Na ons de zondvloed over de wildernis?
Desnoods maar in de
badkuip - als we maar
een krokodil hebben
3 JANUARI 1970
Geen jaar
Invoerverbod
Doodgetroeteld
Als de mens het wilde dier niet verjaagtdan
troetelt hij het wel doodhangt het als kleding
of sieraad om zich heenofeet het op
„...Een half jaar oud was ik, toen mijn ouders
mij, in een bundel kleren en wat papieren, over
de muur van het getto in Warschau wierpen..."
door M. Kopuit
J7r verschijnen in de Joodse bladen
over de gehele wereld nog steeds
oproepen tot gezinshereniging. Nog
steeds vragen Joden of hun familie
leden tot de overlevenden behoren.
Nog steeds pogen, nu alweer volwas
sen mensen, te weten te komen wie
hun ouders waren en wie hun red
ders zijn geweest.
Niet alleen door oorlogshandelin
gen, maar veel meer nog door de
Duitse Jodenvervolgingen zijn gehele
Joodse gezinnen uit elkaar gerukt,
zonder dat men van elkaar weet of
men nog leeft. Veel kinderen, vaak
thans zelf vader of moeder, kennen
hun eigen naam, hun eigen ouders
niet. Veel ouders hebben zelfs geen
foto van hun kinderen. Slechts zelden
hebben de oproepen resultaat.
Maar toch in korte tijd zijn hier in
Nederland twee jonge, Joodse vrou
wen met hun prille jeugd geconfron
teerd. De oorzaak is geweest het bij
Van Gorcum te Assen uitgegeven
boekje „De Joden in Nederland"
(dat onlangs in dit blad werd bespro
ken - red.)
Mijn mede-auteur W. F. Klein en
tk wilden toen we met dit boek bezig
waren, ook spreken met een Joods
gezin, dat het gemiddelde Joodse ge
zin in Nederland zou benaderen. Ook
van zó'n gezin, waarin nog jonge,
kinderen moesten zijn, wilden wij
vernemen hoe gedacht wordt over
anti-semitisme, zionisme, de Joodse
toekomst in Nederland, de godsdien
stige beleving etc., zoals wij dat had
den gedaan bij de belangrijkste Jood
se leiders. Wij wilden daarvoor een
harmonieus gezin hebben, waarbij
niet teveel confrontatie met de Jo
denvervolging de boventoon zou voe
ren.
Het was ogenschijnlijk een eenvou
dige wens. Ogenschijnlijk. Want in
tegenstelling tot de oudere Joden,
die, om het leed dat zij op rijpere leef
tijd hebben doorstaan, de pogingen
die zij hebben ondernomen in con
centratiekamp of in onderduik van
zich af te zetten daarover vaak in
een monoloog uren kunnen doorpra
ten, zijn degenen die op zeer jeugdi
ge leeftijd de vervolgingen hebben
meegemaakt, zeer zwijgzaam. Waar
anderen een gemeenschappelijke
band hebben door school, vereniging
of woonplaats, heeft de generatie Jo
den die vandaag jonge kinderen
heeft, welhaast geen binding. Als zij
aan hun jeugd denken, dan is er al
leen verdriet, dat niet, zoals bij oude
ren, gecompenseerd wordt door han
delingen die van verzet tegen deze
vervolgingen getuigen.
Helemaal precies kent men de ach
tergronden derhalve niet. Want het is
bepaald geen onderlinge gewoonte
om uitvoerig en omstandig te infor
meren hoe de jeugd is doorgebracht:
in onderduik, wellicht in een kippe-
hok (het is voorgekomen!) of in con
centratiekamp. Of men zijn ouders
nog heeft gekend of niet.
Er zijn vele Joodse gezinnen waar
van man en vrouw thans tussen de
25 en 40 jaar zijn, die van elkaar
niet exact weten, wat allemaal in de
jeugd is meegemaakt, en daar bij
elkaar nimmer gedetailleerd naar in
formeren. Het is het tegengestelde
van ongeïnteresseerdheid. Het is
juist gebaseerd op een diepe liefde.
