Geen bedden met zonaar een
gezicht en zomaar een houding
Er zijn dingen, die de moeite
van het doen waard zijn
H« gaat Meindert de Boer hierbij niet
alleen om zijn eigen opvatting,.maar ook om
die van de mensen aan de voet van de toren
de mensen die als alles goed gaat, nog
honderden jaren lang naar zijn beelden
zullen opkijken. Hij wü in zijn werk ver
staanbaar zijn voor die mensen, voor allen
die zijn werk zullen zien. Hij zegt: ,^Als je
sterk persoonlijk voor jezelf kunt zijn in je
werk en toch verstaanbaar voor een heel
groot publiek, zonder concessies te doen,
dan doe je al héél wat".
M« de Cuneratoren is hij merkwaardiger
wijs in aanraking gekomen door een doodge
wone advertentie: de restaurateurs zochten
een jaar of zeven geleden een beeldhouwer,
Maar natuurlijk, je mag
aan de madonna en de
apostelen, die straks
weer op de gerestau
reerde Cuneratoren van
Rhenen komen te staan
bést zien dat ze allemaal
mensen zijn geweest.
OP DE CUNERATGREN
IN RHENEN
helemaal niet katholiek, maar Maria h een
heel bijzondere vrouw geweest. Moet je de
lofzang van Maria maar eens nalezen. Van zo
iemand kun je geen beeld maken dat zomaar
een gezicht en zomaar een houding heeft, je
moet haar een beetje proberen te kennen en
daarna aan 't werk gaan".
Hij probeert de madonna en de apostelen
beter te leren kennen door intensieve
studie van de bijbel en andere geschriften.
Lang is hij daarmee bezig geweest en klaar is
hij er nog niet mee. Nooit zal hij op een
bepaald moment zeggen „dat hij het nu
weet", hoogstens dat hij weer wat dichter
bij de mens in zijn figuren is gekomen.
Groot respect heeft Meindert de Boer
daarbij voor de oude meesters van omstreeks
1500, die de oorspronkelijke beelden op de
Cuneratoren hebben gemaakt. Ook zij wis
ten vaak dwars door alle franje van die tijd
heen de mens in die figuren te treffen. Hun
beelden hebben honderden jaren op de
Cuneratoren gestaan, totdat ze door
oorlogsgeweld vrijwel onherkenbaar werden.
Wat er van over is, kan een vakman-kunste
naar van nu nog diep treffen.
„We doen het nu weer anders", zegt
Meindert de Boer, „maar dat echt menselij
ke moet er naar mijn gevoel weer in ko
men". Alleen van de madonna en de aposte
len Jacobus en Andreas echter zijn de oude
beelden nog zó gaaf, dat hij er een duidelijk
voorbeeld van kan nemen. Voor de anderen,
moeten er nieuwe ontwerpen komen, waar
bij het niet genoeg is te weten dat Bartholo-
meus die man met het mes was, Andreas de
apostel met het naar hem genoemde kruis,
Petrus de drager van de sleutel. Rondom die
attributen kun je immers een figuur maken
waarvan de kijker zegt: „dat zal 'em wel
zijn", maar méns zijn ze dan nog allerminst.
En als hij dat zo gezegd heeft, gaat hij er
Daarom is de Rotterdamse beeldhouwer
Meindert de Boer (41), die op 't ogenblik
aan deze beelden werkt, blij met de op
dracht. Het had ook zo kunnen zijn dat
Monumentenzorg, de architect en de ge
meente Rhenen uitdrukkingsloze beelden
hadden willen hebben, dertig meter hoog
daar op dat tweede lid van de toren. De
geschiedenis is vol voorbeelden van gevallen,
waarin het zo is gegaan. Maar op de Cunera
toren mogen ménsen staan, dat ervoer Mein
dert de Boer al toen hjj zijn eerste voorlopi
ge modellen presenteerde. Hij zegt het niet
met zoveel woorden, maar als het anders
was geweest, zou hij er waarschijnlijk niet
aan zijn begonnen. Want: de figuren die hier
uitgebeeld worden zijn bloedlevende mensen
geweest, mensen zelfs die veel voor anderen
hebben betekend en die dat ook nu nog
doen.
Daar kun j« geen wassenbeeldspel van
maken maar je kunt er óók geen willekeu
rige gezichten voor nemen. „Maria bijvoor
beeld", zegt Meindert de Boer, „ik ben
Meindert de Boer werkt - de studies inbegrepen - ongeveer vijfmaanden aan elk Modellen in spiegelbeeld - opname in het atelier van de
beeld, dat ruim anderhalve meter hoog is. Voorlopig heeft hij opdrachter drie te Rotterdamse beeldhouwer,
makenwaarvan twee nu klaar zijn.
even over zitten napeinzen, temidden van de
al gereedgekomen beelden in zijn atelier.
