Zijn oefenterreinen
wel zo nodig?
Keijzers onrendabele lijnen
OM i
685
ZETELS
De elf provincies, haar Staten
en de zesenzestig Gedeputeerden
VRAAG VAN EEN LEZER:
Verkiezingen komen in zicht
De kwestie van de militaire oefenter
reinen blijft de gemoederen bezighou
den. Deze week ontvingen wij van mr. M.
F. F. A. de Nerée tot Babberich een in
gezonden stuk, dat bedoeld is als nabe
schouwing op de bezoeken die een aan
tal Kamerleden vorige week aan de be
treffende gebieden gebracht heeft. Om
dat wij geloven dat het de gevoelens van
althans een deel onzer lezers weergeeft,
plaatsen wij het hieronder onverkort. Met
daaronder een enkele aantekening on-
zijds.
Min of meer als gevolg van het
„uitlekken" van informaties, hebben
de minister van Volkshuisvesting en
Ruimtelijke Ordening en een staats
secretaris van Defensie op 20 oktober
verleden jaar een nota ingediend bij
de Tweede Kamer over de situering
van nieuwe terreinen voor militaire
doeleinden. Zoals bekend is geworden,
gaat het om uitbreiding van de mili
taire terreinen op de Harskamp (met
800 ha), in Oirschot (met 1820 ha) en
om de aanleg van schietbanen in het
Kuinderbos (1700 ha).
Om althans enigermate wegwijs te ge
raken in deze materie heeft de Twee
de Kamer een bijzondere commissie
op pad gestuurd, die hoorzittingen
heeft gehouden in de plaatsen waar
de oefenterreinen waren geprojec
teerd. Hoewel de spelregels van de
ruimtelijke ordening niet zonder meer
van toepassing zijn op werken of
werkzaamheden ten behoeve van de
landsverdediging moet een moderne
overheid op dit gebied toch bijzonder
tactvol te werk gaan. Ook op militair
gebied is de overheid gedwongen een
beleid te voeren, dat steeds meer in
dringt in de levenssfeer van iedere
staatsburger. Omdat deze hoe langer
hoe meer van dat beleid afhankelijk
is, voelt hij er zich ook hoe langer
hoe meer bij betrokken. Hij wil dat
beleid begrijpen, en hij wil invloed op
de gang van zakem uitoefenen. Bij de
besluitvorming over de uitbreiding
van de militaire terreinen op de
Harskamp met 800 ha tot een regio
naal oefenterrein van 3000 ha zijn
noch de burgers van de betrokken ge
meenten, noch hun gekozen vertegen
woordigers op lokaal en op provin
ciaal niveau, noch de uit deze verte
genwoordigers voortgekomen be
stuurscolleges op democratische wijze
ingeschakeld geworden.
In de nota wordt voorts bijzonder weinig
informatie verstrekt Daar waar inlich
tingen worden gegeven over de ter
beschikkingstelling van vervangende
terreinen, blijken deze onjuist. En in
de tweede nota over de ruimtelijke
ordening, waarin de militaire oefen
terreinen aan de orde zijn gekomen,
werd in sept. 1968 uitdrukkelijk ge
steld dat voor de situering van deze
terreinen niet wordt gedacht aan hei-
deterreinen, maar aan minder ge
schikte landbouwgronden. Door een
speciale bewerking zou ernaar wor
den gestreefd deze terreinen tevens
dienstbaar te maken aan de recreatie.
Indien bestaande recreatieterreinen
in gebruik worden genomen, zal zo
veel mogelijk compensatie worden
geboden, hetzij door het scheppen van
nieuwe recreatiegebieden, hetzij door
het vrijgeven van recreatiegronden
elders. De eerder door de Regering
gedane toezeggingen met betrekking
tot compensatie zijn niet waarge
maakt.
Een van de belangrijkste bezwaren van
de Kamercommissie blijkt te zijn dat
elke informatie ontbreekt met betrek
king tot de „minder geschikte land
bouwgronden".
Naar mijn mening zal op dit stuk een
heleboel loskomen. Mansholt heeft
daarover al- eerder een balletje opge
gooid. En de minister van Landbouw
heeft zelf onlangs cijfers verstrekt.
