De zeventiger jaren Doel en (kluchtige) middelen Het leven werd wel veel duurder maar de koopkracht steeg NAAR TWEE GROTE PARTIJEN VIA EEN DRIE-BLOKKEN-STELSEL VAN DE JAREN '60 NAAR DE JAREN '70 De cijfers van ons huishoudboekje Politicoloog Hoogerwerf kijkt vooruit naar de jaren zeventig m.vpi 'bo Loonexplosie Sluitingen Inflatn te Ombuiging Spiraal '63 'óf ft '66 '67 '68 'ég Deze pagina is er een van terugblik ken en vooruitzien dat mag nog wel op 3 januari. De terugblik op de zestiger jaren is er een van cijfers: een koele be rekening van de enorme welvaartssprong die we gemaakt hebben en een even nuchtere constatering dat we daarvoor offers hebben moeten brengen. Een gro ter stuk van het loon gaat weg aan „col lectieve bestedingen" en daarmee ge ven we toch altijd weer een stuk zelf standigheid prijs. En er zijn bedrijfsslui tingen geweest, die misschien wel on vermijdelijk waren in een naar steeds grotere dimensies toegroeiende wereld maar die pijn gedaan hebben aan die menden die een stuk van hun leven en werkkracht aan dat bedrijf hadden gege ven. Daar staat dan tegenover de (hoogge leerde) gok hoe het in de zeventiger ja ren zal zijn en In die gok zit dan volledig verdisconteerd dat wij er in zullen sla gen onze samenleving aanzienlijk meer den nu het geval is, te democratiseren. Dat laatste hopen we maar we zijn er niet zo erg zeker van. Democratiseren is een modewoord, net zoals inspraak, medebeslissingsrecht en dergelijke modewoorden zijn. Eigenlijk wordt met al die woorden hetzelfde be doeld: dat wij, leder mens, meer betrok ken worden en ons meer betrokken voelen bij al hetgeen om ons heen gebeurt. In ons werk, in de gemeente waarin we wo nen, in ons land en onze buurlanden en in heel de wereld. Niet onszelf maar la ten voortdobberen in de richting waarin we gestuurd worden (als er tenminste van sturen sprake is!), maar actief mee denken en meeleven. Zelf mee richting willen geven. Men kan er dan nog aller lei mooie woorden bijhalen, wijzen op onze steeds technocratischer samenle ving en dergelijke maar het gaat om dat simpele zelf-mee-doen. En nu willen we prof. Hoogerwerf niet graag tegenspreken maar we zien nog niet veel dat In die democratlseringsrich- ting wijst. Eerder het tegendeel, want de collectivisering en de dimensievergroting van de zestiger jaren zijn tegengestelde krachten aan democratisering. Wat collec tief gedaan wordt behoeft de enkeling niet zelf te doen en dus zal hij het met minder Intensiteit volgen dan als hij zelf alleen verantwoordelijk was. En evenzo: de mens zal zich in groter ver banden altijd minder „verbonden" voelen dan in samenlevingsvormen die hij ge makkelijker kan overzien. Het „zich samen inzetten" gaat in een kleine onderne ming heel wat vanzelfsprekender dan in de grote. Zo bezien i9 de aanblik van de zeven tiger jaren beslist niet erg hoopgevend - maar het is geen reden om pessimistisch te zijn. Prof. Hoogerwerf heeft namelijk volkomen gelijk als hfj wijst op de rol die de wetenschap In dit alles kan spe len. Meer dan ooit zal het de taak van de wetenschap zijn om onze samenleving „doorzichtig" te maken, om wat ingewik keld is te vertalen in voor ieder mens verstaanbare taal, om te laten zien dat het niet nodig is dat een mens „geleefd wordt", maar dat hij zelf ook inderdaad de mogelijkheden heeft om mee te stu ren. En de wetenschap zal die mens moeten leren die mogelijkheden te ge bruiken. Voor de wetenschap is dat