„Misschien is het een beetje arrogant dat ik
het zo zeg", komt er dan achteraan.
Maar is dat zo? Het lijkt ons veel meer,
dat hij er een immense bescheidenheid mee
aan de dag legt. Meindert de Boer is geen
kunstenaar die alleen maakt wat hij zelf
mooi vindt en daaraan de eis verbindt, dat
een ander het ook mooi moet vinden. Hij is
sterk persoonlijk in zijn werk en zeer afkerig
van concessies, maar het verstaanbaar zijn
voor velen is een groot goed voor hem. Daar
valt geen spoortje arrogantie in te ontdek
ken.
die allerlei werk zou moeten doen dat met
de restauratie samenhing.
Meindert de Boer, die naast zijn vrije werk
al meer voor grote opdrachtgevers had ge
daan, schreef er op en er kwam een prettig,
contact tot stand. De restaurateurs leerden
hem kennen als een eerlijk kunstenaar en
een bekwaam hakker (het woord „hakker"
is van hemzelf en hij spreekt het uit met
voldoening). Over de vervanging van de
vernielde beelden werd toen nog niet gespro
ken, maar toen het zo ver was, vonden de
opdrachtgevers, dat Meindert de Boer zeer
zeker eens met een enkel modelletje moest
laten zien hoe hij er over dacht. Over die
gedachte is naderhand nog heel wat gepraat,
maar nu kan Meindert de Boer zeggen: „Ik
ben blij met dit werk, ze laten me dat werk
doen op mijn manier. Er zijn meningsver
schillen, maar daar kun je dan over discus
siëren zolang dat mogelijk is, kun je altijd
samen werken".
De madonna met het kind, een van de beelden die nu klaar staan om vanuit Rotterdam te
worden overgebracht naar de Cuneratoren in Rhenen.
I"ïet verhaal uit de Rheiiense volksmond wil, dat de
oudste inwoner van het stadje de Cuneratoren nog nooit
zonder stijgers heeft gezien - zó lang wordt er al gerestau
reerd aan dit monument. Merkwaardigerwijs zijn er in
hetzelfde stadje veel minder inwoners, die weten dat hun
toren mét die van Amersfoort en de Utrechtse Dom tot de
mooiste Gotische monumenten in ons land behoort. Voor
velen is en blijft de Cunera „dat gebouw in de stijgers" en in
die gedachtengang staan zij niet alleen: restauratiewerken
en vooral dure restauratiewerken liggen slecht op de
markt in de publieke mening, overal ter wereld.
Wat zegt daar nu een architect van, die zijn artistieke en
ambachtelijke gaven helemaal in dienst van restauraties
stelt? In dit geval is het de heer D. Wijma (46) in Velp, die
sinds 1964 onder meer - de leiding heeft van de
restauratie in Rhenen. Hij vindt het wel een grappige vraag,
maar het liefst zou hij er geen antwoord op geven: kunnen
we niet beter over het werk praten dan over hetgeen de
architect ervan denkt? Maar als het dan toch moet zegt hij:
„Er zijn dingen, die de moeite van het doen waard zijn. Je
kunt goeie kleren verkopen, die lekker zitten. Zo kun je van
alles doen. Collega's die niet in de restauratie werken vragen
me soms hoe ik hier bevrediging in kan vinden, 't Is toch
niet scheppend, zeggen ze dan. Maar Mozart is als scheppend
genie blijven leven alleen omdat er herscheppers zijn geweest
orkesten, solisten. In die verhouding kun je ook de oude
bouwmeesters en de restaurateurs zien. Maar zeg er nou niet
te veel van, het wordt zo gauw een beetje lurisch".
o, de een of andere manier zit het hem toch wel dwars,
die telkens weer opduikende onverschilligheid van „the man
in the street" voor wie hijtoch eigenlijk werkt. Hij
formuleert er geen klacht over, maar misschien meer een
vraag. De vraag, waarom je de mensen als bouwmeester
gemakkelijker bereikt met grote uniforme elementen. Die
kunnen heel mooi zijn, daar gaat het niet om - maar kan:
ook het oude niet een immense waarde hebben? Je hoeft
dat oude dan nog niet eens vergelijkenderwijs te zetten naast
het moderne „verpleinen" van. een stad, maar op de
achtergrond hoef je het óók niet te plaatsen. Hij schudt het
tenslotte van zich af met de opmerking: „och laten we
gewoon ons werk doen".
Thomas in gipséén en al afweer, totdat hij gezien zal hebben wat hij zo graag zou
willen geloven.