A E A *4 N H D 4S A Jf 4 t „Wij zijn zó gewend met getallen te leven, dat wij vergeten er inhoud aan te geven" W D E ZATERDAG 6 DECEMBER 1969 Als we alle Nederlanders met een vlotte hand over dit land zouden kunnen uitstrooien, dan krijgen tve het beeld van een gemiddeldNederland en dat beeld ziet er uit zoals Apeldoorn miMaar hoe zal Nederland er uitzien met 20... 30... 10 of 50 miljoen inwoners w ft ft Een onzer redacteuren sprak niet dr. R. Houwink, oud-directeur Euratom Is wij alle inwoners van Neder land nu eens - bij wijze van spreken - bij elkaar zouden kunnen vegen en met een vlot te hand eens over Nederland zouden kunnen uitstrooien, dan zou Nederland qua bevol kingsdichtheid het beeld vertonen van de ge meente Apeldoorn, Apeldoorn is dus op het ogenblik - bij een bevolking van 13 miljoen Nederlanders - het beeld van een „gemiddeld Nederland": 350 mensen per vierkante kilometer met voor elke inwoner 2900 vierkante meter woon- en werk- grond. Is dat een aanvaardbare dichtheid? Aan vaardbaar of niet we hebben nu eenmaal 13 miljoen inwoners en we kunnen moeilijk tegen het volgende miljoen zeggen: stop. Ne derland is vol. We laten ook de volgende tien miljoen toe. Dat zijn er dan 23 miljoen. En de volgende tien miljoen, enz., enz. Waar zal het einde zijn? Wanneer hangt Ne derland het bordje „vol" uit? De laatste jaren is niet alleen in weten schappelijke studies, maar ook op veel lager niveau het jaar 2000 dikwijls ter sprake. We spreken al over twintig miljoen Nederlanders en we filosoferen zo'n beetje hoe het dan moet. We houden overal rekening mee. Ook met de zogenoemde „sociale uitzettingscoëffi ciënt", wat zoveel betekent dat de Nederlan der van het jaar 2000 een heel ander individu zal zijn dan zijn vader of grootvader van het jaar 1970. Hij zal, naar onze maatstaven nu, een nogal veeleisend mens zijn. inds kort is in de gesprekken over het jaar 2000 een nieuw begrip gekomen, een nieuw woord dat tot nu toe niet werd ge hoord, maar eigenlijk ineens uit de lucht is komen vallen en intussen grote belangstelling heeft gekregen in de kringen van de planolo gie. Heel merkwaardig. Het is niet een plano loog die dat nieuwe begrip heeft geintrodu- óée'rd, maar een chemicus, namelijk de oud directeur van Euratom in Brussel, dr R. Houwink. Ik ben hergeboren na m'n pensionering dus eigenlijk zeven jaar oud en ik wil nu eens fris tegen die toekomst van ons aankijken. Als chemicus heeft dr. Houwink vrijwel heel zijn werkzame leven in de rubber gezeten. Hij zou in de rubber gepensioneerd worden, als niet betrekkelijk onverwacht de ontwikkeling van de atoom-energie niet alleen om knappe fysici vroeg, maar vooral om leiders. Dr. Houwink werd directeur van Euratom. Mis schien is het daar in Brussel geweest, dat zijn liefhebberij voor getallen gestalte kreeg. Ja. dr. Houwink liefhebbert in getallen, maar hij is tot de voor hem ontstellende ont dekking gekomen dat er over getallen onge looflijk veel gebazeld wordt - ook in weten schappelijke kring. Hij werd gefascineerd door wat hij noemt „de onmacht van het ge tal". „En maar raaskallen over getallen. Hebt u er enig idee van wat het betekent een bevol kingsdichtheid van 350 mensen per vierkante kilometer? Ik nauwelijks, maar als er dan cijfers komen bv. uit New York, wordt het een volledige zonsverduistering voor mij". Daarom heeft dr. Houwink het begrip „zoveel mensen per vierkante kilometer uitgeban nen. Hij prefereert een veel duidelijker beeld, namelijk de afstand tussen de mensen. „Als je daarmee bevolkingsdichtheden uitdrukt, mèn, dan zié je wat je zegt. Je ziet als het ware door die eenvoudige omzetting (van aan tallen mensen per vierkante kilometer in af stand tussen de mensen onderling) de Am sterdammers, New Yorkers en Apeldoorners als het ware naast elkaar staan V an de grote moleculen van rub ber en plastics kwam dr. Houwink in de mi nuscule wereld van de atomen terecht. Zeeën van getallen hebben hem op het spoor ge bracht van de onmacht der getallen, als we er over spreken, maar ons niet realiseren wat we eigenlijk zeggen. Na zijn pensionering heeft dr. Houwink ge tracht vele getallen wat „menselijker" te ma ken, met name de getallen die wij hanteren in de planologie, in