Prachtig boek van Groningse socioloog TEKENEN OM TE ONTMASKEREN m Geboeid en boeiend over Van Een sprankje hoop voor Biafra „Kunst geen luxe" MINISTER KLOMPE HEEFT HET NIET GEMAKKELIJK Subsidiebeleid Musicals De BBK Eigentijds Aan de Rijksunlvertüefl Ie Gronin gen promoveerde in 1967 de socio loog Koos van Weringh op een proef schrift dat de titel droeg „Het maat schappijbeeld van Abraham Kuyper". En dan is het nog maar een kleine stap naar Albert Hahn, de politieke teke naar die prenten heeft gemaakt die vandaag de dag nog in de ge schiedenisboeken voorkomen. Want Abraham Kuyper en de maatschappij in de dagen van Abraham Kuyper - zij leverden de stof voor de vele, vele tekeningen die Hahn in zijn he laas korte leven heeft gemaakt. Van Weringh heeft die stap van Kuyper naar Hahn onmiddellijk gemaakt. Hij is gedoken in alles wat maar iets met de tekenaar te maken heeft ge had: het persoonlijke archief van Albert Hahn dat nog bij zijn fami lie berust, de persoonlijke brieven die hij heeft geschreven en ontvan gen van de socialistische voorman nen van die dagen, alle artikelen die in de loop der jaren over Hahn zijn verschenen; in de jaargangen van De Notenkraker, het blad dat Hahn roem heeft gebracht en in de ar chieven van Het Volk, de voorganger van Het Vrije Volk, waarbij Hahn zijn loopbaan als karikaturist is begon nen. Men kan zeggen dat de naam Albert Hahn hem aangetrokken heeft als een magneet. Uit die uitgebreide studie is het boek ontstaan dat dezer dagen bij De Arbeiderspers te Amsterdam is ver schenen en dat nu in de handel is voor f 16,50, een prijs die mogelijk werd gemaakt door subsidies van „De Centrale" levensverzekeringsbank, van het Prins Bernhard-Fonds en van het NVV. Inderdaad een prachtig boek, naar uitvoering en naar in houd. Men vindt er 150 illustraties in, grotendeels gemaakt naar de origi nele tekeningen - ze dienen alle als steunpunten voor de schrijver die met wetenschappelijke precisie en kennis van zaken de figuur van deze gegrepene, deze „tekenaar om te ontmaskeren", opnieuw tot leven heeft gebracht. Het is een boek om te heb ben, onverschillig of men het eens is met de idealen waarvoor Hahn zo vurig heeft gestreden en met zijn felle hantering van het wapen van de tekenstift. Omdat Hahn werkelijk heeft gelééfd en in dit boek weer tot leven komtl ALBERT HAHN Het is een bewogen jaar in de Nederlandse geschiedenis: 1903, het jaar van de spoorwegstaking, „het centrale punt in de ge schiedenis van de arbeidersbeweging vóór de eerste wereldoor log". In januari leggen de spoorwegarbeiders het werk neer en zowaar: de directies willigen de eisen van de stakers in, waarna de staking wordt opgeheven. Feestroes bij de socialisten, felle kritiek in de niet-socialistische pers jegens de regering. Dan grijpt dr. Abraham Kuyper in. Op 25 februari dient hij een drietal wetsontwerpen in: het staken bij diensten van openbaar belang wordt verboden, een spoorwegbrigade wordt ingesteld die in geval van nood het spoorwegvervoer zal verzekeren en een enquête zal worden gehouden naar de arbeidstoestanden van het spoorwegpersoneel. Dan ook grijpt Albert Hahn in, geen staker en geen regerings functionaris, alleer maar (sinds een half jaar) tekenaar bij Het Volk. Eerst tekent hij de beroemde plaat van de staking met als onderschrift: „Gansch het raderwerk staat stil, als uw machtige arm het wil...". Dan volgt, als Kuyper zijn wetsvoor stellen heeft ingediend, de „Worgprent": van uit een donkere achtergrond bespringt Kuyper de geketende arbeider. En een week later verschijnt „Onder de dwangwettentekening van „de dwangstad van Kuyper": de zon durft niet meer te schij nen uit vrees dat ze overlast aandoet. Het enige wat we zien is een spoorkoelie, die het waagde op straat te komen en „door een politiekerel te paard wordt meegesleurd". En met deze drie tekeningen biedt hij Kuyper feller verzet dan honderd redevoe ringen en protesten zouden hebben gedaan. En daarmee had Albert Hahn een nieuw tijdperk ingeluid in de politieke prent kunst in Nederland. 