Vogelleven langs grote rivieren
door
Adriaan
P. de Kleuver
Goud
Meerkoet
Dodi
'aars
Rondje
'es
Torenvalk
Wreed
DINSDAG 27 JANUARI 1970
KWAKKELWEER BIED1
MEESTE KANS VOGELS
VAN DICHTBIJ TE ZIEN
Het nieuwe jaar kwam met winterweer waaraan geen ein
de scheen te komen. Toch beleefden wij tot dusver een
kwakkelwinter en de ervaring leerde dat dii uitgezochte
winters zijn om het vogelleven langs de grote rivieren van
meer nabij te leren kennen. Dan behoef je. als je het ten
minste niet naast de deur hebt. maar een kilometer of 15
a 20 te rijden en je zit aan de Waal bij Ochten of bij dat
mooie gebied langs de Rijn tussen Opheusden en Lake-
mond. Nooit van Lakemond gehoord? Och. het is dan
ook maar het restant je van wat eens een dorpje was. Dat
dorpje lag aan de monding van de Laak. Die rivier de
Lake of Laak is er écht geweest. Zo goed als dat dorpje.
Die Laak dan kwam van Hien, stroomde dwars door de
Betuwe en in feite vormde ze de grens tussen de Over-Be-
tuwe en de Neder-Betuwe.
Overal in ons'rivierenland lagen kleine nederzettingen. De
meeste hadden een eigen kapel, een kerkje dus. én een
kasteel. Een paar van die middeleeuwse vestigingen „haal
den" het niet. Andere als Andelst, Zetten, Hemmen, Op
heusden, Resteren. Lienden en ga zo maar door, daar zat
wel schot in. Dorpjes als Wiel bij Eek. Verhuizen bij Lien
den. Medel, en Ooy bij Echteld. Wely bij Ilien en nog
maals: ga zo maar door, die haalden het niet.
Zo begon het met ieder dorp. Een
kerkje en een kasteel(tje). Zo begon het
in feite lang voor onze jaartelling, in de
bronstijd bij Hien, nu al 3500 jaar gele
den, en later, in de Ijzertijd gingen de
Germanen die tot hier doordrongen op
de hoge stroomruggen langs die Laak
wonen.
Wij weten dat zij als de Batavieren te
boek staan. Moedige kerels zoals de Ro
mein Tacitus ze ons voorstelde. Maar
ook van die Laak rest niets meer dan
de naam van een gehuchtje bij het
Lexesveer.
De rivier slibde dicht en ook de oude
woongronden verdwenen onder een dik
kleipakket. Daar in die streek zitten
machtig veel oudheden in de grond.
Toch wil ik u daar op de Rijnbandijk
hebben. Iedere winter kom ik er een
paar maal, want er liggen daar wat
oude strangen en wielen langs waar je
als vogelvriend je hart bij kunt opha
len.
Een jitje over de dijk in de richting
van Opheusden is iedere keer opnieuw
een openbaring. Maar vooraf twee din
gen. Of wel drie: ga daar niet heen als
het stevig gevroren heeft, en oqk niet
als de mist zo dik is dat het is of je de
wereld door een matglazen plaat be
kijkt. Neem een goede kijker mee want
er is veel te zien en te beleven.
De kolken en strangen zijn vogelrijk
en nergens op de uiterwaarden trof ik
zoveel roofvogels. Kwantitatief bekeken
dan altijd. Hoe diehter je Opheusden
nadert, hoe rijker het wordt. Dat heeft
vanzelf een oorzaak. Daar komen wij
nog op terug. Je bemerkt bij vorst
waarom je er dan niet heen moet gaan.
Allereerst gaan, als bij de Blauwe Ka
mer aan de Sticlitse zijde, de vogels er
weg en zoeken hun heil op de Rijn.
I-inge of Waal, ja tot op de Maas toe.
Dan is alles toegevroren en als bewo
ners van het land bóven de Rijn word
je er jaloers op. zo veel als daar ge
schaatst kan worden.
Maar goed, die keer dan dat het „heel
bar" was met de vogels. Een februari-
morgen die alle beloften inhield. Vroeg
zijn wij op pad gegaan. De nanacht
schemerde nog, al gloeide reeds een
amberkleurige gloed aan de oostelijke
hemel. Dat kan in de winter nog mooier
zijn als 's zomers. Zo'n morgenscheme
ring is zelfs mooier dan de mooist
denkbare avond. Zag u als eens hoe
rossige lange vingers zich over de he
meltrans naar u richten? Als het won
der dat de oude Romeinen van de godin
van de dageraad, Aurora genaamd, zei
den dat ze rosevingerig was?