Om elkaar door confrontatie met het
verleden geen pijn te doen. Om geen
slapeloze nachten of geen nachtmer
ries op te wekken.
W/e gingen, mijn collega en ik,
naar een jong Joods echtpaar,
dat met ons is bevriend en waar we
globaal de vervolgingsgeschiedenis
van wisten. Het was mij bekend, dat
de man in Duitsland was geboren en
in 1939 als negenjarig knaapje met
zijn oudere zuster naar Nederland
was gevlucht. Hier in Nederland was
hij door onderduiken de vervolgingen
doorgekomen. Van haar wisten wij,
dat zij uit Polen stamde en in Fin
land was opgegroeid waar haar
ouders leefden.
We maakten de afspraak voor het
interview en op een avond kwamen
Dit is mevrouw Themans-Rubin-
stein en de vroegere kapitein H. de
Vries bij de hernieuwde kennismaking.
Als baby over de muur van een
getto geworpen
ze bij ons thuis, zoals dat herhaalde
lijk, maar dan alleen vriendschappe
lijk en niet professioneel geschiedt.
We zouden aan het vraaggesprek
voor het boekje „De Joden in Neder
land", dat een doorlichting van de
Joodse gemeenschap wil zijn, begin
nen, toen haar oog viel op het Frans-
Joodse tijdschrift L'Arche.
Ze bladerde er wat in. Plotseling
verstarde ze. Het werd voelbaar in
de kamer. Ze liet de krant zakken.
Een foto werd zichtbaar. Een foto.
die is afgedrukt in vrijwel alle boe
ken die de nazi-misdaden tot onder
werp hebben. Een foto die welhaast
in alle dagbladen ter wereld wel eens
is gepubliceerd. Het is een foto van
twee kinderen uit Bergen Belsen.
Een foto van twee meisjes uitge
mergeld, innig droef kijken de kin
deren de wereld in.
„Dat ben ik," zei ze als antwoord
op mijn vragend gezicht en ze wees
op het linker kind van de foto.
IVaamloos wordt de foto steeds af
gedrukt. Niemand weet of de
meisjes, tot symbolen van het nazi-
lijden geworden, nog leven. En daar
zat een van hen bij mij thuis. Het
was een herkenning van haar zelf ge
worden. Niet alleen verblijdend, om
dat het leven is behouden.
„Je moet het me maar niet kwa
lijk nemen," zei ze, ,,als ik toch
maar van het interview afzie. Te
veel oude herinneringen komen bo
ven." En ze vertelde voor het eerst
in de vele jaren, dat wij elkaar ken
nen, haar geschiedenis. Heel sum
mier. Maar in haar kort vertelde le
vensloop ligt een stuk Joodse ge
schiedenis van tweeduizend jaar be
sloten.
„Ik ben," vertelde ze, „in 1937 ge
boren in het Poolse stadje Piotrkow,
in de buurt van Lodz. Het was een
stadje, dat hoofdzakelijk door Joden
werd bewoond. Na de komst van de
Duitsers verbleven we eerst in het
door de Duitsers ingerichte en afge
sloten getto, nadien in concentratie
kampen in Polen en vervolgens wer
den we naar Bergen Belser gedepor
teerd".
Acht jaar was zij, toen Bergen Bel
sen door de Amerikanen werd be
vrijd. Ongeveer vijf jaar had ze in
kampen gezeten. Meer jaren dan
tóen haar halve leven telde.
Wfie zal haar vragen hoe het komt,
dat juist zij uit de ongeveer een
miljoen vervolgde Joodse kinderen
tot de kleine groep van overlevenden
behoorde?
