Bejaardenzorg
en
bejaardenzorgen
Oorlogstragedie en rechtsbesef
Is voor drs. Fr. Weinreb
rechtsherstel mogelijk?
Zaak-Weinreb
DE GROTE DAG VOOR DR. MEIJER
LIGT NIET MEER VERAF
Politicus en minister
FANTASTISCH
VERHAAT MET
DEMONISCHE
TREKKEN
Na 22 jaar werken aan hete-lucht-motor
door
dr. E. van Raalte
Commentaar
4- Onderduiken
Storend element
„De oude dag komt met gebreken", zeg
gen we en het is niet anders. Gebreken
betekent de dokter over de vloer, zieken
huis of verpleeginrichting. En dergelijke
maatregelen kosten geld. Daarom is het
goed dat ook vrijwel alle bejaarden nu
zijn opgenomen in een ziektekostenverze
kering vroeger was dat niet zo, maar
men heeft terecht overwogen dat dit een
absoluut noodzakelijk sluitstuk is van el
ke oude-dag-zorg.
Desondanks dreigen tal van bejaarden
juist hierover in opstand te komen. Drei
gende taal werd geuit in een brief van
een lezer: „De tijd is niet ver weg dat er
een actie-comité gevormd zal worden, dat
de strijd zal aanbinden tegen deze vorm
van bejaardenverzekering. Er zijn ruim
een miljoen bejaarden onder wie ook on
dergetekende en ook wij willen „in
spraak".
Waarom deze boosheid? Het is een lang
•n niet gemakkelijk te begrijpen verhaal
wie zich bij tijd en wijle verdiept in de
finesses van onze sociale wetgeving komt
steeds weer tot de conclusie dat het een
doolhof is waarin de leek niet makkelijk
wegwijs wordt. Maar dat terzijde. Waar
om het hier gaat kunnen we het beste
met een voorbeeld verduidelijken. We
kennen een bejaard echtpaar dat tot dus
verre een inkomen had van ƒ8.414,-. Het
merendeel daarvan is uiteraard AOW:
f 5358,-, het restant eigen voorzieningen.
Men dient dan ook te weten dat er met in
gang van 1 januari 1970 door de Zieken
fondsraad een nieuw tarief is vastgesteld
voor de bejaardenziekenfondsen. In ons
geval betekent het dat het echtpaar per
maand een premie moet betalen van
ƒ47,05. Een vrij hoge premie naar ons ge
voel maar daarover gaat het nu niet.
Wat hangt dit echtpaar boven het hoofd?
Dit: dat het straks 3 pet. meer AOW
krijgt en misschien nog eens vakantietoe
slag daar bovenop. Het lijkt vreemd dat
men dit als een dreiging voelt, maar dat
is een kwestie van rekenen. Het optrek
ken van de AOW met 3 pet. betekent een
verhoging met plm. 160,- per jaar. Daar
mee komt het inkomen van het echtpaar
dat we hierboven ten tonele voerden op
ƒ8574,-. Hanteren we nu weer de nieuwe
premie-tabel voor het ziekenfonds dan
zien we dat hun premie stijgt tot ƒ65,87
per maand, een verhoging met ƒ18,2.
Vermenigvuldigt men dit met 12, het aan
tal maanden van het jaar, dan komt men
uit op een jaarlijkse lastenverhoging van
luim ƒ225,-. Dus: winst ƒ160,-, verlies
ƒ225,-. Het echtpaar gaat er in 1970 niet
op vooruit maar op achteruit, ondanks al
le goede bedoelingen van de gestegen
ouderdomsvoorziening.
Natuurlijk kan men zeggen dat dit een
grensgeval is. Dat dit echtpaar „pech
heeft gehad" dezelfde pech die ie
mand heeft die door een loonsverhoging in
een andere belastingtabel-klasse terecht
komt en zijn besteedbaar inkomen ver
laagd ziet In plaats van verhoogd. Onze
vraag is dan wèl of deze toch wel op de
grens van het minimum levende oudBn
van dagen overgelaten moeten worden
aan de domme „tabellen-pech". Of er 'rrJet
•en andere methode gevonden kan wor
den te denken is aan een vast percen
tage van het inkomen waardoor een
toegekende verhoging ook inderdaad een
verhoging is. Want verhogingen van de
AOW worden echt niet uit luxe gegeven!
