Cijfers en duidelijkheid
Conflict en curieuze conclusie
„We staan nog maar aan het
begin van de fusieweg"
De fusies gaan voort,
ook in de jaren zeventig
Dr. J. R. M. van den Brink
AmrobankAkzo etc.)
POLITICI
VERTRAGEN
HET TEMPO
Met mr.VG.M Marijnen
denkend over
nieuwe bestuursvormen
Europees
Drie eisen
Werkspoor
Chemie
Verzekeraars
23- Banken
Metaal
Commentaar
De schijnwerper ditmaal op
het bedrijfsleven en dan wel heel
in het bijzonder op het fusie
verschijnsel, dat op dit ogenblik
waarschijnlijk van heel het
economisch gebeuren het be
langrijkste facet is. Die fusies
zijn noodzakelijk ook al doen
ze dikwijls pijn. Pijn voor een
ondernemer die wellicht zijn
oude familiezaak ziet opgaan in
grotere structuren, pijn ook
dikwijls voor de werknemers.
Maar zonder fusie zou onze
Nederlandse industrie (en alles
wat daarmee annex is) niet
die welvaartspeiler hebben kun
nen zijn die ze nu is.
Eén facet springt eruit in deze
beschouwingen: de uitspraak
van dr. Van den Brink dat
de fusieweg steeds meer de
grenzen zal overschrijden. Hij
vraagt in dit opzicht van de
politici om het tempo niet te ver
tragen - hij had ook van ieder
van ons kunnen vragen ons
hierbij aan te passen. Wij moe
ten dikwijls nog leren mee
te denken in grotere dan
nationale verbanden - het is
de opgaaf die wij onszelf voor
de komende jaren zullen moeten
stellen.
Het gegoochel met landelijke woning-
bouwcijfers is deze week niet van de
lucht geweest: dinsdag maakte het minis
terie van Volkshuisvesting en ruimtelijke
ordening bekend dat het bouwprogramma
-1969 van 125.000 woningen „ruimschoots
gerealiseerd" is, maar twee dagen later
publiceerde het Centraal Bureau voor de
Statistiek gegevens over de woningbouw
(over de maanden januari tot en met no
vember 1969) waaruit naar voren kwam
dat met aan zekerheid grenzende waar
schijnlijkheid aangenomen kan worden dat
het bouwprogramma - 1969 niet gehaald
is.
Het ministerie van Volkshuisvesting deel
de mee dat in 1969 voor 128.612 woningen
machtiging tot gunning gegeven of subsi
die verleend is. Het onder het ministerie
van Economische Zaken ressorterende
CBS daarentegen publiceerde dat de ach
terstand in de woningbouw op 30 novem
ber 1969 ten opzichte van 30 november
1968 bij de gereedgekomen woningen 4229
bedroeg en bij de in aanbouw gekomen
huizen 1934. In de eerste elf maanden van
1969 zijn volgens het CBS 110.534 wonin
gen gereedgekomen. Gezien dit (exacte)
aantal gelooft vrijwel niemand In de
bouwwereld meer dat de achterstand eind
1969 ingehaald Is; een gereedkomen van
ruim 14.000 woningen in één maand acht
men een onmogelijke zaak.
Een vreemde situatie: zijn het ministe
rie van volkshuisvesting en het CBS, bin
nen een paar dagen in feite met elkaar in
tegenspraak? Of is dat alleen maar
schijn? Wij geloven dat het laatste het ge
val is omdat ministerie en CBS van ver
schillende gegevens uitgaan: het ministe
rie van verleende vergunningen, enz. en
het CBS van eerste palen en opleverin
gen.
Het is de hoogste tijd dat ministerie en
CBS zich buigen over tenminste een har
monisatie van de berichtgeving. In Den
Haag weet men dat voor de woningbouw-
cijfers grote belangstelling bestaat en
daarom hadden we verwacht dat ministe
rie en CBS zich al over deze zaak bera
den zouden hebben.