Naar zijn mening zullen tussen 1970
en 1980 30 tot 40 pet. van de ruim
150.000 landbouwbedrijven moeten
verdwijnen. De gemiddelde boer
heeft ongeveer 14 ha. Theoretisch
komen er dus straks rond 400.000 ha
marginale landbouwgrond vrij. Voor
de vier maximaal nodige regionale
oefenterreinen moeten 12.000 ha be
schikbaar komen. Het is dus begrij
pelijk, dat de eerste vraag van de ka
mer zal zijn: „Minister Lardinois, leg
een lijstje op tafel van de rond
2.100.000 ha minder goede en margi
nale landbouwgronden, waarmede
tussen 1970 en 1980 iets moet gebeu
ren".
Een ander punt, en dat moet worden
opgehelderd, voordat er in feite over
de oefenterreinen kan worden ge
sproken is, of er vandaag de dag in
derdaad vier regionale oefenterreinen
van ieder 3000 ha groot nodig zijn.
Daar wordt in militaire kringen ver
schillend over geoordeeld. Bovendien
zou ook nog moeten vaststaan, hoe
veel procent van de tijd de bestaande
militaire oefenterreinen effectief in
gebruik zijn. Alleen in Gelderland
beslaan deze nu al een oppervlakte
van ongeveer 18.400 ha. En ook moet
de vraag worden beantwoord, hoeveel
procent van de oppervlakte van de
beschikbare terreinen daadwerkelijk
benut worden. Er zou wel eens kun
nen blijken, dat bv. in Gelderland
heel wat stukken oefenterrein onbe
nut zijn. Kortom, hier moeten de vol
gende vragen door defensie worden
beantwoord: „Zijn alle voorgenomen
oefeningen noodzakelijk?" En: „Is de
efficiëncy van het terreingebruik nu
maximaal en is de effectiviteit van
de oefeningen de grootst mogelijke?"
Bovendien is het de Kamercommissie
gebleken, dat ook de minister van
Onderwijs en wetenschappen zijn vi
sie op de uitbreiding,van de militaire
oefenterreinen moet geven, en dat
geldt vooral met betrekking tot de
Harskamp. De enige Europese stuif-
zandgebieden van betekenis liggen nl.
in Nederland, en het complex Hars
kamp-Kootwijk is daarvan het groot
ste, gaafste en rijkste. Zoals bekend,
zou een belangrijk deel van dit ge
bied komen te vallen onder de uit
breiding van de Harskamp. Het ge
bied van Harskamp-Kootwijk bezit
de best ontwikkelde boommos-vege
tatie van het Europese laagland. Dit
soort vegetatie is een zeer gevoelige en
onvervangbare graadmeter voor de
zuiverheid van het milieu. Het staat
vast dat deze vegetatie bij het oefe
nen met tanks en andere zware voer
tuigen biologisch vernietigd wordt
En het neemt een groot aantal jaren,
voordat nieuwe vegetatie zich aan
dient.
Het ziet er naar uit en dat is het
goede resultaat van de hoorzittingen
van de Tweede-Kamercommissie voor
de oefenterreinen, dat minister Schut
zijn bijzonder onvolledige nota over de
militaire oefenterreinen zal moeten
inslikken. Er zal een nieuw stuk moe
ten komen, waarin om te beginnen de
minister van Defensie de noodzaak
van de uitbreiding van de bestaande
militaire terreinen aantoont. Verder
zal de minister van landbouw uit de
doeken moeten doen wat hij aanwil
met de grote hoeveelheid vrijko
mende marginale landbouwgronden.
Tenslotte zal de minister van Onder
wijs en Wetenschappen moeten aan
geven, welke natuurgebieden in Ne
derland zo uniek zijn, dat aantasting
daarvan onverantwoord is. En als deze
bewindslieden hun zegje hebben ge
daan, mag minister Schut daaruit de
consequenties trekken.
Daarbij moet hij niet vergeten, dat tij
dens de hoorzittingen gebleken is, dat
defensie best met één groot oefenter
rein voor tanks uitkomt. En
voorts, dat zoals de zaken er nu
voorstaan, zeker lang niet alle grond in
de nieuw gewonnen of nieuw te win
nen polders voor de landbouw zal wor
den bestemd.