Wat later blijken dat wolkjes te zijn
die als vlokkige, gesponnen suiker aan
de hoge hemel voorbij drijven. Ze on
dergingen niet slechts een metamorfose
qua vorm; ook werden ze van roserood
blank wit. Altijd weer is het voor mij
een volslagen raadsel dat er natuurmin
naars zijn die hun heil alleen bij de
plaatjes en de steentjes zoeken, die al
hun aandacht besteden aan de vogels
en nooit eens de blik verruimen. Zeg je
die: Moet je nu toch die wonderschone
tinten aan de hemel eens zien", dan kij
ken ze even en zeggen laconiek: „O ja.
héél mooi", om zich dan weer constant
naar het aardse stof te richten. Dat
mateloze heelal imponeert nog het
meest de doodgewone mens. Dikwijls
vragen ze mij: ..Heb je gisteravond die
prachtige „avond" gezien!" Hoe zelden
hoor ik dat van de morgenstond zeggen!
En die heeft nog wel goud in de mond!
Met recht. Het mooiste goud dat denk
baar is.
Wij hadden het wel zo uitgekiend dat
wij op het moment dat het zonnerad al
hoger en hoger kwam op de Rijnbrug
bij Rhenen waren. Vroeger zou je er de
trein voor moeten nemen. Nu ben je
haast de enige passant, want de wereld
slaapt nog. Je ziet dan weer de verre en
nabije bosranden uit het nevelig duister
opdoemen en ook de eindeloze vlakten
langs de rivier.
Je ervaart dat weer een nieuwe dag
geboren wordt als het duister zich
gaandeweg oplost en de nevels uiteen
gerafeld worden. Het is een compleet
wondergebeuren. Daar is dan die stra
lende, nieuwe dag in februari.
Geboren in hemelse zalen
,,Het ze zich voor ons gmhoog.
,,Waaxonze blikken ook dwalen,
,,Een lusthof ontrolt voor het oog.
,,Een, dag met haar kommer en zor-
gen,
,,/s nóóit zonder zon nog geweest-
,,Blij weerzien iedere morgen
,,Opnieuxv wordt het feest/"
Een vermaarde Fransman heeft
eens gezegd: „God maakte de aarde
maar de Nederlanders maakten hun
land zelf". Die man heeft zéker nooit
de zon zien verrijzen over het mooiste
deel van ons land. Nooit zou hij zo
iets gezegd hebben, want dat is een
stukje van Gods eigen land.
grijszwarte pakje en typische witte
bles op de kop, die overgaat in de
grauwwitte snavel. Voeg daarbij
schrander kijkende rode ogen en men
heeft het totaalbeeld van de zwem
mende vogel.
Op het land krijgt men de groene
poten te zien, kort met zeer lange te
nen. 't Is wel niet bepaald een
„zwemvogel", maar ze redt zich best.
Die tenen hebben brede lobben en op
een slikkerig plekje behoef je je nooit
af te vragen of daar meerkoeten ge
weest zijn. Duidelijk en zwaar staan
ze ingeplant.
Al watertrappend gaan ze uit het wa
ter op de wieken en zijn precies le-
vende torpedo's, 't Is nu winter,
maar als het voorjaar komt moet u
eens naar jonge meerkoetjes kij
ken. Pikzwarte donsballetjes zijn
dat met vuurrode kopjes. Je zou
kunnen denken dat die van een heel
andere vogel zijn. Ze zwemmen als
het beste eendekuiken en het is
grappig te zien hoe ze de walkant
opklauteren om zich in het gras te
verbergen voor het grote, nieuws
gierige ding dat mens heet. Het
moedertje behoeft slechts een waar
schuwingskreetje te uiten.
Meerkoeten zijn er zomer en winter
door; waterhoentjes ook. Die hebben
een rode bles en een rode snavel met
gele punt. Ze zijn tweekleurig zwart.
Hoe dat zit? De bovenzijde is meer
bruin-zwart en de onderkant grijs
zwart. Die tinten worden netjes afge
tekend door een witte flankstreep.
Prachtige donsjongen krijgen die. Ze
zijn zó diepzwart dat het lijkt of ze zo
uit de schoorsteen gerold zijn. Als
échte ral-achtige-vogel de meer
koet hoort daar ook bij heeft zo'n
waterhoen stevige poten met zéér lan
ge tenen. Maar geen lobachtige
aanhangsels. Z^lfs op ons slikstrandje
herken je dat onmiddellijk.
