mediteren
voor zo'n schilderij. Zo had je
toch voor die tijd nooit schilde
rijen bekeken."
Toen in 1902 Het Volk besloot eenmaal per week een geïllustreerde
bijlage aan de krant toe te voegen, werd per advertentie een teke
naar gezocht. Als proej moest men een tekening inzenden naar het on
derwerp ,,De brandkast beschermd met Bijbel en wierookvat" de ti
tel was een rede van Troelstra. Van de vele in zendingen bleven er ten
slotte twee over: een van de toen nog onbekende Albert Hahn en een
van een jonge Rotterdamse kunstschilder Kees van Dongen, de later
zo beroemd geworden Parijse Nederlander. Na veel wikken en wegen
kreeg Albert Hahn de baan van tekenaar. Hij ondertekende zijn plaat
toen nog met een haantje.
ker bestaan. En maakte daarbij ge
bruik van een van de weinige midde
len waarover men kon beschikken:
de drukpersvrijheid. Maar dat middel
hanteerde men dan ook met 'n onge
kende felheid de tekeningen Vh'n
Hahn bewijzen het.
Trekt men de parallel naar onze tijd,
dan komt men eveneens die onrust
tegen, die onvrede met de bestaan
de maatschappelijke verhoudingen.
Op een ander niveau: er wordt ook
nu gesproken over 't naakte bestaan,
maar dan van de mensen in ontwik
kelingslanden, in Afrika en Azië. En
ook nu wordt gesproken over onont
koombare revolutie, maar dan gaat
het meestal over Latijns-Amerika.
Het dichtst bij huis liggend is eigen
lijk de studentenbeweging, voorzover
ze althans betrekking heeft op her
vormingen binnen ons wetenschappe
lijk onderwijssysteem en niet op de
door de meest militante studenten-
groepen voorgestane omwenteling
binnen de maatschappelijke orde.
Maar ook al zijn er niveauverschil
len: in 1903 én in 1969 is het gezag
in discussie.
Hahn heeft laten zien hoe in die
strijd de karikatuurtekenaar zijn aan
deel kan leveren. We citeren Van
Weringh: „De functie van de karika
tuur wordt te kort gedaan als alleen
de nadruk wordt gelegd op het be
lachelijk maken (de omschrijving
in het woordenboek). Waarom wordt
iets of iemand belachelijk gemaakt?
Uit zeer oude tijden dateert reeds het
bekende gezegde: de wereld wil be
drogen worden. Een gezegde dat nog
altijd geldigheid heeft. Karikaturis
ten zijn mensen, onder anderen, die
zich niet bij dit bedrog wensen neer
te leggen. Het wezenlijke van hun
werk is dat ze proberen te ontmas
keren." En even verder: „Toegege
ven moet worden dat karikatuur een
niet geheel juiste voorstelling van de
werkelijkheid pretendeert te geven,
maar de vraag is: wat is die gekari
katuriseerde werkelijkheid? Dat is
één die door de tekenaar niet als
echt erkend wordt, het is zijn werke
lijkheid niet. Per prent probeert hij
ermee af te rekenen. Hij tekent het
ongerijmde van het bestaande, met
de bedoeling om het bestaande te
veranderen. Karikatuur is 'n instru
ment om sociale en politieke veran
deringen teweeg te brengen. De kari
katurist probeert door de confronta
tie van zijn werkelijkheidsvisie met
de bestaande werkelijkheid de span
ning te scheppen die nodig is om de
noodzaak van veranderingen in te
zien." En aan het slot van dit be
toog: „De wereld wil bedrogen wor
den het gevolg daarop moet luiden
een bedrogen wereld wil ontmaskerd
worden."
