Bejaardenzorg en bejaardenzorgen Oorlogstragedie en rechtsbesef Is voor drs. Fr. Weinreb rechtsherstel mogelijk? Zaak-Weinreb DE GROTE DAG VOOR DR. MEIJER LIGT NIET MEER VERAF Politicus en minister FANTASTISCH VERHAAT MET DEMONISCHE TREKKEN Na 22 jaar werken aan hete-lucht-motor door dr. E. van Raalte Commentaar 4- Onderduiken Storend element „De oude dag komt met gebreken", zeg gen we en het is niet anders. Gebreken betekent de dokter over de vloer, zieken huis of verpleeginrichting. En dergelijke maatregelen kosten geld. Daarom is het goed dat ook vrijwel alle bejaarden nu zijn opgenomen in een ziektekostenverze kering vroeger was dat niet zo, maar men heeft terecht overwogen dat dit een absoluut noodzakelijk sluitstuk is van el ke oude-dag-zorg. Desondanks dreigen tal van bejaarden juist hierover in opstand te komen. Drei gende taal werd geuit in een brief van een lezer: „De tijd is niet ver weg dat er een actie-comité gevormd zal worden, dat de strijd zal aanbinden tegen deze vorm van bejaardenverzekering. Er zijn ruim een miljoen bejaarden onder wie ook on dergetekende en ook wij willen „in spraak". Waarom deze boosheid? Het is een lang •n niet gemakkelijk te begrijpen verhaal wie zich bij tijd en wijle verdiept in de finesses van onze sociale wetgeving komt steeds weer tot de conclusie dat het een doolhof is waarin de leek niet makkelijk wegwijs wordt. Maar dat terzijde. Waar om het hier gaat kunnen we het beste met een voorbeeld verduidelijken. We kennen een bejaard echtpaar dat tot dus verre een inkomen had van ƒ8.414,-. Het merendeel daarvan is uiteraard AOW: f 5358,-, het restant eigen voorzieningen. Men dient dan ook te weten dat er met in gang van 1 januari 1970 door de Zieken fondsraad een nieuw tarief is vastgesteld voor de bejaardenziekenfondsen. In ons geval betekent het dat het echtpaar per maand een premie moet betalen van ƒ47,05. Een vrij hoge premie naar ons ge voel maar daarover gaat het nu niet. Wat hangt dit echtpaar boven het hoofd? Dit: dat het straks 3 pet. meer AOW krijgt en misschien nog eens vakantietoe slag daar bovenop. Het lijkt vreemd dat men dit als een dreiging voelt, maar dat is een kwestie van rekenen. Het optrek ken van de AOW met 3 pet. betekent een verhoging met plm. 160,- per jaar. Daar mee komt het inkomen van het echtpaar dat we hierboven ten tonele voerden op ƒ8574,-. Hanteren we nu weer de nieuwe premie-tabel voor het ziekenfonds dan zien we dat hun premie stijgt tot ƒ65,87 per maand, een verhoging met ƒ18,2. Vermenigvuldigt men dit met 12, het aan tal maanden van het jaar, dan komt men uit op een jaarlijkse lastenverhoging van luim ƒ225,-. Dus: winst ƒ160,-, verlies ƒ225,-. Het echtpaar gaat er in 1970 niet op vooruit maar op achteruit, ondanks al le goede bedoelingen van de gestegen ouderdomsvoorziening. Natuurlijk kan men zeggen dat dit een grensgeval is. Dat dit echtpaar „pech heeft gehad" dezelfde pech die ie mand heeft die door een loonsverhoging in een andere belastingtabel-klasse terecht komt en zijn besteedbaar inkomen ver laagd ziet In plaats van verhoogd. Onze vraag is dan wèl of deze toch wel op de grens van het minimum levende oudBn van dagen overgelaten moeten worden aan de domme „tabellen-pech". Of er 'rrJet •en andere methode gevonden kan wor den te denken is aan een vast percen tage van het inkomen waardoor een toegekende verhoging ook inderdaad een verhoging is. Want verhogingen van de AOW worden echt niet uit luxe gegeven! Er is hier trouwens nog een vraag in het geding. Een echtpaar dat alleen maar AOW ontvangt houdt aan de 3 pet. extra voor 1970, verminderd met de hogere pre mie voor 1970, een bedrag aan winst over van rond 105,-. Meegenomen. Maar..nu hangt hem ook nog een vakantietoeslag van 3 pet. boven het hoofd Inderdaad, ook als een dreiging. De drie procent ex tra vakantietoeslag zou namelijk hun