1 ■jti ,,Het boetekleed ontsiert den man nietberoemde woorden van Abraham Kuyper gaven de toen zieke Hahn dit tekeningetje in de pen. „Een der beste Kuyper-caricaturen" tchreef het Algemeen Handelsblad! Laten we het direct zeggen: hoe fel de tekening ook was, tegen de te kenaar is nooit een aanklacht inge diend wegens belediging. Wel zijn er processen gevoerd tegen mensen die deze (extra grote) plaat voor hun raam hingen en proces-verbaal opliepen omdat de politie er beledi ging van dr. Kuyper in zag. We hebben dat jaar 1903 er even uitgelicht, allereerst natuurlijk omdat het door Van Weringh terecht wordt belicht als een hoogtepunt in het strijdbare leven van Albert Hahn. De drie genoemde prenten werden door hem dan ook niet behandeld in het tweede deel dat 'n analyse geeft van Hahn's politieke prentkunst, maar in de biografische schets die het eer ste deel van het boek vormt. Dat jaar 1903 is echter bovendien inter essant, omdat het enige overeen komst toont met onze tijd en aldus aanknopingspunten biedt om te filo soferen over die intrigerende onder titel van Van Weringh's boek: teke nen om te ontmaskeren. Die eerste jaren na de eeuwwis seling waren de jaren van opstand tegen de gevestigde orde. De socia listische arbeidersbeweging kreeg ge stalte, maakte een vuist, vocht voor algemeen kiesrecht, voor betere werkverhoudingen, voor 'n menselij- In het voorjaar van 1896 werd in Groningen een Van Gogh-ten- toonstelling gehouden, een van de eerste exposities die in Neder land aan het werk van deze toen nog voor zeer excentriek gehou den kunstenaar werd gewijd. De toen 18-jarige Albert Hahn was, als leerling van de Groningse te kenacademie „Minerva", een van de bezoekers. Zijn eerste indruk zo vertelt van Weringh was deze: dit kan geen kunst maar moet aanstellerij zijn! Niettemin is de jonge tekenaar toch ge boeid. Later heeft hij er over ge schreven en Van Weringh geeft dit citaat „om te laten zien dat Hahn naast beeldende kunstenaar ook een suggestief schrijver was". Dit schreef Hahn: „En toch ik herinner het me alsof het gisteren gebeurde was er één schilderij dat me telkens weer uit de ginnegappende schooljongenstroep onweerstaan baar tot zich trok. Het was een voorstelling van een korenveld, een goudgele strook met buigen de waaiende lijnen en daarboven een grijze, loodzware lucht, waar in donkergroot een paar zwarte raven wiekten. Vreemd toch, die beklemming, die niet in woorden te brengen gewaarwording van angst, van heimwee, van hopelo ze verlatenheid die je telkens overviel wanneer je aandacht naar het stuk werd getrokken." Het doet hem denken aan een lu gubere droom. „Een droom waar in alles om je heen wegviel, steeds dieper en dieper, tot je al léén bleef, liggende op een top van duizelingwekkende hoogte, terwijl er rondom niets, niets was waar je naar kon grijpen tot steun. En iets zwaars, iets dat leefde, bewoog zich over je li chaam naar boven, over je benen eerst, dan hoger over je buik, je borst, tot het zijn koude, klamme klauwen zette diep in het weke van je hals. En je wilde het uit schreeuwen, je doodsangst, je ontzetting, je radeloosheid, maar geen geluid kwam uit je toege snoerde keel, geen hulpkreet kwam over je brandende lippen. Tot je plots in een toestand van opperste spanning ontwaakte, langzaam door het herkennen der bekende dingen in de duisternis