Ook voor het parlementaire debat zou
meer duidelijkheid in de woningbouwcij-
fers geen luxe zijn; we hebben heel wat
Kamerdebatten over de woningbouw mee
gemaakt waarin minister en fractie
woordvoerders van totaal verschillende
gegevens uitgingen en daaruit hun conclu
sies trokken.
In een belangrijk deel van ons land is de
woningnood nog groot. Des te intenser is
de belangstelling voor de woningbouwge-
gevens. Laten die dan In ieder geval dui
delijk zijn!
Het doek is gevallen over het aftreden
van mr. De Block als minister van eco
nomische zaken, maar er is alle reden
wat na te kaarten over oorzaak en sa
menhang van deze voor Nederland toch
wel uitzonderlijke gebeurtenis. Te meer
reden omdat zijn vertrek niet een recht
streeks gevolg was van een conflict over
een of meer punten van zijn eigen eco-
nomisoh beleid, maar van bestaande en
dreigende moeilijkheden op een terren
dat in de eerste plaats de minister van
sociale zaken aangaat: het loonbeleid. Nu
zijn loon- en prijsbeleid wel heel nauw
met elkaar verbonden, maar toch ook
weer niet zo strak dat een minister van
economische zaken moet aftreden als
één (weliswaar belangrijke) CAO op een
bepaalde manier ook voor de prijzen
moeilijkheden kan veroorzaken.
Dat laatste was en is zonneklaar het
geval met de metaal-CAO. Een arbeids
overeenkomst die een soort waardevas
te welvaartsstijging garandeert en daar
voor zo nodig èlle prijsstijgingen gaat
compenseren, een dergelijke overeen
komst nodigt als het ware uit tot nieu
we prijsstijgingen. En laat een minister
van economische zaken met de brokken
xttten. Het kabinet-De Jong heeft, met
frftzondering van de heer De Block, die
kwade kans geaccepteerd. Om andere
kwade kansen te ontlopen zo onge
veer is het wel gemotiveerd.
Duidelijk is ook welke die andere kwa
de kansen zijn: arbeidsonrust als gevolg
van een eventuele ingreep in deze me
taal-CAO en een nog grotere verbittering
bij de vakbeweging jegens het loonbeleid
van deze regering en dan met name het
beleid van de minister van sociale zaken,
de heer Roolvlnk. En dan komt dus de
nieuwe loonwet om de hoek kijken - of
liever: ontwerp van wet, want de Eerste
Kamer moet er nog haar goedkeuring aan
hechten.
Zoals bekend is de verbittering van de
vakbeweging gewekt door het befaamde
artikel 8 van dit wetsontwerp, waarin de
minister de bevoegdheid krijgt in te grij
pen in een afzonderlijke CAO als 't lands
belang dat zou eisen. Na wat nu gebeurd
is, mag men de vraag stellen of het maar
niet beter is de strijdbijl over dat gewaag
de artikels te begraven. Immers, ondanks
de duidelijke bezwaren die de regering
had tegen de arbeidsovereenkomst in de
metaal (en de regering niet allen), heeft
men deze CAO ongemoeid gelaten, dat
wil zeggen dat de regering blijk heeft ge
geven tot het uiterste te willen gaan In 't
geven van vertrouwen aan het georgani
seerde bedrijfsleven zelfs als dat de
verliespost van een minister betekent! Mag
men dan omgekeerd van de vakbeweging
niet vragen dat zij ook tot het uiterste
zal gaan in haar vertrouwen dat de re
gering nooit en te nimmer misbruik zal
maken van dit artikel 8?
Maar ja, we hebben met politiek te ma
ken en daarin spelen prestigeoverwegingen
een belangrijke rol. Het lijkt ondenkbaar
dat minister Roolvink het al door de Twee
de Kamer goedgekeurde wetsontwerp zal
intrekken om het daarna in te dienen met
een gewijzigd of helemaal geen artikel 8.
Dat zou niet zomaar gezichtsverlies bete
kenen maar hem de politieke kop kosten!