Dikwijls.hoorde ik er waterralletjes
die zeker daar overwinteren. Dat zijn
nu echte vogels van het rietland
die hun aanwezigheid slechts verra
den door de gillende geluiden die ze
maken. Ja heus, je zou zweren dat
daar biggetjes aan hun staart getrok
ken worden. Een verborgen levende
vogel waarvan je de bij ons broeden
de gevallen ook zelden of nooit te
zien krijgt. Een paar maal vond ik
tóch hun nest en hoe mooi dat in el
kaar geknutseld zit bekijkt u maar
eens.
Kijk, in dat zonovergoten land langs
de rivieren komt het leven iedere dag
weer opnieuw op gang. Onzin is het
van de winter te zeggen dat ze zo
doods is. Stil ja, dat is het in deze tijd
van het jaar wel, maar de winter
lééft!
Men behoeft slecht op de vogels te
letten. In de lage ruigtbegroeiing
langs de plassen onder aan de dijk
houden zich graag de meerkoeten
schuil. Mooie vogel toch met dat
Torenvalk
Een van de aardigste vogels die je
op de plassen en strangen langs onze
grote rivieren steeds ziet „opduiken"
is de dodaars. 's Winters is dat een
zwijgzame vogel. Maar eeht wel een
van open ondiep water. Dat is een le
vensbehoefte voor haar. Je staat naar
ze te kijken en ...woeps... daar duikt
er een onder water. Een weer
een.„en weer een...
Wat zo'n dodaars daar te zoeken
heeft? Dan zou u het jagen onder water
moeten kunnen filmen! Ze zwemmen
daar her en der op zoek naar visjes,
kikkerlarven, insektenlarven, ja, op
alles wat in het water leeft. Net
de grote nicht, de fuut, die vc
mooier is en eveneens vrij veel ii
deze omgeving gezien^ wordt.
Ieder wiel heeft als trouwe gast wel
een paartje futen. Die dodaars is on.s
kleinste fuutje met een nogal korte
hals. Ik vind dat winterkleed mooier
dan de zomerdracht. Dan zijn ze heel
anders dan die effen bruine duikboot-
jes. Een lichter gekleurde keel en
voorkant van de hals en de lichtere
flanken maken haar 's winters ele-
genter. Een fijne vogel om wat mee
te beleven door dat beweeglijke spel
van al maar duiken en weer boven
komen. Kijk er maar eens naar uit.
Dat was allemaal vredig en genoeg
lijk. Maar ziet u op dat paaltje wel
die buizerd de omgeving zitten afloe
ren? De vogel „glijdt" er als het
ware af. Dan lijkt dat „paaltje" in
eens een stuk korter. Ze zat daar te
wachten tot het lichter werd en haar
doordringende blikken de omgeving
weer konden onderscheiden. Als de
buizerd daar in het halfdonker zit
keert ze zich met een ostentatieve ruk
van de felle kop in de richting van de
indringers maar het lichaam blijft be-
wegenloos.
Mijn leven lang ben ik geïmponeerd
geweest door roofvogels. Soms begrij
pen mensen dat niet. Een lief, oud da
metje, met rimpelgezicht als het bel
lefleurtje dat grómoe uit Randwijk in
het „kabbenet" bewaard had sloeg
gedurende een excursie, terwijl ik een
uiteenzetting vanaf de dijk aan het
weggeven was over zo'n jagende bui
zerd. de handen voor de ogen en zei:
„Mijnheer De Kluiver, toe, laten wij
naar de eendjes gaan kijken". Het was
al te laat!
Met onbegrepen geduld zat die vo
gel er eerst roerloos, eirkelde vervol
gens sloom over het weiland met wijd
geespreide vleugels waarvan de eind
veren als vingers uiteen stonden, al
maar speurend naar buit. Hoe majes
tueus! In eens bleek dat het met die
beweerde sloomheid nogal meevalt.
Ze „pikte" een muis van de gras-mat
en vloog er mee naar een paaltje.
Het mevrouwtje slaakte een mini-
gilletje en...de buizerd schranste haar
prooi prinsheerlijk op. „Oh," zei toen
het dametje, „was het geen muis; dan
is het wat anders. Buizerds zijn de
vuilnismannen van het veld! Ze rui
men trage vogels en konijnen met ge
breken op en verlossen de boer van
de muizen
Daarom behoeft een buizerd niel
zo'n vlugge klant te zijn. Maar wél
een beaaentzame! Als ze hoog, duize
lingwekkend hoog haar rondjes
draait boven de winterse velden van
de valleien rond de rivieren dan doel.
je dat wat. Als er weinig te schransen
valt, bij sneeuwval b.v., dan vasten ze
dagen ïag. Dari zitten ze maar te zit
ten en altijd op'een verhevenheid in
een vlak terrein. Zo „stil als een
muisje' en als het ware één geheel
met zo'n paaltje. Onopvallend en toch
waakzaam. Ais een onvoorzichtig muisje
zien aan de oppervlakte waagt komt die
slome duikelaar tot leven en zeilt ze van
haar „standplaats" af.
