Zijn oefenterreinen wel zo nodig? Keijzers onrendabele lijnen OM i 685 ZETELS De elf provincies, haar Staten en de zesenzestig Gedeputeerden VRAAG VAN EEN LEZER: Verkiezingen komen in zicht De kwestie van de militaire oefenter reinen blijft de gemoederen bezighou den. Deze week ontvingen wij van mr. M. F. F. A. de Nerée tot Babberich een in gezonden stuk, dat bedoeld is als nabe schouwing op de bezoeken die een aan tal Kamerleden vorige week aan de be treffende gebieden gebracht heeft. Om dat wij geloven dat het de gevoelens van althans een deel onzer lezers weergeeft, plaatsen wij het hieronder onverkort. Met daaronder een enkele aantekening on- zijds. Min of meer als gevolg van het „uitlekken" van informaties, hebben de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en een staats secretaris van Defensie op 20 oktober verleden jaar een nota ingediend bij de Tweede Kamer over de situering van nieuwe terreinen voor militaire doeleinden. Zoals bekend is geworden, gaat het om uitbreiding van de mili taire terreinen op de Harskamp (met 800 ha), in Oirschot (met 1820 ha) en om de aanleg van schietbanen in het Kuinderbos (1700 ha). Om althans enigermate wegwijs te ge raken in deze materie heeft de Twee de Kamer een bijzondere commissie op pad gestuurd, die hoorzittingen heeft gehouden in de plaatsen waar de oefenterreinen waren geprojec teerd. Hoewel de spelregels van de ruimtelijke ordening niet zonder meer van toepassing zijn op werken of werkzaamheden ten behoeve van de landsverdediging moet een moderne overheid op dit gebied toch bijzonder tactvol te werk gaan. Ook op militair gebied is de overheid gedwongen een beleid te voeren, dat steeds meer in dringt in de levenssfeer van iedere staatsburger. Omdat deze hoe langer hoe meer van dat beleid afhankelijk is, voelt hij er zich ook hoe langer hoe meer bij betrokken. Hij wil dat beleid begrijpen, en hij wil invloed op de gang van zakem uitoefenen. Bij de besluitvorming over de uitbreiding van de militaire terreinen op de Harskamp met 800 ha tot een regio naal oefenterrein van 3000 ha zijn noch de burgers van de betrokken ge meenten, noch hun gekozen vertegen woordigers op lokaal en op provin ciaal niveau, noch de uit deze verte genwoordigers voortgekomen be stuurscolleges op democratische wijze ingeschakeld geworden. In de nota wordt voorts bijzonder weinig informatie verstrekt Daar waar inlich tingen worden gegeven over de ter beschikkingstelling van vervangende terreinen, blijken deze onjuist. En in de tweede nota over de ruimtelijke ordening, waarin de militaire oefen terreinen aan de orde zijn gekomen, werd in sept. 1968 uitdrukkelijk ge steld dat voor de situering van deze terreinen niet wordt gedacht aan hei- deterreinen, maar aan minder ge schikte landbouwgronden. Door een speciale bewerking zou ernaar wor den gestreefd deze terreinen tevens dienstbaar te maken aan de recreatie. Indien bestaande recreatieterreinen in gebruik worden genomen, zal zo veel mogelijk compensatie worden geboden, hetzij door het scheppen van nieuwe recreatiegebieden, hetzij door het vrijgeven van recreatiegronden elders. De eerder door de Regering gedane toezeggingen met betrekking tot compensatie zijn niet waarge maakt. Een van de belangrijkste bezwaren van de Kamercommissie blijkt te zijn dat elke informatie ontbreekt met betrek king tot de „minder geschikte land bouwgronden". Naar mijn mening zal op dit stuk een heleboel loskomen. Mansholt