En omgekeerd geloven we niet dat de
heren Kloos en Mertens weer stillekens
aan het loonoverleg in SER en Stichting
zullen gaan deelnemen met de verklaring
dat ze nu toch wel weer meer vertrou
wen hebben gekregen in minister Rool
vink en zijn goede bedoelingen. Want hoe
moet je zo iets verkopen aan je achterban
De conclusie is curieus: met het ver
trek van minister De Block de man
die met deze nieuwe loonwet nauwelijks
iets te maken had zou de vrede gete
kend kunnen worden tussen kabinet? De
Jong en vakbeweging I Maar beide par
tijen zullen deze conclusie nonsens noe
men omdat dit niet in de politieke kraam
te pas komt. Verbaast iemand er zich nog
over dat in dit land politiek geen al te
beste naam heeft?
J~^e Haagse burgemeester mr. V. G. M. Marynen lieeft
opnieuw een belangrijke bijdrage geleverd aan de ge-
dachtenvorming over de bestuursorganisatie van ons land
door in zijn nieuwjaarsrede in de gemeenteraad zijn denk
beelden over regionale bestuursvormen nader uit te werken.
Bescheiden als mr. Marijnen is, zei hjj zélf van zjjn rede,
dat hjj „zeker geen hemelbestormende gedachten" geuit
had, „bepaald nog geen concreet bouwsel", maar ieder die
geen vreemde is in het Jeruzalem van de bestuursorgani
satie weet dat de heer Marijnen spreekt ais een van de
weinige ervaren bestuurders van ons land als het om de
opbouw van nieuwe bestuursvormen gaat. Hij was de eerste
voorzitter van het Openbaar Lichaam Rijnmond en kreeg in
dit ambt direct te kampen met de grote gebreken die de
desbetreffende wet kenmerken. En toen hjj in 1968 van
Schiedam naar Den Haag ging werd hjj in de residentie
geconfronteerd met een zojuist tot stand gekomen gemeen
schappelijke regeling „Intergemeentelijk overleg Haagse
agglomeratie" die duideljjk het produkt was van een alles
behalve fraai compromis. Op het ogenblik is mr. Marjjnen
intensief bezig met de voorbereiding van een ingrijpende
wijziging van deze gemeenschappelijke regeling waardoor zjj
veel meer aan de eisen des tjjds en van de regio zal beant
woorden. Ten slotte zouden we in dit verband zjjn voor
zitterschap van de Raad van Advies voor de ruimtelijke
ordening willen noemen.
Jn zjjn nieuwjaarsrede heeft mr. Marjjnen gepleit voor een
direct gekozen regionaal bestuur, dat taken en bevoegd
heden van rjjk, provincie en gemeenten overgeheveld krjjgt
en beslist niet mag functioneren als vierde bestuurslaag. De
bevoegdheden van het regionaal bestuur liggen, aldus mr
Marjjnen, niet boven of onder of tussen die van rjjk, pro
vincie en gemeente, maar ze worden naar de regio overge
heveld door deze bestuursorganen. De Haagse burgemeester
denkt in dit verband aan beleidsgebieden als wonen, werken
vervoer, verkeer, milieuhygiëne en recreatie, sectoren die als
gemeenschappelijk kenmerk hebben dat ze in de verschil
lende gemeenten niet of nauweljjks meer autonoom behan
deld kunnen worden, maar waarbij de gemeenten wel sterk
betrokken zjjn.
De gemeentebesturen kunnen zich dan intensiever gaan
bezighouden met de behandeling van typisch lokale aange
legenheden waarbij mr. Marjjnen bjjzonder denkt aan
sectoren als welzijnszorg en zjj zullen een werkzaam
aandeel kunnen hebben in de beleidszaken die uit de plannen
van het regionale bestuur voor de agglomeratie naar voren
komen. Als inderdaad tot vorming van gezonde en levens
krachtige regionale besturen kan worden overgegaan, za
men moeten nagaan of de tussenschakel „provincie" op
verscheidene teerreinen niet overbodig wordt, aldus mr
Marjjnen.