Uit Bergen Belsen werd ze naar
een kinderhuis in Zweden gezonden
om op krachten te komen. En ver
volgens geadopteerd door een Joods
echtpaar in Helsinki. Dat werden
haar vader en moeder, van wie wij
altijd hadden aangenomen dat het
haar werkelijke ouders waren. Twin
tig jaar was zij, toen zij naar Israël
vertrok. Daar was het, dat ze haar
toekomstige man ontmoette het
vroegere negenjarige jongetje dat
aan de hand van zijn oudere zuster
uit nazi-Duitsland naar Amsterdam
was gevlucht. In Amsterdam werd in
1959 hun huwelijk voltrokken, waar
zij thans twee zoontjes hebben: Mos
jé van negen jaar en Jas ja (Jaacov)
van zes jaar.
Wij wilden een harmonieus Joods
gezin interviewen. Een gezin, dat
het gemiddelde Joodse echtpaar in
Nederland zou benaderen een ge
zin waarbij niet te veel confrontatie
met de Jodenvervolgingen de boven
toon zou voeren. Wij troffen een
gezin, waarvan wij dachten dat het
aan onze wensen zou voldoen. Maar
de jonge „moeder in Israël" herken
de in de bekende foto van twee
naamloze meisjes uit Bergen Belsen
zichzelf. Was dat nou het gemiddelde
Joodse gezin. Of was het juist het
gemiddelde Joodse gezin? Het inter
view ging niet door. Begrijpelijk.
Tn onze kennissenkring zochten we
verder. We vorvden het al spoedig in
het echtpaar H. Themans-Rubinstein.
Haar kenden we ook als nu en dan
invallend onderwijzeres op de school
van onze kinderen. Wij wisten dat
hij, arts en zich specialiserend voor
keel-, neus- en oorarts en binnenkort
promoverend, tijdens de vervolging
ergens bij Nijmegen was ondergedo
ken en dat zij in Den Haag, waar
haar ouders leefden, was grootge
bracht. Hier was dan het gemiddelde
Joodse gezin. Een gezin waarin twee
kinderen opgroeien: het vierjarige
meisje Malka (koningin) en het twee
jarig jongetje Doron (geschenk).
Het interview verliep naar wens,
zoals in „De Joden van Nederland"
valt te lezen. Aan het slot vroeg ik
nog wat biografische gegevens.
„Geboren in Den Haag," stelde ik
meer vast, dan ik vroeg. ,,Neen", zei
zij, „dat heb je verkeerd. Ik ben als
Halinka Rubinstein geboren in War
schau. In 1941. Mijn ouders in Den
Haag zijn mijn werkelijke ouders
niet. Dat is een oom en tante." En
ook zij vertelde hagr levensverhaal.
„Een half jaar oud was ik toen
mijn ouders mij in een bundel kleren
en met wat papieren waaruit bleek
wie ik was over de muur van hel
getto van Warschau wierpen. Mijn
ouders heb ik niet gekend. Ook heb
ik geen foto van hen. Zij zijn in het
getto vermoord". Het enige dat me
vrouw Themans bekend is, is de
naam van de straat waarin ze is ge
boren. Het is haar later verteld.
Boven een winkeltje moeten haar
ouders hebben gewoond. Dat is alles.
Met die spaarzame gegevens moet
ze het doen. Ze werd aan de „goede"
zijde van de hoge, met prikkeldraad
en glassplinters afgezette muur van
het Warschauer getto gevonden door
een goede Poolse politie-agent. Een
toeval in die dagen. In zijn huis
heeft ze de oorlog overleefd.
„Na de oorlog werd ik opgemerkt
door een Amerikaanse legerrabbijn,"
vertelde ze verder. Hij had haar als
Joods meisje herkend en meende dat
ze terug moest in de rijen van het
volk waartoe zij behoorde. „Door
hem ben ik in een Joods weeshuis in
Polen gekomen. Maar de contacten
met mijn pleegouders werden niet
verbroken. Ze zijn blijven bestaan,
totdat mijn pleegouders enige jaren
geleden zijn overleden".