heeft daarover al- eerder een balletje opge gooid. En de minister van Landbouw heeft zelf onlangs cijfers verstrekt. Naar zijn mening zullen tussen 1970 en 1980 30 tot 40 pet. van de ruim 150.000 landbouwbedrijven moeten verdwijnen. De gemiddelde boer heeft ongeveer 14 ha. Theoretisch komen er dus straks rond 400.000 ha marginale landbouwgrond vrij. Voor de vier maximaal nodige regionale oefenterreinen moeten 12.000 ha be schikbaar komen. Het is dus begrij pelijk, dat de eerste vraag van de ka mer zal zijn: „Minister Lardinois, leg een lijstje op tafel van de rond 2.100.000 ha minder goede en margi nale landbouwgronden, waarmede tussen 1970 en 1980 iets moet gebeu ren". Een ander punt, en dat moet worden opgehelderd, voordat er in feite over de oefenterreinen kan worden ge sproken is, of er vandaag de dag in derdaad vier regionale oefenterreinen van ieder 3000 ha groot nodig zijn. Daar wordt in militaire kringen ver schillend over geoordeeld. Bovendien zou ook nog moeten vaststaan, hoe veel procent van de tijd de bestaande militaire oefenterreinen effectief in gebruik zijn. Alleen in Gelderland beslaan deze nu al een oppervlakte van ongeveer 18.400 ha. En ook moet de vraag worden beantwoord, hoeveel procent van de oppervlakte van de beschikbare terreinen daadwerkelijk benut worden. Er zou wel eens kun nen blijken, dat bv. in Gelderland heel wat stukken oefenterrein onbe nut zijn. Kortom, hier moeten de vol gende vragen door defensie worden beantwoord: „Zijn alle voorgenomen oefeningen noodzakelijk?" En: „Is de efficiëncy van het terreingebruik nu maximaal en is de effectiviteit van de oefeningen de grootst mogelijke?" Bovendien is het de Kamercommissie gebleken, dat ook de minister van Onderwijs en wetenschappen zijn vi sie op de uitbreiding,van de militaire oefenterreinen moet geven, en dat geldt vooral met betrekking tot de Harskamp. De enige Europese stuif- zandgebieden van betekenis liggen nl. in Nederland, en het complex Hars kamp-Kootwijk is daarvan het groot ste, gaafste en rijkste. Zoals bekend, zou een belangrijk deel van dit ge bied komen te vallen onder de uit breiding van de Harskamp. Het ge bied van Harskamp-Kootwijk bezit de best ontwikkelde boommos-vege tatie van het Europese laagland. Dit soort vegetatie is een zeer gevoelige en onvervangbare graadmeter voor de zuiverheid van het milieu. Het staat vast dat deze vegetatie bij het oefe nen met tanks en andere zware voer tuigen biologisch vernietigd wordt En het neemt een groot aantal jaren, voordat nieuwe vegetatie zich aan dient. Het ziet er naar uit en dat is het goede resultaat van de hoorzittingen van de Tweede-Kamercommissie voor de oefenterreinen, dat minister Schut zijn bijzonder onvolledige nota over de militaire oefenterreinen zal moeten inslikken. Er zal een nieuw stuk moe ten komen, waarin om te beginnen de minister van Defensie de noodzaak van de uitbreiding van de bestaande militaire terreinen aantoont. Verder zal de minister van landbouw uit de doeken moeten doen wat hij aanwil met de grote hoeveelheid vrijko mende marginale landbouwgronden. Tenslotte zal de minister van Onder wijs en Wetenschappen moeten aan geven, welke natuurgebieden in Ne derland zo uniek zijn, dat aantasting daarvan onverantwoord is. En als deze bewindslieden hun zegje hebben ge daan, mag minister Schut daaruit de consequenties trekken. Daarbij moet hij niet vergeten, dat tij dens de hoorzittingen gebleken is, dat defensie