WT,ry vinden deze rede van de Haagse burgemeester een
concrete bjjdrage aan de thans alom aan de gang
zjjnde discussie over de bestuursorganisatie. Het materiaal
dat mr. Marjjnen heeft aangedragen om te bewjjzen, dat
instelling van regionaal bestuur niet creatie van een
vierde bestuurslaag met zich mee hoeft te brengen, is in ons
hele land de moeite van het overdenken waard.
Een van de beste kenners van het
Nederlandse economische en in
dustriële leven is dr. J. R. M. van
den Brink. Zijn proefschrift, „Maat
schappijstructuur en Werkgelegen
heid" dat hij in 1942 verdedigde,
wijst al in deze richting zes jaar
later was hij minister van Economi
sche Zaken. 33 jaar oud. de jongste
minister die wij ooit hebben gehad.
Op het ogenblik behoort hij tot de
„tweehonderd van Mertens", de top
figuren uit het bedrijfsleven en on
der die tweehonderd staat hij zeker
bij de eerste tien op de ranglijst
lid van de raad van bestuur van de
Amsterdam-Rotterdam Bank, com
missaris van de AKZO, Nederlands
jongste reuzenconcern, en zo nog
heel wat meer.
In 1958 waagde de heer Van den
Brink zich aan een voorspelling hij
voorzag dat 't fusie verschijnsel zijn
intrede zou doen in het Nederlandse
bedrijfsleven en dat dit een grote
vlucht zou nemen. Nu. staande voor
de zeventiger jaren, voorspelt hij
„We staan nog maar aan het begin
van de fusieweg. Deze zal de ko
mende tien jaar echter vaker over
ie grens leiden dan in het nu achter
ns liggende decennium".
Nu is dr. Van den Brink een te
groot man dan dat hij zo maar luk
raak het bekende koffiedik zou gaan
hanteren. Hij maakt daarom een
voorbehoud: „Voor de komende tien
jaar is zeer belangrijk de vraag in
hoeverre de internationale econo
mische samenwerking zal brengen
wat men daarvan in redelijkheid
mag verwachten".
Zonder hen overigens een ver
wijt te willen maken, heeft dr. Van
den Brink daarbij in de allereerste
plaats de politici op het oog. „Die
eigenlijk de laatste jaren heel duide
lijk aan tempo verloren. Dat is heel
betreurenswaardig. Vooral de Gaul
le heeft de Europese politieke en
economische ontwikkeling vele ja
ren vertraagd en soms zelfs nage
noeg stopgezet. Het bedrijfsleven
zal de internationalisering echter
voortzetten".
Erg belangrijk vindt de heer Van
den Brink, dat dit bedrijfsleven
streeft naar vennootschappen met
een internationale, resp. Europese
signatuur. „De moeilijkheden, die
daarbij ongetwijfeld rijzen, zullen
eerder in het psychologische vlak
liggen. In dit verband kan de tot
standkoming van een Europees ven
nootschapsrecht van veel belang
zijn, hoewel men de zakelijke bete
kenis voorshands niet mag over
schatten".
Wat voor moeilijkheden kun
nen dat zijn?
„De plaats van vestiging bij voor
beeld, waarbij wij wel moeten be
denken, dat Luxemburg in vele ge
vallen een gekunstelde oplossing is.
Dan is er de verhouding tussen ar
beid en kapitaal, die in elk land
weer anders ligt". Wat dit laatste
betreft vindt dr. Van den Brink de
voorstellen van de Sociaal-Econo
mische Raad (o.a. meer bevoegd
heden voor de ondernemingsraden
en de benoemingsprocedure voor
commissarissen) voor Nederland
ernstig het overwegen waard.
„Voor wij echter met kracht kun
nen gaan bouwen aan zo'n Europe
se onderneming moet aan drie eisen
worden voldaan:. Het kapitaalver
keer mag geen belemmeringen in
de weg worden gelegd en er mogen
zich geen valuta- en taalproblemen
voordoen.