Lang is Halinka Rubinstein niet in
het Joodse kindertehuis in Polen ge
bleven. Er braken weer pogroms uit
in het nog maar zo kort bevrijde
Polen. De jonge inwoners van het te
huis werden naar Tsjecho-Slowakije
in veiligheid gebrgcht. Vele honder
den oudere Joden voegden zich daar
bij hen. „Maar opgevoed werd ik
vervolgens bij een oom en een tante
in Den Haag." Dèt werden haar va
der en moeder, van wie wij altijd
hadden aangenomen dat het haar
werkelijke ouders waren.
IJet was deze levensbeschrijving die
wij bij het interview in het boek
je „De Joden in Nederland" plaats
ten, zoals wij ook bij alle anderen
die wij hebben geïnterviewd de bio
grafische gegevens hebben vermeld
Er leek onder het verhaal van Ha
linka Themans-Rubinstein, onder de
geschiedenis van déze „moeder in
Israël" een streep te zijn gezet. Dat
leek zo.
Het boekje was deze maand nog
maar net te koop, of ik werd opge
beld. Iemand wenste mij op zeer kor
te termijn zeer dringend te spreken
over deze biografie.
Spoedig zaten wij tegenover el
kaar. „De Vries", stelde hij zich
voor. „U zou mij een vreselijk ple
zier doen als u mij het adres zou ge
ven van die Halinka Rubinstein. Ik
heb haar als klein kind nabij Praag
gevonden en gezorgd dat zij naai
Nederland kwam. Uit de beschrijving
herken ik haar." Hij staafde zijn be
toog met een oud en vergeeld kran
teknipsel uit het weekblad De Spie
gel.
„In de mobilisatie van 1939 were
ik opgeroepen en als reserve-officier
nabij Schiphol gelegerd. Daar maak
te ik de oorlog van mei 1940 mee.
Daarna werd ik in Duitse krijgsge
vangenschap gevoerd. Over de Jo
denvervolgingen in Nederland, waar
van ik een deel heb meegemaakt,
moet u maar niets vragen. Ik sla
dat liever over."
Het was in 1942 dat hij via België,
Frankrijk en Spanje naar Engeland
vluchtte. Hij werd in Londen op het
Nederlandse ministerie van oorlog
als officier te werk gesteld. „Maar
er was een tekort aan verbindingsof
ficieren bij het Amerikaanse leger.-
Op het Nederlandse leger werd een
beroep gedaan officieren af te staan.
Ik stelde mij beschikbaar en na een
opleiding werd ik chef liasion-officier
bij het negende Amerikaanse leger
van generaal Patton."
In die functie maakte de heer H.
de Vries, die thans effectenmakelaar
is, de bevrijding van Buchenwald
mee en was hij aanwezig bij de eer
ste contacten tussen Russen en Ame
rikanen. Toen de oorlog afgelopen
was, kwam hij weer terug in Neder
landse dienst. Hij werd sous-chef var
de Nederlandse missie in Praag
„Ook was ik betrokken bij de repa
triëring van de Nederlandse moeder.'
met kinderen en de door de Duitsers
als politieke gevangenen beschouw
den uit Bergen Belsen. In de zomer
van 1946 moest ik op het ministerie
in Den Haag zijn. Ik had een auto
met Tsjechisch nummerbord. Toen ik
wilde wegrijden kwam er een man
op mij af. Het was de heer J. Rako-
wer uit Den Haag. Hij riep mijn hulp
in bij het opsporen van zijn zuster,
zijn zwager en hun dochtertje, die in
Warschau moeten hebben gewoond.