Tenslotte, en hier is de nota ook bij
zonder kort aangebonden, zijn er bij
onze NAVO-partners enkele, die
ruimtelijk beter bedeeld zijn dan wij.
Het zal wel even duren, voor wij
weer wat van de militaire oefenter
reinen zullen horen. De hoorzittingen,
het nader bij elkaar komen van kie
zer en gekozene, hebben hun nut be
wezen.
Tot zover de heer De Nerée tot Babbe
rich. Hij Is een van de mensen van de
Gelderse werkgroep van D'66 - we kun
nen ons ook niet helemaal aan de indruk
onttrekken dat er wat verkiezingskrenten
doorheen gewerkt zijn. We hopen dat er
in die werkgroep ook een militaire des
kundige en ook een landbouwdeskundige
zit. Laten ze gedrieën eens een oplos
sing zoeken - intussen zetten wij tien te
gen een dat die oplossing zal luiden:
„Niet hier. .elders!"
Staatssecretaris M. J. Keijzer van Ver
keer en Waterstaat heeft, evenals zijn
minister, terécht de naam een goed be
windsman te zijn voor een bijzonder
moeilijke beleidssector (vervoer). Over
het algemeen kan hij, als het nodig is,
snel beslissingen nemen 'en verder is hij
als oud-diplomaat (o.a. op de Nederland
se ambassade te Parijs) een goed onder
handelaar. Maar ten aanzien van het
spoorwegbeleid aarzelt de heer Keijzers
te vaak. Wij denken in het bijzonder aan
de houding van de regering met betrek
king tot de urgente aanleg van de Schip-
hollijn (Amsterdam-Schiphol-Leiden-Den
Haag), maar niet minder aan het onren-
dabele-lijnenbeleid van de onderminister.
Het is nu al weer een paar jaar gele
den dat de directie van de Nederlandse
8poorwegen de staatssecretaris een lijst
je van een vijftiental onrendabele lijnen
toezond, niet omdat men in Utrecht zo'n
behoefte had aan opheffing van deze'lij
nen, maar omdat de NS-directie - ge
plaagd door talloze klaagzangen in den
lande over»' de verliezen die het bedrijf
leed - nu wel eens graag van „Den
Haag" wilde weten wat zij met dergelijke
verliesgevende lijnen zou moeten doen.
Toen het lijstje gepubliceerd werd stak
er onmiddellijk een storm op. Het was
een curieuze opsomming: zelfs het lijntje
Den Haag HS-Pijnacker-Rotterdam Hof
plein - waarvan NS hoge verwachtingen
koesteren in het kader van haar plannen
voor het agglomeratievervoer in de rand
stad - ontbrak niet op deze - zonder com
mentaar doorgegeven - lijst.
De staatssecretaris stopte het briefje
uit Utrecht eerst enige tijd in zijn bureau
lade op het Binnenhof, sprak geruststel
lende woorden in de Kamers en haalde
er niet zo lang geleden zes lijnen uit die
dan maar zouden moeten verdwijnen.
Toen stak de storm in de betreffende re
gio's pas goed op en vonden er hele mo
bilisaties van regionale instanties en in
stellingen plaats om Den Haag ervan te
overtuigen dat „hun" lijn niet zou mogen
verdwijnen.
Vorige week hield de Tweede-Kamer
commissie van verkeer en waterstaat
een hoorzitting waar verdedigers van de
bedreigde lijnen konden argumenteren
waarom de lijnen niet gemist zouden
kunnen worden. Ook de beide voor slui
ting in aanmerking komende Gelderse lij
nen (Zutphen-WInterswijk en Tiel-Elst)
werden knap verdedigd, o.a. door gede
puteerde drs. A. R. Vermeer die in het
bijzonder wees op de noodzaak te wach
ten tot het Nederlands Economisch Insti
tuut, dat een groots opgezet vervoerson-
derzoek in ons land verricht, zijn rapport
gepubliceerd zal hebben.