Zo wordt in de vergadering van
de AKZO (de combinatie Aku/Zout-
Organon waarin ook de Vereinigte
Glanzstoff is geïntegreerd, waarvan
de heer Van den Brink president
commissaris is) Engels gesproken"
Dat er de komende jaren in Eu-
opees verband meer van dergelij
ke mammoetcombinaties van stapel
zullen lopen, acht deze bankdirec
teur zeer waarschijnlijk. Dit voor
jaar zei hij het reeds in de lande
lijke economenconferentie in het
\msterdamse Tropenmuseum:
„Van de vijfhonderd grootste indus
triële ondernemingen op de wereld
staat zestig procent in de Verenig
de Staten en maar vijftien in df
zes landen van de Europese Ge
meenschap (met een evengrote be
volking). Die vijftien procent slaa
op 73 concerns. Daarvan zijn ei
slechts vier in Nederland gevestigd"
doorzetten? Vermoedelijk niet in de
eerste plaats in de textiel, die na
het wegvallen van de exportmark
ten (Indonesië) eigenlijk in on«
land dat sein gaf tot concentratie
vorming. (De heer Van den Brink
deed zijn fusievoorspelling in 1958
trouwens in 't textielbolwerk Twen
te). Veel eerder ziet deze bankier
de chemische industrie zich verder
samenvoegen, waar immers al al
lerlei vormen van internationale sa
menwerking zijn uitgedacht. Een
verdere versmelting op zijn eigen
(bank)terrein ziet hij pas helemaal
aan het einde van de rit, „als een
monetaire eenheid is bereikt. Dat is
uitermate belangrijk. Elk land is
nu nog verantwoordelijk voor zijn
eigen valuta en de banken zijn de
instrumenten der monetaire politiek.
Het lijkt daarom uiterst onwaar
schijnlijk, dat de monetaire autori
teiten in deze fase der integratie
hun toestemming zouden geven voor
werkelijke internationale bankfu
sies".
In welke sectoren zal de interna
tionale fusiebeweging vooral gaan
ien voorbeeld van een bedrijfs-
«k, die op het fusiepad helemaal
chterop hinkt, vindt dr. Van der
3rink de wagonindustrie, de laatste
ijd door Werkspoor-Utrecht, onder
deel van de Verenigde Machinefa-
irieken (Sstork-Werkspoor), nogal
ens in het nieuws gebracht.
..Deze bedrijfstak" zegt de heer
Van der Brink „is trouwens
overal gespleten gebleven, sterk ge
bonden als zij is aan nationale com
plexen".
De jaren zestig zijn voor het Nederlandse bedrijfsleven bepalend ge
weest voor zijn toekomstige positie in Nederland en in de wereld.
Door de vorming van grotere economische blokken, de snelle ont
wikkeling van de techniek, de voortgang van automatisering, het toe
nemende gebruik van peperdure computers, verdergaand speurwerk
en marktonderzoek en fellere concurrentie is men gaan beseffen dat
men het vaak alleen niet meer kan.
Bundeling van technische en financiële kracht, bundeling van kennis
en van mogelijkheden zijn daarvan het gevolg geworden. Hier en
daar probeert een bedrijf dat nog niet sterk gespecialiseerd is, tegen
de stroom op te roeien, maar de roep om grotere eenheden werd
steeds luider.
Voor vele bedrijven heeft de noodklok geluid. Andere hebben wel
de mogelijkheden gezien en van de nood een deugd gemaakt of moe
ten maken terwille van de instandhouding van de onderneming en dc
werkgelegenheid en ter voorkoming van nodeloos verlies aan kapitaal
en kennis. Daarbij zullen zij moeten bewijzen dat de som van één
plus één veel meer kan zijn dan twee.
Zo zijn de jaren zestig voor het Nederlandse bedrijfsleven de jaren
van een enorme fusiebeweging geworden, die zich tot ver in de jaren
zeventig zal voortzetten.