Dan zijn ue klauwende tenen met de
vlijmscherpe nagels grijpgereecl. Ze
paKken wel eens een spreeuw of een
doezelig waterhoentje maar omdat
muizen toch de noofdschotel zijn
wordt -de grote, chocoladebruine vogel
niet voor mets muizenbuizerd genoemd.
Een andere en veeleisende winter -
gast, ae blauwe kiekendief, komt
hier ook tol heffen onder de vaste of
toevallige bevolking van de wielen.
Ik heo daar eens een kiekendief fel
zien jagen op een waterhoen. De
laatste won het, maar hoe. Als een
bezetene watertrappelend stoof ze
over de wateroppervlak met lét-
terlijk de dood op de hielen. Dan
wil je wel! Een paar maal dook de
roofvogel, maar het waterhoen red
de het en de rover droop af.
In de ruigtbegroeiing zijn de water
vogels betrekkelijk veilig. Even later
ging de blauwe kiekendief toch weer
op de wieken nadat wij die wat verder
op hadden zien neerstoten. Een on
voorzichtig waterhoen dat langs het
water aan de wandel was geweest
werd de klos. Uiteraard gééft zo'n
roofvogel het niet op. Hij móét roven
- nou ja: fourageren wel te verstaan -
en dat kost levens. Maar dat is in nor
male omstandigheden helemaal niet erg.
de kans meer een schot hagel in de
raap te krijgen. En een haas wordt
dan hopelijk niet langer loodzwaar door
al het lood, dat er in gepompt wordt.
Nu weer verder over de kiekendie
ven. Prachtige vogel, zo'n blauwe kie
kendief. En een échte wintergast. Je
moet die over zien vliegen of met wijd
gespreide vleugels zweefvluchten zien
maken. Ook deze roofvogel heeft van
die merkwaardig uitgespreide „vingers".
Wat vooral opvalt zijn de slankere
vleugels. Bij de buizerd is de gehele
vlucht breder gesteld. Blauwe kieken
dieven kijken „eigenwijs" en fel of ze
willen zeggen: „Oh, ben jij daar ook".
Boven de Gelderse Vallei komen ze
regelmatig. Het is geen wonder dat ze
ook op en boven de uiterwaarden zich
laten zien. Roofvogels opereren in het
hele gebied langs de grote rivieren.
Eens zagen wij er een bij Dodewaard
die uren lang in noordelijke richting
naar de Grebbe vloog, steeds maar
rondjes draaiend. Een machtig gezicht
was dat. Op 't laatst was die door de
kijker nog slechts als een stipje zicht
baar.
Zeldzaam zijn de blauwe kiekendie
ven in de winter niet. Als men maar
goed de ogen de kost geeft zijn er meer
dan dien denkt. Alleen is het gebied dat
ze bestrijken té,--groot om een bepaald
exemplaar in de gaten te houden. Dan
denk ik maar dat ook in het donker alle
katten grauw zijn.
Op een dag zijn alle wintergasten
spoorloos. Ze broeden in het noorden en
oosten van Europa en verder nog in
Waterral
Duitsland en Frankrijk. Vreemd dat ze
Denemarken, Nederland en België als
broedvogel mijden. Wij liggen als, een
enclave aan de rand van die broedge
bieden. Dan is er nog iets. Men kan zich
vergissen. Wat ik u voorstelde was de
terzei, het mannetje dus. Dat is blauw
grijs (naam!) en lichter van onderen.
Ziet u er een bruinachtig exemplaar bij
(waar niet zo veel kans op is omdat het
nogal eenzaam opererende vogels zijn)
dan kunt u met het vrouwtje van doen
hebben. Zelden is dat een bruine broe
der. de bruine kiekendief, die bij ons
wél broedt.
Het verschil met de eveneens bruin-
getinte buizerd heb ik al duidelijk ge
maakt. 't Is soms ingewikkelder dan u
denkt. Die bruine kiekendief noemen
de boeren „krem". Het gebeurt dan een
enkele maal dat de „blauwe" en de
„bruine" nog juist op het scheiden van
de markt elkaar treffen. Zo was ik
eens getuige van een waar luchtgevecht
boven de Hel bij Veenendaal. Het liep
met een sisser af maar de veren stoven
rond mijn oren.