Het was een argument dat de Kamer
commissie ervan overtuigde dat het on
verstandig zou zijn spoorlijnen te staken,
terwijl men de resultaten van het NEI-on-
derzoek nog niet kent. De heer Keijzer
bezweek voor de druk van de Kamercom
missie en de sluitingsdreiging werd een
tijdje afgewend.
Het is onbegrijpelijk dat de staatssecre
taris niet eerder tot de conclusie geko
men is dat hij in ieder geval op de resul
taten van het NEI-onderzoek en de eva
luatie ervan moet wachten voor hij zijn
conclusies trekt. Men mag in ieder geval
veronderstellen dat het NEI de spoorlij
nen in een context zal plaatsen (met o.a.
de economische gevolgen en de toe
komstkansen) die voor het nemen van
een beslissing onmisbaar is. Die context
zal, verwachten wij, met betrekking tot
de bedreigde Gelderse lijnen, niet nega
tief zijn; de advocaten van de lijnen heb
ben er vorige week op het Binnenhof al
een voorproefje van verstrekt.
In ieder geval: voor nü onze gelukwen
sen aan het adres van de Achterhoekers
en de inwoners van het Rivierengebied;
voorlopig is hun „rode engel" geredl
De lange lijsten, samen enkele duizenden
namen, zijn weer ingeleverd: mensen die zich
via hun politieke partij beschikbaar hebben
gesteld voor een zetel in de Provinciale Sta
ten. Dinsdag 3 februari was de dag van de
kandidaatstelling het betekent dat op
woensdag 18 maart het Nederlandse volk naar
de stembus zal worden geroepen om uit te
maken wie van die lange lijsten van namen
ook inderdaad de zetels zullen gaan bezetten.
Want zo schrijft de kieswet het voor: de
stemming vindt plaats op de 43e dag na de
kandidaatstelling. En onverschillig of Neder
land dan in de roes van de Europa-cup ver
keert (op die dag immers speelt Feijenoord
zijn thuiswedstrijd tegen Vorwarts Berlin), de
verkiezingen gaan door. Terecht!
Het gaat bij deze verkiezingen-1970 (de eer
ste van een trits want in juni volgt de ge
meenteraad en volgend voorjaar de Tweede
Kamer) om 685 zetels, twaalf meer dan vier
jaar geleden, twintig meer dan acht jaar gele
den. Dat wisselende aantal zetels is een
nieuwtje van de provinciewet van 1962. Voor
dien stond het aantal zetels vast op 590, ver
deeld over de verschillende provincies zoals
het hierbij afgedrukte staatje aangeeft. In
1962 werd in de wet bepaald dat het aantal
inwoners van een provincie bepalend zou zijn
voor het aantal zetels van het provinciaal be
stuur. In 1962 betekende dat een forse uit
breiding: van 590 naar 665. En nu dan al weer
twintig meer, een bewijs van de nog altijd
snelle groei van de Nederlandse bevolking.
Overigens is het aantal niet onbeperkt. De
wet heeft vastgelegd dat er minimaal 39 en
maximaal 83 Statenleden kunnen (en moeten)
zijn. Op het ogenblik heeft alleen de provin
cie Zuid-Holland dat maximum bereikt
Gelderland staat op 67 zetels en heeft dus
nog ruime groeimogelijkheid.
Het aantal van 590 zetels dat tot 1962 vast
stond, is in een onduidelijk verleden gegroeid.
De provincies, zoals wij die kennen, kwamen
tot stand in de late middeleeuwen, in een strijd
van allen tegen allen. Via geboorte, erfenis,
huwelijk en plaatselijke oorlog greep iedere
edelman wat hij te pakken kon krijgen. In de
veertiende eeuw kwam er in zoverre enige
duidelijkheid dat de gebieden nog wel veel
vuldig van eigenaar verwisselden, maar dat
zij in elk geval hun naam behielden, al ver
schoven de grenzen bij tijd en wijle nog wel.
In die tijd Is er al sprake van „Staten" die
aanvankelijk afgevaardigden naar de leen
heer zonden om de provinciale belangen te
bepleiten.