Er is hier trouwens nog een vraag in
het geding. Een echtpaar dat alleen maar
AOW ontvangt houdt aan de 3 pet. extra
voor 1970, verminderd met de hogere pre
mie voor 1970, een bedrag aan winst over
van rond 105,-. Meegenomen. Maar..nu
hangt hem ook nog een vakantietoeslag
van 3 pet. boven het hoofd Inderdaad,
ook als een dreiging. De drie procent ex
tra vakantietoeslag zou namelijk hun inko
men brengen op 5683,-. Kijken we weer
naar de nieuwe premietabel, dan blijkt
dat dit bedrag hen m een hogere tarief
klasse brengt. Zetten we het rekensomme
tje weer op dan krijgen we: inkomsten-
stijging ƒ325,-, premiestijging 22,584
een winst van nog geen honderd gulden.
Bejaard echtpaar, vangt u daarmee maar
de gestegen kosten van levensonderhoud
op en neem van de rest maar eens heer
lijk vakantie..!
Nu denkt u waarschijnlijk dat het alle
maal zo'n vaart niet zal lopen en dat men
dit alles echt wel zal recht breien. Het
ziet er niet naar uit,' lees maar de vol
gende zin uit een schrijven dat een zie
kenfonds aan haar bejaarden deed toe
komen. „Aangezien zo staat er - op
een later tijdstip de inkomens zullen
moeten worden gecontroleerd, zodat dan
ook eerst later in het jaar een deflnite-
ve vaststelling van de verschuldigde pre
mie kan plaats hebben, zal nog een na-
hefflng of een terugbetaling mogelijker
wijs moeten worden gevraagd, resp. wor
den verleend". Prettig vooruitzicht voor
bejaarden, die toch al met moeite rond
komen.
We hebben van te voren gezegd dat
dit een lang en niet gemakkelijk te be
grijpen verhaal is u zult het nu onge
twijfeld met ons eens zijn. Maar er zijn in
Nederland mensen die dagelijks met dit
alles te maken hebben en voor wie het
gesneden koek moet zijn. Mensen van
de Ziekenfondsraad, mensen van het mi
nisterie van Sociale Zaken en ook de
mensen van gemeentelijke diensten van
sociale zorg. Zij kunnen tot geen andere
conclusie komen dan wij, namelijk dat
een toeslag ter wille van de gestegen
kosten van levensonderhoud plus een va
kantietoeslag, bedoeld om ook bejaarden
nog wat bewegingsvrijheid te geven, toch
niet mogen resulteren in een „winst" van
nog geen ƒ2,- per week, omdat het zie
kenfonds het resterende deel opeist. Er
moet toch zoveel coördinatie mogelijk
zijn tussen al die instanties die hiermee
te maken hebben, dat het eigenlijke
doel, een verlichting van de financiële
zorgen van bejaarden, niet geheel verlo
ren gaat.
Want en we keren terug naar het
begin ziek-zijn is de grote (ook finan
ciële) zorg van de oude dag en dus is
het goed dat er een verzekeringssys
teem bestaat. Maar dat systeem heeft
nauwelijks zin als het de zorgen niet vol
doende kan wegnemen. En daar lijkt het
nu een beetje op.
Men kan aan zijne excellentie mr. R. J.
Nelissen, in dubbele betekenis Nederlands
jongste minister, poltieke moed net ont
leggen. Hij heeft een portefeuille overge
nomen die niet de gemakkelijkste is m het
Nederland van 1970 en die zijn voorganger
heel wat zorgen heeft opgeleverd. Het
prijsbeleid zal ook in de komende maan
den zonder twijfel veel stuurmanskunst ei
sen en de oppositie zal niet nalaten dat
beleid zeer kritisch te begeleden. Dan is
er de kwestie-Verolme die heel wat moei
lijker blijkt te liggen dan oorspronkelijk
was verwacht en die nu al in heel wat
kringen tot groot verschil van mening
heeft geleid. Terwijl een snelle optopsing
nodig is, want Verolme betekent een heel
groot stuk werkgelegenheid.