De fusiebeweging van de jaren zestig
heeft alle bedrijfstakken omvat. Grote ban
ken kropen bij elkaar Amsterdamsche
Bank en Rotterdamsche Bank, die samen de
Amro Bank gingen vormen en de Nederland-
sche Handel Maatschappij, die de Twentsche
Bank en de Hollandsche Bank Unie over
nam en nu onder de naam Algemene Bank
Nederland door het leven gaat. Daarnaast
namen buitenlandse bankconcerns belangen
in Nederlandse banken.
Ook op assurantiegebied ontstond een gro
te fusiebeweging. De Nationale ging met de
Nederlanden van 1845 samen onder Nationa
le Nederlanden werken. De Amfas-groep
werd gevormd RVS en Zeven Provinciën
de Amev-groep VVM, de Utrecht en de
HAV-Bank. Daarnaast zijn tussen de verze
keringsconcerns belangrijke vormen van
samenwerking met buitenlandse bedrijven
tot stand gekomen.
Om in de financiële wereld te blijven: ook
hypotheekbanken gingen op één stoel zitten,
zoals dit jaar de Westlandsche en de Utrecht-
sche.
Dit jaar kwam de eerste grote werkelijke
internationale fusie tot stand: Fokker met
de Westduitse Vereinigte Flugtechnische
Werke.
Opmerkelijk was ook de vorming van
zeer grote concerns: de Algemene Kunstzijde
Unie AKU ging met de Koninklijke Zout
Organon een fusie aan, nadat fusiebesprekin
gen tussen de AKU en de Staatsmijnen
DSM op niets waren uitgelopen. De AKZO
werd gevormd, bestaande uit een groep van
tientallen ondernemingen in binnen- en bui
tenland, waaraan in 1969 nieuwe werden
toegevoegd.
Nederlands zesde concern in omvang wordt
de combinatie Internation-Wm. H. Muller
Co., waarin naast grote handels- en mijn
bouwbelangen ook de scheepvaart zijn plaats
krijgt.
Nederlands grootste scheepvaartmaatschap
pij werd gevormd door een fusie van de
Stoomvaart Maatschappij Nederland met de
Koninklijke Java-China Paketvaart Lijnen,
de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd en de
VNS. In de Nederlandse Scheepvaart Unie.
23- Unilever
Aréher Daniels en internationaal het Fran
se kunstharsbedrijf Sheby, dat op haar beurt
een belang heeft van tachtig procent in Naar-
den-Kemi in Wormerveer en de Italiaanse
Stabilital. Voorts sloot Unilever een belang
rijk samenwerkingscontract met de Zwitser
se Nestlé op het gebied van diepvries en
consumptie-ijs.
In deze bedrijfstak kocht Meneba Vermaat
in Haarlem, nam de Britse Lyons een meer
derheidsbelang in Ulrich en kocht De Gruy-
ter Kahrels.
In de sector van de beleggingsorganisaties
groeide het concern Robeco, dat Interunie en
Vereenigd Bezit opkocht.
Groten in de uitgeverssector werden nog
groter. Elsevier kocht de Noord-Hollandsche
Uitgevers Mij. en Focus; Kluwer en Zomer
en Keunings gingen samen en de kranten Het
Parool en De Volkskrant vormden samen de
Perscombinatie, die op haar beurt de Deli
Drukkerij overnam.
De assurantiewereld is nog niet tot rust
gekomen. Hier gingen Delta en Nedlloyd
samen, kocht de Stad Rotterdam de Verze-
kerings Unie en Bouwkas Rohyp en kwam
een grote fusie tot stand van Eerste Neder-
landsche met de Nillmij.
De reeds gefusioneerde Geveke-Groenpol
breidde zijn belangen in de sector elektro
techniek uit. Ógem nam Damm en Zoon over
en de Technische Unie. Philips sloot belang
rijke contracten o.m. met de Italiaanse Ig
nis, de Amerikaanse Fairchild Camera and
Instruments en de Japanse Matsushita. Het
concern kocht voorts Procento in Amsterdam.