In de Tachtigjarige Oorlog besloten deze
Staten om het op eigen houtje te proberen: de
afgevaardigden van de Provinciale Staten ko
men dan in „Staten Generaal" bijeen om de
Provincie
Tot
1962
1962
1966
1970
Groningen
45
51
55
55
Friesland
50
51
55
55
Drente
35
47
47
47
Overijsel
47
59
59
59
Gelderland
62
67
67
67
Utrecht
41
55
55
59
Noord-Holland
77
79
79
79
Zuid-Holland
82
83
83
83
Zeeland
42
43
43
47
Noord-Brabant
64
71
71
75
Limburg
45
59
59
59
Nederland totaal
590
665
673
685
belangen van de Verenigde Gewesten te be-|
spreken. Men moet zich dat vooral niet te de-1
gelijk voorstellen. Elk Statenlid kreeg slechts!
één opdracht mee naar de Staten Generaal:!
het belang van het eigen gewest boven alles I
te stellen. Als het een kwestie van geven enl
nemen werd in de Staten Generaal dan moes-V
ten de afgevaardigden eerst terug naar hunl
Provinciale Staten om te vragen hoever ze in|
het speciale geval mochten gaan.
Het gewest Holland voerde in de Staten
I Generaal de boventoon, want Holland betaal-
Ide het meest aan algemene middelen, omdat
I Holland het rijkst van alle was.
Drente, Noord-Brabant en Limburg ver-
Ikeerden in een wat moeilijke positie. Drent*
I stond van oudsher rechtstreeks onder het ge-
Izag van de keizer, ook nog in de tijd dat die
keizer allang niets meer te vertellen had.
I Noord-Brabant en Limburg werden tijdens de
[Tachtigjarige Oorlog op Spanje veroverd en
Izij werden „generaliteitslanden": wingewes-
I ten die belasting mochten betalen en voor de
|rest hun mond moesten houden.
Dit gammele bouwwerk Europa's eerste
I republiek hield het tot verbazing van
I vriend en vijand ruim twee eeuwen uit. Toen
I kwamen de Fransen die wel eens even orde op
I zaken zouden gaan stellen. De Fransen ver-
I deelden Nederland in mooie arrondissementen
Imet de grote rivieren als natuurlijke grenzen,
linaar de Nederlanders ronden het geen goed
|plan.
Toen de Fransen in 1814 wegtrokken was er
lin Nederland wel het begrip „eenheidsstaat"
gegroeid, maar de oude provinciegrenzen
I werden weer in ere hersteld. Men kon het
I verleden nog maar moeilijk loslaten en in de
leerste grondwet werd nog dapper gesproken
Ivan heerlijkheden, landschappen en generali
teitslanden.
Zelfs toen Thorbecke, na de onbloedige re-
Ivolutie van 1848, aan het opstellen van zjjn
I Provinciewet begon, werd het aantal Statenle-
Iden per provincie toch weer vastgesteld naar
Ide vage normen van het verleden. Gelukkig
Ivoor Brabant en Drente werden deze provin-
leies in 1848 tot volwaardige gewesten erkend.
1 Limburg moest toen nog een paar jaartjes
I wachten, maar is dan nu ook een volwaardigs
I provincie. Al heet de Commissaris der Konin-
|gin er nog alt(jd „gouverneur"!
Zoals in het verleden al vaker is voorgeko-l
men zullen ook nu de uitslagen van de ver-I
kiezingen voor de Provinciale Staten metl
grote belangstelling worden gevolgd en nogl
weken nadien stof geven voor nauwkeurige!
analyses. En dat niet (helaas) omdat menl
die Provinciale Staten zo belangrijk vindt,!
maar omdat die uitslagen in deze tijd vanl
politieke vernieuwing (of zo men wil: géén!
vernieuwing!) een graadmeter zijn voor'del
gevoelens van het Nederlandse volk. Sinds!
de laatste verkiezingen zijn drie jaar voorbij!
gegaan en er zijn in die periode wel heel|
wat opinie-onderzoeken en „proefverkiezin
gen" geweest, maar niemand kan precies!
zeggen hoe op dit ogenblik bijvoorbeeld del
nieuwe partij D '66 in de politieke markt!
ligt. En hoe groot nog de aanhang is van del
Boerenpartij en alles wat daarvan in de loop|
der jaren weer is afgesplitst.
