De zeventiger jaren
Doel en (kluchtige) middelen
Het leven werd wel veel duurder
maar de koopkracht steeg
NAAR TWEE GROTE PARTIJEN
VIA EEN DRIE-BLOKKEN-STELSEL
VAN DE JAREN '60
NAAR DE JAREN '70
De cijfers van ons
huishoudboekje
Politicoloog Hoogerwerf kijkt
vooruit naar de jaren zeventig
m.vpi 'bo
Loonexplosie
Sluitingen
Inflatn
te
Ombuiging
Spiraal
'63 'óf ft '66 '67 '68 'ég
Deze pagina is er een van terugblik
ken en vooruitzien dat mag nog wel
op 3 januari. De terugblik op de zestiger
jaren is er een van cijfers: een koele be
rekening van de enorme welvaartssprong
die we gemaakt hebben en een even
nuchtere constatering dat we daarvoor
offers hebben moeten brengen. Een gro
ter stuk van het loon gaat weg aan „col
lectieve bestedingen" en daarmee ge
ven we toch altijd weer een stuk zelf
standigheid prijs. En er zijn bedrijfsslui
tingen geweest, die misschien wel on
vermijdelijk waren in een naar steeds
grotere dimensies toegroeiende wereld
maar die pijn gedaan hebben aan die
menden die een stuk van hun leven en
werkkracht aan dat bedrijf hadden gege
ven.
Daar staat dan tegenover de (hoogge
leerde) gok hoe het in de zeventiger ja
ren zal zijn en In die gok zit dan volledig
verdisconteerd dat wij er in zullen sla
gen onze samenleving aanzienlijk meer
den nu het geval is, te democratiseren.
Dat laatste hopen we maar we zijn er
niet zo erg zeker van.
Democratiseren is een modewoord, net
zoals inspraak, medebeslissingsrecht en
dergelijke modewoorden zijn. Eigenlijk
wordt met al die woorden hetzelfde be
doeld: dat wij, leder mens, meer betrok
ken worden en ons meer betrokken voelen
bij al hetgeen om ons heen gebeurt. In
ons werk, in de gemeente waarin we wo
nen, in ons land en onze buurlanden en
in heel de wereld. Niet onszelf maar la
ten voortdobberen in de richting waarin we
gestuurd worden (als er tenminste van
sturen sprake is!), maar actief mee
denken en meeleven. Zelf mee richting
willen geven. Men kan er dan nog aller
lei mooie woorden bijhalen, wijzen op
onze steeds technocratischer samenle
ving en dergelijke maar het gaat om
dat simpele zelf-mee-doen.
En nu willen we prof. Hoogerwerf niet
graag tegenspreken maar we zien nog
niet veel dat In die democratlseringsrich-
ting wijst. Eerder het tegendeel, want de
collectivisering en de dimensievergroting
van de zestiger jaren zijn tegengestelde
krachten aan democratisering. Wat collec
tief gedaan wordt behoeft de enkeling
niet zelf te doen en dus zal hij het
met minder Intensiteit volgen dan als hij
zelf alleen verantwoordelijk was. En
evenzo: de mens zal zich in groter ver
banden altijd minder „verbonden" voelen
dan in samenlevingsvormen die hij ge
makkelijker kan overzien. Het „zich samen
inzetten" gaat in een kleine onderne
ming heel wat vanzelfsprekender dan in
de grote.
Zo bezien i9 de aanblik van de zeven
tiger jaren beslist niet erg hoopgevend -
maar het is geen reden om pessimistisch
te zijn. Prof. Hoogerwerf heeft namelijk
volkomen gelijk als hfj wijst op de rol
die de wetenschap In dit alles kan spe
len. Meer dan ooit zal het de taak van de
wetenschap zijn om onze samenleving
„doorzichtig" te maken, om wat ingewik
keld is te vertalen in voor ieder mens
verstaanbare taal, om te laten zien dat het
niet nodig is dat een mens „geleefd
wordt", maar dat hij zelf ook inderdaad
de mogelijkheden heeft om mee te stu
ren. En de wetenschap zal die mens
moeten leren die mogelijkheden te ge
bruiken.