een nieu we en op dit ogenblik nog vrijwel on uitvoerbare taak, omdat men eigenlijk nog niet zo ver is. Maar zoals de mens in kor te tijd de stap naar de maan heeft kun nen doen, dank zij wetenschap en tech niek zo moet het ook mogelijk zijn dat die mens in een korte tijd leert hoe hij ook in een uiterst gecompliceerde sa menleving zijn menszijn kan beleven en waar maken. De niet-technlsche weten schappen zijn in opmars, nog wat chao tisch op dit moment en met zichzelf nog niet zo goed raad wetend, maar het doel voor deze wetenschapsbeoefenaren is gesteld. We hopen dat zij het zullen zijn die in de zeventiger Jaren triomfen zullen vieren. Daar zal de mensheid minstens zo sterk mee gebaat zijn als met de reis naar de maanl Het dikwijls zo sombere nieuws heeft de laatste dagen van het oude jaar toch nog voor wat fleur gezorgd: de klucht van de vijf kanonneerboten. Zet eens alle verwikkelingen op een rijtje: Israël bestelt bij Frankrijk (toen nog het Frankrijk van De Gaulle) vijf kanon neerboten ter versterking van zijn marine Op een kwade dag besluit president Charles alle wapenleveranties aan Israël te staken, eensdeels om zo politieke druk op Israël uit te oefenen en het als het ware naar de onderhandelingstafel te dwingen (of moeten we zegen: de dicta- tentafel!) en anderzijds om wat meer bij de Arabische landen In het gevlei te ko men. De Gaulle gaat, het wapenembargo blijft, zij het dat de Fransen er niet bijs ter gelukkig mee zijn, want net zoals in het grootste deel van de westerse we reld: de Fransen hebben meer sympathie voor Israël dan voor de Arabieren. Des ondanks wordt het geld waarmee Israël de boten al betaald heeft, teruggestuurd. En er wordt wat met deze en gene onder handeld over verkoop. Terwijl de Isra ëlische (toekomstige) bemanning nog al tijd wacht in Cherbourg. Dan, op een mooie nacht, gaat die be manning aan boord, licht de ankers, hijst geen vlag en vaart de haven uit. Zo maar. Zonder dat alle havenautoriteiten er iets van weten of iets van merken (zo althans luidt het verhaal). En de schepen zetten koers naar Israël zonder dat iets of iemand hun een strobreed in de weg legt. En om de operette-klucht dan compleet te maken zoekt Frankrijk dan een paar zondebokken en Israël vertelt het scho ne sprookje, dat men de schepen hele maal niet als oorlogsschepen gaat ge bruiken maar in dienst zal stellen voor het vreedzame doel van oliewinning. En de wereld leeft verder, het nieuwe Jaar in. En de lach om het gebeuren wordt even snel vergeten als de traan om an dere gebeurtenissen. Een paar dingen moeten ons hierover toch wel van het hart. Want het is wel kluchtig maar helemaal een klucht Is het toch niet. Erachter schuilt de bittere ernst van een zich nog altijd bedreigd wetend Israël, dat zich wel tot de tanden toe moét bewapenen, wil het niet onder de voet gelopen worden door zijn bloeddorstige buurlanden. Erachter schuilt ook de tra giek dat de wereld niet bij machte is een einde te maken aan deze oorlogsdreiging. President De Gaulle kon het niet, hoe graag hij het ook wilde en zelfs Amerika en Rusland samen lijken niet bij mach te een voor alle partijen aanvaardbare oplossing tot stand te brengen voor opgesteld nu dat Moskou dat inderdaad will Zodat Israël nog altijd in een soort oorlogstoestand leeft en de Arabische vluchtelingen nog altijd heen en weer ge slingerd worden tussen de ellendige toe stand van nu en de hoop op een beter, menswaardiger