Zoals gezegd: die graadmeter-functie vanl
de provinciale verkiezingen is niet nieuw. Het[
hieronder afgedrukte staatje leert dat ook in|
vroeger tijden „politieke aardverschuivingen"
juist bij de stemming van de Statenleden totl
uitdrukking kwamen. Men vindt ze gemakke-|
lijk:
In 1935 veroverde de tot dan toe onbe-|
langrijke N.S.B. in één klap 44 van de 5901
provinciale zetels - 7,46 pet. van het aan-|
tal stemmen;
In 1946 bracht de C.P.N. het plotseling tot|
58 van de 590 zetels, vergeleken met 1939
een winst van 46 zetels. Weliswaar kwan
dit niet onverwacht want het jaar daar-I
voor hadden de communisten ook bij de|
Kamerverkiezingen tien procent van hetl
aantal stemmen in de wacht gesleept,!
maar het toonde wel aan dat de (na del
oorlog vrij grote) aantrekkingskracht van|
het communisme aanhield;
En in 1966 kwam dan het jaar van de|
Boerenpartij: ze steeg van één zetel in
1962 tot 43 Statenzetels 6,39 pet van
het totaal aantal stemmen
Het merkwaardige is dat deze „uitschieters"
|bij de Statenverkiezingen doorgaans zeer snel
verden gecorrigeerd bij de meestal enkele ja-
en daarop volgende Kamerverkiezingen. Hit-
lier en zijn trawanten deden de populariteit
■van de N.S.B. snel afnemen: in 1939 kwamen
|ze nog niet tot de helft van het aantal stem-
aen van 1935. En het Stalinistische commu-
InJsme van na de oorlog heeft de Nederlandse
|communistische partij ook al zeer snel terug
gedrukt naar een zeer ondergeschikte rol. De
Boerenpartij, in 1986 genoteerd op 6,39 pet
vas bij de Kamerverkiezingen van 1967 al te
ruggezakt tot 4,78 pet. En de komende verkie-
1 zingen zullen leren wat er in 1970 nog van is
overgebleven!
Los van deze uitschieters leert het staatjel
dat wij politiek toch wel een heel rustig en|
stabiel volkje zijn. Zelfs in 1923, toen voor!
het eerst de Nederlandse vrouwen mee terl
sternbus mochten,' nauwelijks een verschui-|
ving van betekenis: wat winst voor rooms-ka-|
tholieken en christelijk-historischen en wat[
verlies voor socialisten en liberalen, maar erg|
schokkend was het allemaal niet.
Tussen haakjes: duidelijk zal zijn dat wij inl
dit staatje niet de partijen maar de richtingen
hebben opgenomen de partijnamen zijnl
immers in de loop der jaren nogal wat veran-l
derd. De Rooms-Katholieke Staatspartij werd|
Katholieke Volks Partij, de oude S.D.A.P.I
werd Partij van de Arbeid en in plaats van del
vele liberale groeperingen van vroeger heeft
PARTIJEN
1919
1923
1927
1931
1935
1939
1946
1950
1954
1958
1962
1966
R.K.
30,85
31,19
30,34
30,51
29,66
31,52
31,86
32,03
31,53
32,20
32,62
29,56
Socialisten
19,82
18,14
20,34
21,53
21,34
21,02
26,60
26,44
30,51
30,17
31,13
25,27
ARP.
14,92
14,92
13,23
13,74
12,71
13,74
13,23
12,88
11,69
10,84
10,37
10,11
C.H.U.
9,15
12,54
12,38
12,03
10,35
10,67
10,35
11,86
10,84
10,35
9,62
10,99
Liberalen
19,66
17,79
17,79
15,93
10,35
12,54
6,27
8,31
8,47
10,68
9,62
9,66
C.P.N.
1,36
1,18
1,18
1,52
2,03
2,03
9,83
5,26
4,08
3,06
1,96
1,94
N.S.B.
7,46
3,73
Boeren
0,16
6,39
P.SP.
0,33
1,96
3,72
Diversen
4,24
4,24
4,74
4,74
6,10
4,75
1,86
3,22
2,88
2,37
2,56
2,36
100.
100.
100.
100.
100.