Excellentie Nelissen wachten geen ge
makkelijke maanden dat is wel duide
lijk. Dat hij desondanks ja heeft gezegd
tegen premier De Jong moet men in hem
prijzen. Waarbij we tooh wel één kantte
kening willen maken: wie in de politiek
gaat behoort ook de verantwoordelijkheid
te durven dragen die aan het ministers
ambt verbonden is. Want parlementaire
verantwoordelijkheid en ministerële
telijk wel verschillend, maar de politicus
behoort ze bede te kunnen dragen. En
daarom hebben we alle vertrouwen in mi
nister Nelissen nu hij blijk gegeven heeft
een goed politicus te zjn.
Toen onlangs het Tweede-Ka
merlid prof. dr. I. A. Diepenhorst
schriftelijke vragen richtte tot de
minister van justitie over de zaak
Weinreb, was h(j niet de eerste
die de ministeriële aandacht vroeg
voor een stukje oorlpgsverleden
dat het rechtsgevoel van vele Ne
derlanders nog altijd aantast. Op
25 oktober 1948 velde de Bijzonde
re Raad van Cassatie arrest tegen
drs. Weinreb, de Jood tegen wie in
het kader van de bijzondere
rechtspleging een langdurig pro
ces was gevoerd inzake collabo
ratie met de vijand. Het vonnis:
zes jaar gevangenisstraf en ont
zetting uit het actieve en het pas
sieve kiesrecht voor het leven.
Een juiste straf? In 1965 wendde
het Eerste-Kamërlid dr. F. L.
Polak zich tot de toenmalige mi
nister van justitie met de vraag
of deze geen aanleiding zag her
ziening aan te vragen van het ar
rest van 1948. Het antwoord van
de minister kwam hierop neer
dat hij, na een ingesteld onder
zoek, geen gronden had gevonden
die aanleiding zouden kunnen
zijn voor een dergelijke herzie
ningsprocedure.
Sindsdien zjjn vier jaren ver
streken en sindsdien heeft ook
drs. Weinreb niet stil gezeten.
Vorig jaar is bjj Meulenhoff in
Amsterdam het gigantische werk
over hem verschenen: F. Weinreb,
Collaboratie en Verzet 1940-1945,
niet minder dan drie delen te za-
men zo'n 2000 gedrukte bladzij
den. En sindsdien is ook van an
dere zijden meer licht gekomen
in deze haast demonische oorlogs
geschiedenis - men denke aan
het boek van prof. dr. J. Presser
„De Ondergang", waarin deze
Weinreb verdedigt. En daarom
heeft minister Polak dan nu aan
het Rijksinstituut voor Ooorlogs-
documentatie verzocht nog eens
opnieuw alle materiaal bijeen te
brengen. Want wat voor zo'n
herzieningsprocedure in 1965 nog
niet voorhande scheen kan nu,
vier jaar later, wel blijken te be
staan. Over wat voor een derge
lijke procedure juridisch nodig is
schrijft hieronder dr. E. van Raal-
te. Daarnaast geven we een heel
beknopt overzicht van wat nu
eigenlijk „de zaak Weinreb" is.
Jn het bijzonder in de allerjongste tijd
zijn heel wat betogen gevoerd waar
van de strekking is dat de Bijzondere
Raad van Cassatie met zijn veroordeling
van drs. Fr. Weinreb tot zes jaar gevan
genisstraf en levenslange ontzetting uit de
beide kiesrechten, een juridische misslag
zou hebben begaan. Nu die betogen in
brede kring verontrusting hebben gewekt
zou het mijns inziens om tal van redenen
aanbeveling verdienen het tot een nieuw
onderzoek te doen komen en na te gaan
of er gegronde redenen bestaan voor de
procureur-generaal bij de Hoge Raad een
vordering tot herziening van vermeld
arrest bij ons hoogste lechtscollege in te
dienen.