Voor de wetenschap is dat een nieu
we en op dit ogenblik nog vrijwel on
uitvoerbare taak, omdat men eigenlijk nog
niet zo ver is. Maar zoals de mens in kor
te tijd de stap naar de maan heeft kun
nen doen, dank zij wetenschap en tech
niek zo moet het ook mogelijk zijn dat
die mens in een korte tijd leert hoe hij
ook in een uiterst gecompliceerde sa
menleving zijn menszijn kan beleven en
waar maken. De niet-technlsche weten
schappen zijn in opmars, nog wat chao
tisch op dit moment en met zichzelf
nog niet zo goed raad wetend, maar het
doel voor deze wetenschapsbeoefenaren
is gesteld. We hopen dat zij het zullen
zijn die in de zeventiger Jaren triomfen
zullen vieren. Daar zal de mensheid
minstens zo sterk mee gebaat zijn als
met de reis naar de maanl
Het dikwijls zo sombere nieuws heeft
de laatste dagen van het oude jaar toch
nog voor wat fleur gezorgd: de klucht
van de vijf kanonneerboten. Zet eens alle
verwikkelingen op een rijtje:
Israël bestelt bij Frankrijk (toen nog
het Frankrijk van De Gaulle) vijf kanon
neerboten ter versterking van zijn marine
Op een kwade dag besluit president
Charles alle wapenleveranties aan Israël
te staken, eensdeels om zo politieke druk
op Israël uit te oefenen en het als het
ware naar de onderhandelingstafel te
dwingen (of moeten we zegen: de dicta-
tentafel!) en anderzijds om wat meer bij
de Arabische landen In het gevlei te ko
men.
De Gaulle gaat, het wapenembargo
blijft, zij het dat de Fransen er niet bijs
ter gelukkig mee zijn, want net zoals in
het grootste deel van de westerse we
reld: de Fransen hebben meer sympathie
voor Israël dan voor de Arabieren. Des
ondanks wordt het geld waarmee Israël
de boten al betaald heeft, teruggestuurd.
En er wordt wat met deze en gene onder
handeld over verkoop. Terwijl de Isra
ëlische (toekomstige) bemanning nog al
tijd wacht in Cherbourg.
Dan, op een mooie nacht, gaat die be
manning aan boord, licht de ankers, hijst
geen vlag en vaart de haven uit. Zo maar.
Zonder dat alle havenautoriteiten er iets
van weten of iets van merken (zo althans
luidt het verhaal). En de schepen zetten
koers naar Israël zonder dat iets of
iemand hun een strobreed in de weg legt.
En om de operette-klucht dan compleet
te maken zoekt Frankrijk dan een paar
zondebokken en Israël vertelt het scho
ne sprookje, dat men de schepen hele
maal niet als oorlogsschepen gaat ge
bruiken maar in dienst zal stellen voor
het vreedzame doel van oliewinning. En
de wereld leeft verder, het nieuwe Jaar
in. En de lach om het gebeuren wordt
even snel vergeten als de traan om an
dere gebeurtenissen.
Een paar dingen moeten ons hierover
toch wel van het hart. Want het is wel
kluchtig maar helemaal een klucht Is het
toch niet. Erachter schuilt de bittere ernst
van een zich nog altijd bedreigd wetend
Israël, dat zich wel tot de tanden toe moét
bewapenen, wil het niet onder de voet
gelopen worden door zijn bloeddorstige
buurlanden. Erachter schuilt ook de tra
giek dat de wereld niet bij machte is een
einde te maken aan deze oorlogsdreiging.
President De Gaulle kon het niet, hoe
graag hij het ook wilde en zelfs Amerika
en Rusland samen lijken niet bij mach
te een voor alle partijen aanvaardbare
oplossing tot stand te brengen voor
opgesteld nu dat Moskou dat inderdaad
will Zodat Israël nog altijd in een soort
oorlogstoestand leeft en de Arabische
vluchtelingen nog altijd heen en weer ge
slingerd worden tussen de ellendige toe
stand van nu en de hoop op een beter,
menswaardiger bestaan.