best met één groot oefenter rein voor tanks uitkomt. En voorts, dat zoals de zaken er nu voorstaan, zeker lang niet alle grond in de nieuw gewonnen of nieuw te win nen polders voor de landbouw zal wor den bestemd. Tenslotte, en hier is de nota ook bij zonder kort aangebonden, zijn er bij onze NAVO-partners enkele, die ruimtelijk beter bedeeld zijn dan wij. Het zal wel even duren, voor wij weer wat van de militaire oefenter reinen zullen horen. De hoorzittingen, het nader bij elkaar komen van kie zer en gekozene, hebben hun nut be wezen. Tot zover de heer De Nerée tot Babbe rich. Hij Is een van de mensen van de Gelderse werkgroep van D'66 - we kun nen ons ook niet helemaal aan de indruk onttrekken dat er wat verkiezingskrenten doorheen gewerkt zijn. We hopen dat er in die werkgroep ook een militaire des kundige en ook een landbouwdeskundige zit. Laten ze gedrieën eens een oplos sing zoeken - intussen zetten wij tien te gen een dat die oplossing zal luiden: „Niet hier. .elders!" Staatssecretaris M. J. Keijzer van Ver keer en Waterstaat heeft, evenals zijn minister, terécht de naam een goed be windsman te zijn voor een bijzonder moeilijke beleidssector (vervoer). Over het algemeen kan hij, als het nodig is, snel beslissingen nemen 'en verder is hij als oud-diplomaat (o.a. op de Nederland se ambassade te Parijs) een goed onder handelaar. Maar ten aanzien van het spoorwegbeleid aarzelt de heer Keijzers te vaak. Wij denken in het bijzonder aan de houding van de regering met betrek king tot de urgente aanleg van de Schip- hollijn (Amsterdam-Schiphol-Leiden-Den Haag), maar niet minder aan het onren- dabele-lijnenbeleid van de onderminister. Het is nu al weer een paar jaar gele den dat de directie van de Nederlandse 8poorwegen de staatssecretaris een lijst je van een vijftiental onrendabele lijnen toezond, niet omdat men in Utrecht zo'n behoefte had aan opheffing van deze'lij nen, maar omdat de NS-directie - ge plaagd door talloze klaagzangen in den lande over»' de verliezen die het bedrijf leed - nu wel eens graag van „Den Haag" wilde weten wat zij met dergelijke verliesgevende lijnen zou moeten doen. Toen het lijstje gepubliceerd werd stak er onmiddellijk een storm op. Het was een curieuze opsomming: zelfs het lijntje Den Haag HS-Pijnacker-Rotterdam Hof plein - waarvan NS hoge verwachtingen koesteren in het kader van haar plannen voor het agglomeratievervoer in de rand stad - ontbrak niet op deze - zonder com mentaar doorgegeven - lijst. De staatssecretaris stopte het briefje uit Utrecht eerst enige tijd in zijn bureau lade op het Binnenhof, sprak geruststel lende woorden in de Kamers en haalde er niet zo lang geleden zes lijnen uit die dan maar zouden moeten verdwijnen. Toen stak de storm in de betreffende re gio's pas goed op en vonden er hele mo bilisaties van regionale instanties en in stellingen plaats om Den Haag ervan te overtuigen dat „hun" lijn niet zou mogen verdwijnen. Vorige week hield de Tweede-Kamer commissie van verkeer en waterstaat een hoorzitting waar verdedigers van de bedreigde lijnen konden argumenteren waarom de lijnen niet gemist zouden kunnen worden. Ook de beide voor slui ting in aanmerking komende Gelderse lij nen (Zutphen-WInterswijk en Tiel-Elst) werden knap verdedigd, o.a. door gede puteerde drs. A. R. Vermeer die in het bijzonder wees op de noodzaak te wach ten tot het Nederlands Economisch Insti tuut, dat een groots opgezet vervoerson- derzoek in ons