We kregen in die tijd meer van dit
soort verzoeken. Daarom raadde ik
aan er op het ministerie een officieel
stuk van te laten maken."
liet stuk werd opgemaakt en de
heer De Vries kreeg opdracht na
sporingen te verrichten. Aangezien
ook in Polen Nederlandse officieren
werkzaam waren strekte het verzoek
zich ook tot dat land uit. Van deze
Nederlandse officieren in Polen
kwam al spoedig het bericht dat in
een kamp in de nabijheid van Praag
zich ongeveer 750 Joodse kinderen en
een 2000 ouderen uit Polen moesten
bevinden. Zij zouden op doorreis zijn
naar Marseille vanwaar ze illegaal
naar Palestina zouden worden over
gebracht.
„Zonder veel hoop," vertelde de
heer De Vries, „ging ik als kapitein
van het Nederlandse leger naar dat
kamp bij Praag. Ik vond daar een
klein meisje met wat papieren om de
hals. Het bleek d^t zij Halinka Ru
binstein was. Het ongelooflijke was
gebeurd. Het kind was gevonden.
Een kind, dat toen in feite door nie
mand werd gekend. Uiteraard kreeg
ik haar niet mee. In zekere zin heb
ik haar moeten kidnappen. Ik liet
haar onderzoeken in een Praags zie
kenhuis. In afwachting van vervoer
naar Nederland verbleef ze toen bij
mijn verloofde, de filmactrice Ger
trude Grosslichtova, die nu mijn
vrouw is."
f|p 25 september 1946 ging van de
Nederlandse militaire missie te
Praag een telegram naar de heer
Rakower in Den Haag. „Heline Ru
binstein arriveert donderdag 26 de-
Het Joodse gezinnetje dat als een
gemiddeld Joods gezin in Neder
land" in aanmerking kwam voor een
interview in het boek „De Joden in
Nederland". Het interview ging niet
door.
De foto hieronder toont twee naam
loze Joodse meisjes uit het kamp Ber
gen Belsen. In het meisje links her-
tkende bovenstaande moeder van twee
kinderen plotseling zichzelf.
zer, verzoeke op Schiphol aanwezig te
zijn om af te halen," stond er onder
meer in. Twee dagen later kwam te
Praag een antwoordtelegram, met
opnieuw een verkeerde spelling van
de naam. „Haline behouden aangeko
men. Met veel dank. Familie Rako
wer". Nadien heeft ieder contact tus
sen de heer De Vries en Halinka Ru
binstein ontbroken. „Het kind moest
rust hebben," zei de heer De Vries,
„maar nu zou ik toch wel graag
weer in contact met haar komen.'
Wij noemden het adres in Amster-
dam-Buitenveldert. „Maar dat is
dat is twee blokken van mij van-
déan", riep de heer De Vries ver
baasd, bijna ontsteld, uit.
Diezelfde avond werd na ruim
twintig jaar de kennismaking tussen
Halinka Themans-Rubinstein en kapi
tein H. de ries hefvat. Het was een
wederzijdse herkenning, door een
boekje „;De Joden in Nederland".
Het is het verhaal achter een boek
je.
17 en politiepatrouille komt bij Artis
binnenrijden met „een beest", on
derweg gevonden. Het blijkt een libel-
Ie te zijn. Jongens komen een diertje
brengen, dat ze blijkbaar nooit eerder
hebben gezien: een kikker. Waarmee
maar even gezegd wil zijn, dat het
niet de volgende stadsgeneratie is,
die de eenvoudigste fauna van land,
water en lucht niet meer kent: die
generatie is er nu al. En Artis neemt
die vondstén dan maar op, want ten
slotte is het een taak van iedere goede
dierentuin, uitstervende diersoorten in
leven te houden.