Is dat waar? Is de „worgplaat"
van Hahn een „ontmaskering" van
Abraham Kuyper? We geloven het
niet. Het is de visie van een fel-mee-
levende, een gegrepene en men
zou willen dat men er vandaag iets
van terug vond, maar de kunstenaars-
bond van vandaag schijnt meer heil
te zien in stinkbommen en dergelij
ke. Maar een ontmaskering van een
bedrogen wereld nee. Dan zou
ook in 1969 de karikatuurkunst een
hoogtepunt moeten bereiken. Want
van tweeën een: óf onze samenleving
is zo ingewikkeld geworden dat het
bedrog niet meer te zien is, óf er
bestaat twijfel aan of er van bedrog
mag worden gesproken. En als dat
zo is is er weinig te ontmaskeren.
Onze conclusie: Albert Hahn was een
heel grote maar waarom hem het
profetenmanteltje omgehangen dat
hij juist steeds van Abraham Kuyper
wilde afrukken?
Bijna elk jaar weer tekende Hahn een prent bij het kerstfeest ,,om
het verschil te laten zien tussen de werkelijkheid van oorlog en ge
weld en de vrome vredeswensen". Dit was zijn plaat uit 1914, het eer
ste oorlogsjaar. Zijn onderschrift luidde: Kerstnacht in het jaar onzes
Heeren 1914".
En zo belijdt Albert Hahn telkens en telkens weer zijn geloof in het
socialisme. In de bundel Onder zwart régime" is deze afbeelding
de laatste van de twaalf prenten: de zelfbewuste arbeider, die aan de
opruiming begint, gewapend met een bezem. Vele van deze soorten
platen heeft hij gemaakt en altijd weer met als kenmerk die opkomen
de zon, die licht zal brengen in het grauwe bestaan van de arbeiders
massa.
Er is hoop voor de hongerenden in Biafra. Nederlandse ministers hebben het
initiatief genomen om hun Britse collega's er van te overtuigen dat er een
luchtbrug moet komen. En ze vonden b(j hen een gewillig oor, want ook in
Engeland tilt de publieke opinie zwaar aan deze hongermoord. Het ziet er
naar uit dat de Britten wel hun gewicht in de schaal willen gooien om Lagos
tot medewerking te brengen. Toch een lichtpuntje in de donkere dagen voor
Kerstmis.
Terwijl de tomaten door de schouwburgen vliegen, concerten worden ver
stoord en de Beroepsvereniging van beeldende kunstenaars BBK met rook
bommen smijt, wordt de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
Werk, dr. Marga Klompé. geconfronteerd met een situatie die zo langzamer
hand op een culturele revolutie gaat lijken.
Vraag: Voelt zij zich op het ogenblik Nederlands meest geplaagde minister,
of heeft zij wellicht als troostend ideaal een optimistische kijk op de functie
van de kunst in de maatschappij van de toekomst?
Antwoord: „Ik heb geen medelijden
met mezelf. Alle ministers hebben het
moeilijk in onze tijd. Maar het is on
getwijfeld juist dat een minister van
cultuur het zwaarder heeft dan enkele
tientallen jaren geleden. De meningen
botsen fel als het over kunst gaat. Er
zijn echter grote groepen kunstenaars
die opbouwend denken.
Met hen hoop ik, door een toenemen
de communicatie, een beleid op te bou
wen. Wat de toekomst betreft kan ik al
leen maar hopen dat het onderwijs de
aanraking met de kunst in groeiende
mate zal bevorderen. De jonge genera
ties zullen moeten leren zien en luiste
ren. Vooral op die manier zullen veel
meer mensen leren begrijpen hoe be
langrijk de kunst in de maatschappij is.
En dat is hard nodig, willen we niet
in een woestijn terecht komen. Op een
gegeven moment zal men begrijpen dat
kunst geen luxe is, maar een broodno
dige voorwaarde om zich volledig mens
te voelen. In zo'n maatschappij zullen
er naar ik verwacht, minder problemen
voor de kunstenaar zijn. Hij zal er
veel meer kansen krijgen."
Vraag: Er is in de subsidiëring
door de overheid een scheve verhou
ding tussen uitvoerende en scheppen
de kunst. Er gaat bijvoorbeeld rond
16 miljoen naar de gevestigde toneel
gezelschappen en slechts 800.000 gul
den naar de schrijvers. Is dat niet
onverantwoord?