En een derde opmerking: we hopen
niet dat de Israëlische wijze van hande
len school gaat maken. Israël neemt dik
wijls het recht In eigen hand, moet dat
misschien ook wel om te kunnen blijven
bestaan. Maar als ieder land In deze we
reld op dezelfde „kluchtige" wijze zijn
eigen belangen zou gaan behartigen, dan
zpu de wereld heel spoedig een nog gro
tere chaos zijn. In de strijd om het naak
te bestaan zijn soms middelen geoorloofd
die normaal niet door de beugel kun
nen we beseffen dat terdege. Maar die
middelen mogen geen doel op zichzelf
worden, alleen maar terwllle van de
klucht!
In een In november gehouden
enquête, uitgevoerd in opdracht
van Elseviers Weekblad, is aan
ruim duizend volwassen Neder
landers de vraag voorgelegd
„Heerst er in uw eigen gezin
welvaart of niet?" Van de onder
vraagden antwoordde 73 pet met
ja, 21 pet met neen. Op de vraag
„Bent u tevreden, tamelijk te
vreden of niet tevreden met uw
inkomen?" kwamen deze ant
woorden uit de bus tevreden -
88 pet; tamelijk tevreden - 6 pet;
ontevreden -1 pet. Terecht con
cludeert Elsevier„Bijna drie
kwart van de bevolking voelt
zich gelukkig en is zeer tevreden
over de dingen die men zich
tegenwoordig materieel kan ver
oorloven". (Zoals men zal be
grijpen hebben we hierboven
maar twee van de vele gestelde
Vragen aangehaald het was
tenslotte Elseviers enquête I).
Tevreden dus steunt die
tevredenheid ook op cijfers of is
het niet meer dan een gevoels
kwestie Is ook Inderdaad met
cijfers aan te tonen dat de door
snee Nederlandse burger (wie
dat dan ook is) er in de zestiger
jaren materieel beter op gewor
den is Die vraag is heel wat
minder eenvoudig te beantwoor
den, want aan die uitdrukking
„er beter op worden" zitten zo
veel kanten. Het kan zijn dat de
werknemer verhoudingsgewijs
evenveel in zijn loonzakje vindt
als enkele jaren geleden omdat
de sociale premies sterk zijn
gestegen het is maar een
voorbeeld. Voelt men dat grote
re brok sociale zekerheid ook
als een reële verbetering En
zo zijn er meer voorbeelden te
geven.
Om hierop een antwoord te
zoeken zijn we begonnen met
hiernaast een aantal concrete
cijfers op papier te zetten de
cijfers uit ons huishoudboekje
die er niet om liegen. Daarop
voortbordurend zijn we de an
dere pijlers van ons sociaal-
economisch huis gaan bekijken,
zoals lonen, arbeidstijd en der
gelijke. De conclusie kan zijn
wat men in de kop hieronder
vindt neergeschreven.
Maandelijks gaan er b|j 't Centraal Bureau voor de
Statistiek zo'n 50.000 tot 60.000 artikelen en diensten
door de computer z|j allen samen vormen de ge
tallen die w|j allen samen nateren in ons huishoud
boekje. Om 't verloop van de prijzen in de jaren *60
te kunnen laten zien hebben we uiteraard uit die
veelheid van gegevens 'n zeer bescheiden greep moe
ten doen. Voor de goede orde: 't gaat b|j deze c|jfers
om de gemiddelden van pr|jzen die het C.B.S. in
74 gemeenten in Nederland registreerde.
stijging
1959 nov. '69 daling
in centen in*/#
bruinbrood (800 gr) 40 72 80
suiker (kilo) 98 112 14
koffie (250 gr) 164 182 11
boter (250 gr.) 119 180 51
margarine (250 gr) 38 39 3
bier (45 cl) 47 55 17
jonge jenever (liter) 780 1070 37
ribkarbonade (500 gr) 232 409 76
kip (500 gr) - 226 217 —4
zoute haring (p. stuk)21 61 190
melk (literfles) 42 62 48
kaas Goudse belegen
(500 gr) 172 290 69
eieren (10 stuks) 130 151 15
wollen deken .6800 7738 14
herenwinterjas 11600 16700 44
herenkostuum
(zware kwaliteit) 13000 19600 51
dameskousen, nylons
(per paar) 266 231 —13
damesschoenen 2272 3126 38
herenkapper (knippen) 120 284 137
entree bioscoop 135 299 121
entree voetbalwedstrijd 125 221 77
contributie omroepver.