bestaan. En een derde opmerking: we hopen niet dat de Israëlische wijze van hande len school gaat maken. Israël neemt dik wijls het recht In eigen hand, moet dat misschien ook wel om te kunnen blijven bestaan. Maar als ieder land In deze we reld op dezelfde „kluchtige" wijze zijn eigen belangen zou gaan behartigen, dan zpu de wereld heel spoedig een nog gro tere chaos zijn. In de strijd om het naak te bestaan zijn soms middelen geoorloofd die normaal niet door de beugel kun nen we beseffen dat terdege. Maar die middelen mogen geen doel op zichzelf worden, alleen maar terwllle van de klucht! In een In november gehouden enquête, uitgevoerd in opdracht van Elseviers Weekblad, is aan ruim duizend volwassen Neder landers de vraag voorgelegd „Heerst er in uw eigen gezin welvaart of niet?" Van de onder vraagden antwoordde 73 pet met ja, 21 pet met neen. Op de vraag „Bent u tevreden, tamelijk te vreden of niet tevreden met uw inkomen?" kwamen deze ant woorden uit de bus tevreden - 88 pet; tamelijk tevreden - 6 pet; ontevreden -1 pet. Terecht con cludeert Elsevier„Bijna drie kwart van de bevolking voelt zich gelukkig en is zeer tevreden over de dingen die men zich tegenwoordig materieel kan ver oorloven". (Zoals men zal be grijpen hebben we hierboven maar twee van de vele gestelde Vragen aangehaald het was tenslotte Elseviers enquête I). Tevreden dus steunt die tevredenheid ook op cijfers of is het niet meer dan een gevoels kwestie Is ook Inderdaad met cijfers aan te tonen dat de door snee Nederlandse burger (wie dat dan ook is) er in de zestiger jaren materieel beter op gewor den is Die vraag is heel wat minder eenvoudig te beantwoor den, want aan die uitdrukking „er beter op worden" zitten zo veel kanten. Het kan zijn dat de werknemer verhoudingsgewijs evenveel in zijn loonzakje vindt als enkele jaren geleden omdat de sociale premies sterk zijn gestegen het is maar een voorbeeld. Voelt men dat grote re brok sociale zekerheid ook als een reële verbetering En zo zijn er meer voorbeelden te geven. Om hierop een antwoord te zoeken zijn we begonnen met hiernaast een aantal concrete cijfers op papier te zetten de cijfers uit ons huishoudboekje die er niet om liegen. Daarop voortbordurend zijn we de an dere pijlers van ons sociaal- economisch huis gaan bekijken, zoals lonen, arbeidstijd en der gelijke. De conclusie kan zijn wat men in de kop hieronder vindt neergeschreven. Maandelijks gaan er b|j 't Centraal Bureau voor de Statistiek zo'n 50.000 tot 60.000 artikelen en diensten door de computer z|j allen samen vormen de ge tallen die w|j allen samen nateren in ons huishoud boekje. Om 't verloop van de prijzen in de jaren *60 te kunnen laten zien hebben we uiteraard uit die veelheid van gegevens 'n zeer bescheiden greep moe ten doen. Voor de goede orde: 't gaat b|j deze c|jfers om de gemiddelden van pr|jzen die het C.B.S. in 74 gemeenten in Nederland registreerde. stijging 1959 nov. '69 daling in centen in*/# bruinbrood (800 gr) 40 72 80 suiker (kilo) 98 112 14 koffie (250 gr) 164 182 11 boter (250 gr.) 119 180 51 margarine (250 gr) 38 39 3 bier (45 cl) 47 55 17 jonge jenever (liter) 780 1070 37 ribkarbonade (500 gr) 232 409 76 kip (500 gr) - 226 217 —4 zoute haring (p. stuk)21 61 190 melk (literfles) 42 62 48 kaas Goudse belegen (500 gr) 172 290 69 eieren (10 stuks) 130 151 15 wollen deken .6800 7738 14 herenwinterjas 11600 16700 44 herenkostuum (zware kwaliteit) 13000 19600 51 