rondom, het besef herkrijgend der geruststellende werkelijkheid, toch een tikje angstig nog, vre zend dat het. bij het weer insla pen, terug zou komen, het vrees lijke. Was het niet dat, wat je toen in je droom doormaakte, wat in je herinnering terugkwam, tel kens als je weer kwam voor het bewuste doek van Vincent? Minder hevig, minder plotseling je aangrijpend misschien was het hier, maar omdat nu geen ge ruststellend ontwaken volgde en de angst-sensaties, hier in deze simpele, gele, grijze of zwarte verfvlekken, je toeschenen als voor eeuwig te zijn vastgelegd en je steeds maar aanstaarden als een beeld van eindeloze beklem mende verlatenheid, was het of het nog dieper in je doordrong, of het meer schrijnde nog. Zoals een bot, langzaam-indringend wapen pijnlijker wordt dan een vlijmscherpe dolk. Het was me zo vreemd toen, dat mediteren voor zo'n schilderij. Zo had je toch voor die tijd nooit schilde rijen bekeken." Toen in 1902 Het Volk besloot eenmaal per week een geïllustreerde bijlage aan de krant toe te voegen, werd per advertentie een teke naar gezocht. Als proej moest men een tekening inzenden naar het on derwerp ,,De brandkast beschermd met Bijbel en wierookvat" de ti tel was een rede van Troelstra. Van de vele in zendingen bleven er ten slotte twee over: een van de toen nog onbekende Albert Hahn en een van een jonge Rotterdamse kunstschilder Kees van Dongen, de later zo beroemd geworden Parijse Nederlander. Na veel wikken en wegen kreeg Albert Hahn de baan van tekenaar. Hij ondertekende zijn plaat toen nog met een haantje. ker bestaan. En maakte daarbij ge bruik van een van de weinige midde len waarover men kon beschikken: de drukpersvrijheid. Maar dat middel hanteerde men dan ook met 'n onge kende felheid de tekeningen Vh'n Hahn bewijzen het. Trekt men de parallel naar onze tijd, dan komt men eveneens die onrust tegen, die onvrede met de bestaan de maatschappelijke verhoudingen. Op een ander niveau: er wordt ook nu gesproken over 't naakte bestaan, maar dan van de mensen in ontwik kelingslanden, in Afrika en Azië. En ook nu wordt gesproken over onont koombare revolutie, maar dan gaat het meestal over Latijns-Amerika. Het dichtst bij huis liggend is eigen lijk de studentenbeweging, voorzover ze althans betrekking heeft op her vormingen binnen ons wetenschappe lijk onderwijssysteem en niet op de door de meest militante studenten- groepen voorgestane omwenteling binnen de maatschappelijke orde. Maar ook al zijn er niveauverschil len: in 1903 én in 1969 is het gezag in discussie. Hahn heeft laten zien hoe in die strijd de karikatuurtekenaar zijn aan deel kan leveren. We citeren Van Weringh: „De functie van de karika tuur wordt te kort gedaan als alleen de nadruk wordt gelegd op het be lachelijk maken (de omschrijving in het woordenboek). Waarom wordt iets of iemand belachelijk gemaakt? Uit zeer oude tijden dateert reeds het bekende gezegde: de wereld wil be drogen worden. Een gezegde dat nog altijd geldigheid heeft. Karikaturis ten zijn mensen, onder anderen, die zich niet bij dit bedrog wensen neer te leggen. Het wezenlijke van hun werk is dat ze proberen te ontmas keren." En even verder: „Toegege ven moet worden dat karikatuur een niet geheel juiste voorstelling van de werkelijkheid pretendeert te geven, maar de vraag is: wat is die gekari katuriseerde werkelijkheid? Dat is één die door de tekenaar niet als echt erkend wordt, het is zijn werke lijkheid niet. Per prent probeert hij ermee af te rekenen. Hij tekent het ongerijmde van het bestaande, met de bedoeling om het bestaande te veranderen. Karikatuur is 'n instru ment om sociale en politieke veran deringen teweeg te brengen. De kari katurist probeert door