Tevergeefs trachtte Unilever tot twee zeer
grote fusies te komen: het Britse farmaceu
tische concern Smith Nephew en het gro
te Britse drankenconcern Allied Breweries,
die al eerder twee Nederlandse bierbrouwe
rijen Oranjeboom en de Drie Hoefijzers
had overgenomen. Daartegenover ontstond
een fusie van Heineken met Amstel Brouwe
rij.
Het zou te ver voeren om alle fusies in de
jaren zestig te vermelden. Het zijn er dui
zenden geweest. De fusiebeweging heeft in
1969 haar climax gekregen. In dit jaar kwa
men vele honderden fusies tot stand.
Er is vrijwel geen bedrijfstak die niet
door de fusiebeweging is aangeraakt. Wij zul
len ons voor wat 1969 betreft tot slechts en
kele moeten beperken.
In de textielsector gingen Peek en Cloppen-
burg en Lampe met elkaar samen; Chas
Macintosh nam Hollandia Kattenburg over;
Texoprint en Hatéma besloten tot een fusie;
Modemagazijn Vinke kocht het kledingbe
drijf Wassen; de kousenproducent Danlon
kocht zijn collega Hin in Haarlem.
Ook op het gebied van de metaalnijverheid
gebeurde het een en ander. Holec ge
vormd uit Heemaf-Hazemeijer kocht Smit
Nijmegen. Reineveld kocht Spronk.
In de metallurgie zat men eveneens niet
stil. Hier was de Billiton Maatschappij zeer
actief. Het concern verkreeg de Kempense
zinkmaatschappij geheel in zijn gezit evenals
De Vries Robbé en Osma Plastics. De Hoog
ovens verkregen de buizenindustrie Excelsior-
De Maas.
In de sector handel stond in fusiedrift Ha-
gemeijer vooraan. Het bedrijf kocht de zo in
opspraak gekomen Edy, alsmede Indola, Hof
man en Vis, de Canadese International Food
Distributors, de Zilveren staalwarenindustrie
Nieuwpoort. Hagemeijer is al jaren op fusie
pad en telt reeds vele bedrijven.
Internatio, die een fusie aangaat met Wm
H. Müller en Co. werd uitgebreid met de In
dustriële Maatschappij Zutphen. Etna en
Daalderop gingen na heftige strubbelingen
eindelijk samen. Een belangrijke samenwer
king ontstond tussen Pakhoed en Nederhorst
op het gebied van het vast goed.
In de financiële wereld is de fusiebewe
ging nog lang niet uitgewerkt. De Algemene
Bank Nederland kocht de Hollandsche Be
legging en Beheer Mij. H. B. B. Slavenburg's
Bank kocht enkele effectenkantoren alsmede
het Bankiershuis Kraemer van der Kooy. De
Overzee Bank ging samen met Mees en Ho
pe; Pierson, Heldring en Pierson kocht de
firma A. van Hoboken.
In de scheepvaartwereld ging het stuwa-
doorsbedrijf Cornelis Swarttouw naar Fur-
ness en ging Van Nievelt-Goudriaan over
naar de Steenkolen Handelsvereeniging.
In de sector voedingsmiddelen breidde Uni
lever zijn belangen verder uit nationaal
onder meer Gebrs. van Oeveren's
Transport en Veembedrijf en Scado-
De verfindustrie kreeg ook haar tik van do
fusiebeweging. De Belgische Pétrofina kocht
Pieter Schoen; Varossieau en Vettewinkel
gingen onder één dak zitten, I.C.M. geheten.
Heftig was de beweging in de hotelbranche
waar de Amsterdamse hotelmagnaat Caransa
o.m. het Amstel Hotel en het American Hotel
kocht. In de drankenindustrie nam Heineken
een belang in J.A. van Olffen (De Zwarte
Kip) en kocht Bols Gall en Gall.
Deze grepen uit de fusiebeweging tonen
aan dat het Nederlandse bedrijfsleven in nog
meer geconcentreerde vorm de jaren zeven
tig binnentreedt, welbewust van de noodzaak
ttot samenwerking.