inko men brengen op 5683,-. Kijken we weer naar de nieuwe premietabel, dan blijkt dat dit bedrag hen m een hogere tarief klasse brengt. Zetten we het rekensomme tje weer op dan krijgen we: inkomsten- stijging ƒ325,-, premiestijging 22,584 een winst van nog geen honderd gulden. Bejaard echtpaar, vangt u daarmee maar de gestegen kosten van levensonderhoud op en neem van de rest maar eens heer lijk vakantie..! Nu denkt u waarschijnlijk dat het alle maal zo'n vaart niet zal lopen en dat men dit alles echt wel zal recht breien. Het ziet er niet naar uit,' lees maar de vol gende zin uit een schrijven dat een zie kenfonds aan haar bejaarden deed toe komen. „Aangezien zo staat er - op een later tijdstip de inkomens zullen moeten worden gecontroleerd, zodat dan ook eerst later in het jaar een deflnite- ve vaststelling van de verschuldigde pre mie kan plaats hebben, zal nog een na- hefflng of een terugbetaling mogelijker wijs moeten worden gevraagd, resp. wor den verleend". Prettig vooruitzicht voor bejaarden, die toch al met moeite rond komen. We hebben van te voren gezegd dat dit een lang en niet gemakkelijk te be grijpen verhaal is u zult het nu onge twijfeld met ons eens zijn. Maar er zijn in Nederland mensen die dagelijks met dit alles te maken hebben en voor wie het gesneden koek moet zijn. Mensen van de Ziekenfondsraad, mensen van het mi nisterie van Sociale Zaken en ook de mensen van gemeentelijke diensten van sociale zorg. Zij kunnen tot geen andere conclusie komen dan wij, namelijk dat een toeslag ter wille van de gestegen kosten van levensonderhoud plus een va kantietoeslag, bedoeld om ook bejaarden nog wat bewegingsvrijheid te geven, toch niet mogen resulteren in een „winst" van nog geen ƒ2,- per week, omdat het zie kenfonds het resterende deel opeist. Er moet toch zoveel coördinatie mogelijk zijn tussen al die instanties die hiermee te maken hebben, dat het eigenlijke doel, een verlichting van de financiële zorgen van bejaarden, niet geheel verlo ren gaat. Want en we keren terug naar het begin ziek-zijn is de grote (ook finan ciële) zorg van de oude dag en dus is het goed dat er een verzekeringssys teem bestaat. Maar dat systeem heeft nauwelijks zin als het de zorgen niet vol doende kan wegnemen. En daar lijkt het nu een beetje op. Men kan aan zijne excellentie mr. R. J. Nelissen, in dubbele betekenis Nederlands jongste minister, poltieke moed net ont leggen. Hij heeft een portefeuille overge nomen die niet de gemakkelijkste is m het Nederland van 1970 en die zijn voorganger heel wat zorgen heeft opgeleverd. Het prijsbeleid zal ook in de komende maan den zonder twijfel veel stuurmanskunst ei sen en de oppositie zal niet nalaten dat beleid zeer kritisch te begeleden. Dan is er de kwestie-Verolme die heel wat moei lijker blijkt te liggen dan oorspronkelijk was verwacht en die nu al in heel wat kringen tot groot verschil van mening heeft geleid. Terwijl een snelle optopsing nodig is, want Verolme betekent een heel groot stuk werkgelegenheid. Excellentie Nelissen wachten geen ge makkelijke maanden dat is wel duide lijk. Dat hij desondanks ja heeft gezegd tegen premier De Jong moet men in hem prijzen. Waarbij we tooh wel één kantte kening willen maken: wie in de politiek gaat behoort ook de verantwoordelijkheid te durven dragen die aan het ministers ambt verbonden is. Want parlementaire verantwoordelijkheid en ministerële telijk wel verschillend, maar de politicus behoort ze bede te kunnen dragen. En daarom hebben we alle vertrouwen in mi nister Nelissen nu hij blijk gegeven heeft een goed politicus te zjn. Toen onlangs het Tweede-Ka merlid prof. dr. I. A. Diepenhorst schriftelijke vragen richtte tot de minister van justitie over de zaak Weinreb, was h(j niet de eerste die de ministeriële aandacht vroeg voor een stukje oorlpgsverleden dat het rechtsgevoel van vele Ne