de confronta tie van zijn werkelijkheidsvisie met de bestaande werkelijkheid de span ning te scheppen die nodig is om de noodzaak van veranderingen in te zien." En aan het slot van dit be toog: „De wereld wil bedrogen wor den het gevolg daarop moet luiden een bedrogen wereld wil ontmaskerd worden." Is dat waar? Is de „worgplaat" van Hahn een „ontmaskering" van Abraham Kuyper? We geloven het niet. Het is de visie van een fel-mee- levende, een gegrepene en men zou willen dat men er vandaag iets van terug vond, maar de kunstenaars- bond van vandaag schijnt meer heil te zien in stinkbommen en dergelij ke. Maar een ontmaskering van een bedrogen wereld nee. Dan zou ook in 1969 de karikatuurkunst een hoogtepunt moeten bereiken. Want van tweeën een: óf onze samenleving is zo ingewikkeld geworden dat het bedrog niet meer te zien is, óf er bestaat twijfel aan of er van bedrog mag worden gesproken. En als dat zo is is er weinig te ontmaskeren. Onze conclusie: Albert Hahn was een heel grote maar waarom hem het profetenmanteltje omgehangen dat hij juist steeds van Abraham Kuyper wilde afrukken? Bijna elk jaar weer tekende Hahn een prent bij het kerstfeest ,,om het verschil te laten zien tussen de werkelijkheid van oorlog en ge weld en de vrome vredeswensen". Dit was zijn plaat uit 1914, het eer ste oorlogsjaar. Zijn onderschrift luidde: Kerstnacht in het jaar onzes Heeren 1914". En zo belijdt Albert Hahn telkens en telkens weer zijn geloof in het socialisme. In de bundel Onder zwart régime" is deze afbeelding de laatste van de twaalf prenten: de zelfbewuste arbeider, die aan de opruiming begint, gewapend met een bezem. Vele van deze soorten platen heeft hij gemaakt en altijd weer met als kenmerk die opkomen de zon, die licht zal brengen in het grauwe bestaan van de arbeiders massa. Er is hoop voor de hongerenden in Biafra. Nederlandse ministers hebben het initiatief genomen om hun Britse collega's er van te overtuigen dat er een luchtbrug moet komen. En ze vonden b(j hen een gewillig oor, want ook in Engeland tilt de publieke opinie zwaar aan deze hongermoord. Het ziet er naar uit dat de Britten wel hun gewicht in de schaal willen gooien om Lagos tot medewerking te brengen. Toch een lichtpuntje in de donkere dagen voor Kerstmis. Terwijl de tomaten door de schouwburgen vliegen, concerten worden ver stoord en de Beroepsvereniging van beeldende kunstenaars BBK met rook bommen smijt, wordt de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, dr. Marga Klompé. geconfronteerd met een situatie die zo langzamer hand op een culturele revolutie gaat lijken. Vraag: Voelt zij zich op het ogenblik Nederlands meest geplaagde minister, of heeft zij wellicht als troostend ideaal een optimistische kijk op de functie van de kunst in de maatschappij van de toekomst? Antwoord: „Ik heb geen medelijden met mezelf. Alle ministers hebben het moeilijk in onze tijd. Maar het is on getwijfeld juist dat een minister van cultuur het zwaarder heeft dan enkele tientallen jaren geleden. De meningen botsen fel als het over kunst gaat. Er zijn echter grote groepen kunstenaars die opbouwend denken. Met hen hoop ik, door een toenemen de communicatie, een beleid op te bou wen. Wat de toekomst betreft kan ik al leen maar hopen dat het onderwijs de aanraking met de kunst in groeiende mate zal bevorderen. De jonge genera ties zullen moeten leren zien en luiste ren. Vooral op die manier zullen veel meer mensen leren begrijpen hoe be langrijk de kunst in de maatschappij is. En dat is hard nodig, willen we niet in een woestijn terecht komen. Op een gegeven moment zal men begrijpen dat kunst geen luxe is, maar een broodno dige voorwaarde om zich volledig mens te