(kwartaal) 270 517 91
dagblad (per week)'61 112 84
briefport (tot 20 gr)12 25 108
grammofoonplaat 350 450 29
Vergeleken met het seizoen 1959/1960:
woninghuur 79
wasmachines 9
stads- en aardgas (bij een verbruik van 40
kubieke meter per maand, incl. vastrecht) 18
elektriciteit (bij een verbruik van 150 kilo
wattuur per twee maanden) 12
radio 7
t.v.-toestel 30
personenauto 3
trein (enkele reis 125 km) 45
trein (retour ±25 km) 52
sigaren (bolknak, 10 stuks) 32
sigaretten (pakje, Virginia)75
idem (Amerikaans) 68
Het klinkt ongeloofwaardig. Maar tien
jaar geleden kon u voor 21 cent een haring
in de keel laten glijden, waarvoor nu ge
middeld 61 cent wordt betaald. Een bruin
brood kwam toen voor 40 (nu 72) cent op
tafel en de herenkapper rekende voor een
correct geknipt model f 1,20, tegen nu
f 2,84.
Zeker, een somber beeld van de jaren
zestig, dat gelukkig weer iets wordt opge
vrolijkt door bv.
de personenauto, die uiteindelijk drie
procent goedkoper werd,
het tv-toestel, dat ondanks alle vervol
making nu 30 procent minder kost en
de nylons, waarvoor de dames gemid
deld zo'n 13 procent minder behoeven
neer te tellen dan in 1959.
Plezierig is dat tegenover deze ferme
prijsstijging (in de afgelopen tien jaar
ruim vijftig procent) een nog fiksere loons
verhoging staat. De cijfers van het Cen
traal Bureau voor de Statistiek tonen een
vooruitgang van de cao-lonen, inclusief
vakantiegeld, van 125 procent. Rekening
houdend met de 52 procent hogere kosten
van levensonderhoud mag men zeggen dat
de koopkracht van de gemiddelde werk
nemer met zo'n 48 procent is gestegen.
Ook de mensen onderaan de ladder wer
den in die tien jaar bedacht:
het minimumloon (voor werknemers
van 25 jaar en ouder) werd in 1964 vast
gesteld op 100 gulden per week en is
•nu 145,80 gulden;
de aow-uitkering voor een echtpaar
steeg sinds 1959 van 1584 naar 5358 gulden
per jaar, een vooruitgang van 238 procent.
PR'JSST'JGINGEN EN AANKOPFN
- KWARJAALC'JFER S voor seizoen
gecorrigeerd) 1963x100
Prijsindex ge-
zinsconsumpHe
Consumptieprijs
oooooojotaol particu
liere consumptie
965 '66 '67 '66 '69 197Q
'JQNGWELVAARTTB
V Stijging volume particuliere
■jsumpHe kav.1968 in
(ramg)
De opmars van de lonen begon eigenlijk
pas in 1963/1964, het seizoen van de be
ruchte loonexplosie. De economie werkte
onder hoogspanning. De (buitenlandse)
vraag was te groot. Onder die druk beslo
ten de centrale organisaties van werkge
vers en werknemers het gemillimeter met
de jaarlijkse loonstijging te laten varen.
Doelbewust werd gepoogd het „goedkoop-
te-eiland Nederland" met zijn lonen en
prijzen een stukje dichter bij het Europe
se peil te brengen. En dat is sindsdien
meer dan redelijk gelukt.
buitenlandse concurrentie op de eigen
markt.
Dit laatste is niet zonder gevolg geble
ven: zieke plekken kwamen bloot, bedrij
ven moesten sluiten of reorganiseren.