Tot goed begrip van de lezers wijs ik
er op, dat de aanvrage tot herziening bij
de Hoge Raad hetzij langs de hierboven
genoemde weg kan geschieden, hetzij
door de indiening van een verzoekschrift
door de veroordeelde of diens raadsman.
Mocht inderdaad de veroordeelde, om
welke reden dan ook, in dezen niet het
initiatief willen nemen, dan behoeft dit
voor de procureur-generaal nog geen be
letsel te zijn om zijnerzijds de kat de
bel aan te binden. En niets behoeft de
genen die menen dat er goede (dat zijn
de aangegeven gronden in artikel 457
van het Wetboek van Strafvordering) gron
den aanwezig zijn waarop herziening kan
worden aangevraagd, te weerhouden deze
op deugdelijke wijze ter kennis van de pro
cureur-generaal te brengen. Dat zou dunkt
mij, de meest doeltreffende manier kunnen
wezen. Dat de minister van justitie hiermee
nu een begin gemaakt heeft via zijn op
dracht aan het Rijksbureau voor Oorlogs
documentatie, is een juridische stap.
Van de in het hierboven genoemde ar
tikel 457 van het Wetboek van Strafvor
dering opgesomde gronden, die een aan
vraag om herziening mogelijk maken,
noem ik er hier een. En wel een die me
nigeen, vooral ten aanzien van het geval
waarom het hier gaat, als de belangrijk
ste zal beschouwen. Ik heb het oog op
het wellicht door sommigen vermeende
bestaan van „enige omstandigheid die
bij het onderzoek op de terechtzitting de
Bijzondere Raad van Cassatie niet was
gebleken en die op zichzelf of in ver
band met de vroeger geleverde bewij
zen met de uitspraak van 25 oktober
1948 niet bestaanbaar schijnt." Aldus:
„In dier voege dat ernstig vermoeden
bestaat dat, ware zij (die destijds onbe
kend gebleven omstandigheid dus) wel
bekend geweest, het onderzoek der zaak
zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak,
hetzij tot ontslag van rechtsvervolging
op grond dat de veroordeelde niet straf
baar was, hetzij tot niet ontvankelijk-ver
klaring van het openbaar ministerie, het
zij tot toepasselijk verklaring van een
minder zware strafbepaling." -
Toegegeven deze zin munt stellig niet
uit als een staaltje van fraai en boeiend
proza en misschien moet u het nog eens
herlezen om te weten wat er nu eigen
lijk staat. Heel kort komt het dus hierop
neer dat artikel 457 de weg tot herzie
ning opent als er bepaalde nieuwe feiten
in het geding kunnen worden gebracht.
Laat ik direct aan het voorgaande toe
voegen dat men met die „nieuwe feiten"
goed beslagen ten ijs moet komen, on
verschillig of de veroordeelde of diens
raadsman ze naar voren brengt dan wel
de procureur-generaal. Artikel 459 van het
wetboek omschrijft namelijk aan welke
eisen voldaan moet worden haalt men
die eisen niet dan verklaart de Hoge
Raad naar artikel 460 voorschrijft
bij met redenen omklede beschikking de
aanvrage niet ontvankelijk. En daarmee
is dan de weg om tot herziening te ko
men terstond afgesloten. Hoe deugdelijker
dus het materiaal is dat de procureur-ge
neraal zich ter beschikking gesteld zou
zien, des te groter wordt de kans dat hij
tot indiening van een vordering bij de
Hoge Raad zal overgaan.