dameskousen, nylons (per paar) 266 231 —13 damesschoenen 2272 3126 38 herenkapper (knippen) 120 284 137 entree bioscoop 135 299 121 entree voetbalwedstrijd 125 221 77 contributie omroepver. (kwartaal) 270 517 91 dagblad (per week)'61 112 84 briefport (tot 20 gr)12 25 108 grammofoonplaat 350 450 29 Vergeleken met het seizoen 1959/1960: woninghuur 79 wasmachines 9 stads- en aardgas (bij een verbruik van 40 kubieke meter per maand, incl. vastrecht) 18 elektriciteit (bij een verbruik van 150 kilo wattuur per twee maanden) 12 radio 7 t.v.-toestel 30 personenauto 3 trein (enkele reis 125 km) 45 trein (retour ±25 km) 52 sigaren (bolknak, 10 stuks) 32 sigaretten (pakje, Virginia)75 idem (Amerikaans) 68 Het klinkt ongeloofwaardig. Maar tien jaar geleden kon u voor 21 cent een haring in de keel laten glijden, waarvoor nu ge middeld 61 cent wordt betaald. Een bruin brood kwam toen voor 40 (nu 72) cent op tafel en de herenkapper rekende voor een correct geknipt model f 1,20, tegen nu f 2,84. Zeker, een somber beeld van de jaren zestig, dat gelukkig weer iets wordt opge vrolijkt door bv. de personenauto, die uiteindelijk drie procent goedkoper werd, het tv-toestel, dat ondanks alle vervol making nu 30 procent minder kost en de nylons, waarvoor de dames gemid deld zo'n 13 procent minder behoeven neer te tellen dan in 1959. Plezierig is dat tegenover deze ferme prijsstijging (in de afgelopen tien jaar ruim vijftig procent) een nog fiksere loons verhoging staat. De cijfers van het Cen traal Bureau voor de Statistiek tonen een vooruitgang van de cao-lonen, inclusief vakantiegeld, van 125 procent. Rekening houdend met de 52 procent hogere kosten van levensonderhoud mag men zeggen dat de koopkracht van de gemiddelde werk nemer met zo'n 48 procent is gestegen. Ook de mensen onderaan de ladder wer den in die tien jaar bedacht: het minimumloon (voor werknemers van 25 jaar en ouder) werd in 1964 vast gesteld op 100 gulden per week en is •nu 145,80 gulden; de aow-uitkering voor een echtpaar steeg sinds 1959 van 1584 naar 5358 gulden per jaar, een vooruitgang van 238 procent. PR'JSST'JGINGEN EN AANKOPFN - KWARJAALC'JFER S voor seizoen gecorrigeerd) 1963x100 Prijsindex ge- zinsconsumpHe Consumptieprijs oooooojotaol particu liere consumptie 965 '66 '67 '66 '69 197Q 'JQNGWELVAARTTB V Stijging volume particuliere ■jsumpHe kav.1968 in (ramg) De opmars van de lonen begon eigenlijk pas in 1963/1964, het seizoen van de be ruchte loonexplosie. De economie werkte onder hoogspanning. De (buitenlandse) vraag was te groot. Onder die druk beslo ten de centrale organisaties van werkge vers en werknemers het gemillimeter met de jaarlijkse loonstijging te laten varen. Doelbewust werd gepoogd het „goedkoop- te-eiland Nederland" met zijn lonen en prijzen een stukje dichter bij het Europe se peil te brengen. En dat is sindsdien meer dan redelijk gelukt. buitenlandse concurrentie op de eigen markt. Dit laatste is niet zonder gevolg geble ven: zieke plekken kwamen bloot, bedrij ven moesten sluiten of reorganiseren. Nieuwe arbeidsbesparende technieken wer den ook al onder invloed van de stij gende lonen toegepast. Het bedrijfs leven merkte anders dan in de jaren vijftig dat „het niet meer van zelf ging". Verbetering van de doelmatigheid (investeringen in de diepte) kreeg snel de overhand op uitbreiding van produktie-ap- paraat (investeringen in de breedte). De indrukwekkende technische vernieu wing en daarmee de