de ordening van onze ruimte. Juist de planologie kreeg zijn bijzondere aandacht - vermoedelijk omdat hij in de pla nologie van deze tijd planologie mist. Dr. Hou wink: „Daarbij komt dan, dat ik me grenze loos erger aan de bebouwing in deze tijd, het volbouwen van Nederland met een zogenaam de architectuur die meer dan schandalig is. Dit aan de ene kant en dan het feit dat men niet ziet wat men doetkijk, dat fascineert me als outsider in de planologie." Dr. Houwink constateert daarbij een zekere bedrijfsblindheid onder vaklui, die ons talrijke waardevolle studies schenken over het Neder land van straks, met twintig, dertig, veertig, misschien vijftig miljoen mensen, maar die ft n A •fi I--/-1 y valt. Als het welvaartspeil blijft stijgen - en waarom niet als er geen grote calamiteiten komen dan zullen we zien, dat woningen van 60 vierkante meter zoals die nu nog ge bouwd worden, leeg komen te staan. Het lijkt mij economischer deze soort woningen maar niet te bouwen, want onze kleinkinderen gaan straks afbreken wat grootvader gebouwd heeft n«* wi»mt 1t ft kennelijk zó gewend zijn met getallen te le ven dat ze ontwend zijn er inhoud aan te ge ven. at zou hij willen? Hij wil getal len inhoud geven door een andere projectie - een duidelijk beeld van waar we met de bevolkingsgroei van Nederland heengaan. Nü ziet het „gemiddelde Nederland" er uit als Apeldoorn (met een gemiddelde afstand tus sen de inwoners van 53 meter). Maar wat gaat er gebeuren? Kunnen we alsmaar door gaan met de miljoenen bij elkaar op te tel len zonder dat we ons realiseren wat de in houd zal zijn van de getallen die we zo ge makkelijk in de prognoses publiceren? Dr. Houwink vindt dat een afschluwelijk vooruitzicht. In alle goede dingen over de toe komst van Nederland mist hij tot nu toe een duidelijk „tot hier toe en niet verder" - een plafond, een eindpunt in de bevolkingsaan was. De bepaling van het maximaal toelaat bare aantal inwoners van Nederland kunnen we, volgens hem, beter zélf in handen nemen, dan het van factoren te laten afhangen die buiten onze macht liggen. We moeten het eens worden over het getal X het plafond - om van daaruit de ruimtelijke ordening te bepalen. We moeten dit vooral doen, opdat de komende generaties weten waar ze aan toe zijn. Bij het bepalen van X wil dr. Houwink voor op stellen, dat ons nageslacht een leefbaar mi lieu waardig is. Natuurlijk moeten we op een of andere manier vaststellen wèt leefbaar is. Later zal men daar anders over denken - dat spreekt bijna vanzelf. Maar het lijkt dr. Houwink moreel niet verantwoord om er op te gaan speculeren, dat latere geslachten, waarvoor het zo goed als zeker is. dat ze over vele keren meer vrije tijd beschikken dan wij, datgene goed zullen vinden wat wij nu, bij een nadere bezinning in 1970 als onleef baar zullen gaan verwerpen. Als wij nü al spreken over een door gebrek aan fantasie onleefbare, nieuwe woonwijk, wat zullen onze kinderen - laat staan onze kleinkinderen - daar dan wel van zeggen! r. Houwink heeft onlangs eens een heel boeiend en wijs citaat gebruikt: „Building for the future means leaving a great deal unbuilt, for nobody knows the de mand of the future" (Bouwen voor de toe komst betekent een groot stuk onbebouwd la ten, want niemand weet wat de toekomst vraagt). „Mocht achteraf blijken dat we een te laag getal voor X hebben gekozen, dan is het enige waar we ons geweten dan mee hebben belast, dat we ons nageslacht tevéél ruimte hebben geschonken. Deze „fout" kan dan ge makkelijk worden hersteld door op dat mo ment het getal X hoger te stellen. De ruimte is daarvoor dan nog aanwezig." „Maar, zouden we X nu groter kiezen dan later gewenst blijkt, dan wordt herstel van de fout pijnlijk. Er zit dan niets anders op dan afbraak van datgene wat met te weinig ruimte gebouwd zal zijn obody knows the demand of the future... Moeten we dan niettemin in 1970 voor Nederland een plafond stellen? „Dat is in ieder geval beter," zegt dr. Houwink, „dan alleen maar door te zeuren over een onaf wendbare bevolkingsgroei en over getallen die ons eigenlijk niets zeggen." Zijns inziens moeten we nu een groep van bekwame des kundigen aanwijzen, waarin niet alleen pla nologen, stedebouwkundigen, bestuurders