derlanders nog altijd aantast. Op 25 oktober 1948 velde de Bijzonde re Raad van Cassatie arrest tegen drs. Weinreb, de Jood tegen wie in het kader van de bijzondere rechtspleging een langdurig pro ces was gevoerd inzake collabo ratie met de vijand. Het vonnis: zes jaar gevangenisstraf en ont zetting uit het actieve en het pas sieve kiesrecht voor het leven. Een juiste straf? In 1965 wendde het Eerste-Kamërlid dr. F. L. Polak zich tot de toenmalige mi nister van justitie met de vraag of deze geen aanleiding zag her ziening aan te vragen van het ar rest van 1948. Het antwoord van de minister kwam hierop neer dat hij, na een ingesteld onder zoek, geen gronden had gevonden die aanleiding zouden kunnen zijn voor een dergelijke herzie ningsprocedure. Sindsdien zjjn vier jaren ver streken en sindsdien heeft ook drs. Weinreb niet stil gezeten. Vorig jaar is bjj Meulenhoff in Amsterdam het gigantische werk over hem verschenen: F. Weinreb, Collaboratie en Verzet 1940-1945, niet minder dan drie delen te za- men zo'n 2000 gedrukte bladzij den. En sindsdien is ook van an dere zijden meer licht gekomen in deze haast demonische oorlogs geschiedenis - men denke aan het boek van prof. dr. J. Presser „De Ondergang", waarin deze Weinreb verdedigt. En daarom heeft minister Polak dan nu aan het Rijksinstituut voor Ooorlogs- documentatie verzocht nog eens opnieuw alle materiaal bijeen te brengen. Want wat voor zo'n herzieningsprocedure in 1965 nog niet voorhande scheen kan nu, vier jaar later, wel blijken te be staan. Over wat voor een derge lijke procedure juridisch nodig is schrijft hieronder dr. E. van Raal- te. Daarnaast geven we een heel beknopt overzicht van wat nu eigenlijk „de zaak Weinreb" is. Jn het bijzonder in de allerjongste tijd zijn heel wat betogen gevoerd waar van de strekking is dat de Bijzondere Raad van Cassatie met zijn veroordeling van drs. Fr. Weinreb tot zes jaar gevan genisstraf en levenslange ontzetting uit de beide kiesrechten, een juridische misslag zou hebben begaan. Nu die betogen in brede kring verontrusting hebben gewekt zou het mijns inziens om tal van redenen aanbeveling verdienen het tot een nieuw onderzoek te doen komen en na te gaan of er gegronde redenen bestaan voor de procureur-generaal bij de Hoge Raad een vordering tot herziening van vermeld arrest bij ons hoogste lechtscollege in te dienen. Tot goed begrip van de lezers wijs ik er op, dat de aanvrage tot herziening bij de Hoge Raad hetzij langs de hierboven genoemde weg kan geschieden, hetzij door de indiening van een verzoekschrift door de veroordeelde of diens raadsman. Mocht inderdaad de veroordeelde, om welke reden dan ook, in dezen niet het initiatief willen nemen, dan behoeft dit voor de procureur-generaal nog geen be letsel te zijn om zijnerzijds de kat de bel aan te binden. En niets behoeft de genen die menen dat er goede (dat zijn de aangegeven gronden in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering) gron den aanwezig zijn waarop herziening kan worden aangevraagd, te weerhouden deze op deugdelijke wijze ter kennis van de pro cureur-generaal te brengen. Dat zou dunkt mij, de meest doeltreffende manier kunnen wezen. Dat de minister van justitie hiermee nu een begin gemaakt heeft via zijn op dracht aan het Rijksbureau voor Oorlogs documentatie, is een juridische stap. Van de in het hierboven genoemde ar tikel 457 van het Wetboek van Strafvor dering opgesomde gronden, die een aan vraag om herziening mogelijk maken, noem ik er hier een. En wel een die me nigeen, vooral ten aanzien van het geval waarom het hier gaat, als de belangrijk ste zal beschouwen. Ik heb het oog op het wellicht door sommigen vermeende bestaan van „enige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de Bijzondere Raad van Cassatie niet was gebleken en die op zichzelf of in ver band met de vroeger geleverde