land verricht, zijn rapport gepubliceerd zal hebben. Het was een argument dat de Kamer commissie ervan overtuigde dat het on verstandig zou zijn spoorlijnen te staken, terwijl men de resultaten van het NEI-on- derzoek nog niet kent. De heer Keijzer bezweek voor de druk van de Kamercom missie en de sluitingsdreiging werd een tijdje afgewend. Het is onbegrijpelijk dat de staatssecre taris niet eerder tot de conclusie geko men is dat hij in ieder geval op de resul taten van het NEI-onderzoek en de eva luatie ervan moet wachten voor hij zijn conclusies trekt. Men mag in ieder geval veronderstellen dat het NEI de spoorlij nen in een context zal plaatsen (met o.a. de economische gevolgen en de toe komstkansen) die voor het nemen van een beslissing onmisbaar is. Die context zal, verwachten wij, met betrekking tot de bedreigde Gelderse lijnen, niet nega tief zijn; de advocaten van de lijnen heb ben er vorige week op het Binnenhof al een voorproefje van verstrekt. In ieder geval: voor nü onze gelukwen sen aan het adres van de Achterhoekers en de inwoners van het Rivierengebied; voorlopig is hun „rode engel" geredl De lange lijsten, samen enkele duizenden namen, zijn weer ingeleverd: mensen die zich via hun politieke partij beschikbaar hebben gesteld voor een zetel in de Provinciale Sta ten. Dinsdag 3 februari was de dag van de kandidaatstelling het betekent dat op woensdag 18 maart het Nederlandse volk naar de stembus zal worden geroepen om uit te maken wie van die lange lijsten van namen ook inderdaad de zetels zullen gaan bezetten. Want zo schrijft de kieswet het voor: de stemming vindt plaats op de 43e dag na de kandidaatstelling. En onverschillig of Neder land dan in de roes van de Europa-cup ver keert (op die dag immers speelt Feijenoord zijn thuiswedstrijd tegen Vorwarts Berlin), de verkiezingen gaan door. Terecht! Het gaat bij deze verkiezingen-1970 (de eer ste van een trits want in juni volgt de ge meenteraad en volgend voorjaar de Tweede Kamer) om 685 zetels, twaalf meer dan vier jaar geleden, twintig meer dan acht jaar gele den. Dat wisselende aantal zetels is een nieuwtje van de provinciewet van 1962. Voor dien stond het aantal zetels vast op 590, ver deeld over de verschillende provincies zoals het hierbij afgedrukte staatje aangeeft. In 1962 werd in de wet bepaald dat het aantal inwoners van een provincie bepalend zou zijn voor het aantal zetels van het provinciaal be stuur. In 1962 betekende dat een forse uit breiding: van 590 naar 665. En nu dan al weer twintig meer, een bewijs van de nog altijd snelle groei van de Nederlandse bevolking. Overigens is het aantal niet onbeperkt. De wet heeft vastgelegd dat er minimaal 39 en maximaal 83 Statenleden kunnen (en moeten) zijn. Op het ogenblik heeft alleen de provin cie Zuid-Holland dat maximum bereikt Gelderland staat op 67 zetels en heeft dus nog ruime groeimogelijkheid. Het aantal van 590 zetels dat tot 1962 vast stond, is in een onduidelijk verleden gegroeid. De provincies, zoals wij die kennen, kwamen tot stand in de late middeleeuwen, in een strijd van allen tegen allen. Via geboorte, erfenis, huwelijk en plaatselijke oorlog greep iedere edelman wat hij te pakken kon krijgen. In de veertiende eeuw kwam er in zoverre enige duidelijkheid dat de gebieden nog wel veel vuldig van eigenaar verwisselden, maar dat zij in elk geval hun naam behielden, al ver schoven de grenzen bij tijd en wijle nog wel. In die tijd Is er al sprake