Nieuwe arbeidsbesparende technieken wer
den ook al onder invloed van de stij
gende lonen toegepast. Het bedrijfs
leven merkte anders dan in de jaren
vijftig dat „het niet meer van zelf
ging". Verbetering van de doelmatigheid
(investeringen in de diepte) kreeg snel de
overhand op uitbreiding van produktie-ap-
paraat (investeringen in de breedte).
De indrukwekkende technische vernieu
wing en daarmee de produktiviteitsver-
betering, bood echter onvoldoende tegen
wicht voor de sterke stijging van de loon
kosten. Vooral per uur was die groot. De
cao-lonen per uur gingen in die tien jaar
bv. met bijna 142 procent omhoog.
Dit was mede het gevolg van het invoe
ren van de vijfdaagse werkweek, waartoe
Nederland in 1960 overging. Geleidelijk aan
werd de werkweek die al sinds 1922 48
uur telde teruggebracht naar 43,7 uur,
zo berekende het CBS. Het aantal feest
en vakantiedagen ging van 19 naar 22.
Deze kostenstijging nu kwam voor een
deel tot uiting in een lager percentage
winst op het geïnvesteerde kapitaal, voor
een ander deel werd zij afgewenteld op de
consument, die hogere prijzen moest gaan
betalen.
bricage voor een grotere markt (auto's,
koelkasten, tv).
Ook moet bij het beoordelen van de
prijsstijging de kwaliteitsverbetering van
allerlei produkten en diensten in aanmer
king worden genomen, zaken die onmoge
lijk in de cijfers tot uitdrukking kunnen
komen. Dit geldt bv. ook voor de zo kost
baar geworden medische verzorging (sinds
1964 met bijna tachtig procent gestegen).
Opvallend was in die tien jaar ook het
uiteengroeien van het bruto- en het schone
loon, dat bij moeder de vrouw op tafel
komt. Steeds groter wordt namelijk het
deel van ons inkomen dat anderen
„collectief" voor ons uitgeven: de loon
belasting, waarvoor de overheid ons bv.
aan onderwijs helpt; de sociale premies,
waarvoor de verzekeringsinstellingen on»
een stukje sociale zekerheid teruggeven.
De groei van deze collectieve bestedin
gen blijkt o.a. uit cijfers van het CBS
over een grote groep nijverheidsarbeiders.
Hun bruto-weekloon (incl. vakantiegeld en
kinderbijslag) steeg in 1959-1969 met rond
140 procent. De inhoudingen daarop (loon
belasting, sociale premies) namen echter
met 288 procent toe, waardoor de verbete
ring „schoon" beperkt bleef tot 114 pro
cent. Houden we ook hier rekening met
de gestegen prijzen dan is de koopkracht
van deze groep nog „maar" met 41 pro
cent vergroot
Toch zijn we de operatie zonder al te
grote kleerscheuren doorgekomen. De con
junctuur was ons goed gezind. Bovendien
werd het effect van de in 1958 begonnen
Europese Economische Gemeenschap zicht
baar. Handelsbelemmeringen vielen weg,
nieuwe markten openden zich voor ons
bedrijfsleven. Maar tegelijk ontstond meer
Voor deze prijsstijging was overigens
ook het buitenland verantwoordelijk. Ook
daar ging de inflatie voort. Tevens heeft
het landbouwbeleid in de EEG sterk prijs
verhogend gewerkt.
Op een ander terrein werkte de Europe
se eenwording echter weer prijsverlagend:
door het wegvallen van invoerrechten en
door de voordelen van de massale fa-
Prof. dr. A. Hoogerwerf
wetenschappelijker
De nog jonge hoogleraar in de poli
ticologie aan de Nijmeegse universi
teit, prof. dr. A. Hoogerwerf, windt
er geen doekjes om „De democra
tisering van het Nederlandse politie
ke stelsel is achtergebleven bij de
wensen van een groot deel der be
volking. Het verkiezingsonderzoek
spreekt in dat opzicht duidelijke
taal".
Waartoe kan dat leiden Prof.
Hoogerwerf zei onlangs in zijn rede
bij de aanvaarding van zijn ambt
„In een dergelijke situatie ontstaan
pogingen om de democratisering te
versnellen. De politieke radicalise
ring neemt toe. Uitingen daarvan
zijn de verschillende vormen van
politiek protest, variërend van het
stemmen op kleine en nieuwe par
tijen tot demonstraties die hier en
daar gepaard gaan met enig ge
weld".