Antwoord: „Dat het verschil in sub
sidie tussen uitvoerende en scheppende
kunst herziening behoeft is duidelijk.
Het is in de nieuwe begroting ook ten
dele gebeurd. Maar toch ziet men dit
probleem vaak vanuit een te eenzijdige
hoek. In de begrotingen van de toneel
gezelschappen zitten bijvoorbeeld ook
de decors en compositieopdrachten, bei
de duidelijk creatieve zaken. Bovendien
subsidieert de overheid muziekinstellin
gen als Gaudeamus en Donemus, die
de creativiteit bevorderen en onder
steunen.
Er is een miljoen uitgetrokken voor
korte films van Nederlandse cineasten.
Er zijn subsidies voor het schrijven van
toneelstukken voor radio en televisie en
literaire tijdschriften. Kortom, het beeld
is genuanceerder dan het vaak lijkt.
Maar dat neemt niet weg, dat we meer
aandacht moeten wijden aan nieuwe
scheppingen op allerlei gebied".
Vraag: Op het ogenblik worden de
toneelgezelschappen gesubsidieerd op
grond van begrotingskosten. Zij heb
ben eerder belang bij een groot dan
by een klein tekort. Om dat laatste
te bereiken hangen ze, bij wijze van
spreken, een doek van goudbrokaat
op. Is het niet juister te subsidiëren
op basis van personeelkosten?
Antwoord: „Ik heb inderdaad het ge
voel dat we onvoldoende greep hebben
op de tekorten en uitgaven van de to
neelgezelschappen. Ik zie de kosten
maar stijgen, wat slechts gedeeltelijk te
verklaren is uit de stijgende loonkosten.
Vorig jaar hebben de provinciale en ge
meentelijke subsidiënten de gezelschap
pen meegedeeld dat zij behalve de loon-
ronden slechts twee procent meer zou
den krijgen in verband met de kosten
stijgingen. De gezelschappen waren dus
tijdig gewaarschuwd dat de rem werd
gehanteerd.
Niettemin ontstond er een geweldige
deining, omdat het effect van de BTW
groter was dan men had voorzien. Men
heeft van twee toen drie procent ge
maakt. Ik ben niettemin van mening,
dat het toneelgezelschappen beter met
hun geld zullen moeten woekeren en des
noods het aantrekken van meer acteurs
zullen moeten beperken. Met het argu
ment dat dit een kwaliteitsvermindering
zou inhouden, ben ik het niet eens.
Desnoods zou er dan één première
per jaar minder gegeven moeten kunnen
worden. De te geringe controle op de
uitgaven zie ik als een onmiskenbaar
probleem.
Over een zekere vorm van inspectie
een wens van de Federatie van be
roepsverenigingen van kunstenaars
gaan we dan ook met de Vereniging
van Nederlandse Toneelgezelschappen
praten. Per slot van rekening gaat het
bij al deze zaken om gemeenschaps
geld."
Vraag: Zou het in het kader van een
creatief beleid niet juist zijn meer geld
te besteden aan experimenten?
Antwoord: „Alle gesubsidieerde instel
lingen hebben de mogelijkheid aan ex
perimenten te doen. Dat is volledig hun
zaak en initiatief. Maar anderzijds kun
nen wij in bepaalde situaties wel de
helpende hand reiken. In het geval van
het balletgezelschap van Koert Stuyf is
dat zeer recent ook besloten."
een bestuur gekozen. Half oktober
was de zaak nog zeer onoverzichtelijk,
maar daar is inmiddels enige klaarheid
in gekomen. Er is dus voor mij geen
enkele reden om de BBK niet te ont
vangen. Wel betreur ik het in hoge ma
te dat er in de gelederen een splitsing
is ontstaan. In het bestuur zitten nog
al wat activisten, die actie prefereren
boven onderhandelingen. Dat kunnen
moeilijke gesprekken worden."