produktiviteitsver- betering, bood echter onvoldoende tegen wicht voor de sterke stijging van de loon kosten. Vooral per uur was die groot. De cao-lonen per uur gingen in die tien jaar bv. met bijna 142 procent omhoog. Dit was mede het gevolg van het invoe ren van de vijfdaagse werkweek, waartoe Nederland in 1960 overging. Geleidelijk aan werd de werkweek die al sinds 1922 48 uur telde teruggebracht naar 43,7 uur, zo berekende het CBS. Het aantal feest en vakantiedagen ging van 19 naar 22. Deze kostenstijging nu kwam voor een deel tot uiting in een lager percentage winst op het geïnvesteerde kapitaal, voor een ander deel werd zij afgewenteld op de consument, die hogere prijzen moest gaan betalen. bricage voor een grotere markt (auto's, koelkasten, tv). Ook moet bij het beoordelen van de prijsstijging de kwaliteitsverbetering van allerlei produkten en diensten in aanmer king worden genomen, zaken die onmoge lijk in de cijfers tot uitdrukking kunnen komen. Dit geldt bv. ook voor de zo kost baar geworden medische verzorging (sinds 1964 met bijna tachtig procent gestegen). Opvallend was in die tien jaar ook het uiteengroeien van het bruto- en het schone loon, dat bij moeder de vrouw op tafel komt. Steeds groter wordt namelijk het deel van ons inkomen dat anderen „collectief" voor ons uitgeven: de loon belasting, waarvoor de overheid ons bv. aan onderwijs helpt; de sociale premies, waarvoor de verzekeringsinstellingen on» een stukje sociale zekerheid teruggeven. De groei van deze collectieve bestedin gen blijkt o.a. uit cijfers van het CBS over een grote groep nijverheidsarbeiders. Hun bruto-weekloon (incl. vakantiegeld en kinderbijslag) steeg in 1959-1969 met rond 140 procent. De inhoudingen daarop (loon belasting, sociale premies) namen echter met 288 procent toe, waardoor de verbete ring „schoon" beperkt bleef tot 114 pro cent. Houden we ook hier rekening met de gestegen prijzen dan is de koopkracht van deze groep nog „maar" met 41 pro cent vergroot Toch zijn we de operatie zonder al te grote kleerscheuren doorgekomen. De con junctuur was ons goed gezind. Bovendien werd het effect van de in 1958 begonnen Europese Economische Gemeenschap zicht baar. Handelsbelemmeringen vielen weg, nieuwe markten openden zich voor ons bedrijfsleven. Maar tegelijk ontstond meer Voor deze prijsstijging was overigens ook het buitenland verantwoordelijk. Ook daar ging de inflatie voort. Tevens heeft het landbouwbeleid in de EEG sterk prijs verhogend gewerkt. Op een ander terrein werkte de Europe se eenwording echter weer prijsverlagend: door het wegvallen van invoerrechten en door de voordelen van de massale fa- Prof. dr. A. Hoogerwerf wetenschappelijker De nog jonge hoogleraar in de poli ticologie aan de Nijmeegse universi teit, prof. dr. A. Hoogerwerf, windt er geen doekjes om „De democra tisering van het Nederlandse politie ke stelsel is achtergebleven bij de wensen van een groot deel der be volking. Het verkiezingsonderzoek spreekt in dat opzicht duidelijke taal". Waartoe kan dat leiden Prof. Hoogerwerf zei onlangs in zijn rede bij de aanvaarding van zijn ambt „In een dergelijke situatie ontstaan pogingen om de democratisering te versnellen. De politieke radicalise ring neemt toe. Uitingen daarvan zijn de verschillende vormen van politiek protest, variërend van het stemmen op kleine en nieuwe par tijen tot demonstraties die hier en daar gepaard gaan met enig ge weld". „Dat die radicalisering in Neder