bewij zen met de uitspraak van 25 oktober 1948 niet bestaanbaar schijnt." Aldus: „In dier voege dat ernstig vermoeden bestaat dat, ware zij (die destijds onbe kend gebleven omstandigheid dus) wel bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat de veroordeelde niet straf baar was, hetzij tot niet ontvankelijk-ver klaring van het openbaar ministerie, het zij tot toepasselijk verklaring van een minder zware strafbepaling." - Toegegeven deze zin munt stellig niet uit als een staaltje van fraai en boeiend proza en misschien moet u het nog eens herlezen om te weten wat er nu eigen lijk staat. Heel kort komt het dus hierop neer dat artikel 457 de weg tot herzie ning opent als er bepaalde nieuwe feiten in het geding kunnen worden gebracht. Laat ik direct aan het voorgaande toe voegen dat men met die „nieuwe feiten" goed beslagen ten ijs moet komen, on verschillig of de veroordeelde of diens raadsman ze naar voren brengt dan wel de procureur-generaal. Artikel 459 van het wetboek omschrijft namelijk aan welke eisen voldaan moet worden haalt men die eisen niet dan verklaart de Hoge Raad naar artikel 460 voorschrijft bij met redenen omklede beschikking de aanvrage niet ontvankelijk. En daarmee is dan de weg om tot herziening te ko men terstond afgesloten. Hoe deugdelijker dus het materiaal is dat de procureur-ge neraal zich ter beschikking gesteld zou zien, des te groter wordt de kans dat hij tot indiening van een vordering bij de Hoge Raad zal overgaan. Het is aan dit hoge college om, met re denen omkleed, na de in het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven procedure regels in acht te hebben genomen, in een ter openbare zitting uit te spreken arrest te beslissen. Met name of het de aan vraag niet gegrond acht, in welk geval de Raad haar dus afwijst, dan wel haar wél gegrond verklaart. Laten we aanne men dat het laatste het geval is, dat dus inderdaad een grond is aangevoerd zoals ik hier bij wijze van voorbeeld aan ar tikel 457 heb ontleend, dan zal ons hoog- ste rechterlijke college de zaak verwij zen naar een gerechtshof dat nog geen enkele bemoeienis met die zaak heeft ge had. Het Hof zal dan moeten beslissen en heeft daarbij de keus uit vier mogelijk heden: handhaving van het eertijds gewijsde; met vernietiging daarvan vrijspraak van de verdachte of hem ontslaan als niet strafbaar van alle rechtsvervolging; het openbaar ministerie niet ontvanke lijk verklaren; de verdachte opnieuw veroordelen met toepassing van de mindere strafbepaling. Deze ruime keuze vindt men uitgestald in artikel 465 van het Wetboek van Straf vordering. Voor hen die menen dat drs. Weinreb aanspraak heeft op rechtsherstel zal uit dit alles wel gebleken zijn dat on ze rechtspraak daartoe wel degelijk de mogelijkheden opent. Mocht het in deze kwestie niet tot rechts herstel komen, dan zal men zich als goede burgers van een rechtsstaat bij een dergelijke negatieve beslissing hebben neer te leggen. In Nederland immers geldt niet dat Jan, Piet of Klaas uitmaakt wat recht is zoals in Nazi-Duitsland wel een zekere Adolf deed doch dat zulks uitsluitend toekomt aan de bevoegde rech terlijke instantie. Natuurlijk staat het iedereen vrij deze of gene rechterlijke uit spraak zwak of zelfs niet-billijk te vin den. Een dusdanige mening doet echter rechtens niets ter zake. Is rechtsherstel niet bereikbaar dan kan eventueel reden zijn voor bevordering van billijkheid. Daarover nog dit. Het komt wel eens voor dat de Kroon, nadat vol gens het recht geen aanleiding of gelegen heid voorhanden is gebleken tot herzie ning van een rechterlijke beslissing over te gaan, uit billijkheidsoverwegingen het gratiemiddel op zijn plaats acht. Of hiertoe met betrekking tot het geval Weinreb zou worden overgegaan, indien herziening van het arrest van 1948 ach terwege zou blijven, valt niet te voorspellen. Ik wijs