Het ging die bruine kiekendiefterzel
om een broedplek. Omdat het voorjaar
nu toch wel voor de deur staat als
voorproefje een foto van een bruine
kiekendief met nest en jongen. Een wat
brengt die bij de jongen? Een jonge do
daars! De bóeren zijn er wel op bedacht
dat geen kuikens los rondlopen, 't Is
een geduchte rover. En tóch is het een
beschermde vogel, omdat er zo weinig
meer zijn-
Een heel gewone verschijning, zowel
in de zomer als in de winter, is de to
renvalk. Voor mijn gevoel wel de mooi
Bruine kiekendief
ste van onze roofvogels. Een zeer nette
vogel ook, want ze „bidt" voor ze aan
tafel gaat .U moet niet denken dat ik
dit spottend bedoel. Ze „wiekelt" voort
durend boven het veld en dat noemt
men ook wel bidden. Telkens vliegt zc
een eindje verder en lijkt dan in dc
lucht te hangen. Dan ziet ze met de on
gelooflijk scherpe ogen alles wat be
neden haar op de grasmat gebeurt. O
wee het veldmuisje dat zich aan de op
pervlakte vertoont. Veldmuisjes moeten
uiteraard zo aan de kost komen. De to-
'rënv'alk evenwel'duikt dan als een wel
gemikte steen pardoes naar beneden en
de tafel is weer gedekt.
Zo gaat dat nu eenmaal in de natuur.
Geweldig interessant was het vinden
van het horst van deze vrij kleine,
fraai getekende torenvalk op een moei
lijk bereikbare zeggepol in de Blauwe
Hel. Zou je er dichterbij hebben willen
komen, je zou daar gewis tot óver het
middel in de blubber hebben gestaan.
Een uitgekiend plekje waarmede maar
weer eens te meer bewezen is dat to
renvalken ook grondbroeders zijn. Zoals
gezegd gaan wij het voorjaar tegemoet
en daarom ook een foto van de toren
valk op zijn horst in het rietland.
Genoeg nu over vogels in de winter
tijd. Met smart wachten wij op de eer
ste zachte dagen. Een oud gezegde wil
dat op Sint-Matthijs (24 februari) de
leeuwerik moet zingen of barsten. Dat
wil dan zeggen d'at die hemelbestormer
dan jubelend de hemeltrap moet be
klimmen. Moet februari traditiege
trouw niet 9 zomerse dagen leveren? 't
Is net of die „weerloze" niet meer klopt
de laatste tijd. Afwachten dus maar.
Dc mooie dagen komen weer. Gewis!
Graag wil ik over dit probleem in
de natuur iets in het midden brengen
eer ik mij weer tot onze kiekendieven
bepaal.
Veel mensen vinden zo'n roofvogels of
roofdier maar wreed. Ze zouden ze al
lebei wel gras willen laten eten. Dat
gras is evenwel bepalend voor het ge
drag van de dieren. In de tijden dat?
gras de bodembedekking van moeder
aarde ging vormen (naast nog een mas
sa planten meer die wij ook kruidachtig
noemen) voltrokken zich in de dieren
wereld grote veranderingen. Eerst wa
ren er monsterachtige reptielen en daar
uit ontwikkelden zich vissen, vogels en
zoogdieren. En op het laatst de mens.
Denkt u eens in hoeveel lieve konijn-
Ljes er zouden zijn, lastige muizen en
lelijke ratten bovendien, als de natuur
niet in evenwicht gehouden werd door
juist dat wat naast deze lastposten op is
komen dagen. Zo'n „zwak" moedertje
brengt meermalen per jaar hoopjes jon
gen ter wereld. Juist daarnaast kwamen
dieren die hoogstens per jaar twee jon
gen werpen. Een nuverbrak de mens
het evenwicht. De uitroeiing komt voor
rekening van... de mens. Men zal dan
ook de taak van de goede jachtheer met
zijn jachtopziener moeten zien als scha
kel in de keten die de natuur in stand
moet houden.
De adel is zo verarmd dat een nieuwe
adel rjjke aannemers en fabrikanl-
jes zijn plaats gaat innemen. Dat
zijn veelal onervaren lieden. Al enige
tijd is de regering doende een jachtexa-
men voor te bereiden. Hoe nodig is dat!
Dan loopt men tenminste niet zo gauw