100.
100.
100.
100.
100.
100.
100
tien dan nu de Volkspartij voor Vrijheid en
Democratie.
Maar met dit alles hebben we het alleen
Jnog maar gehad over de politieke betekenis
■van de Statenverkiezingen, niet over die Pro
vinciale Staten zelf. Daarmee hebben we wel
|zo ongeveer de gedachtenlijn gevolgd van de
doorsnee burger in Nedérland, wie het dan
|ook zijn moge.
|Voor de Tweede Kamer kunnen we nog wel
|(o£: wel weer) warm lopen, want daar wordt
l„de grote politiek" klaar gemaakt en we we
iten uit ervaring dat we daar allemaal mee te
naken hebben.
En met de gemeenteraad willen we ook nog
|wel (een beetje) meeleven want in dat college
vordt ons plaatselijk woon- en leefklimaat
■bedisseld. Maar wat doen die Provinciale Sta
gen eigenlijk? Toegegeven: er zijn provincies
vaar wel degelijk sprake is van een provin-
riaal besef. Zeeland en Friesland bijvoorbeeld
en niet te vergeten Limburgs Dierber Oord!
|Maar een provincie als Gelderland valt in zo
veel verschillende delen uiteen: het Veluwse,
|het rivierengebied, de achterhoek.
Het is jammer dat er een beetje gering
schattend gedacht wordt over die provincial*
|bemoeienissen, want vooral de laatste jaren
vaarin de provincies zich intensiever zijn
|gaan bezighouden met ruimtelijke ordening,
|is de kundigheid van het provinciaal bestuur
steeds belangrijker gaan worden. We zullen
Idnar nog uitvoerig op terugkomen maar nu al
|willen we stellen dat die Statenleden meer
|zijn dan alleen maar de kiezers van de Eerste
|Kamer en daardoor invloed uitoefenend op
|het landsbestuur. We zullen moeten leren hen
|op hun „provinciale merites" te beoordelen!
Natuurlijk kan men bij dit alles ook nog de
■vraag in het geding brengen of de huidige
|provinciale indeling nog wel voldoet. Zelfs of
|het hele provincie-instituut zoals wij dat nu
|kennen, niet eens op de helling zal moeten
Jook is de Provinciewet dan nog maar acht
tiaar oud. Maar dat zijn vragen die bij deze
(verkiezingen niet aan de orde zijn nu gaat
het om een zo goed mogelijk provinciaal be-
|stuur binnen het raam van de huidige moge-
Tlljkheden.
Zoals ook de gemeenteraad kiest in elke pro
vincie de Statenvergadering uit haar midden
een dagelijks bestuur: de Gedeputeerde Sta
ten, die onder voorzitterschap van de Com
missaris der Koningin het College van Ge
deputeerden vormen. Dit college is goed te
vergelijken met het college van burgemeester
en wethouders van een gemeente: gekozen
leden en een door de Kroon benoemde voor
zitter. In iedere provincie heeft men (sinds
1962) zes Gedeputeerden die aan deze func
tie een volledige dagtaak hebben dit dan
in tegenstelling tot vele wethouders in klei
nere gemeenten die deze functie alleen maar
als bijbaantje kunnen vervullen.
Ook net als in de gemeenteraad is het kie
zen van de Gedeputeerden een hoofdzakelijk
politieke bezigheid. Er wordt net zo lang ge
stemd tot zes van hen een meerderheid aan
stemmen hebben behaald. Dat die stemming
niet helemaal en alleen maar door politieke
regels bepaald wordt leert bijgaand staatje.
De Anti-Revolutionaire Partij haalde bijvoor
beeld in 1966 10,11 pet. van het aantal stem
men, de Christelijk-Historische Unie 10,99 pet
en de VVD 9,66 pet. - maar de anti-revolutio
nairen bezetten tien zetels in de colleges var
GS, de CHU acht (ondanks hun hogere stem-
menaantal) en de VVD slechts vier. Twer
"actoren spelen hierbij een rol:
Hoe is de zetelverdeling in de Staten er
welke „minderheid" krijgt een zetel toe
gewezen?
Hoe deskundig zijn de kandidaat-gedepu
teerden die een partij kan aanbieden?