alleen op de mogelijkheid dat gra tiemiddel dan toe te passen. Wel is de in 1948 veroordeelde vrij spoedig na het eind- arrest de hem resterende gevangenisstraf kwijt gescholden. Dit echter als een later uitvloeisel van de algemene gratie die toen ter gelegenheid van het 50-jarig regerings jubileum van koningin Wilhelmina en van de troonopvolging door haar dochter, is verleend. Het betrof dus een algemeen ver minderde tarifering van de duur van ge vangenisstraffen. Wat drs. Weinreb betrof bleef dus de levenslange ontzetting uit het actief en uit het passief kiesrecht gehand haafd. Te dien opzichte zou dus in een of andere mate gratiëring nog mogelijk blij ven. Ook van deze mogelijkheid maak ik gewag zonder aan te duiden of dit al dan niet aanbeveling zou verdienen. Tot besluit van dit overigens geheel ob jectief geschreven artikel zie ik mij helaas gedwongen één kanttekening van subjectieve aard te maken. Dit tengevolge van een onlangs door prof. dr. J. Presser gedane uitlating. Zij kwam hierop neer, dat deze historicus zijn in „ondergang" II tot uiting gebrachte persoonlijke overtui ging ten aanzien van hen, die het arrest van 25 oktober 1948 geveld hadden, nog steeds heeft gehandhaard. Te weten dat de rechters in kwestie „zich niet in voldoende mate verplaatst hebben in de oorlogssitua tie of niet voldoende beseft hebben wat het toen betekende Jood te zijn" (o.c. b(z. 108). Deze bewering raakt kant noch wal. Zij bewees alleen maar dat Presser niets, al thans weinig afwist èn van het karakter èn van de ervaringen alsmede gedragingen in de jaren 1940-1945, alook vóór dien, van tenminste drie van de vijf rechters, nl. van thans wijlen mr. G. Scholten, van prof. mr. dr. Verzijl en van mr. D. J. Veegens. Over de twee andere rechters kan ik niet vol doende uit eigen wetenschap oordelen, voeg ik hieraan, ter vermijding van elk misver stand, toe. Precies hetzelfde verwijf geldt ten opzich te van prof. Pressers overtuiging, dat de ge dane rechterlijke uitspraak o.m. toe te schrijven zou zijn aan de aldus door Pres ser te boek gestelde factor (o.c. blz. 110): „De Jood Weinreb is de zondebok geworden, heeft voor het tekort schieten van talloze niet-Joden geboet". Hiermee is aan hen die het arrest tot stand deden komen, in de schoenen geschoven, dat zij zich (mede) bij hun beslissing zouden hebben laten leiden door een bepaald schuldgevoel. Iets dat elk van de genoemde rechters, volgens hen die weten wie en wat zij waren, gegeven ook weer hun karakter en hun gedragingen, ten enen male vreemd is geweest. Het is bepaald bedroevend, dat in dit ge val een zo talentvol en integer mens als Presser zich op zo onverantwoordelijke wij ze te buiten is gegaan. Niet minder te be treuren valt, dat hier en daar waarneem baar is, hoe dit slechte voorbeeld slechte navolging heeft gekregen. Het verhaal-Weinreb is een fantastisch verhaal tevens een afschuwelijk ver haal. Een verhaal dat alleen maar ge loofwaardig is voor mensen die de bezet ting hebben meegemaakt. Die uit eigen ervaring weet hebben van Jodenvervolgin gen en concentratiekampen, van Duitse hoogmoedswaanzin en van Duitse angst om het spel te verliezen en van het eigen- gebouwde voetstuk af te vallen. Wie het demonische van die jaren van angst en moed niet heeft doorleefd die zal het Weinreb-verhaal alleen maar kunnen zien als een misdadig fabeltje dat echt ge beurd is! Ziehier: een jonge Joodse econoom be gint tijdens de bezetting een bijna duivels listig schaakspel tegen de nazi's met als inzet het leven van tientallen Joodse Ne derlanders die met de dood bedreigd wor den. Hij weet dat de Joden die kunnen emi greren naar een neutraal land niet opge pakt kunnen worden zij krijgen van de Nazi's een „Sperre", een bewijs van uit stel in afwachting van hun emigratie. De Jood Weinreb ziet daarin een kans om het eigen leven en dat van