Maar er is ook nog een heel ander
soort aanbrengers van dieren: men
sen, die van heinde en verre een
beest hebben laten komen en er nu
geen raad meer mee weten. Voorlich
ter J. G. Nieuwendijk van Artis wil
daar graag wat meer over zeggen,
want het is een verschijnsel, dat be
nauwende vormen aanneemt. Er wor
den krokodillen gehouden in badkui
pen, apen in huiskamers, reuzenslan
gen in de slaapkamer. Zo'n krododil,
jong gekocht, wordt al gauw groter
en wil graag eens een vingeroefening
houden in bijtvaardigheid, waarvoor
hij dan wél de vinger van zijn baas
gebruikt. Of ook komt het voor, dat
de mensen graag zelf weer eens in
bad willen. In het gunstigste geval
gaat het exotische reptiel naar Artis,
in het ongunstigste geval ja, daar
valt naar te raden. En dan de apen.
Een jong aapje is leuk, maar het
loopt in zijn vroegste jeugd al enorme
frustraties op, wanneer het geen ape-
lijke speelmakkers heeft. Kinderen
kunnen de plaats daarvan niet inne
men, zoals bij jonge hondjes. Onher
roepelijk wordt de aap vals en dan kan
zelfs de dierentuin er niet veel meer
mee beginnen, want met mede-apen
kan het dier ook niet meer overweg..
IJet verschijnsel is overgewaaid uit
de Verenigde Staten, waar men
graag eens iets anders wilde dan „ge
wone dieren". Zodra de eerste berich
ten erover binnen kwamen, keken de
medewerkers van Artis elkaar eens
aan en zeiden: „Nog eventjes, dan
hebben we 't hier ook, hou je maar
vast". Het is snel overgekomen en de
gevolgen zijn vrijwel dagelijks merk
baar, niet alleen bij Artis, maar ook
bij andere dierentuinen en asiels. Bij
Artis hebben ze onder meer al een
uiterst giftige cobra binnengekregen
van een particulier, verder schorpi
oenen, leguanen, kameleons en grote
hoeveelheden schildpadden iij alle mo
gelijke variaties. Er wordtdan wel
gepraat met de brengers in de hoop.
dat die er iets van zullen leren en het
aan anderen zullen vertellen, bijvoor
beeld dat je bij een jonge mannetjes
aap minstens drie wijfjes moet hou
den, meteen al vanaf het begin. Dat
bijna honderd procent van alle in Ne
derland ingevoerde schildpadden geen
jaar te leven heeft. Dat het eigenlijk
zo'n onzin is, dieren uit hun omgeving
te halen alleen omdat wij eens iets
andars willen.
En waarom willen we iets anders?
De heer Nieuwendijk: „In Amerika
hebben ze opgezette krododillen met
kleren aan in de kamer staan. Als je
dié waanzin ziet, dan vraag je je wel
wat afHet zal wel weer met status
symbool te maken hebben, je kunt er
kort en lang tegen praten, maar het
moet toch van binnenuit komen bij
de mensen. Zolang ze er zelf de be
lachelijkheid niet van inzien, heb ik
er een zwaar hoofd in".
Als rugsteuntje voor de te ontwik
kelen menselijke waardigheid want
daar heeft het toch eigenlijk óók mee
te maken ziet de heer Nieuwen-
huis wel iets in een invoerverbod
voor bepaalde diersoorten. Geen enke
le bona-fide instelling zou daar last
van hebben, want er is natuurlijk
voor hén wèl een weggetje open te
houden. Of het te halen is er valt
niet veel van te zeggen. Vrijwel ner
gens wordt er aan gedacht en je kunt
dus nog niet eens over een vroeg sta
dium van voorbereiding spreken. Zal
het er ooit van komen, dan zal het ze
ker lang duren. Maar toch hoe lang
kan het nog duren, voordat het wer
kelijk te gek wordt? Want er is al
veel meer aan de hand dan velen we
ten. In Duitse restaurants is tijger
vlees in blik verkocht, als bijzondere
attractie. Datzelfde hotel moest zijn
gasten eens kattevlees voorzetten, wat
toch ongeveer hetzelfde is....Het sterke
vermoeden bestaat, dat voor dieren-
voer grote hoeveelheden vlees van
wilde dieren wordt gebruikt. Van de
kangoeroes is dat al lang bekend. In
Australië sneuvelen er jaarlijk zo'n
twee miljoen kangaroes voor. Daar
laat een enkele jager zich erop voor
staan, dat hij er in z'n eentje twintig
duizend per jaar aan kan.