van „Staten" die aanvankelijk afgevaardigden naar de leen heer zonden om de provinciale belangen te bepleiten. In de Tachtigjarige Oorlog besloten deze Staten om het op eigen houtje te proberen: de afgevaardigden van de Provinciale Staten ko men dan in „Staten Generaal" bijeen om de Provincie Tot 1962 1962 1966 1970 Groningen 45 51 55 55 Friesland 50 51 55 55 Drente 35 47 47 47 Overijsel 47 59 59 59 Gelderland 62 67 67 67 Utrecht 41 55 55 59 Noord-Holland 77 79 79 79 Zuid-Holland 82 83 83 83 Zeeland 42 43 43 47 Noord-Brabant 64 71 71 75 Limburg 45 59 59 59 Nederland totaal 590 665 673 685 belangen van de Verenigde Gewesten te be-| spreken. Men moet zich dat vooral niet te de-1 gelijk voorstellen. Elk Statenlid kreeg slechts! één opdracht mee naar de Staten Generaal:! het belang van het eigen gewest boven alles I te stellen. Als het een kwestie van geven enl nemen werd in de Staten Generaal dan moes-V ten de afgevaardigden eerst terug naar hunl Provinciale Staten om te vragen hoever ze in| het speciale geval mochten gaan. Het gewest Holland voerde in de Staten I Generaal de boventoon, want Holland betaal- Ide het meest aan algemene middelen, omdat I Holland het rijkst van alle was. Drente, Noord-Brabant en Limburg ver- Ikeerden in een wat moeilijke positie. Drent* I stond van oudsher rechtstreeks onder het ge- Izag van de keizer, ook nog in de tijd dat die keizer allang niets meer te vertellen had. I Noord-Brabant en Limburg werden tijdens de [Tachtigjarige Oorlog op Spanje veroverd en Izij werden „generaliteitslanden": wingewes- I ten die belasting mochten betalen en voor de |rest hun mond moesten houden. Dit gammele bouwwerk Europa's eerste I republiek hield het tot verbazing van I vriend en vijand ruim twee eeuwen uit. Toen I kwamen de Fransen die wel eens even orde op I zaken zouden gaan stellen. De Fransen ver- I deelden Nederland in mooie arrondissementen Imet de grote rivieren als natuurlijke grenzen, linaar de Nederlanders ronden het geen goed |plan. Toen de Fransen in 1814 wegtrokken was er lin Nederland wel het begrip „eenheidsstaat" gegroeid, maar de oude provinciegrenzen I werden weer in ere hersteld. Men kon het I verleden nog maar moeilijk loslaten en in de leerste grondwet werd nog dapper gesproken Ivan heerlijkheden, landschappen en generali teitslanden. Zelfs toen Thorbecke, na de onbloedige re- Ivolutie van 1848, aan het opstellen van zjjn I Provinciewet begon, werd het aantal Statenle- Iden per provincie toch weer vastgesteld naar Ide vage normen van het verleden. Gelukkig Ivoor Brabant en Drente werden deze provin- leies in 1848 tot volwaardige gewesten erkend. 1 Limburg moest toen nog een paar jaartjes I wachten, maar is dan nu ook een volwaardigs I provincie. Al heet de Commissaris der Konin- |gin er nog alt(jd „gouverneur"! Zoals in het verleden al vaker is voorgeko-l men zullen ook nu de uitslagen van de ver-I kiezingen voor de Provinciale Staten metl grote belangstelling worden gevolgd en nogl weken nadien stof geven voor nauwkeurige! analyses. En dat niet (helaas) omdat menl die Provinciale Staten zo belangrijk vindt,! maar omdat die uitslagen in deze tijd vanl politieke vernieuwing (of zo men wil: géén! vernieuwing!) een graadmeter zijn voor'del gevoelens van het Nederlandse volk. Sinds! de laatste verkiezingen zijn drie jaar voorbij! gegaan en er zijn in die periode wel heel| wat opinie-onderzoeken en „proefverkiezin gen" geweest, maar niemand kan