voelen. In zo'n maatschappij zullen er naar ik verwacht, minder problemen voor de kunstenaar zijn. Hij zal er veel meer kansen krijgen." Vraag: Er is in de subsidiëring door de overheid een scheve verhou ding tussen uitvoerende en scheppen de kunst. Er gaat bijvoorbeeld rond 16 miljoen naar de gevestigde toneel gezelschappen en slechts 800.000 gul den naar de schrijvers. Is dat niet onverantwoord? Antwoord: „Dat het verschil in sub sidie tussen uitvoerende en scheppende kunst herziening behoeft is duidelijk. Het is in de nieuwe begroting ook ten dele gebeurd. Maar toch ziet men dit probleem vaak vanuit een te eenzijdige hoek. In de begrotingen van de toneel gezelschappen zitten bijvoorbeeld ook de decors en compositieopdrachten, bei de duidelijk creatieve zaken. Bovendien subsidieert de overheid muziekinstellin gen als Gaudeamus en Donemus, die de creativiteit bevorderen en onder steunen. Er is een miljoen uitgetrokken voor korte films van Nederlandse cineasten. Er zijn subsidies voor het schrijven van toneelstukken voor radio en televisie en literaire tijdschriften. Kortom, het beeld is genuanceerder dan het vaak lijkt. Maar dat neemt niet weg, dat we meer aandacht moeten wijden aan nieuwe scheppingen op allerlei gebied". Vraag: Op het ogenblik worden de toneelgezelschappen gesubsidieerd op grond van begrotingskosten. Zij heb ben eerder belang bij een groot dan by een klein tekort. Om dat laatste te bereiken hangen ze, bij wijze van spreken, een doek van goudbrokaat op. Is het niet juister te subsidiëren op basis van personeelkosten? Antwoord: „Ik heb inderdaad het ge voel dat we onvoldoende greep hebben op de tekorten en uitgaven van de to neelgezelschappen. Ik zie de kosten maar stijgen, wat slechts gedeeltelijk te verklaren is uit de stijgende loonkosten. Vorig jaar hebben de provinciale en ge meentelijke subsidiënten de gezelschap pen meegedeeld dat zij behalve de loon- ronden slechts twee procent meer zou den krijgen in verband met de kosten stijgingen. De gezelschappen waren dus tijdig gewaarschuwd dat de rem werd gehanteerd. Niettemin ontstond er een geweldige deining, omdat het effect van de BTW groter was dan men had voorzien. Men heeft van twee toen drie procent ge maakt. Ik ben niettemin van mening, dat het toneelgezelschappen beter met hun geld zullen moeten woekeren en des noods het aantrekken van meer acteurs zullen moeten beperken. Met het argu ment dat dit een kwaliteitsvermindering zou inhouden, ben ik het niet eens. Desnoods zou er dan één première per jaar minder gegeven moeten kunnen worden. De te geringe controle op de uitgaven zie ik als een onmiskenbaar probleem. Over een zekere vorm van inspectie een wens van de Federatie van be roepsverenigingen van kunstenaars gaan we dan ook met de Vereniging van Nederlandse Toneelgezelschappen praten. Per slot van rekening gaat het bij al deze zaken om gemeenschaps geld." Vraag: Zou het in het kader van een creatief beleid niet juist zijn meer geld te besteden aan experimenten? Antwoord: „Alle gesubsidieerde instel lingen hebben de mogelijkheid aan ex perimenten te doen. Dat is volledig hun zaak en initiatief. Maar anderzijds kun nen wij in bepaalde situaties wel de helpende hand reiken. In het geval van het balletgezelschap van Koert Stuyf is dat zeer recent ook besloten." een bestuur gekozen. Half oktober was de zaak nog zeer onoverzichtelijk, maar daar is inmiddels enige klaarheid in gekomen. Er is dus voor mij geen enkele reden om de BBK niet te ont vangen. Wel betreur ik het in hoge ma te dat er in de gelederen een splitsing is ontstaan. In het bestuur zitten nog al wat activisten, die actie prefereren boven onderhandelingen. Dat kunnen moeilijke