Zuidamerikaanse waterzwijnen
worden ook bij duizenden geschoten,
maar daarvan weet niemand offi
cieel, wat er verder mee gebeurt.
Het vlees smaak nogal naar vis -
naar dure vis, wel te verstaan en
daar verbinden sommige deskundi
gen voorzichtige conclusies aan
Over de bont jacht is al zoveel be
kend, dat het nauwelijks zin heeft er
veel van te zeggen. Eén uitspraak
van Han van de Werken in het Artis-
blad, over de bitter vervolgde pan
ter: „Laat hem zijn jas houden, hij
'is de enige die er echt niet buiten
kan."
„Een rijk land is in staat een ar
me natie van alle dieren te beroven,"
zo zegt Han van de Werken verder
in dat verhaal; „en de rest van de
wereld kan niets anders doen dan
toekijken. Men mag het een onder
ontwikkeld gebied niet eens kwalijk
nemen, de handel brengt het nodige
geld in het laatje. Maar de „voor
raden" moeten wel slinken en wat
dan?"
Er zijn cijfers, die nu al antwoord
kunnen geven. Colombia exporteerde
in het begin van de jaren zestig dui
zend tot tweeduizend huiden van
zwarte kaaimannen per maand, in
1966 nog maar. acht in een half jaar.
Van de reuzenotter werden er vier
in de drie maanden aangeboden te
gen vroeger tweehonderd per maand.
We proberen in ons land duizenden
olieslachtoffers onder de vogels te
redden en zetten wagenwielen op pa
len om wat meer ooievaars te kun
nen krijgen. We roepen om be
schermde overwinteringsplaatser
voor ganzen en protesteren heftig te
gen de jachtlust van de Belgen, di(
door ons beschermde vogels vangen
en neerknallen. Maar we sluiten on
ze ogen voor de enorme transporten
van allerlei dieren, die dagelijks
over onze en andere Europese gren
zen komen. Hoeveel uitstervende
diersoorten zijn daarbij, afgezien van
de vaak duistere dingen die men
met deze dieren gaat doen?
„Als de mens het wilde dier niet
verjaagt, dan troetelt hij het wel
dood, hangt het als kleding of sie
raad om zich heen, of... eet het op,'
ildus Han van de Werken in het Ar
tisblad.
De dierentuinen proberen intusser
hun „handel", zovaak als dat moge
lijk is, te beperken door intensief
met elkaar te ruilen. Dezer dagen is
er weer een ruillijst van Artis de
wereld ingegaan, waarop niet min
der dan veertig diersoorten vermeld
staan, variërend van vogeltjes tot bi
zons en leeuwen. Vaak gaat het daar
bij om zelf gefokte exemplaren, di<
?en andere dierentuin dan niet mee
ait de wildernis hoeft te laten haler
- dat is meegenomen zowel voor d<
dierentuin als voor de wildernis. Z
staat Artis op 't ogenblik goed op d<
markt met dieren uit het overdag ge
opende nachtverblijf, waarin des
nachts een zon schijnt en overdag
een maan, allebei van tlrlicht. Steeds
meer dierentuinen in Europa begin
nen nu ook met dat systeem en aan
hen kan Artis heel wat nachtdieren
cwijt.
Maar de dierentuinen overal ter
'ereld kunnen eraan doen wat ze
villen - zolang wetgevers, handela-
en en consumenten blijven denken
lat pas nó ons de zondvloed over de
wildernis komt, zullen veel diersoor
ten opgejaagd doorhollen op weg
naar het spoedige einde.