precies! zeggen hoe op dit ogenblik bijvoorbeeld del nieuwe partij D '66 in de politieke markt! ligt. En hoe groot nog de aanhang is van del Boerenpartij en alles wat daarvan in de loop| der jaren weer is afgesplitst. Zoals gezegd: die graadmeter-functie vanl de provinciale verkiezingen is niet nieuw. Het[ hieronder afgedrukte staatje leert dat ook in| vroeger tijden „politieke aardverschuivingen" juist bij de stemming van de Statenleden totl uitdrukking kwamen. Men vindt ze gemakke-| lijk: In 1935 veroverde de tot dan toe onbe-| langrijke N.S.B. in één klap 44 van de 5901 provinciale zetels - 7,46 pet. van het aan-| tal stemmen; In 1946 bracht de C.P.N. het plotseling tot| 58 van de 590 zetels, vergeleken met 1939 een winst van 46 zetels. Weliswaar kwan dit niet onverwacht want het jaar daar-I voor hadden de communisten ook bij de| Kamerverkiezingen tien procent van hetl aantal stemmen in de wacht gesleept,! maar het toonde wel aan dat de (na del oorlog vrij grote) aantrekkingskracht van| het communisme aanhield; En in 1966 kwam dan het jaar van de| Boerenpartij: ze steeg van één zetel in 1962 tot 43 Statenzetels 6,39 pet van het totaal aantal stemmen Het merkwaardige is dat deze „uitschieters" |bij de Statenverkiezingen doorgaans zeer snel verden gecorrigeerd bij de meestal enkele ja- en daarop volgende Kamerverkiezingen. Hit- lier en zijn trawanten deden de populariteit ■van de N.S.B. snel afnemen: in 1939 kwamen |ze nog niet tot de helft van het aantal stem- aen van 1935. En het Stalinistische commu- InJsme van na de oorlog heeft de Nederlandse |communistische partij ook al zeer snel terug gedrukt naar een zeer ondergeschikte rol. De Boerenpartij, in 1986 genoteerd op 6,39 pet vas bij de Kamerverkiezingen van 1967 al te ruggezakt tot 4,78 pet. En de komende verkie- 1 zingen zullen leren wat er in 1970 nog van is overgebleven! Los van deze uitschieters leert het staatjel dat wij politiek toch wel een heel rustig en| stabiel volkje zijn. Zelfs in 1923, toen voor! het eerst de Nederlandse vrouwen mee terl sternbus mochten,' nauwelijks een verschui-| ving van betekenis: wat winst voor rooms-ka-| tholieken en christelijk-historischen en wat[ verlies voor socialisten en liberalen, maar erg| schokkend was het allemaal niet. Tussen haakjes: duidelijk zal zijn dat wij inl dit staatje niet de partijen maar de richtingen hebben opgenomen de partijnamen zijnl immers in de loop der jaren nogal wat veran-l derd. De Rooms-Katholieke Staatspartij werd| Katholieke Volks Partij, de oude S.D.A.P.I werd Partij van de Arbeid en in plaats van del vele liberale groeperingen van vroeger heeft PARTIJEN 1919 1923 1927 1931 1935 1939 1946 1950 1954 1958 1962 1966 R.K. 30,85 31,19 30,34 30,51 29,66 31,52 31,86 32,03 31,53 32,20 32,62 29,56 Socialisten 19,82 18,14 20,34 21,53 21,34 21,02 26,60 26,44 30,51 30,17 31,13 25,27 ARP. 14,92 14,92 13,23 13,74 12,71 13,74 13,23 12,88 11,69 10,84 10,37 10,11 C.H.U. 9,15 12,54 12,38 12,03 10,35 10,67 10,35 11,86 10,84 10,35 9,62 10,99 Liberalen 19,66 17,79 17,79 15,93 10,35 12,54 6,27 8,31 8,47 10,68 9,62 9,66 C.P.N. 1,36 1,18 1,18 1,52 2,03 2,03 9,83 5,26 4,08 3,06 1,96 1,94 N.S.B. 7,46 3,73 Boeren 0,16 6,39 P.SP. 0,33 1,96 3,72 Diversen 4,24 4,24 4,74 4,74 6,10 4,75 1,86 3,22 2,88 2,37 2,56 2,36 100. 100. 100. 100. 100. 100. 100. 100. 100. 100. 100. 