Vraag: De BBK ijvert voor herzie
ning van de contraprestatieregeling,
een vast bedrag in ruil voor een kunst
werk. Het is een sociale regeling waar
bij niet-kunstenaars in de beoordelings
commissies zich bezighouden met het
selecteren van kunst. Zou het niet juis
ter zijn om kunstenaars een stipendium
te verstrekken, om na bepaalde tijd te
besluiten daarmee door te gaan of niet?
Antwoord: „De contraprestatie is
geen ideale regeling, maar wel een unie
voorbeeld van een regeling voor kunste
naars die nergens anders bestaat. Voor
een aantal kunstenaars die nu geslaagd
zijn, was het aanvankelijk een uitkomst.
Nietemin zijn minister Roolvink en ik
bereid tot een gesprek over dit hete
hangijzer.
Het verwijt dat in de commissies van
de contra-prestatieregeling slechts amb
tenaren kunst selecteren, is onjuist. De
ambtenaren in de commissies stemmen
niet mee over artistieke zaken. De com
missie bestaan voor de helft uit kunste
naars die op voorstel van de kunste
naarsorganisaties benoemd zijn, voor
de andere helft uit door de overheid
aangewezen deskundigen.
Ik wil daarbij wel even aantekenen
dat bij die laatste categorie ook vaak
kunstenaars zijn. Wat de BBK wil, is
een absolute meerderheid van door de
organisaties aangewezen kunstenaars.
Daarop antwoord ik: Als de BBK zo
graag met de samenleving wil commu
niceren, zal ze ook anderen dan kunste
naars in de commissie moeten accepte
ren.
Er zijn instanties, die de contrapresta
tie willen vervangen door stipendia in
het kader van een uitgebreide opdrach-
tenregeling. Ik wijs er in dit verband
op dat de opdrachtenportefeuille al is
verhoogd met het doel de scheppende
kunst te stimuleren".
Vraag: Er is op het ogenblik een fel
demonstrerende Beroepsvereniging van
beeldende kunstenaars (BBK) en een
gematigde afgescheiden groep (BBK 69).
Wie van de twee beschouwt u nu als
onderhandelingspartner?
Antwoord: „De BBK heeft in een al
gemene rechtmatige ledenvergadering
Vraag: Er is een streven om zoveel
mogelijk mensen bij uitingen van kunst
te betrekken. Waarom dan geen garan
tiesubsidie voor musicals?
Antwoord. „Ik heb veel waardering
voor de musical, maar het geld is er
niet. Als je zo'n twintig, dertig jaar
vooruitkijkt en denkt aan alles wat er
op cultureel gebied moet worden opge
bouwd, sta je onmiddellijk voor de
vraag: Hoe moet 't in 's hemels naam
met de financiën? Ik zie in de toekomst
de inkomens stijgen. Mijn vraagstuk is:
Hoe kunnen we bevorderen dat de men
sen dat geld niet in allerlei technische
snufjes gaan steken, maar in kunst en
culturele ontwikkeling.
Over dat probleem zijn we diep aan
het nadenken. Als ik ook de musical
nog eens aan mijn hart ga drukken,
zit ik verkeerd. Ik moet, gezien de fi
nanciële mogelijkheden, in eerste in
stantie aan prioriteiten denken."
Vraag: Door de actiegroep van
componisten en muziekstudenten De
Notenkraker wordt geijverd voor
meer eigentijdse muziek op de pro
gramma's van onze symfonieorkes
ten. In de huidige situatie blijkt het
merendeel van de concertbezoekers
daar afkerig van. Houdt u met dit
laatste rekening in uw beleid?
Antwoord: „Dat het publiek het nu*
lust is geen reden om actuele kunst
uitingen maar weg te laten. De orkesten
zullen in dit opzicht naar een zekei
evenwicht moeten zoeken. De program
mering is echter uitsluitend een zaak
van de leiding der orkesten. De over
heid mag niet in het artistieke beleid
ingrijpen. Maai nogmaals, moderrfc
werken moeten hun kansen krijgén,
ook als het grote publiek het niet wil
Stil blijven staan kunnen we niet
Vergeet ook niet dat de jonge generatie
daar anders over denkt. Aan hen is het
oordeel van de toekomst."