Het is aan dit hoge college om, met re
denen omkleed, na de in het Wetboek van
Strafvordering voorgeschreven procedure
regels in acht te hebben genomen, in een
ter openbare zitting uit te spreken arrest
te beslissen. Met name of het de aan
vraag niet gegrond acht, in welk geval
de Raad haar dus afwijst, dan wel haar
wél gegrond verklaart. Laten we aanne
men dat het laatste het geval is, dat dus
inderdaad een grond is aangevoerd zoals
ik hier bij wijze van voorbeeld aan ar
tikel 457 heb ontleend, dan zal ons hoog-
ste rechterlijke college de zaak verwij
zen naar een gerechtshof dat nog geen
enkele bemoeienis met die zaak heeft ge
had. Het Hof zal dan moeten beslissen en
heeft daarbij de keus uit vier mogelijk
heden:
handhaving van het eertijds gewijsde;
met vernietiging daarvan vrijspraak
van de verdachte of hem ontslaan als niet
strafbaar van alle rechtsvervolging;
het openbaar ministerie niet ontvanke
lijk verklaren;
de verdachte opnieuw veroordelen met
toepassing van de mindere strafbepaling.
Deze ruime keuze vindt men uitgestald
in artikel 465 van het Wetboek van Straf
vordering. Voor hen die menen dat drs.
Weinreb aanspraak heeft op rechtsherstel
zal uit dit alles wel gebleken zijn dat on
ze rechtspraak daartoe wel degelijk de
mogelijkheden opent.
Mocht het in deze kwestie niet tot rechts
herstel komen, dan zal men zich als
goede burgers van een rechtsstaat bij
een dergelijke negatieve beslissing hebben
neer te leggen. In Nederland immers geldt
niet dat Jan, Piet of Klaas uitmaakt wat
recht is zoals in Nazi-Duitsland wel
een zekere Adolf deed doch dat zulks
uitsluitend toekomt aan de bevoegde rech
terlijke instantie. Natuurlijk staat het
iedereen vrij deze of gene rechterlijke uit
spraak zwak of zelfs niet-billijk te vin
den. Een dusdanige mening doet echter
rechtens niets ter zake.
Is rechtsherstel niet bereikbaar dan kan
eventueel reden zijn voor bevordering van
billijkheid. Daarover nog dit. Het komt
wel eens voor dat de Kroon, nadat vol
gens het recht geen aanleiding of gelegen
heid voorhanden is gebleken tot herzie
ning van een rechterlijke beslissing over
te gaan, uit billijkheidsoverwegingen het
gratiemiddel op zijn plaats acht.
Of hiertoe met betrekking tot het geval
Weinreb zou worden overgegaan, indien
herziening van het arrest van 1948 ach
terwege zou blijven, valt niet te voorspellen.
Ik wijs alleen op de mogelijkheid dat gra
tiemiddel dan toe te passen. Wel is de in
1948 veroordeelde vrij spoedig na het eind-
arrest de hem resterende gevangenisstraf
kwijt gescholden. Dit echter als een later
uitvloeisel van de algemene gratie die toen
ter gelegenheid van het 50-jarig regerings
jubileum van koningin Wilhelmina en van
de troonopvolging door haar dochter, is
verleend. Het betrof dus een algemeen ver
minderde tarifering van de duur van ge
vangenisstraffen. Wat drs. Weinreb betrof
bleef dus de levenslange ontzetting uit het
actief en uit het passief kiesrecht gehand
haafd. Te dien opzichte zou dus in een of
andere mate gratiëring nog mogelijk blij
ven. Ook van deze mogelijkheid maak ik
gewag zonder aan te duiden of dit al dan
niet aanbeveling zou verdienen.
Tot besluit van dit overigens geheel ob
jectief geschreven artikel zie ik mij
helaas gedwongen één kanttekening van
subjectieve aard te maken. Dit tengevolge
van een onlangs door prof. dr. J. Presser
gedane uitlating. Zij kwam hierop neer,
dat deze historicus zijn in „ondergang" II
tot uiting gebrachte persoonlijke overtui
ging ten aanzien van hen, die het arrest
van 25 oktober 1948 geveld hadden, nog
steeds heeft gehandhaard. Te weten dat de
rechters in kwestie „zich niet in voldoende
mate verplaatst hebben in de oorlogssitua
tie of niet voldoende beseft hebben wat het
toen betekende Jood te zijn" (o.c. b(z. 108).