en financiers zitten, maar waarin vooral ook fu turologen, recreatiedeskundigen, psychologen, artsen, jeugdleiders, vertegenwoordigers van het vrouwelijk geslacht en „om modern te zijn", ook jeugdige personen, zelf ruim ver tegenwoordigd zijn. Die commissie moet ons dan een duidelijk beeld voorleggen hoe het land er bij verschillende waarden van X zal uitzien en welke keuze men daaruit nü reeds wil maken." ..Bij het Deltaplan, na de overstroming in 1953 met één miljard schade en ruim 1800 do den, meende de regering een beslissing te moeten nemen om de kans op herhaling van éénmaal in de drie eeuwen te reduceren tot éénmaal in de honderd eeuwen. Toen schrok men voor de daarmee gemoeide grote bedra gen, maar ze werden tóch gevonden. Zouden we dan nu tegen de beteugeling van een ge vaar, waarvan de verwezenlijking over een halve eeuw voor de deur staat, mogen op zien? Er moet een gezond plan voor een vol ledige opdeling van ons land met een plafond voor de bevolkingsdichtheid ter tafel komen en dan moeten we zien, welke middelen er nodig zijn." Die zullen, volgens dr. Houwink, beslist wel gevonden worden eenvoudig omdat het moet! I n 1966 verscheen de Tweede No ta Ruimtelijke Ordening. „Een goed stuk werk," vindt dr. Houwink, maar dat jaar 2000 gaat hem lang niet ver genoeg. Want, dege nen die op het moment dat de Nota ver scheen, geboren werden, kunnen in 1990 kin deren hebben, in het jaar 2015 kleinkinderen en in het jaar 2040 achterkleinkinderen. „Zouden we ooit met een Deltaplan zijn be gonnen. als we na de stormramp van 1953 maar 35 jaar hadden vooruitgedacht?" (Tot het jaar 2000 zijn het niet eens meer 35 jaar). Dr. Houwink mist in de Tweede Nota Ruim telijke Ordening de reële inhoud van feitelij ke situaties, die alleen maar door getallen worden uitgedrukt. Hij wil een antwoord op de vraag: hoe ziet Nederland er dan uit? .Onze achterkleinkinderen dip het jaar 2050 ziflen meemakéri, krijgen volgens de progno- Mk te maken met levensomstandigheden in bevolkingsdichtheid van 750 inwoners per 'Jviercante kilometer. Er zijn dan 27 miljoen It#derlanders. Wat betekent dat? f SDr. Houwink heeft het uitgerekend: dat be tekent dat een situatie zoals in Leerdam (750 mensen per vierkante kilometer wat weer be tekent een gemiddelde afstand tussen de in woners van 35 meter). Bij zijn berekeningen kwam dr. Houwink tot de ontdekking dat de inwoners van Voor burg dichter bij elkaar wonen dan die van Amsterdam De gemiddelde afstand tussen de inwoners van Voorburg bedraagt namelijk 12 meter en die afstand is in Amsterdam 15 me ter. De oorzaak ligt hierin, dat de grote ste den door hun vele kantoren en winkels, waar in gewerkt wordt, maar niet gewoond, bij een beschouwing op papier „bewoonbare" steden lijken, ofschoon velen met zeer gemengde ge voelens zo nu en dan door de bewoonde ge deelten van die verstedelijkte conglomeraties rijden. De oud-directeur van Euratom wil grenzen, limieten, plafonds en dan naar het voorbeeld van wat reeds bestaat. Wat vele gemeenten nu al doen een „verdeling" van de grond - waarbij duidelijke minima worden gesteld in de afstanden van de huizen onderling moet overgenomen worden door het rijk, op rijksschaal. i r is een voorbeeld voorhanden, dat dr. Houwink onlangs heeft gepubliceerd. Laten we, om de gedachten te bepalen, veron derstellen, dat ons land op een goed (nu ja, goed moment 50 miljoen inwoners zou bevatten. Afs men voor deze 50 miljoen men sen alléén eengezinswoningen zou bouwen (3.5 personen per gezin), dan zou er voor elk huis een stuk grond van ongeveer 1000 vierkante meter beschikbaar zijn, plus 500 vierkante meter per gezin voor recreatie (parken, speel terreinen, e.d.) Dus in totaal rond 1500 vier kante meter per gezin of ruim 400 vierkante meter per persoon, aan te duiden als woon- grond, dus zonder industrie en verkeer. Dr. Houwink zegt: „Wij horen de zorgelo- zen al roepen: dat is prachtig, ieder gezin in een apart huis in een tuinstad met ruim 400 vierkante meter per persoon.