100 tien dan nu de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. Maar met dit alles hebben we het alleen Jnog maar gehad over de politieke betekenis ■van de Statenverkiezingen, niet over die Pro vinciale Staten zelf. Daarmee hebben we wel |zo ongeveer de gedachtenlijn gevolgd van de doorsnee burger in Nedérland, wie het dan |ook zijn moge. |Voor de Tweede Kamer kunnen we nog wel |(o£: wel weer) warm lopen, want daar wordt l„de grote politiek" klaar gemaakt en we we iten uit ervaring dat we daar allemaal mee te naken hebben. En met de gemeenteraad willen we ook nog |wel (een beetje) meeleven want in dat college vordt ons plaatselijk woon- en leefklimaat ■bedisseld. Maar wat doen die Provinciale Sta gen eigenlijk? Toegegeven: er zijn provincies vaar wel degelijk sprake is van een provin- riaal besef. Zeeland en Friesland bijvoorbeeld en niet te vergeten Limburgs Dierber Oord! |Maar een provincie als Gelderland valt in zo veel verschillende delen uiteen: het Veluwse, |het rivierengebied, de achterhoek. Het is jammer dat er een beetje gering schattend gedacht wordt over die provincial* |bemoeienissen, want vooral de laatste jaren vaarin de provincies zich intensiever zijn |gaan bezighouden met ruimtelijke ordening, |is de kundigheid van het provinciaal bestuur steeds belangrijker gaan worden. We zullen Idnar nog uitvoerig op terugkomen maar nu al |willen we stellen dat die Statenleden meer |zijn dan alleen maar de kiezers van de Eerste |Kamer en daardoor invloed uitoefenend op |het landsbestuur. We zullen moeten leren hen |op hun „provinciale merites" te beoordelen! Natuurlijk kan men bij dit alles ook nog de ■vraag in het geding brengen of de huidige |provinciale indeling nog wel voldoet. Zelfs of |het hele provincie-instituut zoals wij dat nu |kennen, niet eens op de helling zal moeten Jook is de Provinciewet dan nog maar acht tiaar oud. Maar dat zijn vragen die bij deze (verkiezingen niet aan de orde zijn nu gaat het om een zo goed mogelijk provinciaal be- |stuur binnen het raam van de huidige moge- Tlljkheden. Zoals ook de gemeenteraad kiest in elke pro vincie de Statenvergadering uit haar midden een dagelijks bestuur: de Gedeputeerde Sta ten, die onder voorzitterschap van de Com missaris der Koningin het College van Ge deputeerden vormen. Dit college is goed te vergelijken met het college van burgemeester en wethouders van een gemeente: gekozen leden en een door de Kroon benoemde voor zitter. In iedere provincie heeft men (sinds 1962) zes Gedeputeerden die aan deze func tie een volledige dagtaak hebben dit dan in tegenstelling tot vele wethouders in klei nere gemeenten die deze functie alleen maar als bijbaantje kunnen vervullen. Ook net als in de gemeenteraad is het kie zen van de Gedeputeerden een hoofdzakelijk politieke bezigheid. Er wordt net zo lang ge stemd tot zes van hen een meerderheid aan stemmen hebben behaald. Dat die stemming niet helemaal en alleen maar door politieke regels bepaald wordt leert bijgaand staatje. De Anti-Revolutionaire Partij haalde bijvoor beeld in 1966 10,11 pet. van het aantal stem men, de Christelijk-Historische Unie 10,99 pet en de VVD 9,66 pet. - maar de anti-revolutio nairen bezetten tien zetels in de colleges var GS, de CHU acht (ondanks hun hogere stem- menaantal) en de VVD slechts vier. Twer "actoren spelen hierbij een rol: Hoe is de zetelverdeling in de Staten er welke „minderheid" krijgt een zetel toe gewezen? Hoe deskundig zijn de kandidaat-gedepu teerden die een partij kan aanbieden? Noord-Brabant en Limburg zijn voorbed en van