„Dat die radicalisering in Neder
land niet de vorm van een politieke
revolutie aanneemt, is gedeeltelijk
te verklaren uit tevredenheid over
het peil van de democratie en de
welvaart in vergelijking met ande
re politieke stelsels en de afkeer
van geweld," meent de politicoloog.
Later in zijn werkkamer spitst
prof. Hoogerwerf die rede nog wat
toe op zijn verwachtingen voor de
jaren zeventig. Hij zegt: „Het tem
po van de verandering versnelt bij
de wetenschap, de economie, de com
municatie en de verstedelijking. Voor
de politieke partijen houdt dit een
grote uitdaging in. Dat moet ook in
het beleid te zien zijn".
Prof. Hoogerwerf verwacht dat de
groei naar grotere vormen (bijvoor
beeld mammoetconcerns) zich in
de jaren zeventig zal voortzetten.
Hoe daarop politiek te reageren?
„Het zal steeds meer noodzakelijk
blijken om de politiek wetenschap
pelijk te ondersteunen. Het beleid
wordt daardoor effectiever".
De vroegere journalist Hooger
werf vindt dat bijvoorbeeld de grond
wetsherziening niet voldoende weten
schappelijk wordt voorbereid. Veel
gebeurt bij intuïtie, op vermoeden,
op grond van indrukken.
Welke kant gaat het op met
ons politieke stelsel?
Prof. Hoogerwerf: „We gaan waar
schijnlijk in de richting van een
verzakelijking van de politiek. Men
denkt minder dan voorheen in ter
men van beginselen, tradities en lei
ders en meer in die van politieke
doeleinden en middelen".
Bij dit alles lijkt de politiek
ondoorzichtiger geworden.
„Ook op de politieke gecompliceerd
heid en ondoorzichtigheid moeten we
reageren onder meer door te stre
ven naar een verdere democratise
ring. Het vergroten van de moge
lijkheid voor de staatsburger om
het beleid te beïnvloeden. Een
groeiend gevoel van mondigheid ls
merkbaar. Er komt meer communi
catie, meer kritische zin.
Politieke activiteiten nemen toe:
allerlei bewegingen, belangengroe
pen, buitenparlementaire acties. De
groeiende verscheidenheid in de sa
menleving weerspiegelt zich in de
politiek. Er botsen steeds meer uit
eenlopende opvattingen. Specialisa
tie dringt zich op. Men protesteert,
men uit zich in pressiegroepen die
per beleidssector actief bezig zijn.
In pluriforme (veelvormige) partijen
zullen de verschillende opvattingen
in toenemende mate zich manifeste
ren".
Worden die partijen daardoor
niet onmachtig?
Prof. Hoogerwerf: „Naast het zoe
ken naar verscheidenheid is er ook
een drang naar eenheid. Van veel
tegenstellingen gaan de scherpe kan
ten af. De taak van de partijen is
het bevorderen van de eenheid over
de hoofdlijnen van het beleid met er
kenning van de verscheidenheid bin
nen de partij".
Het opereren van belangen
groepen kan op zichzelf gezond
z|jn.
„Zeker. Veel komt buiten de par
tijen tot stand. Dank zij bijvoorbeeld
groepen als de vakbeweging, de
N.V.S.H., de A.N.W.B., noem maar
op. Dat werkt er ook aan mee dat
men de partijen minder belangrijk
gaat vinden. Naarmate het verkeer
tussen overheid en volk toeneemt
zullen er meer politieke wegen no
dig zijn dan alleen het parlement en
de partijen. De wegen tussen „Den
Haag" en de burgers moeten meer-
baanswegen worden. Het publiek gaat
die meerbaanswegen ook ontdekken.
Dat alles maakt dat de kiezer het ge
wicht van de politieke partijen be
trekkelijker bekijkt".