- En zelfs, als men een deel van de eengezinshuizen ver vangt door flats (voor degenen die dat nu per se willen) nog méér dan 400 vierkante meter. Een ieder denke daarover zoals men wil, maar men moet dan wel beseffen, dat Neder land daarmee vol is: een plafond is bereikt. Nederland is dan één grote tuinstad met een bevolkingsdichtheid tussen die van Zutphen en Tiel plm. 670 vierkante meter per persoon aan woon- en werkgrond die zich uitstrekt van Roodeschool tot Eijsden en van Oldenzaal tot Westkapelle. Dit afgezien van tien procent recreatiegebied - oasen in de stadswoestijn, waar woongedeelten slechts worden afgewis seld door industrieën en verkeerswegen". et plan-Mansholt is hem uiter aard uit net hart gegrepen. „Het komt op het ogenblik zo goed uit. Wij steunen de boeren die op hun beurt de grond vasthouden en daarmee de prijzen hoog houden. Door sane ring van de agrarische bedrijven, die zonder steun niet kunnen bestaan, zullen er gronden vrijkomen, die we beschikbaar kunnen hou den voor het levensgeluk van ons nageslacht in de vorm van een meer royale ruimtelijke ordening". „Er is een duidelijke neiging", zegt dr. Hou wink, „naar meer eengezinswoningen". Hij citeert de Tweede Nota Ruimtelijke Orde ning: „Niettemin verdient het de aandacht dat het woningaanbod in de grote steden kwa litatief niet meer voldoet aan de eisen, die vele stadsbewoners daaraan stellen. De voor delen van het wonen in de randgebieden van de steden, waar het pulserend leven nog wel aanwezig is, maar waar men ook het eenge zinshuis, de woonrust en de mogelijkheid om te wonen in een sociaal homogene omgeving kan vinden, gaan steeds zwaarder wegen." Hij schaart zich daarbij achter een uit spraak van dr. Kruisinga. directeur-generaal /an de Volksgezondheid, die zegt: „Het jonge gezin heeft een eengezinshuis nódig!" Niettemin wordt het aantal eengezinswonin gen door economische omstandigheden, zoals dat heet, sterk teruggedrongen. „En dat in een land," zegt dr. Houwink, „dat zich „ver heugt" in een welvaartsroes, met een econo misch stelsel, waarin men de verliesgevende landbouw en veeteelt subsidieert, waarin men zodoende de grondprijzen hoog houdt en waar in men de stedeling die deze grond zou willen kopen, het leeuwedeel van de subsidie laat betalen. Een welvarend land, waarin men wo ningen in lagen bouwt van gemiddeld 50 en 60 vierkante meter, goedgekeurd door het mi nisterie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, terwijl het aantal tuinen te tellen r. Houwink wil met het scheppen van dit beeld van Nederland als één grote tuinstad niet suggereren, dat zo'n tuinstad zijn ideaal is. Hij wil alleen aantonen tot welk een toestand zoiets leidt als onze bevolkings aanwas doorgaat tot 50 miljoen. Hij acht het denkbeeld in de Tweede Nota Ruimtelijke Or dening (gebundelde deconcentratie, die het midden houdt tussen een vergaande concen tratie en een vergaande deconcentratie) zeer waardevol, maar ook hier mist hij de limie ten waartoe wij mogen gaan. Men moet het. zijns inziens, eens worden over het maximaal toelaatbare aantal inwoners, opdat komende generaties weten waar ze aan toe zijn. Mocht X ergens in de buurt van de 50 miljoen ko men te liggen, dan zullen de kinderen die nu geboren worden, als ze straks 25 jaar oud zijn, moeten beseffen, dat hün kinderen de laatste generatie zullen vormen die, onder de condities van 670 vierkante meter aan woon- en werkgrond per persoon levend, niet meer in hetzelfde tempo kan groeien. Een over schot aan kinderen zal dus moeten emigreren. Dat zijn harde feiten, maar zo is het wél." i r moet onze gesorekspartner nóg iets van 't hart. „Laten we nu niet beweren, dat dat jaar 2000 (en nog verder) ons niets kan schelen of althans niet zoveel interesseert. We willen wél graag, dat onze kinderen zo goed mogelijk studeren en we wensen ook. dat zij eenzelfde opvatting hebben over hün kinderen. Dat zijn dan onze kleinkinderen. Jaja. De toekomst is niet zo heel ver weg Het vervelende is, dat we die kleinkinderen als het ware nog niet zien staan in dit Ne derland en omdat de problemen groot zijn, schuiven we ze kennelijk liever opzij. Maar dat is struisvogelpolitiek. We leven in een we reld, die ons doodgooit met getallen. We zul len moeten trachten aan die getallen inhoud te geven. We doen dat voor niemand minder dan onze kinderen en kleinkinderen!"

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1969 | | pagina 9