land niet de vorm van een politieke revolutie aanneemt, is gedeeltelijk te verklaren uit tevredenheid over het peil van de democratie en de welvaart in vergelijking met ande re politieke stelsels en de afkeer van geweld," meent de politicoloog. Later in zijn werkkamer spitst prof. Hoogerwerf die rede nog wat toe op zijn verwachtingen voor de jaren zeventig. Hij zegt: „Het tem po van de verandering versnelt bij de wetenschap, de economie, de com municatie en de verstedelijking. Voor de politieke partijen houdt dit een grote uitdaging in. Dat moet ook in het beleid te zien zijn". Prof. Hoogerwerf verwacht dat de groei naar grotere vormen (bijvoor beeld mammoetconcerns) zich in de jaren zeventig zal voortzetten. Hoe daarop politiek te reageren? „Het zal steeds meer noodzakelijk blijken om de politiek wetenschap pelijk te ondersteunen. Het beleid wordt daardoor effectiever". De vroegere journalist Hooger werf vindt dat bijvoorbeeld de grond wetsherziening niet voldoende weten schappelijk wordt voorbereid. Veel gebeurt bij intuïtie, op vermoeden, op grond van indrukken. Welke kant gaat het op met ons politieke stelsel? Prof. Hoogerwerf: „We gaan waar schijnlijk in de richting van een verzakelijking van de politiek. Men denkt minder dan voorheen in ter men van beginselen, tradities en lei ders en meer in die van politieke doeleinden en middelen". Bij dit alles lijkt de politiek ondoorzichtiger geworden. „Ook op de politieke gecompliceerd heid en ondoorzichtigheid moeten we reageren onder meer door te stre ven naar een verdere democratise ring. Het vergroten van de moge lijkheid voor de staatsburger om het beleid te beïnvloeden. Een groeiend gevoel van mondigheid ls merkbaar. Er komt meer communi catie, meer kritische zin. Politieke activiteiten nemen toe: allerlei bewegingen, belangengroe pen, buitenparlementaire acties. De groeiende verscheidenheid in de sa menleving weerspiegelt zich in de politiek. Er botsen steeds meer uit eenlopende opvattingen. Specialisa tie dringt zich op. Men protesteert, men uit zich in pressiegroepen die per beleidssector actief bezig zijn. In pluriforme (veelvormige) partijen zullen de verschillende opvattingen in toenemende mate zich manifeste ren". Worden die partijen daardoor niet onmachtig? Prof. Hoogerwerf: „Naast het zoe ken naar verscheidenheid is er ook een drang naar eenheid. Van veel tegenstellingen gaan de scherpe kan ten af. De taak van de partijen is het bevorderen van de eenheid over de hoofdlijnen van het beleid met er kenning van de verscheidenheid bin nen de partij". Het opereren van belangen groepen kan op zichzelf gezond z|jn. „Zeker. Veel komt buiten de par tijen tot stand. Dank zij bijvoorbeeld groepen als de vakbeweging, de N.V.S.H., de A.N.W.B., noem maar op. Dat werkt er ook aan mee dat men de partijen minder belangrijk gaat vinden. Naarmate het verkeer tussen overheid en volk toeneemt zullen er meer politieke wegen no dig zijn dan alleen het parlement en de partijen. De wegen tussen „Den Haag" en de burgers moeten meer- baanswegen worden. Het publiek gaat die meerbaanswegen ook ontdekken. Dat alles maakt dat de kiezer het ge wicht van de politieke partijen be trekkelijker bekijkt". Volgens prof. Hoogerwerf gaat het niet uitsluitend om de democratise ring van het politieke stelsel als ge heel, maar ook om die van advies organen als de Sociaal-Economische Raad en de Academische Raad. „Het moet de kant uit van de functionele