Deze bewering raakt kant noch wal. Zij
bewees alleen maar dat Presser niets, al
thans weinig afwist èn van het karakter
èn van de ervaringen alsmede gedragingen
in de jaren 1940-1945, alook vóór dien, van
tenminste drie van de vijf rechters, nl. van
thans wijlen mr. G. Scholten, van prof. mr.
dr. Verzijl en van mr. D. J. Veegens. Over
de twee andere rechters kan ik niet vol
doende uit eigen wetenschap oordelen, voeg
ik hieraan, ter vermijding van elk misver
stand, toe.
Precies hetzelfde verwijf geldt ten opzich
te van prof. Pressers overtuiging, dat de ge
dane rechterlijke uitspraak o.m. toe te
schrijven zou zijn aan de aldus door Pres
ser te boek gestelde factor (o.c. blz. 110):
„De Jood Weinreb is de zondebok geworden,
heeft voor het tekort schieten van talloze
niet-Joden geboet". Hiermee is aan hen die
het arrest tot stand deden komen, in de
schoenen geschoven, dat zij zich (mede) bij
hun beslissing zouden hebben laten leiden
door een bepaald schuldgevoel. Iets dat elk
van de genoemde rechters, volgens hen die
weten wie en wat zij waren, gegeven ook
weer hun karakter en hun gedragingen,
ten enen male vreemd is geweest.
Het is bepaald bedroevend, dat in dit ge
val een zo talentvol en integer mens als
Presser zich op zo onverantwoordelijke wij
ze te buiten is gegaan. Niet minder te be
treuren valt, dat hier en daar waarneem
baar is, hoe dit slechte voorbeeld slechte
navolging heeft gekregen.
Het verhaal-Weinreb is een fantastisch
verhaal tevens een afschuwelijk ver
haal. Een verhaal dat alleen maar ge
loofwaardig is voor mensen die de bezet
ting hebben meegemaakt. Die uit eigen
ervaring weet hebben van Jodenvervolgin
gen en concentratiekampen, van Duitse
hoogmoedswaanzin en van Duitse angst
om het spel te verliezen en van het eigen-
gebouwde voetstuk af te vallen. Wie het
demonische van die jaren van angst en
moed niet heeft doorleefd die zal het
Weinreb-verhaal alleen maar kunnen zien
als een misdadig fabeltje dat echt ge
beurd is!
Ziehier: een jonge Joodse econoom be
gint tijdens de bezetting een bijna duivels
listig schaakspel tegen de nazi's met als
inzet het leven van tientallen Joodse Ne
derlanders die met de dood bedreigd wor
den. Hij weet dat de Joden die kunnen emi
greren naar een neutraal land niet opge
pakt kunnen worden zij krijgen van de
Nazi's een „Sperre", een bewijs van uit
stel in afwachting van hun emigratie. De
Jood Weinreb ziet daarin een kans om het
eigen leven en dat van eventuele lotgeno
ten te redden: hij gaat emigratielij sten op
stellen, lijsten die op niets zijn gegrond,
maar die hij met keiharde brutaliteit ge
loofwaardig weet te maken, niet alleen
bij de Nazi's, maar ook bij de bedreigde
Joden.
Als hij door de mand valt, verzint hij
een niet-bestaande hoge militair in wiens
opdracht hij zou werken. De Nazi's willen
de generaal ontmaskeren en laten Weinreb
het spel verder spelen. Als ook dat spel mis
lukt, weet hij enkele Nazi's een fabelach
tig vermogen aan verdwenen Joods kapi
taal voor ogen te houden en wederom mag
hij zijn spel verder spelen.
Tenslotte mislukt alles en moet hij on
derduiken. Hij overleeft de oorlog en hij
had tientallen Joden de kans gegeven even
eens onder te duiken en de massa-moord
te ontlopen. Na 1945 moet hij zich voor
zijn oorlogsdaden verantwoorden bij de
bijzondere rechtspleging in Nederland.