het eerste punt. In deze provincies PARTIJEN 1919 1923 1927 1931 1935 1939 1946 1950 1954 1958 1962 1966 R.K. 25 25 26 25 26 24 26 25 23 23 23 22 Socialisten 8 10 10 11 10 11 21 21 20 20 21 22 A.RP. 10 12 10 12 11 9 9 10 11 9 9 10 C.H.U. 6 6 7 6 9 11 8 12 10 10 9 8 Liberalen 15 11 12 11 9 11 - 1 4 6 4 4 C.P.N. - - - - - - 1 - - N.S.B. - - Boeren Diversen 2 66 64 65 65 65 66 65 69 68 68 66 66 zijn de rooms-katholieken duidelijk in de meerderheid en tot 1962 toe werden dan ook louter rooms-katholieken in het college van gedeputeerden gekozen. Hoewel de overige partijen samen toch meer dan zestien procent van de stemmen op zich verenigden en dus volgens de spelregels van de democratie recht zouden hebben op een van de zes zetels. In Brabant heeft men in 1962 het voorbeeld ge geven: men koos een socialist tot lid van het college. En vier jaar later volgde Limburg uit voorbeeld. Maar het omgekeerde doet zich, zij het wat minder duidelijk, ook voor in de an dere provincies. Het geringe aantal van vier gedeputeerden dat de VVD in 1966 behaalde, bewijst dat het politiek niet altijd even goed zit. Daar komt nog iets heel anders bij - en dat is het tweede punt. Het valt voor een partij dikwijls niet mee een goede gedeputeerde te leveren. Men moet een man hebben die èn politiek èn technisch aan hoge eisen voldoet en bovendien moet hij (of zij) bereid zijn tij delijk de eigen werkkring te verruilen voor deze besturende functie. Daarom i« men over het algemeen zuinig op een goede gedeputeer de en is men soms bereid de politiek maar even de politiek te laten om een goede gede puteerde te kunnen behouden. Nadeel van dit systeem is dan weer dat er uiteindelijk een soort „verambtelijking" op treedt: er waren (en zijn) gedeputeerden, die zich na zoveel jaren achtereen meer uitvoer der van de overheidswil gingen voelen dan gekozene door en namens de burgerij. En dit nu is precies datgene wat een goed lid van het college van Gedeputeerden moet vermij den. De taak en de invloed van die zesenzes tig bestuurderen die straks weer gekozen gaan worden is daarvoor te belangrijk en te groot. Zij vooral zijn het immers die al wat de gemeenten, waterschappen en dergelijke in hun gebied doen, moeten controleren en zo nodig bijsturen. Niet als ambtenaar maar als gekozen en dus vertrouwd bestuurder. Hun beleid moet doorzichtig zijn, voor de Statenle den goed te controleren en daardoor ook ver trouwenwekkender voor de gemeentebestuur ders. Dat dat niet altijd zo is wordt duidelijk voor iemand die regelmatig kennis neemt van de debatten in de verschillende Provinciale Staten. Overigens gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat dat wat statische karakter van de samen stelling der GS-colleges ook gunstige kanten heeft en dat er dikwijls hard en met visie voor het welzijn van de provincie en haar ge meenten wordt gewerkt. Dat dat statische ka rakter de invloed van de kleinere partijen niet ten goede komt zal men voor lief moeten nemen. Alleen de CPN is er als kleinere tot dusverre in geslaagd een gedeputeerden-zetel te bemachtigen. Dat was in 1946 toen deze partij bijna tien procent van het stemmento- taal behaalde en dus eigenlijk aanspraak h*d kunnen maken op zes van de zesenzestig ze tels. Dat is er maar één geworden - misschien maar goed ook want vier jaar later lag de po litieke kaart al heel and^r- 'iMRS! i> mm HI BreroWilÜ1 mI i,>4 HHÜ

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 8