democratie. Een democratie in ver scheidenheid." We mogen het niet aan de ontwikkeling overlaten? „Nee, men moet veel meer doelbe wust werken aan het veranderen van het politieke stelsel op wetenschap pelijke basis. Meer overheidsgeld zou voor dat werk beschikbaar moeten komen. Tot nu toe laat de overheid te veel over aan het toeval en aan het gezonde verstand of de intuïtie van politici of staatscommissies. Er gebeurt te weinig empirisch onder zoek. De behoefte aan wetenschappe lijke beleidsadviezen stijgt". Wat is de uitkomst van de aan de gang z|jnde partijvernieu wing? „Er is een tendentie naar minder partijen. We bewegen ons vermoede lijk naar een drie-blokkenstelsel, dan naar een tweepartijenstelsel. Met de drie blokken bedoel ik dan een con fessioneel, een socialistisch en een liberaal. Op den duur blijven er in ons land waarschijnlijk twee grote partijen over: een min of meer pro gressieve en een min of meer conser vatieve. Iets dergelijks valt waar te nemen in de Verenigde Staten, Enge land en West-Duitsland. We zitten nu in een overgangssituatie: de oude vormen zijn nog niet helemaal ver dwenen, de nieuwe zijn nog niet dui delijk te bespeuren". Dit lijnenspel maakt het heel duidelijk hoe het bruto loon (dus zon der aftrek voor alle mogelijke collectie vevoorzieningen) en het netto loon (dus wat we „in het handje krijgen") in de loop der jaren uit een zijn gegroeid. Voor deze grafiek is gebruik gemaakt van de weeklonen - inclu sief vakantietoeslag en kinderbijslag - van mannelijke nij verheidsarbeiders van 25 jaar en ouder, gehuwd, met twee kinderen die jonger zijn dan zestien jaar. Een „doorsnee" Ne derlands gezinnetje dus van mensen die normaal belasting betalen en verder genieten van alle voor- en nadelen van ons sociale-verzeke- ringssysteem. De cij fers zijn ontleend aan het Centraal Bu reau voor de Statis tiek. De constante afroming van de loonsver hogingen (door de prijsstijging) is de vak beweging een doorn in het oog. Vooral de gang van zaken in het afgelopen jaar toen de koopkracht vrijwel niet toenam heeft voor een drastische ombuiging van het beleid gezorgd. Met de (overigens nog niet goed gekeurde) nieuwe metaal-cao deed de „waardevaste" loonsverhoging haar intrede. Dit wil zeggen dat de lonen in 1970 en 1971 constant worden aange past aan het prijsverloop, zodat uiteinde lijk een „echte" loonsverbetering van bijna drie procent ontstaat. In werkgeversland wordt over dit type cao verdeeld gedacht. Velen zien het slechts als een noodverband, nodig om komend jaar rust op het loon- en prijs- front te brengen. De werkelijke oplossing zien zij in het stellen van prioriteiten. Een plan dus waar in overheid, werknemers en werkgevers samen uitmaken hoe het nationale inkomen zal worden besteed: aan allerlei over heidstaken, aan sociale verzekering, aan investeringen (winst) en aan particuliere uitgaven (lonen). Gaat ieder zijn eigen gang, dan wordt meer besteed dan er in werkelijkheid is. Het afwentelingsproces van lasten begint dan opnieuw: van de overheid naar de be lastingbetaler, van de ondernemer naar de consument, van de belastingbetaler/consu ment/werknemer naar de ondernemer. Totdat de loonprijsspiraal op een hoger peil weer tot rust is gekomen. De wil van de sociale partners de infla tie tot staan te brengen is goed. De jaren zeventig zullen leren of goede wil alleen voldoende is! IIM1M1WII

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 6