Het wordt een macaber proces. Velen we
ten dat Weinreb kind-aan-huis was bij be
ruchte nazi-diensten. Hij had gegoocheld
met mensenlevens en niet altijd was dat
spel gelukt. Bovendien had hij tijdens dat
spel achter de nazi-schermen kunnen kij
ken en daar had hij Nederlanders ontmoet,
die in mei 1945 plotseling weer voortreffe
lijke vaderlanders bleken te zijn.
In het na-oorlogse Nederland was Wein
reb een storend element. Men kon hem
niet plaatsen: hij was geen franke verzets
held, die van geen concessie had willen
weten; hij had niet in het verborgene ge
werkt aan de Duitse nederlaag; hij was
niet de voorzichtige vaderlander die zich
buiten alles had gehouden. Hij was ook
niet de lompe landverrader of de ver
dwaasde idealist die met de nazi*s had
meegedaan. Maar wat was hij dan wel?
Hoe moest men deze man beoordelen?
Plaats dergelijke vragen in de tijd van
kort na de oorlog, in de alles-moet-nu-be-
ter-mentaliteit van toen, in de heksenjacht
mentaliteit ook, en men zal begrijpen dat
het beoordelen van dergelijke daden een
bijzonder grote moeilijkheid heeft ge
vormd. En dat men zich vandaag de dag
nog afvraagt of het over hem gevelde von
nis wel terecht is uitgesproken.
Soms vaart er op het Beatrix-kanaal bij
Eindhoven een klein, roomblank mo
torjachtje, de Johan de Wit. Van buiten
een gewoon scheepje zoals zovele, deson
danks een heel bijzonder scheepje. Men
merkt dat als men aan dek staat: men
voelt nauwelijks dat men vaart. Geen ge
raas van de motor, geen gestamp, alleen
maar een lichte trilling. Van binnen
merkt men het nog veel duideEjker: dan
ziet men dat men zich bevindt in het
„varend laboratorium" van dr. ir. R. J.
Meijer, werktuigkundig ingenieur, ad
junct-directeur van het natuurfcundig la
boratorium van de Philips-fabrieken,
geestelijke vader van de hete-hicht-motor
oftewel Stirling-motor. Dat varend labo
ratorium heeft hij nodig voor het uitpro
beren van de vermogensregeling, de ven
tilatie, de temperatuur-regeling en andere
hulpwerktuigen van zijn motor.
Dr. Meijer is een voorzichtig man die
zijn woorden met zorg kiest. „De moge
lijkheden van de Stirlingmotor worden
oneindig groot indien bij de vele bestaan
de toepassingen ervan ook de toepassing
van de tractie en in het bijzonder het
wegvervoer komt." Bestaat die kans7
Om het eens heel precies te zeggen: „Zal
de Stirlingmotor spoedig de plaats van de
dieselmotor en misschien ook van de be-
zinemotor kunnen gaan innemen?"
Men besefte wat dit voor dr. Meijer
persoonlijk zou betekenen. Deze vijftig
jarige is sinds 1946 werktuigkundig in
genieur en in 1969 promoveerde hij op
een proefschrift getiteld „The Philips
Stirling Termal Engine", de Philips
Stirling hetelucht-motor. Niet zo maar
een onderwerp want de heer Meijer
was toen al vele jaren met dit project
bezig is het dan wonder dat hij nu,
na 22 jaar, wel even nadenkt als herr;
de vraag wordt voorgelegd of „zijn mo
tor nu wat betreft rendement, vermc
gen, betrouwbaarheid en enkele andere
kwaliteiten gelijkwaardig is aan de die
selmotor?"
Bij zijn antwoord houdt hij daarom eer
slag om de arm. „Op dit ogenblik zegl
iij is de Stirlingmotor nog veel duur
der dan de automotoren. De Stirlingmoto.
cal pas goedkoper kunnen worden zodr;
hij in serieproduktie kan worden vervaar
digd. Het is bekend dat sorrimige fabrie-
ken pas aan seriefabricage van nieuwe
typen automotoren willen beginnen wan
neer zij zeker zijn van een jaaromzet van
tenminste honderdduizend stuks."