gesprekken worden." Vraag: De BBK ijvert voor herzie ning van de contraprestatieregeling, een vast bedrag in ruil voor een kunst werk. Het is een sociale regeling waar bij niet-kunstenaars in de beoordelings commissies zich bezighouden met het selecteren van kunst. Zou het niet juis ter zijn om kunstenaars een stipendium te verstrekken, om na bepaalde tijd te besluiten daarmee door te gaan of niet? Antwoord: „De contraprestatie is geen ideale regeling, maar wel een unie voorbeeld van een regeling voor kunste naars die nergens anders bestaat. Voor een aantal kunstenaars die nu geslaagd zijn, was het aanvankelijk een uitkomst. Nietemin zijn minister Roolvink en ik bereid tot een gesprek over dit hete hangijzer. Het verwijt dat in de commissies van de contra-prestatieregeling slechts amb tenaren kunst selecteren, is onjuist. De ambtenaren in de commissies stemmen niet mee over artistieke zaken. De com missie bestaan voor de helft uit kunste naars die op voorstel van de kunste naarsorganisaties benoemd zijn, voor de andere helft uit door de overheid aangewezen deskundigen. Ik wil daarbij wel even aantekenen dat bij die laatste categorie ook vaak kunstenaars zijn. Wat de BBK wil, is een absolute meerderheid van door de organisaties aangewezen kunstenaars. Daarop antwoord ik: Als de BBK zo graag met de samenleving wil commu niceren, zal ze ook anderen dan kunste naars in de commissie moeten accepte ren. Er zijn instanties, die de contrapresta tie willen vervangen door stipendia in het kader van een uitgebreide opdrach- tenregeling. Ik wijs er in dit verband op dat de opdrachtenportefeuille al is verhoogd met het doel de scheppende kunst te stimuleren". Vraag: Er is op het ogenblik een fel demonstrerende Beroepsvereniging van beeldende kunstenaars (BBK) en een gematigde afgescheiden groep (BBK 69). Wie van de twee beschouwt u nu als onderhandelingspartner? Antwoord: „De BBK heeft in een al gemene rechtmatige ledenvergadering Vraag: Er is een streven om zoveel mogelijk mensen bij uitingen van kunst te betrekken. Waarom dan geen garan tiesubsidie voor musicals? Antwoord. „Ik heb veel waardering voor de musical, maar het geld is er niet. Als je zo'n twintig, dertig jaar vooruitkijkt en denkt aan alles wat er op cultureel gebied moet worden opge bouwd, sta je onmiddellijk voor de vraag: Hoe moet 't in 's hemels naam met de financiën? Ik zie in de toekomst de inkomens stijgen. Mijn vraagstuk is: Hoe kunnen we bevorderen dat de men sen dat geld niet in allerlei technische snufjes gaan steken, maar in kunst en culturele ontwikkeling. Over dat probleem zijn we diep aan het nadenken. Als ik ook de musical nog eens aan mijn hart ga drukken, zit ik verkeerd. Ik moet, gezien de fi nanciële mogelijkheden, in eerste in stantie aan prioriteiten denken." Vraag: Door de actiegroep van componisten en muziekstudenten De Notenkraker wordt geijverd voor meer eigentijdse muziek op de pro gramma's van onze symfonieorkes ten. In de huidige situatie blijkt het merendeel van de concertbezoekers daar afkerig van. Houdt u met dit laatste rekening in uw beleid? Antwoord: „Dat het publiek het nu* lust is geen reden om actuele kunst uitingen maar weg te laten. De orkesten zullen in dit opzicht naar een zekei evenwicht moeten zoeken. De program mering is echter uitsluitend een zaak van de leiding der orkesten. De over heid mag niet in het artistieke beleid ingrijpen. Maai nogmaals, moderrfc werken moeten hun kansen krijgén, ook als het grote publiek het niet wil Stil blijven staan kunnen we niet Vergeet ook niet dat de jonge generatie daar anders over denkt. Aan hen is het oordeel van de toekomst."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 10