Volgens prof. Hoogerwerf gaat het
niet uitsluitend om de democratise
ring van het politieke stelsel als ge
heel, maar ook om die van advies
organen als de Sociaal-Economische
Raad en de Academische Raad. „Het
moet de kant uit van de functionele
democratie. Een democratie in ver
scheidenheid."
We mogen het niet aan de
ontwikkeling overlaten?
„Nee, men moet veel meer doelbe
wust werken aan het veranderen van
het politieke stelsel op wetenschap
pelijke basis. Meer overheidsgeld zou
voor dat werk beschikbaar moeten
komen. Tot nu toe laat de overheid
te veel over aan het toeval en aan
het gezonde verstand of de intuïtie
van politici of staatscommissies. Er
gebeurt te weinig empirisch onder
zoek. De behoefte aan wetenschappe
lijke beleidsadviezen stijgt".
Wat is de uitkomst van de
aan de gang z|jnde partijvernieu
wing?
„Er is een tendentie naar minder
partijen. We bewegen ons vermoede
lijk naar een drie-blokkenstelsel, dan
naar een tweepartijenstelsel. Met de
drie blokken bedoel ik dan een con
fessioneel, een socialistisch en een
liberaal. Op den duur blijven er in
ons land waarschijnlijk twee grote
partijen over: een min of meer pro
gressieve en een min of meer conser
vatieve. Iets dergelijks valt waar te
nemen in de Verenigde Staten, Enge
land en West-Duitsland. We zitten
nu in een overgangssituatie: de oude
vormen zijn nog niet helemaal ver
dwenen, de nieuwe zijn nog niet dui
delijk te bespeuren".
Dit lijnenspel
maakt het heel
duidelijk hoe het
bruto loon (dus zon
der aftrek voor alle
mogelijke collectie
vevoorzieningen)
en het netto loon
(dus wat we „in het
handje krijgen") in
de loop der jaren uit
een zijn gegroeid.
Voor deze grafiek is
gebruik gemaakt van
de weeklonen - inclu
sief vakantietoeslag
en kinderbijslag -
van mannelijke nij
verheidsarbeiders
van 25 jaar en ouder,
gehuwd, met twee
kinderen die jonger
zijn dan zestien jaar.
Een „doorsnee" Ne
derlands gezinnetje
dus van mensen die
normaal belasting
betalen en verder
genieten van alle
voor- en nadelen van
ons sociale-verzeke-
ringssysteem. De cij
fers zijn ontleend
aan het Centraal Bu
reau voor de Statis
tiek.
De constante afroming van de loonsver
hogingen (door de prijsstijging) is de vak
beweging een doorn in het oog. Vooral de
gang van zaken in het afgelopen jaar
toen de koopkracht vrijwel niet toenam
heeft voor een drastische ombuiging van
het beleid gezorgd. Met de (overigens nog
niet goed gekeurde) nieuwe metaal-cao
deed de „waardevaste" loonsverhoging
haar intrede. Dit wil zeggen dat de lonen
in 1970 en 1971 constant worden aange
past aan het prijsverloop, zodat uiteinde
lijk een „echte" loonsverbetering van
bijna drie procent ontstaat.
In werkgeversland wordt over dit type
cao verdeeld gedacht. Velen zien het
slechts als een noodverband, nodig om
komend jaar rust op het loon- en prijs-
front te brengen.
De werkelijke oplossing zien zij in het
stellen van prioriteiten. Een plan dus waar
in overheid, werknemers en werkgevers
samen uitmaken hoe het nationale inkomen
zal worden besteed: aan allerlei over
heidstaken, aan sociale verzekering, aan
investeringen (winst) en aan particuliere
uitgaven (lonen).
Gaat ieder zijn eigen gang, dan wordt
meer besteed dan er in werkelijkheid is.
Het afwentelingsproces van lasten begint
dan opnieuw: van de overheid naar de be
lastingbetaler, van de ondernemer naar de
consument, van de belastingbetaler/consu
ment/werknemer naar de ondernemer.
Totdat de loonprijsspiraal op een hoger
peil weer tot rust is gekomen.
De wil van de sociale partners de infla
tie tot staan te brengen is goed. De jaren
zeventig zullen leren of goede wil alleen
voldoende is!
IIM1M1WII