Die kant van de ontwikkeling van de
Stirlingmotor voor gebruik op de weg laa:
men bij Philips over aan ondernemingen
die het recht hebben verkregen deze mo
tor in serie te bouwen. „Wij maken alleen
laboratoriummodellen", zegt dr. Meijer,
„en die leveren wij aan de licentiehou
ders. Het is hun taak te streven naar
goedkope serieproduktie.
Er zijn drie licentiehouders. Genera!
Motors experimenteert al sedert 1958
met de Stirlingmotor in de Verenigde Sta
ten. Volgens uitlatingen van deskundigen
/an General Motors tegenover een com
missie uit het Amerikaanse Congres zou
le Stirlingmotor te groot en te duur zijn
/oor installatie in een personenauto.
Dr. Meijer vindt die bezwaren niet z<
steekhoudend. „De tegenwoordige perso-
ïenauto" zegt hij „is eigenlijk altijd ge
heel om de benzinemotor heen gebouwd.
De vorm van de auto is dus bij de mo
tor aangepast.!' Hij vindt dat, indien het
in het belang van bestrijding van de lucht
verontreiniging aanbeveling verdienen zou
1e Stirlingmotor op de weg te gebruiken,
men de auto dan ook bij de Stirlingmo-
or zal moeten gaan aanpassen.
Een van de twee andere licentiehou
ders, de Zweedse onderneming United
Stirling, staat veel positiever tegenover
de verwachting dat de Stirlingmotor al
over weinige jaren op de weg zal komen.
In de laboratoria van die Zweedse onder
neming werkt men aan een Stirlingmotor
voor autobussen als vervanger van de
sterk luchtvervuilende dieselmotoren.
„Bij United Stirling" zegt dr. Meijer
„willen ze omstreeks 1974 beginnen met
ie produktie van Stirlingmotoren voor
autobussen in het stadsverkeer."
De derde licentiehouder is de Westduit
se motorenfabriek MAN die samen met
Motorenwerke Mannheim (MWM) even
eens mikt op een Stirlingmotor voor auto
bussen en zware vrachtauto's. „Het leu
ke van die licentieovereenkomst is" zegt
dr. Meijer „dat MWM de eerste fabrie!
was die dieselmotoren bouwde."
Bij het schatten van de kansen voor d
Stirlingmotor op de weg zal veel afhan
gen van de eisen die in de grote indus
trielanden de op stapel staande wetten or
le bestrijding van de luchtverontrein;
ging aan het wegverkeer zullen stellen.
Hoe strenger die eisen zijn hoe grotei
de kansen voor de Stirlingmotor omda
de uitlaatgssen daarvan zo goed als geen
schadelijke stoffen bevatten.
„Met uitzondering van een geruchtma
kend wetsontwerp in de Amerikaanse staat
Californië", zegt dr. Meijer, „zijn in die
wetsontwerpen de eisen niet al te streng
gesteld. Dat vind ik ook verstandig want
inders zou men de economie totaal ont-
vrichten en daarbij heeft niemand baat".
Dr. Meijer staat nog even bij het lucht-
erontreinigingsvraagstuk stil. „We heb
jen hier te maken met een uitvloeisel van
•nze huidige welvaart" zegt hij. „Wij le
zen nu in een tijdperk van ombuigen van
velvaart naar welzijn. Ik heb soms de in-
iruk dat wij bezig zijn te vergeten dat
onder welvaart en zonder datgene wa:
>ns die welvaart verschaft welzijn on-
nogelijk is".
Hoe dan ook, het dienstbaar maken var
le welvaartbrengende factoren in on
ce samenleving aan het algemeen welzijn
maakt volgens de zienswijze van dr. Meij
er dat de „schone" Stirlingmotor preciei
op tijd is gekomen.
Ook geluidshinder op de weg en op het
water zou de Stirlingmotor, die zo goed
als geluidloos loopt, uit de wereld kunnen
helpen. En dat bewijst hij dan met zijn
„Johan de Wit"l