eventuele lotgeno ten te redden: hij gaat emigratielij sten op stellen, lijsten die op niets zijn gegrond, maar die hij met keiharde brutaliteit ge loofwaardig weet te maken, niet alleen bij de Nazi's, maar ook bij de bedreigde Joden. Als hij door de mand valt, verzint hij een niet-bestaande hoge militair in wiens opdracht hij zou werken. De Nazi's willen de generaal ontmaskeren en laten Weinreb het spel verder spelen. Als ook dat spel mis lukt, weet hij enkele Nazi's een fabelach tig vermogen aan verdwenen Joods kapi taal voor ogen te houden en wederom mag hij zijn spel verder spelen. Tenslotte mislukt alles en moet hij on derduiken. Hij overleeft de oorlog en hij had tientallen Joden de kans gegeven even eens onder te duiken en de massa-moord te ontlopen. Na 1945 moet hij zich voor zijn oorlogsdaden verantwoorden bij de bijzondere rechtspleging in Nederland. Het wordt een macaber proces. Velen we ten dat Weinreb kind-aan-huis was bij be ruchte nazi-diensten. Hij had gegoocheld met mensenlevens en niet altijd was dat spel gelukt. Bovendien had hij tijdens dat spel achter de nazi-schermen kunnen kij ken en daar had hij Nederlanders ontmoet, die in mei 1945 plotseling weer voortreffe lijke vaderlanders bleken te zijn. In het na-oorlogse Nederland was Wein reb een storend element. Men kon hem niet plaatsen: hij was geen franke verzets held, die van geen concessie had willen weten; hij had niet in het verborgene ge werkt aan de Duitse nederlaag; hij was niet de voorzichtige vaderlander die zich buiten alles had gehouden. Hij was ook niet de lompe landverrader of de ver dwaasde idealist die met de nazi*s had meegedaan. Maar wat was hij dan wel? Hoe moest men deze man beoordelen? Plaats dergelijke vragen in de tijd van kort na de oorlog, in de alles-moet-nu-be- ter-mentaliteit van toen, in de heksenjacht mentaliteit ook, en men zal begrijpen dat het beoordelen van dergelijke daden een bijzonder grote moeilijkheid heeft ge vormd. En dat men zich vandaag de dag nog afvraagt of het over hem gevelde von nis wel terecht is uitgesproken. Soms vaart er op het Beatrix-kanaal bij Eindhoven een klein, roomblank mo torjachtje, de Johan de Wit. Van buiten een gewoon scheepje zoals zovele, deson danks een heel bijzonder scheepje. Men merkt dat als men aan dek staat: men voelt nauwelijks dat men vaart. Geen ge raas van de motor, geen gestamp, alleen maar een lichte trilling. Van binnen merkt men het nog veel duideEjker: dan ziet men dat men zich bevindt in het „varend laboratorium" van dr. ir. R. J. Meijer, werktuigkundig ingenieur, ad junct-directeur van het natuurfcundig la boratorium van de Philips-fabrieken, geestelijke vader van de hete-hicht-motor oftewel Stirling-motor. Dat varend labo ratorium heeft hij nodig voor het uitpro beren van de vermogensregeling, de ven tilatie, de temperatuur-regeling en andere hulpwerktuigen van zijn motor. Dr. Meijer is een voorzichtig man die zijn woorden met zorg kiest. „De moge lijkheden van de Stirlingmotor worden oneindig groot indien bij de vele bestaan de toepassingen ervan ook de toepassing van de tractie en in het bijzonder het wegvervoer komt." Bestaat die kans7 Om het eens heel precies te zeggen: „Zal de Stirlingmotor spoedig de plaats van de dieselmotor en misschien ook van de be- zinemotor kunnen gaan innemen?" Men besefte wat dit voor dr. Meijer persoonlijk zou betekenen. Deze vijftig jarige is sinds 1946 werktuigkundig in genieur en in 1969 promoveerde hij op een proefschrift getiteld „The Philips Stirling Termal Engine", de Philips Stirling hetelucht-motor. Niet zo maar een onderwerp want de heer Meijer was toen al vele jaren met dit project bezig is het dan wonder dat hij nu, na 22 jaar, wel even nadenkt als herr; de vraag wordt voorgelegd of „zijn mo tor nu wat betreft rendement, vermc gen, betrouwbaarheid en enkele andere kwaliteiten