Noord-Brabant en Limburg zijn voorbed
en van het eerste punt. In deze provincies
PARTIJEN
1919
1923
1927
1931
1935
1939
1946
1950
1954
1958
1962
1966
R.K.
25
25
26
25
26
24
26
25
23
23
23
22
Socialisten
8
10
10
11
10
11
21
21
20
20
21
22
A.RP.
10
12
10
12
11
9
9
10
11
9
9
10
C.H.U.
6
6
7
6
9
11
8
12
10
10
9
8
Liberalen
15
11
12
11
9
11
-
1
4
6
4
4
C.P.N.
-
-
-
-
-
-
1
-
-
N.S.B.
-
-
Boeren
Diversen
2
66
64
65
65
65
66
65
69
68
68
66
66
zijn de rooms-katholieken duidelijk in de
meerderheid en tot 1962 toe werden dan ook
louter rooms-katholieken in het college van
gedeputeerden gekozen. Hoewel de overige
partijen samen toch meer dan zestien procent
van de stemmen op zich verenigden en dus
volgens de spelregels van de democratie recht
zouden hebben op een van de zes zetels. In
Brabant heeft men in 1962 het voorbeeld ge
geven: men koos een socialist tot lid van het
college. En vier jaar later volgde Limburg uit
voorbeeld. Maar het omgekeerde doet zich, zij
het wat minder duidelijk, ook voor in de an
dere provincies. Het geringe aantal van vier
gedeputeerden dat de VVD in 1966 behaalde,
bewijst dat het politiek niet altijd even goed
zit.
Daar komt nog iets heel anders bij - en dat
is het tweede punt. Het valt voor een partij
dikwijls niet mee een goede gedeputeerde te
leveren. Men moet een man hebben die èn
politiek èn technisch aan hoge eisen voldoet
en bovendien moet hij (of zij) bereid zijn tij
delijk de eigen werkkring te verruilen voor
deze besturende functie. Daarom i« men over
het algemeen zuinig op een goede gedeputeer
de en is men soms bereid de politiek maar
even de politiek te laten om een goede gede
puteerde te kunnen behouden.
Nadeel van dit systeem is dan weer dat er
uiteindelijk een soort „verambtelijking" op
treedt: er waren (en zijn) gedeputeerden, die
zich na zoveel jaren achtereen meer uitvoer
der van de overheidswil gingen voelen dan
gekozene door en namens de burgerij. En dit
nu is precies datgene wat een goed lid van
het college van Gedeputeerden moet vermij
den. De taak en de invloed van die zesenzes
tig bestuurderen die straks weer gekozen
gaan worden is daarvoor te belangrijk en te
groot. Zij vooral zijn het immers die al wat
de gemeenten, waterschappen en dergelijke in
hun gebied doen, moeten controleren en zo
nodig bijsturen. Niet als ambtenaar maar als
gekozen en dus vertrouwd bestuurder. Hun
beleid moet doorzichtig zijn, voor de Statenle
den goed te controleren en daardoor ook ver
trouwenwekkender voor de gemeentebestuur
ders. Dat dat niet altijd zo is wordt duidelijk
voor iemand die regelmatig kennis neemt van
de debatten in de verschillende Provinciale
Staten.
Overigens gebiedt de eerlijkheid te zeggen
dat dat wat statische karakter van de samen
stelling der GS-colleges ook gunstige kanten
heeft en dat er dikwijls hard en met visie
voor het welzijn van de provincie en haar ge
meenten wordt gewerkt. Dat dat statische ka
rakter de invloed van de kleinere partijen
niet ten goede komt zal men voor lief moeten
nemen. Alleen de CPN is er als kleinere tot
dusverre in geslaagd een gedeputeerden-zetel
te bemachtigen. Dat was in 1946 toen deze
partij bijna tien procent van het stemmento-
taal behaalde en dus eigenlijk aanspraak h*d
kunnen maken op zes van de zesenzestig ze
tels. Dat is er maar één geworden - misschien
maar goed ook want vier jaar later lag de po
litieke kaart al heel and^r-
'iMRS!
i> mm HI BreroWilÜ1 mI i,>4
HHÜ