gelijkwaardig is aan de die selmotor?" Bij zijn antwoord houdt hij daarom eer slag om de arm. „Op dit ogenblik zegl iij is de Stirlingmotor nog veel duur der dan de automotoren. De Stirlingmoto. cal pas goedkoper kunnen worden zodr; hij in serieproduktie kan worden vervaar digd. Het is bekend dat sorrimige fabrie- ken pas aan seriefabricage van nieuwe typen automotoren willen beginnen wan neer zij zeker zijn van een jaaromzet van tenminste honderdduizend stuks." Die kant van de ontwikkeling van de Stirlingmotor voor gebruik op de weg laa: men bij Philips over aan ondernemingen die het recht hebben verkregen deze mo tor in serie te bouwen. „Wij maken alleen laboratoriummodellen", zegt dr. Meijer, „en die leveren wij aan de licentiehou ders. Het is hun taak te streven naar goedkope serieproduktie. Er zijn drie licentiehouders. Genera! Motors experimenteert al sedert 1958 met de Stirlingmotor in de Verenigde Sta ten. Volgens uitlatingen van deskundigen /an General Motors tegenover een com missie uit het Amerikaanse Congres zou le Stirlingmotor te groot en te duur zijn /oor installatie in een personenauto. Dr. Meijer vindt die bezwaren niet z< steekhoudend. „De tegenwoordige perso- ïenauto" zegt hij „is eigenlijk altijd ge heel om de benzinemotor heen gebouwd. De vorm van de auto is dus bij de mo tor aangepast.!' Hij vindt dat, indien het in het belang van bestrijding van de lucht verontreiniging aanbeveling verdienen zou 1e Stirlingmotor op de weg te gebruiken, men de auto dan ook bij de Stirlingmo- or zal moeten gaan aanpassen. Een van de twee andere licentiehou ders, de Zweedse onderneming United Stirling, staat veel positiever tegenover de verwachting dat de Stirlingmotor al over weinige jaren op de weg zal komen. In de laboratoria van die Zweedse onder neming werkt men aan een Stirlingmotor voor autobussen als vervanger van de sterk luchtvervuilende dieselmotoren. „Bij United Stirling" zegt dr. Meijer „willen ze omstreeks 1974 beginnen met ie produktie van Stirlingmotoren voor autobussen in het stadsverkeer." De derde licentiehouder is de Westduit se motorenfabriek MAN die samen met Motorenwerke Mannheim (MWM) even eens mikt op een Stirlingmotor voor auto bussen en zware vrachtauto's. „Het leu ke van die licentieovereenkomst is" zegt dr. Meijer „dat MWM de eerste fabrie! was die dieselmotoren bouwde." Bij het schatten van de kansen voor d Stirlingmotor op de weg zal veel afhan gen van de eisen die in de grote indus trielanden de op stapel staande wetten or le bestrijding van de luchtverontrein; ging aan het wegverkeer zullen stellen. Hoe strenger die eisen zijn hoe grotei de kansen voor de Stirlingmotor omda de uitlaatgssen daarvan zo goed als geen schadelijke stoffen bevatten. „Met uitzondering van een geruchtma kend wetsontwerp in de Amerikaanse staat Californië", zegt dr. Meijer, „zijn in die wetsontwerpen de eisen niet al te streng gesteld. Dat vind ik ook verstandig want inders zou men de economie totaal ont- vrichten en daarbij heeft niemand baat". Dr. Meijer staat nog even bij het lucht- erontreinigingsvraagstuk stil. „We heb jen hier te maken met een uitvloeisel van •nze huidige welvaart" zegt hij. „Wij le zen nu in een tijdperk van ombuigen van velvaart naar welzijn. Ik heb soms de in- iruk dat wij bezig zijn te vergeten dat onder welvaart en zonder datgene wa: >ns die welvaart verschaft welzijn on- nogelijk is". Hoe dan ook, het dienstbaar maken var le welvaartbrengende factoren in on ce samenleving aan het algemeen welzijn maakt volgens de zienswijze van dr. Meij er dat de „schone" Stirlingmotor preciei op tijd is gekomen. Ook geluidshinder op de weg en op het water zou de Stirlingmotor, die zo goed als geluidloos loopt, uit de wereld kunnen helpen. En dat bewijst hij dan met zijn „Johan de Wit"l

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 10